Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - West

Bomenverordening West 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - West
Officiële naam regelingBomenverordening West 2012
CiteertitelBomenverordening stadsdeel West 2012
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpNatuur, milieu en beheer openbare ruimte

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-02-201301-10-2016art. 18

05-02-2013

Stadsblad Echo, 13 februari 2013

2011/4123
26-10-201222-02-2013nieuwe regeling

26-10-2012

Echo, 17 oktober 2012

2011/4123

Tekst van de regeling

Bomenverordening stadsdeel West 2012

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      beschermwaardige houtopstand: houtopstand die geplaatst is op de lijst als bedoeld in artikel 10;

    • b.

      boom: een houtachtig, opgaand gewas, zowel levend als afgestorven, met een omtrek van de stam van minimaal 31 centimeter, gemeten op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld; in geval van meerstammigheid geldt de omtrek van de dikste stam;

    • c.

      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het stadsdeel West;

    • d.

      dunnen: vellen dat uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd en dat is gebaseerd op een door het dagelijks bestuur vastgesteld of goedgekeurd beheerplan

    • e.

      hakhout: boomvormers of andere houtachtige gewassen, niet vallend onder de definitie onder artikel 1 sub b, die na te zijn geknot tot bij de grond opnieuw op de stronk uitlopen;

    • f.

      houtopstand: één of meer bomen, hakhout, boomvormers of andere houtachtige gewassen die onderdeel uitmaken van een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken of een beplanting van bosplantsoen met de onder sub b genoemde minimale omtrek;

    • g.

      kandelaberen: het voor meer dan 20% gelijkmatig weghalen van de takken die de kroon van de boom vormen;

    • h.

      knotten: periodiek geheel of gedeeltelijk verwijderen van uitgelopen takhout tot op de oude snoeiplaats;

    • i.

      monetaire boomwaarde: de financiële waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen;

    • j.

      vellen: rooien, kappen, kandelaberen of verplanten, evenals het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand tot gevolg kunnen hebben.

Artikel 2 Bepalen bebouwde kom

  • Voor de toepassing van deze verordening wordt voor het vaststellen van de bebouwde kom, als bedoeld in artikel 1, vijfde lid van de Boswet, het meest recente besluit van de gemeenteraad daarover aangehouden.

Artikel 3 Verbod om te vellen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor een houtopstand als bedoeld in artikel 15 tweede en derde lid van de Boswet.

  • 3. Het eerste lid geldt bovendien niet voor:

    • a.

      het vellen van een houtopstand krachtens de Plantenziektewet;

    • b.

      het knotten als noodzakelijke beheermaatregel ter uitvoering van regulier onderhoud dan wel het dunnen van een houtopstand;

    • c.

      het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen, mits het dagelijks bestuur hiervoor toestemming verleent;

    • d.

      het nemen van maatregelen ter bestrijding van iepziekte als bedoeld in artikel 5.10 van de Algemene Plaatselijke Verordening;

    • e.

      een afgestorven boom of houtopstand. Hiervoor geldt dat de kap moet worden gemeld aan het Dagelijks Bestuur tenminste vier weken voorafgaand aan de voorgenomen kap.

  • 4. Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur een houtopstand te vellen of te doen vellen die op grond van artikel 7 of artikel 8 is geplant, ook als deze nog niet de omvang heeft bereikt zoals bedoeld in artikel 1 onder b en f.

  • 5. Indien op grond van artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland of een minister bevoegd is om te beslissen op de aanvraag om een vergunning voor het vellen of doen vellen van een houtopstand, dient in de leden 1 en 4 in plaats van "dagelijks bestuur" te worden gelezen: gedeputeerde staten van Noord-Holland respectievelijk de minister.

Artikel 4 Aanvraag

  • De vergunning moet worden aangevraagd door, namens of met toestemming van de zakelijk gerechtigde tot een houtopstand.

Artikel 5 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning kan worden geweigerd in verband met:

    • a.

      de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de waarde van de houtopstand voor het stadsschoon of het landschap

    • c.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • d.

      de waarde van de houtopstand voor de leefbaarheid.

