Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Spijkenisse

Beleidsregels subsidieverlening Maatschappelijke Ondersteuning en Volksgezondheid ten behoeve van subsidiejaar 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Spijkenisse
Officiële naam regelingBeleidsregels subsidieverlening Maatschappelijke Ondersteuning en Volksgezondheid ten behoeve van subsidiejaar 2014
CiteertitelBeleidsregels subsidieverlening Maatschappelijke Ondersteuning en Volksgezondheid ten behoeve van subsidiejaar 2014
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is niet voorzien van een opschrift en is niet ondertekend. De tekst van het vòòr de inleiding vermelde besluit en de datum van ondertekening is overgenomen van het hiervoor in de organisatie bestemde document.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene Subsidieverordening Spijkenisse 2007, art. 3, onder d
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning
  3. Wet publieke gezondheid
  4. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-02-2013nieuwe regeling

12-02-2013

Weekblad Spijkenisse, 19-02-2013

IWIBP

Tekst van de regeling

Inhoudsopgave

Inleiding

Betekenis van beleidsregels in het subsidietraject

Het beleidskader samengevat

Wettelijk kader

Opbouw van de beleidsregels

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

Artikel 1.2 Nadere invulling van bepalingen in de ASV

Hoofdstuk 2 Beoordeling aanvraag budgetsubsidie

Artikel 2.1 Aanvraag tot subsidieverlening

Artikel 2.2 Beoordeling van de aanvraag tot subsidieverlening

Artikel 2.3 Algemene aanvullende criteria

Artikel 2.4 Bijzondere criteria voor professionele organisaties

Artikel 2.5 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Hoofdstuk 3 Beoordeling aanvraag waarderingssubsidie

Artikel 3.1 Criteria voor waarderingssubsidie

Hoofdstuk 4 Subsidie weigeren of verlagen

Artikel 4.1 Afwijzing van de aanvraag tot subsidieverlening

Artikel 4.2 Lagere verlening op een subsidieaanvraag

Artikel 4.3 Lagere vaststelling van een verleende subsidie

Hoofdstuk 5 Doelen op gebied van zelfredzaamheid

Artikel 5.1 Persoonlijke zelfredzaamheid

Artikel 5.2 Financiële zelfredzaamheid

Artikel 5.3 Zelfredzaamheid (en veiligheid) in de fysieke omgeving

Artikel 5.4 Maatschappelijke zelfredzaamheid

Artikel 5.5 Sociale zelfredzaamheid

Artikel 5.6 Zelfredzaamheid in wonen

De beleidsregels subsidieverlening Maatschappelijke Ondersteuning en Volksgezondheid 2013, vastgesteld op 14-02-2012, worden ten behoeve van subsidiejaar 2014 ongewijzigd voortgezet, met uitzondering van artikel 3.1, derde lid, dat geheel komt te vervallen.

Inleiding

Dit document bevat beleidsregels op grond van artikel 3, aanhef en onder d van de Algemene Subsidieverordening Spijkenisse 2007 (ASV) die als basis dienen voor aanvragen tot subsidieverlening voor het jaar 2013 [Red: 2014] voor maatschappelijke ondersteuning en volksgezondheid. Hieronder wordt toegelicht met welke reden deze beleidsregels zijn opgesteld en binnen welk wettelijk kader en beleidskader deze regels vallen. In de volgende hoofdstukken zijn de beleidsregels zelf opgenomen. Waar nodig is een nadere toelichting gegeven.

Betekenis van beleidsregels in het subsidietraject

Spijkenisse is voor uitvoering van een deel van haar beleid afhankelijk van het particulier initiatief. De gemeente stelt hiervoor jaarlijks gelden beschikbaar in de vorm van subsidies. Zij verstrekt deze, overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ten behoeve van activiteiten. Gesubsidieerde activiteiten moeten zodanig aansluiten op het gemeentelijk beleid dat deze daadwerkelijk bijdragen aan de verwezenlijking hiervan. Daartoe vertaalt het college van burgemeester en wethouders de algemene, door de raad vastgestelde, beleidskaders in beleidsregels.

Beleidsregels (artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht - Awb) bevatten, naast beleidsdoelstellingen, de objectieve criteria waaraan de gemeente vooraf toetst in welke mate een activiteitenaanbod en de werkwijze van een subsidie-aanvrager aansluit op haar beleid. Achteraf, na ontvangst van een verslag over de activiteiten, toetst de gemeente aan de hand hiervan in hoeverre deze hebben bijgedragen aan realisering (effectiviteit) van haar beleid. Instellingen beoordelen of hun activiteiten passen binnen de relevante beleidsregels en voor subsidie in aanmerking komen. Bij de jaarlijkse verslaglegging en verantwoording geven zij informatie over de resultaten en welke veranderingen de activiteiten tot stand hebben gebracht voor inwoners van Spijkenisse. Voor een aantal subsidierelaties geldt dat gedurende het jaar afstemming plaatsvindt tussen organisatie en gemeente. Bij de subsidierelaties waar dit voor geldt, is dit opgenomen in de verleningsbeschikking.

Beleidsregels zijn inhoudelijk gedurende het gehele subsidieproces dwingend leidraad voor zowel gemeente als organisaties. Na bekendmaking kan hierop door derden een beroep worden gedaan. De bepalingen uit de algemene subsidieverordening zijn voor beide procedureel bindend.

Het beleidskader samengevat

Het beleidskader is vastgelegd in het Wmo-beleidsplan en het lokaal gezondheids-beleid. De sociale visie op de stad (ook opgenomen in beide nota's) vormt het gemeenschappelijke overkoepelende kader. Het beleidskader wordt ingeperkt door de beschikbaarheid van middelen. De beschikbare middelen zijn vastgelegd in de begroting.

Doel van het beleidscluster maatschappelijke ondersteuning en volksgezondheid is het bevorderen van zelfredzaamheid van inwoners en het verbeteren van de sociale samenhang, waardoor inwoners economisch zelfstandiger, gezonder, prettiger en langer kunnen meedoen in de samenleving. Om dit doel te kunnen bereiken, moeten de lokale samenleving en de daarbij behorende voorzieningen zo zijn ingericht dat problemen zoveel mogelijk worden voorkomen en dat inwoners zelf problemen kunnen opvangen en oplossen. Het college stimuleert inwoners, indien ondersteuning nodig is, deze hulp te vragen in hun sociale netwerk van familie, kennissen en verenigingen en vrijwilligersorganisaties (0e lijns-voorzieningen).

Daar waar de mogelijkheden van de inwoners en diens omgeving onvoldoende zijn om zelfredzaam te zijn en te blijven, kan de gemeente aanvullende ondersteuning bieden. Dit gebeurt zoveel mogelijk via collectieve voorzieningen, uitgevoerd door de gemeente zelf of door één van de (vrijwilligers)organisaties waarmee de gemeente samenwerkt (voornamelijk 1e lijnsvoorzieningen). Daar waar nodig kan een individuele voorziening worden ingezet (voornamelijk 2e lijnsvoorzieningen).

De ondersteuning kan plaatsvinden op een of meerdere leefgebieden (zelfredzaam in wonen, persoonlijke zelfredzaamheid, financieel zelfredzaam, veilig in de fysieke omgeving, maatschappelijk zelfredzaam en sociaal zelfredzaam). Hoe groter en complexer de problematiek, des te intensiever de ondersteuning van de gemeente/uitvoerende partij (maatwerk). De ondersteuning wordt op meerdere terreinen en in onderlinge samenhang geboden en sluit aan bij de competenties van mensen. Het potentieel van iemand, in combinatie met de geboden ondersteuning (investering) moet leiden tot zelfredzaamheid (voor zover haalbaar).

Uitgangspunt voor ondersteuning is dat de inwoner zelf verantwoordelijk blijft en zich volledig inzet om zo groot mogelijke zelfredzaamheid te bereiken. Het college maakt hierbij veelal onderscheid tussen mensen die niet kunnen deelnemen en mensen die niet willen. Iedereen kan iets en hij/zij hoort deze kwaliteiten ook in te zetten. Dit betekent wanneer iemand om ondersteuning vraagt dat ook met deze inwoner in gesprek wordt gegaan over diens mogelijkheden zich in te zetten voor anderen of voor de stad als geheel. Per situatie wordt bekeken wat kan worden gevraagd van deze inwoner, zodat draagkracht en draaglast niet uit balans raken.

Organisaties die zorg- en welzijnactiviteiten uitvoeren en hiervoor subsidie ontvangen, wordt gevraagd zoveel mogelijk aan te sluiten bij gemeentelijk beleid. Dit houdt onder andere in dat activiteiten bij moeten dragen aan de zelfredzaamheid van inwoners, efficiënt worden uitgevoerd en waar mogelijk sociale samenhang en wederkerigheid bevorderen, bijvoorbeeld door het sociale netwerk van de persoon te versterken en van de persoon 'iets terug te vragen'. Daarnaast wordt de samenwerking tussen organisaties bevorderd en wordt gestreefd naar een zo financieel verantwoord mogelijk niveau van aanbod/uitvoering.

Wettelijk kader

Bovenstaande beleidskader is een gebundelde uitwerking van diverse wettelijke kaders. De belangrijkste zijn Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet publieke gezondheid (Wpg). Via bovenstaand beleidskader is een visie neergelegd over de wijze waarop de gemeente Spijkenisse invulling wil geven aan deze wettelijke kaders [1]. Via onderhavige beleidsregels wordt een nadere richting aangegeven, te weten welke onderdelen van deze visie worden ingevuld via het instrument van subsidies. Dit betekent dat voor de prestatievelden 3 tot en met 9 van de Wmo, alsmede de Wpg, buiten deze beleidsregels om geen subsidieverlening mogelijk is. De taken die Spijkenisse als centrumgemeente uitvoert in het kader van de Maatschappelijke Opvang, Vrouwenopvang, Openbare Geestelijke Gezondheidszorg en Verslavingsbeleid, vallen ook onder deze beleidsregels. Voor de taken als centrumgemeente geldt dat deze alleen ingezet kunnen worden in situaties waarbij de zelfredzaamheid zich op een zeer laag niveau niveau bevindt.

Voor zover er subsidiëring plaatsvindt in het kader van de Wet werk en bijstand, de Wet inburgering, de wet Participatiebudget en de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, zijn deze beleidsregels eveneens van toepassing. In dat geval wordt gestreefd naar zelfredzaamheid op een hoger niveau.

Ten tijde van het opstellen van deze beleidsregels is de beleidsvorming met betrekking tot de functie begeleiding individueel en groep, zoals overkomt vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wmo per 2013, nog in volle gang. Voor deze onderdelen geldt dat nadere beleidskaders of beleidsregels kunnen volgen.

________

[1] Prestatieveld 2 Wmo (Jeugd) maakt geen deel uit van deze visie en valt dus niet onder de reikwijdte van deze beleidsregels. Prestatieveld 1 Wmo (leefbaarheid) valt alleen binnen deze beleidsregels voor zover het verminderd zelfredzame personen betreft.

Opbouw van de beleidsregels

De beleidsregels zijn uit twee delen opgebouwd. Het eerste deel (hoofdstuk 1 tot en met 4) bevat algemene bepalingen en algemene aanvullende criteria op grond waarvan de subsidiebeoordeling, na uitvoering van een inhoudelijke toets, plaatsvindt.

Het tweede deel (hoofdstuk 5) bevat collegedoelstellingen en subsidiemogelijkheden per leefgebied (zelfredzaam in wonen, lichamelijke en psychische zelfredzaamheid, financieel zelfredzaam, veilig in de fysieke omgeving, maatschappelijk en sociaal zelfredzaam). Bij de subsidieaanvraag is het van belang aan te geven op grond van welke beleidsregel (5.1 tot en met 5.6) subsidie wordt aangevraagd. Een subsidieaanvraag kan bestaan uit verschillende onderdelen, die elk een beroep doen op een andere beleidsregel in dit hoofdstuk. Elk van deze onderdelen zal apart worden getoetst. Wel kan door de subsidie-aanvrager worden volstaan met een eenmalige beschrijving van de wijze waarop wordt voldaan aan de bepalingen in de eerste vier hoofdstukken.

Deze beleidsregels zullen jaarlijks worden aangepast. Wijzigingen in beleid kunnen dan worden verwerkt. Ook zal de werking van deze beleidsregels in de praktijk aanleiding kunnen zijn de beleidsregels volgend jaar bij te stellen. Tot slot zal bij de volgende versie van de beleidsregels meer gewerkt worden met prestatie-indicatoren. Op dit moment is daar van afgezien, om de overgang naar de nieuwe werkwijze voor zowel gemeente als subsidie-aanvragers geleidelijk te laten verlopen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    ASV: Algemene subsidieverordening Spijkenisse 2007;

  • b.

    gemaksdiensten: praktische diensten in en om de woning voor mensen met een verminderde zelfredzaamheid. Niet zijnde huishoudelijke hulp o.g.v. prestatieveld 6 Wmo of persoonlijke verzorging/individuele begeleiding als bedoeld in de AWBZ op 01-01-2012;

  • c.

    instelling: een organisatie met een maatschappelijke doelstelling gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid van individuen;

  • d.

    kwaliteitszorg: het geheel aan maatregelen waarmee een organisatie op objectieve en systematische wijze de kwaliteit van de activiteiten in brede zin bepaalt, bewaakt en verbetert;

  • e.

    professionele instelling: een instelling waarin tenminste twee personen in dienstbetrekking of als zelfstandig ondernemer werken voor andere werkzaamheden dan uitsluitend het coördineren van vrijwilligers;

  • f.

    voorliggende voorziening: een voorziening waarop aanspraak bestaat vanuit andere wet- of regelgeving dan de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Wet publieke gezondheid. Ook algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen hieronder, dat wil zeggen voorzieningen die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn, en die niet speciaal voor mensen met een beperking bedoeld zijn, en/of die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel;

  • g.

    vrijwilliger: degene die in enig organisatorisch verband onbetaald(e) werkzaamheden verricht ten behoeve van anderen en/of de samenleving waarbij een maatschappelijk belang wordt gediend. De volgende personen kunnen ook als vrijwilliger worden aangemerkt: de cliënt van een instelling, een persoon die een uitkering ontvangt o.g.v. de Wet werken naar vermogen of de Wet werk en bijstand in de gemeenten Bernisse, Brielle of Spijkenisse, een persoon die zijn/haar maatschappelijke stage verricht;

  • h.

    hersteltermijn: periode die, na in verzuim stelling, schriftelijk aan een organisatie wordt gegund om de aanvraag tot subsidieverlening of -vaststelling aan te vullen.

Motivering artikel 1.1

Er is geen nadere motivering noodzakelijk.

Artikel 1.2 Nadere invulling van bepalingen in de ASV
  • 1.

    Er vindt geen tussentijdse verslaglegging op verleende subsidie plaats als bedoeld in artikel 19, lid 4 ASV, tenzij dit in de beschikking anders is bepaald. In die beschikking is dan tevens bepaald op welke beleidsregels of hoofdstuk de regels over verslaglegging betrekking hebben. Artikel 39 ASV blijft onverkort van kracht.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 22 ASV, wordt op grond van deze beleidsregels subsidie geweigerd voor viering van feesten, jubilea en partijen, kosten van consumpties of donatie- of sponsorverzoeken.

Motivering artikel 1.2

In het eerste lid is aangegeven dat tussentijdse verslaglegging niet wordt gevraagd. De reden hiervoor is de wens van het college om de administratieve lasten voor organisaties te verminderen. Het kan echter zijn dat tussentijdse verslaglegging wel gewenst is, bijvoorbeeld wanneer er veel wijzigingen optreden gedurende een jaar, of wanneer het college de mogelijkheid wil hebben tussentijds bij te sturen. In dat geval kan in de beschikking gemotiveerd worden aangegeven dat tussentijdse verslaglegging wel noodzakelijk is en op welke wijze de verslaglegging plaats moet vinden. In alle gevallen blijft de gesubsidieerde organisatie wel verplicht om wijzigingen in de omstandigheden die invloed kunnen hebben op (de hoogte van) de subsidie, vanuit eigen beweging te melden (artikel 36 ASV).

Het tweede lid geeft, in aanvulling op de weigeringsgronden zoals genoemd in de ASV, aanvullende zaken waarvoor geen subsidie mogelijk is. In de ASV is opgenomen dat activiteiten die niet passen binnen het gemeentelijk beleid geen subsidie ontvangen (artikel 22 aanhef en onder a ASV). De in dit artikel genoemde activiteiten en zaken vallen niet onder het gemeentelijk beleidskader van de Wmo en de Wpg. Omdat voor bovenstaande zaken wel regelmatig (waarderings)subsidie wordt gevraagd, is het apart opgenomen in de beleidsregels.