  • 2. Behoudens voor verplanten wordt de vergunning geweigerd voor het vellen van een houtopstand die voorkomt op de lijst van beschermwaardige houtopstanden als bedoeld in artikel 10; hiervan kan alleen worden afgeweken als sprake is van zwaarwegende omstandigheden.

  • 3. Bij de toepassing van de in het eerste lid genoemde weigeringgronden houdt het dagelijks bestuur rekening met de toepasselijke bomen, groen of landschapsplannen.

Artikel 6 Vergunningvoorschriften

  • Het dagelijks bestuur kan voorschriften aan de vergunning verbinden ter bescherming van de in artikel 5, eerste lid genoemde waarden.

Artikel 7 Herplantplicht

  • 1. Het dagelijks bestuur verbindt aan de vergunning of de melding het voorschrift dat binnen een door het dagelijks bestuur te bepalen termijn en overeenkomstig door het dagelijks bestuur te geven aanwijzingen wordt herplant, tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.

  • 2. Het dagelijks bestuur bepaalt dat herplant geschiedt met houtopstand die gelijkwaardig is met de gevelde houtopstand, tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.

  • 3. Bij voorgeschreven herplant wordt aangegeven binnen welke termijn en op welke wijze niet aangeslagen beplanting moet worden vervangen.

Artikel 8 Intrekking

  • Het dagelijks bestuur trekt de vergunning in als daar niet binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning gebruik van wordt gemaakt, tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.

Artikel 9 Aanschrijvingsbevoegdheid

  • 1. Het dagelijks bestuur schrijft de zakelijk gerechtigde tot een houtopstand, waarop het verbod als bedoeld in artikel 3 van toepassing is en die zonder vergunning is geveld of op andere wijze is teniet gegaan, aan om tot herplant over te gaan. Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing op een aanschrijving.

  • 2. Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing op een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of vanwege een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 3, derde lid sub c.

  • 3. Het dagelijks bestuur schrijft de zakelijk gerechtigde tot een houtopstand waarop een verbod tot vellen van toepassing is en die ernstig in zijn voortbestaan wordt bedreigd aan tot het treffen van voorzieningen waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Als aannemelijk is dat een voorgenomen bouw of aanleg gevolgen heeft voor de duurzame instandhouding van een beschermwaardige houtopstand als bedoeld in artikel 10, kan het dagelijks bestuur degene die voornemens is de werkzaamheden uit te voeren aanschrijven om een bomen effect analyse te laten opstellen.

  • 5. Degene tot wie de aanschrijving zich richt is verplicht hieraan te voldoen.

Artikel 10 Lijst van beschermwaardige houtopstanden

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt een lijst op van beschermwaardige houtopstanden.

  • 2. Deze lijst omvat ten minste een omschrijving van de beschermwaardige houtopstand, de standplaats, het kadastrale perceelnummer, de zakelijk gerechtigde en de reden voor plaatsing op de lijst.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt een adviescommissie beschermwaardige houtopstanden in die hem adviseert over de plaatsing van houtopstanden op de lijst.

  • 4. Als een adviescommissie wordt ingesteld stelt het dagelijks bestuur een reglement vast, waarin samenstelling, functioneren en werkwijze van de adviescommissie wordt geregeld.

  • 5. De zakelijk gerechtigde tot een houtopstand die op de lijst is geplaatst, is verplicht schriftelijk aan het dagelijks bestuur mededeling te doen van:

    • a.

      de overdracht van rechten op de houtopstand;

    • b.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand anders dan door velling op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 3.

  • 6. De mededeling geschiedt binnen vier weken na de onder lid 5 a en b genoemde omstandigheden.

Artikel 11 Procedure lijst van beschermwaardige houtopstanden

  • 1. Het dagelijks bestuur besluit tot vaststelling of wijziging van de lijst. Indien de aanvraag wordt ingediend door een ander dan de zakelijk gerechtigde, dan wel het initiatief van het dagelijks bestuur uitgaat, wordt de zakelijk gerechtigde zo spoedig mogelijk van de aanvraag op de hoogte gesteld.