Hoofdstuk 2 Beoordeling aanvraag budgetsubsidie

Artikel 2.1 Aanvraag tot subsidieverlening

In aanvulling op paragraaf 3.1 van de ASV, gaat een aanvraag om subsidieverlening vergezeld van:

  • a.

    een beschrijving van de doelstelling die met de activiteit wordt nagestreefd, inclusief verwijzing naar de bijbehorende beleidsregel(s) van hoofdstuk 5, alsmede de wijze waarop het doel behaald zal gaan worden;

  • b.

    een beschrijving van de wijze waarop wordt gewerkt met vrijwilligers binnen de eigen organisatie, of wordt samengewerkt met vrijwilligersorganisaties.

    Een organisatie die uitsluitend bestaat uit vrijwilligers kan volstaan met de zin 'Onze organisatie bestaat geheel en alleen uit vrijwilligers en wordt niet (mede) aangestuurd door een (koepel)organisatie waarin ook betaalde krachten werken.';

  • c.

    een beschrijving van de kwaliteitszorg binnen de organisatie (alleen bij aanvragen vanaf € 50.000);

  • d.

    een beschrijving van de mate waarin de organisatie voldoet aan algemene aanvullende en de bijzondere criteria als bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4;

  • e.

    een beschrijving van de mate waarin de organisatie voldoet aan de meldcode huiselijk geweld als bedoeld in artikel 2.5, voor zover de organisatie geacht wordt te voldoen aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

Motivering artikel 2.1

In dit artikel is opgenomen welke zaken in de subsidieaanvraag voor een budgetsubsidie moeten zijn weergegeven. Hoe beter deze onderdelen zijn omschreven, hoe beter de beoordeling van de subsidieaanvraag door het college kan plaatsvinden. De verschillende onderdelen zijn nader toegelicht bij de onderstaande artikelen 2.2 tot en met 2.5. Voor waarderingssubsidie gelden minder vergaande criteria (zie artikel 3.1).

Artikel 2.2 Beoordeling van de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvraag om subsidieverlening wordt beoordeeld op grond van de volgende criteria:

  • a

    effectiviteit: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan een of meer in hoofdstuk 5 benoemde doelstelling(en) waarvoor subsidiemogelijkheid is;

  • b

    inzet van vrijwilligers: de mate waarin de organisatie vrijwilligers inzet om de activiteiten uit te voeren, de argumentatie in de afweging die door de organisatie is gemaakt om vrijwilligers dan wel professionals in te zetten, de wijze waarop vrijwilligers binnen de organisatie worden ondersteund (o.a. coördinatie);

  • c

    kwaliteitszorg (aanvragen vanaf € 50.000): de mate waarin aandacht is voor de kwaliteitszorg van de activiteit/organisatie, zoals cliënttevredenheid, deelname aan een kwaliteitskeurmerk, onafhankelijke audit, inzet van bewezen effectieve methodieken;

  • d

    de mate waarin wordt voldaan aan algemene aanvullende criteria en (indien van toepassing) op de bijzondere criteria voor professionele organisaties, zoals opgenomen in artikel 2.3 en 2.4 en naleving van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor zover de organisatie geacht wordt te voldoen aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot deze meldcode (artikel 2.5);

  • e

    efficiency: de prijs-kwaliteit verhouding van de activiteit, alsmede de mate waarin het college het gewenst acht meerdere aanbieders te hebben voor eenzelfde activiteit/voorziening. Hierbij geldt dat bestaande subsidierelaties bij een gelijkwaardig aanbod voorrang hebben boven nieuw te vormen subsidierelaties, tenzij het college in deze beleidsregels anders bepaalt.

Motivering artikel 2.2

Het eerste beoordelingscriterium is effectiviteit. Dit is de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de in hoofdstuk 5 genoemde collegedoelstellingen waarvoor subsidie mogelijk is. Het tweede lid van ieder artikel in hoofdstuk 5 geeft hiervoor de algemene omschrijving. In de subsidieaanvraag zal moeten worden opgenomen wat de activiteit inhoudt en op welke wijze deze activiteit bijdraagt aan het doel. De keuze voor juist deze activiteit zal ook moeten worden toegelicht (over het algemeen zijn er meerdere mogelijkheden om een doel te bereiken; waarom is juist gekozen voor deze activiteit?).

Het tweede beoordelingscriterium betreft de inzet van vrijwilligers. In het collegeprogramma is in het hoofdstuk maatschappelijke zaken en volksgezondheid opgenomen dat vrijwilligers een belangrijke functie vervullen en dat voorzieningen ter ondersteuning van mensen die verminderd zelfredzaam zijn, onder andere geleverd worden door vrijwilligersorganisaties. Deze brede lijn is verder verwerkt in de beleidskaders zoals genoemd in de inleiding. Dit betekent dat het college grote waarde hecht aan vrijwilligersorganisaties en de inzet van vrijwilligers binnen professionele organisaties. Om deze waardering tot uitdrukking te laten komen, weegt het college de wijze waarop vrijwilligers worden ingezet bij de gesubsidieerde activiteit mee in de subsidiebeoordeling. Om dit correct te kunnen doen, zal de subsidie-aanvrager hiervan een beschrijving moeten opnemen in de subsidieaanvraag.

Uiteraard kunnen niet alle (onderdelen van) activiteiten door vrijwilligers worden uitgevoerd. Van vrijwilligers kan namelijk niet dezelfde expertise en dezelfde inzetbaarheid worden verwacht als van professionals. De motivering van een organisatie om wel of geen vrijwilligers in te zetten voor een activiteit, dan wel samen te werken met een vrijwilligersorganisatie, is daarom zeer belangrijk. Het kan dus zijn dat het niet inzetten van vrijwilligers voor bepaalde activiteiten, juist als positief zal worden beoordeeld. Gezien de diversiteit aan activiteiten die onder deze beleidsregels vallen, kunnen geen verdere criteria worden geformuleerd voor de inzet van vrijwilligers. Het wordt aan de subsidie-aanvrager overgelaten om voor de desbetreffende activiteiten te motiveren waarom inzet van vrijwilligers wel of niet plaatsvindt.

Aangezien inzet van vrijwilligers niet zonder begeleiding of coördinatie kan plaatsvinden, wordt het vrijwilligersbeleid van een organisatie ook meegewogen. De organisatie kan volstaan met het toevoegen van het bestaande vrijwilligersbeleid aan de subsidieaanvraag. Indien dit niet voorhanden is, zal een beschrijving moeten worden opgenomen met daarin de wijze waarop vrijwilligers worden ondersteund en de coördinatie plaatsvindt. Scholing van vrijwilligers is hier onderdeel van.

Het derde beoordelingscriterium is kwaliteitszorg. Dit onderdeel geldt alleen voor aanvragen vanaf € 50.000 omdat kwaliteitszorg voor kleinere subsidies onevenredig zwaar zou drukken op de organisatie. Volstaan kan worden met het organisatieplan voor kwaliteitszorg waarin de maatregelen zijn opgenomen met betrekking tot het bepalen, bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de activiteit/werkwijze van de organisatie. Indien de organisatie in bezit is van een erkend en relevant keurmerk (bijvoorbeeld HKZ of ISO) is dit belangrijk te vermelden (inclusief bewijs), alsmede resultaten van gehouden cliënttevredenheidsonderzoeken en de wijze waarop deze onderzoeken structureel worden vormgegeven, wijze van inzet van bewezen effectieve methodieken en gehouden onafhankelijke audits. Indien de organisatie op andere wijze werkt aan kwaliteitszorg is dit uiteraard goed te vermelden.

Het vierde beoordelingscriterium is in hoeverre wordt voldaan aan de criteria uit artikel 2.3, 2.4 en 2.5. De criteria in artikel 2.3 zijn optioneel. Indien op grond van de andere beoordelingscriteria sprake zou zijn van een gelijkwaardig aanbod, geeft de mate waarin aan deze aanvullende criteria wordt voldaan, de doorslag. Ook als niet wordt voldaan aan een of meer criteria van artikel 2.3, is het van belang dit (zeer kort) aan te geven. Dit omdat op grond van de Algemene wet bestuursrecht informatie alsnog zal moeten worden opgevraagd, indien dit van belang is voor de beoordeling van een aanvraag. Er mag niet zomaar van worden uitgegaan dat als informatie hierover niet is ingevuld, door de organisatie ook niet aan die criteria kan worden voldaan. Er kan wel worden volstaan met een korte toelichting als 'niet van toepassing' of ' voldoet niet'. De criteria in artikel 2.4 gelden alleen voor professionele organisaties, maar zijn voor die organisaties niet optioneel. De inhoudelijke bepalingen worden bij de desbetreffende artikelen toegelicht. Met betrekking tot de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling moet worden vermeld in hoeverre de organisatie hieraan voldoet. Dit hoeft alleen te worden opgenomen indien de organisatie voor deze activiteit op grond van wettelijke bepaling geacht wordt aan de meldcode te voldoen.

Het vijfde beoordelingscriterium is efficiency. Het college heeft slechts beperkte middelen beschikbaar om het beleid te kunnen (laten) uitvoeren. Dit betekent dat keuzes gemaakt moeten worden in hoeveelheid aanbod van activiteiten. Hierbij zal de prijs-kwaliteitverhouding van de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden meegenomen. Er zal een keuze gemaakt moeten worden wanneer meerdere aanvragen zijn ontvangen voor eenzelfde activiteit en het vanuit het oogpunt van het college niet wenselijk is alle aangevraagde activiteiten te laten uitvoeren. De aanvraag die het meest voldoet aan de onderdelen a, b, c en d van artikel 2.2, alsmede een goede prijs-kwaliteitverhouding heeft, ontvangt subsidie voor zover hiervoor in de begroting middelen beschikbaar zijn gesteld. Indien meerdere activiteiten gesubsidieerd kunnen worden, kunnen in volgorde van beoordelingsresultaat, andere aanvragen worden gehonoreerd. Bij een gelijkwaardig aanbod, prevaleert de bestaande subsidierelatie. Een gelijkwaardig aanbod houdt in dat op de onderdelen a, b, c en d van artikel 2.2, alsmede op de prijs-kwaliteitverhouding, eenzelfde beoordelingsresultaat is behaald.

Artikel 2.3 Algemene aanvullende criteria

Aanvragen die ook voldoen aan een of meer van onderstaande criteria hebben bij gelijkwaardig antwoord op de aspecten van artikel 2.2 aanhef en onder a tot en met c, alsmede de bepalingen uit artikel 2.4 en een goede prijs-kwaliteitverhouding, voorrang bij de subsidiebeoordeling zoals bepaald in artikel 2.2 aanhef en onder e:

  • a.

    de activiteit is gedekt door co-financiering, bijvoorbeeld een 'marktconforme' eigen bijdrage van deelnemers, (structurele) subsidie / sponsorgelden van derden;

  • b.

    de activiteit is gebiedsgericht, bevordert de sociale samenhang en past binnen de wijkaanpak zoals geformuleerd door de gemeente Spijkenisse, voor zover deze is geformuleerd;

  • c.

    er is samenwerking met ketenpartners in Spijkenisse waardoor een ketenaanpak ontstaat;

  • d.

    de organisatie biedt arbeidsplaatsen aan mensen met een gemeentelijke uitkering of een WSW-indicatie (social return on investment);

  • e.

    de organisatie is in enige mate gericht op het signaleren van laaggeletterdheid en stimuleert belanghebbenden tot het volgen van alfabetisering.

Motivering artikel 2.3

Om voor verlening van subsidie in aanmerking te komen, is het niet noodzakelijk te voldoen aan de criteria in artikel 2.3. Indien op grond van de andere beoordelingscriteria sprake zou zijn van een gelijkwaardig aanbod, geeft de mate waarin aan deze aanvullende criteria wordt voldaan, de doorslag.

Co-financiering maakt een activiteit minder kwetsbaar en laat zien dat ook door andere partijen of particulieren belang wordt gehecht aan deze activiteit. Dit wordt door het college op prijs gesteld.

Het college acht het wenselijk dat activiteiten aansluiten bij de sociale omgeving en meerwaarde hebben voor het gebied (wijk of buurt) waar de activiteit plaatsheeft. Dit is in ieder geval het geval wanneer de activiteit past binnen een vastgestelde wijkaanpak.

Aangezien verminderd zelfredzame personen vaak te maken hebben met meerdere organisaties voor ondersteuning, vindt het college samenwerking tussen die organisaties van groot belang. Waar mogelijk ontstaat een ketenaanpak, zodat de inwoner de ondersteuning door verschillende organisaties als een samenhangend geheel ervaart.

Wanneer de organisatie (regelmatig) mensen in dienst neemt met een gemeentelijke (bijstands)uitkering of met een indicatie op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening, draagt de organisatie ook op andere wijze bij aan het bevorderen van zelfredzaamheid van inwoners. Het college wil dat stimuleren.

Laaggeletterdheid is een probleem dat zowel landelijk als in Spijkenisse veel voorkomt. Juist bij verminderd zelfredzamen is de kans groot dat mensen niet kunnen lezen en schrijven. Het college vindt het belangrijk dat organisaties dit kunnen signaleren en de inwoner stimuleren tot het volgen van alfabetiseringscursussen. Voor meer informatie hierover kan de organisatie terecht bij het loket van gemeente Spijkenisse op het Werk en Zorgplein ('t Spil).

Ook als niet wordt voldaan aan een of meer criteria van artikel 2.3, is het van belang dit (zeer kort) aan te geven. Dit omdat op grond van de Algemene wet bestuursrecht informatie alsnog zal moeten worden opgevraagd, indien dit van belang is voor de beoordeling van een aanvraag. Er kan worden volstaan met een korte toelichting als 'niet van toepassing' of ' voldoet niet'.

Artikel 2.4 Bijzondere criteria voor professionele organisaties

Aanvragen van professionele organisaties dienen ook te voldoen aan de onderstaande criteria op grond van artikel 2.2 aanhef en onder d.

  • 1.

    Professionele inzet is, buiten versterking van zelfredzaamheid van belanghebbende, gericht op gebruiken en versterken van de eigen sociale omgeving van belanghebbende, ter ondersteuning van belanghebbende.

  • 2.

    Ingeval van een langdurige zorgbehoefte, is er aandacht voor de mantelzorgers rondom belanghebbende. Bij (dreigende) overbelasting van mantelzorgers wordt deze doorverwezen naar mantelzorgondersteunende activiteiten binnen de eigen organisatie of een andere organisatie. Voor deze mantelzorgondersteunende activiteiten kan geen gemeentelijke financiering worden verkregen, tenzij subsidie is aangevraagd (en verleend) op grond van beleidsregel 5.5, tweede lid onder a en/of b.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verleend voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.

Motivering artikel 2.4

Een activiteit zal altijd gericht zijn op het vergroten van de zelfredzaamheid van een inwoner. In veel situaties zal de zelfredzaamheid toenemen wanneer de steun uit de sociale omgeving (het netwerk van familie, vrienden, kennissen, verenigingen en vrijwilligersorganisaties) kan worden versterkt. Dit leidt er mogelijk toe dat inzet van professionele hulp en ondersteuning structureel minder nodig is. Aangezien het college de zelfredzaamheid van mensen wil vergroten en de afhankelijkheid van professionele zorg en hulp wil verminderen, is dit criterium opgenomen voor professionele organisaties.

Wanneer er sprake is van langdurige zorgbehoefte, is er nagenoeg altijd sprake van een of meer mantelzorgers. Juist bij langdurige zorgbehoefte is de kans dat mantelzorgers overbelast raken, aanwezig. De professionele organisatie zal niet alleen oog moeten hebben voor de persoon aan wie ondersteuning wordt geboden, maar ook voor de mantelzorgers er omheen. Inzet om te voorkomen dat mantelzorgers overbelast raken, is een aanvullende taak van professionele organisaties. Dit behelst bijvoorbeeld het signaleren van mogelijk dreigende overbelasting of het doorverwijzen naar mantelzorgondersteuning. Daar waar mogelijk kan, mede op grond van het onder 1 genoemde punt, worden ingezet op het vergroten van het mantelzorg-netwerk rondom de zorgbehoevende.

Artikel 2.5 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

De professionele instelling voldoet aan de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, voor zover deze geacht wordt te voldoen aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot deze meldcode, tenzij het een organisatie betreft waarvan met betrekking tot de gesubsidieerde activiteiten:

  • a.

    niet kan worden verwacht of kan worden vastgesteld dat in de uitvoering van activiteiten signalen en vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling kunnen worden opgepakt;

  • b.

    het opvolgen van de bijzondere voorwaarde de uitvoering van de activiteiten ernstig belemmert of in zijn geheel onmogelijk maakt.