  • 2. Het dagelijks bestuur besluit tot plaatsing of verwijdering van houtopstanden van de lijst na het inwinnen van advies bij de adviescommissie beschermwaardige houtopstanden. Dit advies wordt mede bepaald door de resultaten van een schouw van de betreffende houtopstand.

  • 3. Het dagelijks bestuur besluit binnen drie maanden na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde aanvraag. Als in verband met seizoensinvloeden geen schouw kan worden uitgevoerd dan beslist het dagelijks bestuur binnen één maand na ontvangst van het advies op de aanvraag. Het dagelijks bestuur beslist eveneens binnen één maand na ontvangst van het advies op ingediende zienswijzen op een voorgenomen besluit. De aanvrager wordt van de procedure in kennis gesteld.

Artikel 12 Criteria beschermwaardige houtopstanden

  • Bij de beslissing over plaatsing op de lijst van beschermwaardige houtopstanden wordt rekening gehouden met de bijzondere betekenis van de houtopstand voor één of meer van de volgende criteria:

    • a.

       de beeldbepalende waarde van de houtopstand

    • b.

       de cultuurhistorische betekenis van de houtopstand

    • c.

       de natuurwaarde van de houtopstand

    • d.

       de zeldzaamheidswaarde van de houtopstand

    • e.

       de ouderdom van de houtopstand

    • f.

       de levensverwachting van de houtopstand.

Artikel 13 Afstand tot de erfgrens

  • De afstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen, struiken en gevelbegroeiing.

Artikel 14 Schadevergoeding

  • Het dagelijks bestuur beslist op verzoeken om schadevergoeding als bedoeld in artikel 17 van de Boswet.

Artikel 15 Waarde- en schadebepaling aan bomen

  • 1. De bepaling van de monetaire boomwaarde van bomen en de schade aan bomen of houtopstand vindt plaats volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan ter zake van het gestelde in het eerste lid nadere regels stellen.

Artikel 16 Toezichthouders

  • Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de door het dagelijks bestuur aangewezen personen of categorieën van personen.

Artikel 17 Intrekking verordening

  • De Bomenverordening Stadsdeel Westerpak, 2010 wordt ingetrokken.

  • De Bomenverordening Stadsdeel Oud West, 2010 wordt ingetrokken.

  • De Bomenverordening Stadsdeel Bos en Lommer, 2010 wordt ingetrokken.

  • De Bomenverordening Stadsdeel De Baarsjes, 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 18 Overgangsrecht

  • 1. Vergunningen  en andere besluiten op grond van de Bomenverordening Westerpark 2010, Bomenverordening Bos en Lommer 2010, Bomenverordening Oud-West 2010, Bomenverordening De Baarsjes 2010 blijven ook na de inwerkingtreding van deze verordening gelden, hetzij tot het einde van hun looptijd, hetzij tot het tijdstip dat zij met toepassing van deze verordening worden gewijzigd of ingetrokken.

  • 2. Op aanvragen om een vergunning of een ander besluit op grond van de Bomenverordening Westerpark 2010, Bomenverordening Bos en Lommer 2010, Bomenverordening Oud-West 2010, Bomenverordening De Baarsjes 2010, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

  • 3. Besluiten ter uitvoering of handhaving van bepalingen van de Bomenverordening Westerpark 2010, Bomenverordening Bos en Lommer 2010, Bomenverordening Oud-West 2010, Bomenverordening De Baarsjes 2010, worden geacht te zijn genomen ter uitvoering of handhaving van deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Bomenverordening Westerpark 2010, Bomenverordening Bos en Lommer 2010, Bomenverordening Oud-West 2010, Bomenverordening De Baarsjes 2010, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

Artikel 19 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangeduid als ‘Bomenverordening Stadsdeel West 2012'.

Artikel 20 Inwerkingtreding

  • Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

Toelichting op de Bomenverordening

Toelichting artikel 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 sub a, beschermwaardige houtopstand:
  • Voor de toelichting van dit begrip, wordt verwezen naar artikel 10.

    Door te kiezen voor het begrip ‘houtopstand' wordt het mogelijk om niet alleen monumentale bomen maar ook andere houtopstanden op een lijst te plaatsen.