Motivering artikel 2.5

Dit artikel is alleen van toepassing op die organisaties die op grond van de wettelijke bepalingen meldcode huiselijke geweld en kindermishandeling, geacht worden hieraan te voldoen. Het college legt in deze beleidsregel vast dat de organisaties die op grond van wettelijke bepalingen geacht worden te voldoen aan de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, zich hieraan ook houden. Op grond van het onder a en b genoemde, kan de organisatie gemotiveerd aangeven hiervan te willen afwijken.

Hoofdstuk 3 Beoordeling aanvraag waarderingssubsidie

Artikel 3.1 Criteria voor waarderingssubsidie
  • 1.

    Een aanvraag tot verlening van waarderingssubsidie als bedoeld in artikel 13 ASV wordt beoordeeld op grond van de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit wordt volledig uitgevoerd door vrijwilligers;

    • b.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan een of meer in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels benoemde doelstelling(en) waarvoor subsidiemogelijkheid is.

  • 2.

    Een waarderingssubsidie kan niet meer bedragen dan € 4.999. Aanvragen voor een hoger subsidiebedrag worden beoordeeld als een aanvraag om budgetsubsidie.

Motivering artikel 3.1

Een waarderingssubsidie kent zeer beperkte beoordelingscriteria en is daardoor ook laagdrempelig in de aanvraagprocedure. Dit is bedoeld om initiatieven van inwoners en vrijwilligers, ter ondersteuning van verminderd zelfredzame personen, te stimuleren. De beoordeling vindt inhoudelijk plaats op basis van de mate waarin de activiteit bijdraagt aan een van de doelen als bedoeld in hoofdstuk 5. Aangezien de criteria zeer beperkt zijn, is gekozen een maximumbedrag op te nemen voor waarderingssubsidie van € 4.999. Aanvragen om een hoger bedrag worden niet geweigerd, maar worden beoordeeld als ware het een aanvraag voor budgetsubsidie. Dit zal in de praktijk veelal betekenen dat aanvullende informatie moet worden gevraagd om tot een oordeel te kunnen komen.

Hoofdstuk 4 Subsidie weigeren of verlagen

Artikel 4.1 Afwijzing van de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1.

    Een subsidieaanvraag die later is ingediend dan de datum zoals opgenomen in de ASV, wordt afgewezen, tenzij de latere indiening belanghebbende niet te verwijten valt, en/of er dringende redenen aanwezig zijn om de subsidie alsnog te verlenen.

  • 2.

    Weigering van de subsidie op grond van artikel 22 aanhef en onder a ASV (niet passend binnen gemeentelijk beleid) vindt voor subsidieaanvragen in het kader van maatschappelijke ondersteuning en volksgezondheid plaats, indien niet wordt voldaan aan tenminste een onderdeel van het gestelde in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels of indien uit de subsidieaanvraag, na een geboden hersteltermijn, onvoldoende kan worden bepaald in hoeverre wordt voldaan aan de criteria als bedoeld in artikel 2.2.

  • 3.

    In aanvulling op hetgeen bepaald is in artikel 22 ASV, weigert het college de aanvraag tot subsidieverlening, niet zijnde een aanvraag tot waarderingssubsidie, indien:

    • a.

      de organisatie over de voorgaande periode, met betrekking tot dezelfde of gelijksoortige activiteiten niet (tijdig) heeft voldaan aan de voorwaarden tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 24, 25 en 27 ASV;

    • b.

      naar aanleiding van de beoordeling als bedoeld in artikel 2.2 de organisatie naar het oordeel van het college onvoldoende waarborgen biedt dat het gemeentelijk beleid zoals beschreven in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels conform de in de aanvraag beschreven werkwijze wordt uitgevoerd;

    • c.

      er een of meer andere subsidieaanvragen voor hetzelfde tijdvak zijn ontvangen voor gelijksoortige activiteiten en deze andere aanvra(a)g(en), bij de beoordeling op grond van artikel 2.2, naar het oordeel van het college meer in overeenstemming is/zijn met het beleid.

Motivering artikel 4.1

In artikel 22 zijn weigeringsgronden opgenomen in de ASV. Dit artikel geeft hieraan een nadere invulling.

Het eerste lid geeft invulling aan hoe om te gaan met termijnoverschrijding. In de ASV zijn termijnen opgenomen waarbinnen aanvragen tot verlenen van subsidie moeten worden ingediend. Voor budgetsubsidie en structurele waarderingssubsidie is dat voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar. Voor incidentele waarderingssubsidie is dat dertien weken voor het starten van de activiteit. In artikel 22 aanhef en onder k van de ASV staat dat subsidie kan worden geweigerd indien het niet voldoet aan het gestelde bij of krachtens de ASV. In dit artikel wordt aangegeven dat de subsidie wordt geweigerd bij te late indiening, tenzij er sprake is van een tweetal uitzonderingen. De eerste is dat de late indiening de aanvrager niet te verwijten valt. Het niet op de hoogte zijn van de regels is hierbij volgens vaste jurisprudentie geen grond. De tweede reden is de aanwezigheid van dringende redenen om alsnog tot subsidieverlening over te gaan. De beoordeling of er sprake is van dringende redenen is aan het college.

In het tweede lid wordt aangegeven wanneer sprake is van activiteiten die niet passen binnen het gemeentelijk beleid. Hiervan is sprake wanneer de activiteiten niet voldoen aan een of meer van de doelstellingen waarvoor subsidieverlening mogelijk is, zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels. Naast deze toets op effectiviteit, zijn in artikel 2.2 nog een viertal beoordelingsfactoren opgenomen voor budgetsubsidies. Indien, na een geboden hersteltermijn, uit de informatie behorend bij een subsidieaanvraag onvoldoende kan worden bepaald of hieraan wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen. Indien een organisatie in de subsidieaanvraag duidelijk aangeeft dat aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.2 aanhef en onder a, b, c en d niet wordt voldaan, maar ook aangeeft welke stappen worden ondernomen om dit te verbeteren, hoeft dit niet tot afwijzing te leiden. Indien er geen beter aanbod van gelijksoortige activiteiten aanwezig is en de activiteiten door het college als zeer gewenst worden beschouwd, kan de aanvraag wel worden verleend. Hierbij kunnen uiteraard aanvullende voorwaarden worden opgelegd. Ook zal geen afwijzing plaatsvinden als de organisatie gegronde redenen heeft om niet te voldoen aan de criteria en dit voldoende heeft gemotiveerd.

Het derde lid gaat uitdrukkelijk niet over waarderingssubsidies. Dit om geen onevenredig zware voorwaarden op te leggen.

In het derde lid onder a is bepaald dat als een organisatie in de voorgaande periode met betrekking tot dezelfde of een soortgelijke activiteit niet of niet tijdig heeft voldaan aan de opgelegde voorwaarden uit de ASV, van toepassing zijnde beleidsregels of beschikking, de subsidie wordt geweigerd. Reden hiervoor is dat indien de organisatie zijn verplichtingen niet is nagekomen in het recente verleden, de kans groot is dat dit ook niet gebeurt in de nabije toekomst. Daarmee is de kans zeer aanwezig dat gemeentelijk beleid niet wordt uitgevoerd. Met de voorafgaande periode wordt bedoeld de periode waarover reeds informatie ten behoeve van de subsidievaststelling had moeten worden aangeleverd.

In het derde lid onder b is opgenomen dat de feitelijke omstandigheden de beschreven werkwijze in de subsidieaanvraag moeten ondersteunen. Indien dit niet het geval is, wordt de aanvraag geweigerd. Dit betekent bijvoorbeeld dat een aanvraag van een organisatie die in oprichting is, maar claimt binnen zes maanden een volledig ingerichte ketenaanpak te hebben zonder nog met partners te hebben gesproken, op deze grond zal worden afgewezen.

Onder c van het derde lid is gesteld dat de mate waarin een aanvraag voldoet aan het gestelde in artikel 2.2 de keuze bepaalt welke aanvraag tot subsidieverlening wordt gehonoreerd. Bij meerdere aanvragen met een gelijksoortig aanbod, wordt de subsidie verleend aan de organisatie die het meest voldoet aan het gemeentelijk beleid, beoordeeld aan de hand van de criteria in artikel 2.2. Subsidieaanvragen die minder voldoen aan deze criteria dan een andere aanvraag, worden op grond van het bepaalde in dit artikel afgewezen.

Artikel 4.2 Lagere verlening op een subsidieaanvraag
  • 1.