Artikel 1 sub b, boom:
  • Afbakening van het begrip boom is van belang in verband met het aangeven van de ondergrens van de bescherming. De minimale diktemaat die in de begripsomschrijving van de verordening wordt aangegeven met een omtrek van de stam van 31 cm, op een hoogte van 1.30 m boven het maaiveld. Dit is de gangbare norm in stedelijke gebieden. Benadrukt moet worden dat de omtrek en niet de dwarsdoorsnede van de stam het uitgangspunt vormt. De omtrek is eenvoudiger meetbaar. Een omtrek van 31 cm komt overeen met een dwarsdoorsnede van 10 cm.

    Hiermee wordt voorkomen dat discussie ontstaat over wat wel en geen boom is, vooral bij meerstammigheid, zeer jonge bomen en boomachtige struiken.

    De gekozen omschrijving maakt dat ook oude struiken en andere gewassen in juridische zin een boom kunnen zijn als hun stam(men) de minimale dikte heeft bereikt.

    Tot slot het belang van afgestorven bomen omdat zij in ecologisch opzicht vaak zeer waardevol zijn. Vanuit het oogpunt van deregulering volstaat echter voor dode een meldingsplicht zoals vermeld in artikel 3 derde lid sub e.

Artikel 1 sub c, het dagelijks bestuur:
  • Het dagelijks bestuur van Stadsdeel West is het bevoegd gezag voor het afgeven van een omgevingsvergunning om te vellen en voor andere aan haar op grond van deze verordening toekomende bevoegdheden.

Artikel 1 sub d, dunnen:
  • Dunnen is vergunningvrij als dit geschiedt op basis van een beheer- of onderhoudsplan dat door het dagelijks bestuur is vastgesteld. Dunnen van particulier bezit, bijvoorbeeld van een woningcorporatie, is vergunningvrij als het beheer- of onderhoudsplan vooraf door het stadsdeel is goedgekeurd.

    Van dunnen is alleen sprake bij houtopstanden van enige omvang zoals in parken. 

Artikel 1 sub e, hakhout:
  • Hieronder wordt verstaan een beheervorm van een houtopstand waarbij de boomvormers, die periodiek geheel of gedeeltelijk worden geknot, opnieuw op de stronk uitlopen.

    Volgens de gehanteerde definities is het knotten van hakhout vergunningplichtig zodra het een minimale omtrek van 31 centimeter heeft en dus onder het begrip boom van artikel 1 sub b valt.

Artikel 1 sub f, houtopstand:
  • De term houtopstand vormt een kernbegrip van deze verordening waarop het verbod om te vellen en de vergunningplicht gebaseerd zijn.

    Het begrip ‘houtopstand' is in wezen een verzamelterm, het aanduiden van een bepaalde hoeveelheid houtachtig opgaand gewas. In deze verordening worden naast afzonderlijke bomen ook opgaande gewassen die deel uitmaken van houtwallen of een lintbegroeiing onder de vergunningplicht gebracht. Het consequent hanteren van het begrip houtopstand maakt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen. Het gaat ook om de aanplant van een bredere strook bos, bestaand uit bosplantsoen in de vorm van één- tot driejarig plantmateriaal, heesters, struiken en boomvormers (houtig, opgaand gewas dat kan uitgroeien tot een boom), die bijvoorbeeld wordt geplant als afscheiding tussen een weg en bebouwing of bij sportvelden. Het is essentieel dat deze min of meer aaneengesloten aanplant van boomvormers,struiken etc., die kunnen uitgroeien tot bomen als bedoeld bij de omschrijving artikel 1 sub b, onderdeel uitmaken van een groter geheel: het is niet de bedoeling dat iedere losstaande struik of jonge boom onder het begrip houtopstand komt te vallen en dat het vellen daarvan vergunningsplichtig wordt.

Artikel 1 sub g en h: kandelaberen en knotten:
  • De definities van kandelaberen en knotten zijn opgenomen ter voorkoming van ondeskundig en ongewenst snoeien en om te voorkomen dat daarvoor niet geschikte boomsoorten geknot worden.

    Knotbomen zijn onder meer de wilg, de populier, de es en de eik.

    Uit de gehanteerde definities volgt dat de eerste keer dat een natuurlijke kroon tot een knot of gekandelaberde boom wordt teruggezet valt onder het begrip kandelaberen. Dit is dus vergunningsplichtig. Het onderhouden van de ontstane kroonvorm valt onder de definitie van knotten. Daarvoor is in beginsel geen vergunning vereist.

Artikel 1 sub i, monetaire boomwaarde:
  • De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (N.V.T.B.) voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van vaststellen van de financiële de prijsindex-cijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen.

    De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor het waarde van bomen en worden door de rechtspraak erkend.

Artikel 1 sub j, vellen:
  • Onder ‘rooien' wordt verstaan het geheel verwijderen van het bovengrondse en ondergrondse deel van een houtopstand' terwijl ‘kappen' alleen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van het bovengrondse deel van een houtopstand omvat.

    De omschrijving van 'vellen' omvat ook 'het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstand ten gevolge kunnen hebben'. Deze omschrijving komt overeen met die in de Boswet. Om misverstanden uit te sluiten zijn toegevoegd 'verplanten' of 'ernstig ontsieren'. Bij ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan het onoordeelkundig substantieel snoeien van de kroon of het wortelgestel.

    De nadere omschrijving heeft alleen betrekking op (actieve) handelingen en niet op het (passieve) nalaten van handelingen zoals het nalaten van onderhoud, het niet nemen van maatregelen om ernstig bedreigde houtopstand veilig te stellen. Het gaat te ver om ook een dergelijk 'stilzitten' onder het actieve begrip 'vellen' te brengen.

Toelichting artikel 2 Bepalen bebouwde kom

In de Boswet wordt bepaald dat gemeenten de grens van de bebouwde kom kunnen aanwijzen waarbinnen hun Bomenverordening van kracht is. Als een gemeente deze grens niet vastlegt dan gelden de bepalingen van de Boswet in plaats van de eigen verordening. In dit geval is gebruik gemaakt van de bevoegdheid zelf de grens van de bebouwde kom vast te stellen. De gemeenteraad van Amsterdam heeft een besluit genomen waarbij de bebouwde kom gelijk komt te lopen met de gemeentegrens van Amsterdam zodat de Boswet nergens in de plaats treedt van de Bomenverordening van de centrale stad of die van één van de stadsdelen.

De enige uitzondering daarop vormt het op Amsterdams grondgebied gelegen gedeelte van het Amsterdamse Bos. Het grootste deel van het bos ligt in de gemeente Amstelveen en daarop heeft men het  regime van de Boswet van toepassing verklaard. Het is niet wenselijk om in het bos verschillende regelingen naast elkaar te hanteren.

De buitengrenzen van de stadsdelen zijn vastgelegd op de kaartbijlage die is gehecht aan de Verordening op de stadsdelen zoals deze voor het laatst is gewijzigd bij raadsbesluit van 18 november 2009 (Gemeenteblad 2009, afd. 3A, nr. 254/673).

Binnen de grenzen van de stadsdelen gelden de bomenverordeningen die door de stadsdelen zijn vastgesteld.

Het artikel is zodanig geredigeerd dat de centraal vastgelegde grens van de bebouwde kom ook voor de stadsdelen geldt en dat eventuele toekomstige besluiten over aanpassing van de grens niet leiden tot aanpassing van de eigen stadsdeelverordening.

Toelichting artikel 3 Verbod om te vellen

Het eerste lid bevat het verbod om zonder vergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen. Dit verbod is in verschillende opzichten ruimer dan op het eerste gezicht lijkt: vellen is meer dan alleen omzagen en een houtopstand is meer dan alleen een boom (zie artikel de begripsomschrijvingen in artikel 1). Ook voor het verplanten van een boom geldt een vergunningplicht. Ook in dat geval zal naar de criteria gekeken moeten worden die worden genoemd in artikel 5 eerste lid.

De bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke verordening wordt in artikel 15 van de Boswet beperkt.