    Voor zover er geen gronden zijn de aanvraag af te wijzen, kan het college een lager bedrag verlenen dan aangevraagd, indien:

    • a.

      het college niet alle activiteiten noodzakelijk acht voor het bereiken van de doelstellingen van het college;

    • b.

      er binnen de begroting onvoldoende middelen beschikbaar zijn om subsidie voor het aangevraagde bedrag te verlenen;

    • c.

      de aanvraag tot subsidieverlening later is gedaan dan de termijn die in de ASV is bepaald.

  • 2.

    De lagere verlening als bedoeld in het eerste lid onder c bedraagt 2% per maand, waarbij de maand waarin de aanvraag wordt ingediend, wordt geteld als volledige maand.

Motivering artikel 4.2

Onder c is bepaald dat te late indiening leidt tot verlaging van de te verlenen subsidie. Dit is alleen aan de orde wanneer er gegronde redenen aanwezig zijn om de subsidie alsnog te verlenen (anders vindt weigering plaats op grond van artikel 4.1, eerste lid). Verlaging als bedoeld in het eerste lid onder c vindt alleen plaats indien dit niet leidt tot onredelijkheid en onbillijkheid. Vandaar dat hier een kan-bepaling is opgenomen.

Artikel 4.3 Lagere vaststelling van een verleende subsidie

De lagere vaststelling die het college op grond van artikel 4:46 Awb of artikel 29 ASV kan bepalen, bedraagt:

  • a.

    het bedrag dat ten behoeve van activiteiten is verleend, voor zover deze activiteiten niet zijn uitgevoerd;

  • b.

    een evenredige korting voor zover aantoonbaar de verleende subsidie is besteed aan de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, maar de activiteiten (kwalitatief) niet voldoen aan de gestelde voorwaarden in de verleningsbeschikking. De korting bedraagt ten hoogste 30% van het verleende bedrag;

  • c.

    bij het niet tijdig indienen van de jaar- of eindverantwoording, bedoeld in de artikelen 24 tot en met 27 ASV, 2% van de verleende subsidie voor iedere maand dat de subsidieontvanger in verzuim is, waarbij de maand waarin de laatste ontbrekende stukken wordt ingediend, wordt geteld als volledige maand. Met dien verstande dat indien de subsidieontvanger niet binnen zes maanden na de in artikel 24 genoemde termijn de volledige jaar- of eindverantwoording heeft ingediend, de verleende subsidie wordt vastgesteld op € 0,-.

Motivering artikel 4.3

Wanneer subsidie lager wordt vastgesteld dan verleend, zal over het algemeen meer subsidie zijn bevoorschot, dan achteraf gerechtvaardigd was. In dat geval is subsidie onverschuldigd betaald en zal deze op grond van artikel 33 ASV worden teruggevorderd.

Lagere vaststelling bedraagt het bedrag dat verleend was voor activiteiten voor zover die uiteindelijk niet zijn uitgevoerd (onder a).

Onder b is opgenomen dat indien de activiteiten (kwalitatief) niet hebben voldaan aan de vereisten in de verleningsbeschikking, de subsidie eveneens lager wordt vastgesteld. Hoeveel dit is hangt af van de ernst van de situatie, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden. Dit zal door het college worden beoordeeld. De lagere vaststelling bedraagt maximaal 30%.

Onder c is bepaald dat het niet (tijdig) indienen van de noodzakelijke stukken ten behoeve van de subsidievaststelling, leidt tot een lagere vaststelling van 2% per maand. Indien zes maanden na het verstrijken van de uiterste indieningstermijn als bedoeld in artikel 24 ASV nog niet alle noodzakelijke stukken zijn overgelegd, wordt dit gezien als het niet indienen van een aanvraag tot subsidievaststelling. In dat geval wordt de verleende subsidie vastgesteld op € 0.

Hoofdstuk 5 Doelen op gebied van zelfredzaamheid

Onderstaande artikelen bestaan uit twee delen, te weten 1. de doelstelling van het college en 2. de activiteiten waarvoor het college subsidie beschikbaar stelt. Er is geen subsidieplafond opgenomen, aangezien de beschikbare middelen in de begroting leidend zijn. De subsidie dient, conform de ASV, ten goede te komen aan inwoners van Spijkenisse, met uitzondering van de activiteiten die vallen onder de functie van Spijkenisse als centrumgemeente op het gebied van maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, verslavingsbeleid en openbare geestelijke gezondheidszorg. Deze activiteiten zijn ten behoeve van alle inwoners van de Zuid-Hollandse Eilanden. Activiteiten die randvoorwaardelijk noodzakelijk zijn om onderstaande doelen te bereiken of activiteiten uit te voeren, komen eveneens voor subsidie in aanmerking. Dit geldt alleen als voor het uitvoeren van de activiteit die rechtstreeks moet leiden tot het te behalen doel, eveneens subsidie wordt verleend aan dezelfde organisatie. Voorbeelden van randvoorwaardelijke activiteiten zijn afstemming met ketenpartners in netwerken en op verzoek van het college ontwikkelen van nieuwe werkwijzen.

Artikel 5.1 Persoonlijke zelfredzaamheid
  • 1.

    Het college wil bevorderen dat iedere inwoner van Spijkenisse lichamelijk verzorgd is en mentaal in staat tot algemeen gebruikelijk functioneren, zodat hij/zij geen gevaar vormt voor zichzelf of voor anderen. Dit betekent dat het college wil dat:

    • a.

      inwoners zodanig lichamelijk verzorgd zijn dat zij geen (gezondheids)gevaar vormen voor zichzelf of de omgeving;

    • b.

      inwoners toegang hebben tot hulpverlening die noodzakelijk is om de zelfredzaamheid te vergroten of te behouden;

    • c.

      bij de inwoners die hulpverlening ontvangen, de hulp leidt tot vergroting van zelfredzaamheid, dan wel toename van de regie over het eigen leven;

    • d.

      Spijkenisser inwoners een leefstijl hebben die geen ernstige (gezondheids)schade toebrengt aan zichzelf of hun directe omgeving.

  • 2.

    Het college kan subsidie verlenen voor de volgende activiteiten om de doelen als bedoeld in het eerste lid te bereiken:

    • a.

      toeleiding naar hulp of zorg, waar nodig vanuit een bemoeizorgaanpak, van personen die een gevaar dreigen te vormen voor zichzelf of hun omgeving of anderszins dringend behoefte hebben aan hulp of zorg;

    • b.

      het bevorderen van bewegen onder mensen

      • i.

        vanaf de pensioengerechtigde leeftijd, of

      • ii.

        die een voorziening ontvangen op grond van de Wmo, of

      • iii.

        die een gemeentelijke uitkering ontvangen;

    • c.

      psychosociale en/of praktische hulp aan personen, gezinnen of groepen die (tijdelijk) niet volledig zelfredzaam zijn, om hen te ondersteunen bij het oplossen van problemen en het omgaan met verstoringen in hun functioneren;

    • d.

      het voorkomen van verslaving bij mensen met een lage sociaal economische status, alsmede het bevorderen van gezond gedrag in zijn algemeenheid;

    • e.

      het verlenen van low-care palliatieve terminale zorg in een hospice aan personen die in de laatste levensfase verkeren en niet thuis kunnen of willen worden verzorgd.

Motivering artikel 5.1

Enkele onderdelen zoals benoemd in het tweede lid worden hierbij toegelicht.

Met de toeleiding naar hulp of zorg als bedoeld onder a wordt zowel de zorgtoeleiding vanuit de centrumfunctie bedoeld als toeleiding naar zorg en hulp vanuit de gemeentelijke Wmo-taak. Het betreft zowel toeleiding naar professionele hulp als toeleiding naar hulp vanuit vrijwilligersorganisaties, voor zover dat de eerste lijnsvoorzieningen (professionele organisaties) ontlast. Dit kan in bijzondere situaties via een bemoeizorg-aanpak. Een bemoeizorg-aanpak is een werkwijze om mensen die in behoeftige of anderszins verkommerde omstandigheden leven, maar de stap naar de hulpverlening niet kunnen of willen zetten, actief en langdurig te benaderen om hen toe te leiden naar zorg en hulp.

Het bevorderen van bewegen in algemene zin behoort niet tot dit beleidsveld. Alleen daar waar het bevorderen van bewegen van mensen met een beperking betreft of mensen in een risicogroep in het kader van lokaal gezondheidsbeleid, valt het wel binnen dit beleidskader. Vandaar dat bevorderen van bewegen is opgenomen onder b. Het betreft mensen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd (onderzoek heeft aangetoond dat mensen geneigd zijn minder te gaan bewegen wanneer zij gepensioneerd zijn, terwijl gezondheidsklachten juist ook in deze leeftijdsgroep door beweging sterk kunnen worden beperkt), mensen die een Wmo-voorziening ontvangen op grond van prestatieveld 6 van de Wmo (het betreft hier mensen met een beperking) en mensen met een gemeentelijke uitkering (deze groep beweegt relatief weinig, terwijl actief bewegen indirect helpt bij het vergroten van de kansen op werk).