Deze beperking, waar het tweede lid naar verwijst, heeft betrekking op:

  • a.

    populieren of wilgen als wegbeplantingen of eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    kweekgoed;

  • e.

    houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

  • - ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

  • - ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

Uit de Memorie van Toelichting op de Boswet valt op te maken dat alle hiervoor genoemde uitzonderingen alleen zijn beperkt tot bomen die met een aantoonbaar economisch doel worden geëxploiteerd en in die zin worden onderscheiden van sierbomen.

Bij vrucht- of fruitbomen  zijn sierbomen die vruchten dragen dus wel vergunningsplichtig, het verbod geldt echter niet voor het houden en de economische exploitatie van vruchtbomen.

De in het derde lid van dit artikel genoemde uitzonderingen zijn in de praktijk wenselijk gebleken aanvullingen.

De grondgedachte is dat niet-ingrijpend, normaal beheer, zoals bedoeld sub a en sub b niet onder het verbod om zonder vergunning te vellen valt.

De uitzondering sub c betreft de zogenaamde noodkap waarvan sprake is als ten gevolge van een onvoorziene omstandigheid acuut gevaar voor personen of goederen ontstaat, bijvoorbeeld omdat een boom als gevolg van noodweer dreigt om te vallen. In die gevallen kan niet worden verwacht dat een reguliere vergunning wordt aangevraagd en kan dus worden geveld als daar door of namens het dagelijks bestuur toestemming voor is verleend. Uitgangspunt is dat de toestemming in een schriftelijke beschikking wordt opgenomen, omkleed met de redenen die tot het besluit hebben geleid. Als dat niet onmiddellijk kan, dan kan de toestemming echter ook mondeling of via de telefoon worden verleend. In dat geval moet de toestemming wel achteraf alsnog in een schriftelijke beschikking worden opgenomen. Tegen dit besluit kunnen de gebruikelijke rechtsmiddelen worden aangewend. Het besluit tot noodkap moet worden genomen door het daartoe aangewezen bestuursorgaan of een door hem gemandateerde functionaris.

Het besluit tot noodkap moet worden genomen door het daartoe aangewezen bestuursorgaan of een door hem gemandateerde functionaris.

Als het niet mogelijk is om onmiddellijk een schriftelijke beschikking uit te vaardigen zal dit achteraf alsnog moeten worden gedaan, omkleed met de redenen die tot het besluit hebben geleid. Tegen dit besluit kunnen de gebruikelijke rechtsmiddelen worden aangewend.

De noodkapprocedure is ook van toepassing op houtopstanden die zijn geplaatst op de lijst van beschermwaardige houtopstanden als bedoeld in artikel 10.

Artikel 5.10 APV geeft de bevoegdheid om de rechthebbende op een iep te verplichten om maatregelen te treffen met betrekking tot iepen die een gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte. Het is niet wenselijk om daarnaast ook een vergunningplicht op basis van de Bomenverordening te hanteren.

Voor de meldingsplicht genoemd in lid 3, onder e, dient de eigenaar of zakelijk gerechtigde tenminste vier weken voorafgaand aan de voorgenomen kap, daarvan melding te maken bij het dagelijks bestuur. De voorgenomen kap wordt opgeschort indien het dagelijks bestuur binnen de bedoelde termijn van vier weken schriftelijk aan de eigenaar of zakelijk gerechtigde heeft medegedeeld dat de voorgenomen kap niet is toegestaan dan wel dat voorafgaand aan de kap een nadere controle dient plaats te vinden. Naar aanleiding van de melding kan het dagelijks bestuur de plicht tot herplant verbinden.

Opmerking verdient dat in het vijfde lid is geregeld dat onder bepaalde omstandigheden gedeputeerde staten of de minister op een vergunningsaanvraag moet beslissen. Dit houdt verband met de Wabo. Op grond van die wet zijn gedeputeerde staten of de minister bevoegd om op een vergunningsaanvraag te beslissen als sprake is van een provinciaal of nationaal belang. Dit doet zich echter alleen in uitzonderlijke gevallen voor. Te denken valt bijvoorbeeld aan vergunningen voor grote milieu-inrichtingen waar met gevaarlijke afvalstoffen wordt gewerkt of vergunningen voor defensieterreinen.

Toelichting artikel 4 Aanvraag

De vergunning moet worden aangevraagd, door, namens of met toestemming van degene die gerechtigd is om over de houtopstand te beschikken. Dit is bijvoorbeeld de eigenaar, maar ook degenen die een recht van erfpacht, opstal, erfdienstbaarheid of vruchtgebruik betreffende de houtopstand hebben. Huurders zijn geen zakelijk gerechtigden. Zij moeten voor de aanvraag dus toestemming van de eigenaar hebben.

Op grond van art. 3.9 lid 3 van de Wabo en art. 4.20b van de Awb is een omgevingsvergunning van rechtswege verleend indien niet tijdig (binnen 8 weken, en verlenging met 6 weken) op de aanvraag is beslist. Opmerking verdient dat de vereisten voor het indienen van de aanvraag primair zijn opgenomen in de Wabo en de daarop gebaseerde Regeling omgevingsrecht (Mor). Daarnaast speelt echter ook de Algemene wet bestuursrecht een rol. In artikel 4:5 van die wet is bijvoorbeeld geregeld dat een bestuursorgaan aanvullende gegevens of bescheiden kan vragen. Bij een aanvraag voor een kapvergunning kan in dat verband onder andere worden gedacht aan een verplantbaarheidsonderzoek, een bomentoets, een berekening van de monetaire boomwaarde of een compensatieplan. Bij het opvragen van aanvullende gegevens of bescheiden is het bestuursorgaan wel aan een strikte voorwaarde gebonden. De gegevens en bescheiden kunnen uitsluitend worden gevraagd indien deze noodzakelijk zijn om op de aanvraag te kunnen beslissen. Uit de toelichting bij de Mor blijkt ook dat de wetgever ervan uitgaat dat een bestuursorgaan hier zeer terughoudend in is.

Toelichting artikel 5 Weigeringgronden

Elke boom draagt bij aan het karakter van zijn directe omgeving en aan de uitstraling van de stedelijke omgeving als geheel. Naast een beeldbepalende waarde heeft een houtopstand ook waarde vanuit ecologisch en milieuoogpunt en kan er in sommige gevallen  sprake zijn van een cultuurhistorische betekenis.

Iedere keer zal bij een aanvraag tot vellen van een houtopstand een afweging moeten worden gemaakt van alle betrokken belangen, zowel de belangen die de aanleiding voor de aanvraag vormen als de belangen tot behoud van de houtopstand.

De criteria die in artikel 5 worden genoemd zijn bedoeld om deze afweging zo goed mogelijk te kunnen maken. De weigeringgronden zijn niet dwingend bepaald; als de houtopstand aan één of meer van de criteria voldoet betekent dat dus niet automatisch dat de vergunning moet worden geweigerd.

Eerste lid onder a: natuur- en milieuwaarde

Dit criterium ziet op het ecologische belang van de houtopstand voor natuurbehoud en natuurontwikkeling doordat de houtopstand plaats kan bieden aan planten en schimmels, nestel- of schuilgelegenheid biedt voor dieren en voedsel voor insecten.

Vanuit natuurwetenschappelijk oogpunt kan de houtopstand een belangrijk object vormen voor wetenschappelijk onderzoek.

Een houtopstand kan deel uitmaken van een belangrijke ecologische verbindingsroute en van invloed zijn op de bodemgesteldheid en de waterhuishouding.

Daarnaast kan de aanwezigheid van een houtopstand van invloed zijn op de effecten van wind en temperatuur.

Eerste lid onder b: waarde voor het stadsschoon of het landschap

De aanwezigheid van een houtopstand versterkt de aanblik van een straat of wijk en kan de belevingswaarde daarvan in belangrijke mate beïnvloeden.

Houtopstanden zijn vaak beeldbepalend voor het karakter van de omgeving.

Deze waarde kan in ieder geval tot uitdrukking komen als de houtopstand onderdeel is van een beschermd stads- of dorpsgezicht of deel uitmaakt van een hoofdbomen- of hoofdgroenstructuur.