Onder c is opgenomen dat psychosociale en/of praktische hulp wordt gesubsidieerd voor (tijdelijk) verminderd zelfredzame mensen. Het kan zowel hulp betreffen door vrijwilligers als door professionals. Doel is mensen zodanig toe te rusten zodat zij hun problemen kunnen oplossen en verstoringen in hun functioneren verminderen, zowel op korte als op lange termijn. Schuldhulpverlening valt hier niet onder, aangezien dit door de gemeente zelf wordt uitgevoerd.

Het onderdeel d vloeit rechtstreeks voort uit de nota lokaal gezondheidsbeleid, waarbij 2013 geldt als overgangsjaar van het oude (tot en met 2011 geldende) naar het nieuwe, nog op te stellen, beleid.

Artikel 5.2 Financiële zelfredzaamheid
  • 1.

    Het college wil bevorderen dat iedere inwoner van Spijkenisse op verantwoorde wijze omgaat met zijn inkomsten en uitgaven en voor zijn inkomen niet afhankelijk is van een overheidsvoorziening. Dit betekent dat:

    • a.

      ondersteuning wordt geboden aan uitkeringsgerechtigde inwoners om op een zo regulier mogelijke wijze te werken;

    • b.

      ook mensen die langdurig moeten rondkomen van het sociaal minimum, zonder dat zij zelf de mogelijkheid hebben hun inkomen (op termijn) te verhogen, in staat zijn de noodzakelijke uitgaven te doen om hun zelfredzaamheid te behouden;

    • c.

      inwoners van Spijkenisse in staat zijn op verantwoorde wijze om te gaan met hun inkomsten en uitgaven, waardoor schulden worden opgelost en/of voorkomen.

  • 2.

    Het college verleent subsidie voor de volgende activiteiten om de doelen als bedoeld in het eerste lid te bereiken:

    • a.

      financiële administratie van een huishouden op een overzichtelijke manier organiseren en zo nodig te schonen, en/of het (leren) voeren van een financiële administratie van een huishouden;

    • b.

      het bieden van een (wekelijks) voedselpakket via een voedselbank aan mensen die onder het bestaansminimum leven, voor zover het voedsel gratis beschikbaar wordt gesteld aan de subsidievragende organisatie en de organisatie geheel bestaat uit vrijwilligers.

Motivering artikel 5.2

Op het gebied van financiële zelfredzaamheid voert de gemeente zelf veel taken uit zoals re-integratie van uitkeringsgerechtigden, minimabeleid, budgetbeheer, bewindvoering Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en schuldbemiddeling. Vandaar dat (slechts) twee onderdelen zijn opgenomen in het tweede lid.

De onder a gestelde activiteit kan op zichzelf staan, maar kan ook als voortraject of onderdeel van een schuldbemiddelingstraject worden uitgevoerd.

Artikel 5.3 Zelfredzaamheid (en veiligheid) in de fysieke omgeving
  • 1.

    Het college wil bevorderen dat inwoners van Spijkenisse zich vrij en veilig in hun directe omgeving kunnen bewegen en geen gevaar vormen voor hun omgeving. Dit betekent dat:

    • a.

      het college inzet op het voorkomen of stoppen van huiselijk geweld, waaronder kindermishandeling;

    • b.

      er in Spijkenisse geen ernstig vervuilde woningen zijn die een gevaar vormen voor de volksgezondheid;

    • c.

      mensen met een beperking zich zodanig kunnen bewegen in en om de woning dat zij zelfstandig kunnen blijven wonen;

    • d.

      geen van de Spijkenisser inwoners een gevaar vormt voor de veiligheid van mensen in hun omgeving, inclusief zichzelf.

  • 2.

    Het college verleent subsidie voor de volgende activiteiten om bovenstaand doel te bereiken:

    • a.

      deelname aan de 10-dagenroute in het kader van de Wet Tijdelijke Huisverbod t.b.v. het opleggen van een huisverbod aan plegers van huiselijk geweld (alleen op uitnodiging van de gemeente Spijkenisse);

    • b.

      hulpverlening aan plegers van huiselijk geweld;

    • c.

      hulpverlening aan gezinsleden/slachtoffer(s) in het kader van huiselijk geweld;

    • d.

      psychosociale, juridische en/of praktische hulp aan slachtoffers van een misdrijf, verkeersongeval of ramp;

    • e.

      crisisinterventie, waaronder een 7 x 24-uurs bereikbaarheid, voor personen of gezinnen die zich in een acute noodsituatie bevinden.

Motivering artikel 5.3

De tien-dagenroute als genoemd in het tweede lid onder a in het kader van de Wet Tijdelijk Huisverbod, is vanuit de gemeente geïnitieerd. Diverse partners zijn uitgenodigd in deze route te participeren. Hierbij is een strak geregisseerde ketenaanpak ontstaan. De genodigde partijen kunnen subsidie aanvragen voor deelname, voor zover ze de tien-dagen route daadwerkelijk uitvoeren en voor zover de kosten niet worden gedekt uit een voorliggende voorziening.

Hulpverlening als bedoeld onder b en c is ofwel als vervolg op de tien-dagenroute als bedoeld onder a, ofwel als apart traject zonder dat sprake is (geweest) van een huisverbod. Hulpverlening aan vrouwen en gezinnen in de vrouwenopvang is onderdeel van artikel 5.6 voor zolang de opvangsituatie voortduurt.

Vanwege het specifieke karakter van hulp aan slachtoffers van een misdaad, verkeersongeval of ramp is dit apart opgenomen onder d en valt het niet onder de algemene hulpverlening als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid onder c.

In een acute noodsituatie is crisisinterventie noodzakelijk. Dit moet ook buiten kantooruren beschikbaar zijn. Dit betreft zowel crisisinterventie in het kader van de tien-dagenroute, als algemene crisisinterventie. Dit onderdeel kan via 'onderaannemerschap' worden vormgegeven, bijvoorbeeld door een samenwerkingsovereenkomst met een ketenpartner in een dichtbij zijnde gemeente.

Artikel 5.4 Maatschappelijke zelfredzaamheid
  • 1.

    Het college wil bevorderen dat inwoners van Spijkenisse in staat zijn (op een minimale wijze) deel te nemen aan de Nederlandse en lokale samenleving. Dit betekent dat:

    • a.

      alle inwoners van Spijkenisse de Nederlandse taal lezen, spreken en schrijven op minimaal niveau A2;

    • b.

      alle inwoners van Spijkenisse in staat zijn gebruik te maken van aanwezige basisvoorzieningen.

  • 2.

    Het college verleent subsidie voor de volgende activiteiten om bovenstaand doel te bereiken:

    • a.

      het wegwijs maken in de lokale samenleving, van voormalig asielzoekers die zich op het moment van melding minder dan 6 maanden geleden gevestigd hebben in Spijkenisse;

    • b.

      het begeleiden van mensen met een beperking bij het gebruik maken van noodzakelijke basis- en aanvullende voorzieningen, voor zover het wordt gedaan door vrijwilligers;

    • c.

      het collectief of individueel wegwijs maken van inwoners van Spijkenisse in de sociale kaart, regelingen, wetten, procedures en het geven van advies over materiële zaken, alsmede het bieden van hulp bij het invullen van overheidsformulieren, voor zover het wordt gedaan door vrijwilligers.

Motivering artikel 5.4

De onder a genoemde ondersteuning is bedoeld voor voormalig asielzoekers die recent hun verblijfsstatus hebben ontvangen en zich vestigen in Spijkenisse. Over het algemeen komen deze personen vanuit een asielzoekerscentrum en hebben nog slechts beperkte kennis van de Nederlandse samenleving. Om deze personen snel te laten integreren in de lokale samenleving en ernstige problemen te voorkomen, wordt de genoemde ondersteuning gesubsidieerd.

Mensen met een beperking (lichamelijk, verstandelijk, psychisch of zintuiglijk) kunnen niet altijd zelfstandig gebruik maken van aanwezige voorzieningen in de samenleving, zoals een ziekenhuis of een winkel. Hulp die hierbij wordt geboden door vrijwilligers kan worden gesubsidieerd. Het betreft dan bijvoorbeeld kosten voor coördinatie van vrijwillige inzet, training van vrijwilligers en onkostenvergoedingen van begeleiding zoals vervoerskosten van de vrijwilliger.

De onder c genoemde hulp wordt over het algemeen aangeduid als een 'formulierenbrigade'. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door vrijwilligers. De subsidie wordt verleend voor het mogelijk maken van deze dienstverlening, bijvoorbeeld voor huisvesting, training, kantoorartikelen, onkostenvergoedingen, etc.

Artikel 5.5 Sociale zelfredzaamheid
  • 1.

    Het college wil bevorderen dat inwoners van Spijkenisse beschikken over een voor hun behoefte adequaat sociaal netwerk en adequaat functioneren in sociale netwerken van anderen. Dit betekent dat:

    • a.

      inwoners van Spijkenisse voor algemeen gebruikelijke ondersteuning een beroep kunnen doen op hun sociale netwerk;

    • b.

      geen van de inwoners van Spijkenisse overbelast raakt vanwege taken als mantelzorger;

    • c.

      inwoners een zodanige dagbesteding hebben dat hierdoor geen overlast voor de omgeving ontstaat en de dagbesteding waar mogelijk bijdraagt aan bevordering of behoud van zelfredzaamheid en participatie.

  • 2.

    Het college verleent subsidie voor de volgende activiteiten om bovenstaand doel te bereiken:

    • a.

      het versterken van de draagkracht van (dreigend) overbelaste mantelzorgers;

    • b.

      het bieden van respijtzorg aan (dreigend) overbelaste mantelzorgers;

    • c.

      het bieden van mogelijkheden voor participatie en ontmoeting aan mensen met beperkte zelfredzaamheid, gericht op behoud of vergroten van die zelfredzaamheid;

    • d.

      het bevorderen van het verrichten van vrijwilligerswerk door inwoners van Spijkenisse ten behoeve van taken als bedoeld in dit hoofdstuk.

Motivering artikel 5.5

In het tweede lid onder a en b is aangegeven dat ondersteuning van (dreigend) overbelaste mantelzorgers voor subsidie in aanmerking komt. Het kan enerzijds betreffen het versterken van de draagkracht van mantelzorgers door henzelf te ondersteunen, maar bijvoorbeeld ook door een deel van het werk door andere mantelzorgers te laten overnemen. Anderzijds kan (tijdelijk) respijtzorg worden ingezet, waarbij vrijwilligers de zorg (gedeeltelijk) overnemen. Activiteiten waarbij de zorgbehoevende tijdelijk elders wordt ondergebracht (dagbesteding, logeerhuis, vakantie) gelden in de praktijk vaak ook als respijtzorg, maar vallen niet onder deze beleidsregel. Om in aanmerking te komen voor subsidie als bedoeld onder a of b, moet de ondersteuning primair gericht zijn op de mantelzorger en niet op de zorgbehoevende. Een signaleringsfunctie (hoe is de belasting van de mantelzorger) en basale aandacht voor de voornaamste mantelzorger(s) behoort tot de reguliere taak van professionele organisaties (zie ook artikel 2.4).

Onder c is opgenomen dat het bieden van mogelijkheden tot participatie en ontmoeting aan verminderd zelfredzame personen subsidiabel is, voor zover dit bijdraagt aan behoud of vergroten van de zelfredzaamheid van deze personen. Dit betekent dat de functie 'participatie en ontmoeting' van zelfredzame personen niet onder deze beleidsregel valt. Ook ontmoeting zonder oogmerk van behoud of vergroten van de zelfredzaamheid valt niet onder deze beleidsregel.

Het bevorderen van het verrichten van vrijwilligerswerk behoort binnen de reguliere taken van organisaties die werken met vrijwilligers. Ten behoeve van activiteiten als bedoeld in dit hoofdstuk, zijn echter vaak extra eisen verbonden aan vrijwilligers. Hierdoor zijn extra inspanningen noodzakelijk voor werving, scholing, behoud en begeleiding van vrijwilligers. Voor zover deze kosten niet via een voorliggende voorziening (zoals een koepelorganisatie, sponsor- of fondsengeld of re-integratiemiddelen) worden vergoed, kan hiervoor apart subsidie worden verleend als bedoeld onder d. Dit kan alleen in combinatie met subsidie voor een of meer andere onderdelen zoals opgenomen in dit hoofdstuk. Reden hiervoor is dat er een link moet bestaan met uitvoering van taken op het gebied van de Wmo en de Wpg.

Artikel 5.6 Zelfredzaamheid in wonen
  • 1.

    Het college wil bevorderen dat iedere inwoner van Spijkenisse beschikt over woonruimte, waarin hij/zij (met het gezin) zo zelfstandig mogelijk kan leven. Uitzondering hierop vormen personen die op een niet problematische wijze inwonend zijn bij derden. Dit betekent dat het college:

    • a.

      wil voorkomen dat mensen dakloos raken;

    • b.

      mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats zo zelfstandig mogelijke woonruimte wil bieden en indien nodig, in de tussentijd, (maatschappelijke) opvang;

    • c.

      aan mensen met een beperking een zodanige woonruimte wil bieden, dan wel de bestaande woning aanpassen, zodat de persoon hierin zo zelfstandig mogelijk kan leven;

    • d.

      begeleiding wil bieden aan mensen die niet in een instelling wonen, maar ook niet volledig zelfstandig kunnen wonen.

  • 2.

    Het college verleent subsidie voor de volgende activiteiten om het doel als bedoeld in het eerste lid te bereiken:

    • a.

      het bieden van gemaksdiensten aan mensen met een beperking die deze activiteit zelf niet (meer) kunnen, zodat deze langer zelfstandig in een woning kunnen wonen;

    • b.

      het bieden van begeleiding aan mensen in het kader van een 'laatste kans'-contract, voor zover dit contract is ondertekend door alle relevante partijen;

    • c.

      het bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan mensen die al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

    • d.

      het bieden van begeleiding aan zelfstandig wonende mensen met een beperking voor zover het sociale netwerk niet voldoende ondersteuning biedt om zelfstandig te kunnen wonen en voor zover de hulpbehoevende beschikt over een indicatie voor begeleiding;

    • e.

      nazorg aan mensen die vanuit een opvanginstelling een reguliere woning betrekken, zonder dat zij geïndiceerde begeleiding ontvangen.

Motivering artikel 5.6

De onder a bedoelde gemaksdiensten betreffen alleen die diensten die noodzakelijk zijn voor het voeren van een huishouden. Het uitlaten van een hond valt daar bijvoorbeeld niet onder. Ook betreft het alleen dienstverlening aan mensen met een beperking, en voor zover belanghebbende dit zelf niet (meer) kan. Hierbij maakt het niet uit of deze beperking is ontstaan vanwege handicap ziekte, ouderdom of gebrek.

De onder b bedoelde ondersteuning is hulpverlening zoals omschreven in een ondertekend en geldig 'laatste kanscontract' ten behoeve van het voorkomen van huisuitzetting en het vergroten van de zelfredzaamheid van bewoners. Een laatste kanscontract is een huurovereenkomst met aanvullende bepalingen, waarin de huurder akkoord gaat met in het contract beschreven hulpverlening. Wanneer de huurder zich niet aan deze voorwaarden houdt (bijvoorbeeld zich niet aan afspraken met de hulpverlening houdt), zal de huisuitzetting alsnog plaatsvinden.

De onder c bedoelde ondersteuning vloeit voort uit de centrumtaak van de gemeente Spijkenisse op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. De ondersteuning is rechtstreeks gekoppeld aan verblijf in een opvangvoorziening. Een zeer beperkte en tijdelijke vorm van nazorg kan onderdeel zijn van deze ondersteuning. Die nazorg is dan gericht op het weer zelfstandig kunnen wonen. Wanneer de begeleiding na de opvang een langduriger karakter zou moeten hebben, valt dit onder punt d of e.

De indicatie voor begeleiding als bedoeld in d en e kan zowel in het kader van de AWBZ als vanuit de gemeente zijn verleend. Ook voor de begeleiding onder d geldt nadrukkelijk dat dit alleen subsidiabel is voor zover er geen voorliggende voorziening van toepassing is. Nazorg als bedoeld onder e is tijdelijk en bedoeld om de overgang van een opvang naar een zelfstandige woonsituatie te vergemakkelijken. De ondersteuning is met name gericht op het voeren van een zelfstandige huishouding en het zich weer zelfstandig handhaven in de maatschappij.