Eerste lid onder c: cultuurhistorische waarde

Hiervan is sprake als een houtopstand is verweven met de geschiedenis van de omgeving of is geplant naar aanleiding van een gedenkwaardige gebeurtenis zoals de geboorte of het huwelijk van een prins of prinses. Van cultuurhistorische waarde is in ieder geval ook sprake als een boom of houtopstand is aangewezen als onderdeel van een gemeentelijk- of rijksmonument.

Eerste lid onder d: waarde voor de leefbaarheid

De houtopstand levert een bijdrage aan een aangename woonomgeving, bijvoorbeeld doordat hij schaduw biedt, gelegenheid geeft tot spelen voor de jeugd en een belangrijke rol speelt bij recreatie (park, wandel- en fietsroutes et cetera).

Een lokaal bomenbeleidsplan leent zich bij uitstek voor een nadere invulling van de criteria waarbij ook rekening kan worden gehouden met specifieke lokale omstandigheden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de invoering van een bomentoets in het kader van het Plan- en besluitvormingsproces ruimtelijke ordening en aan het onderzoeken van de mogelijkheden om een houtopstand, waarvoor een vergunning om te mogen vellen wordt aangevraagd, te verplanten.

Houtopstanden die voorkomen op de lijst als bedoeld in artikel 10 dienen extra bescherming te krijgen. Het tweede lid bepaalt dan ook dat een aanvraag voor een vergunning tot vellen hiervan wordt geweigerd. Dit is alleen anders als er zwaarwegende omstandigheden zijn. Dit betekent dat een vergunning in beginsel alleen wordt verleend als er sprake is van een algemeen maatschappelijk belang en als in voldoende mate is onderzocht of er geen mogelijkheden zijn om de beschermwaardige houtopstand te behouden.

Het voorbehoud dat wordt gemaakt voor zwaarwegende omstandigheden impliceert dat een bestuursorgaan moet beargumenteren waarom het vindt dat in een bepaald geval van die omstandigheden sprake is en waarom geen alternatieven mogelijk zijn.

Een bestuursorgaan heeft in beginsel de vrijheid om plannen te maken en daarin keuzes te doen maar zal niet lichtvaardig over de lijst heen kunnen stappen: een boom wordt daar niet zonder reden op gezet.

Voor de verleningsgronden waarop naar het oordeel van het dagelijks bestuur een vergunningsaanvraag kan worden toegekend, zoals het lichtbenemingscriterium voor achtertuinen, wordt verwezen naar het Groenstructuurplan West (2012).

Toelichting artikel 6 Vergunningvoorschriften

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om aan de vergunning bepaalde voorschiften te verbinden.

De verplichting tot herplanten is nader uitgewerkt in artikel 7.

Toelichting artikel 7 Herplantplicht

Dit artikel bepaalt dat in beginsel altijd een herplantplicht als voorschrift aan de vergunning wordt verbonden. De nadere voorwaarden worden in dit artikel uitgewerkt.

Alleen als zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten kan worden afgezien van de herplantplicht. Het bestuursorgaan zal in dat geval beargumenteerd moeten aangeven waarom het van oordeel is dat herplant achterwege kan blijven.

Met het tweede lid wordt beoogd om bij herplant zoveel mogelijk te streven naar herplant met vergelijkbare aantallen bomen van vergelijkbare leeftijd of dikte. De omschrijving geeft het bestuur ruimte om al naar gelang de omstandigheden het meest haalbare resultaat na te streven. Denkbaar is bijvoorbeeld het planten van een aantal jonge bomen van dezelfde soort als equivalent van een dikke boom die geveld moest worden.

Herplant zal zoveel mogelijk ter plaatse moeten gebeuren.

Als herplant ter plaatste niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat er na nieuwbouw en herinrichting van de openbare ruimte geen plaats meer is dan moet naar mogelijkheden worden gezocht om bomen elders in de directe omgeving te planten.

Het derde lid behoeft geen nadere uitleg.

Toelichting artikel 8 Intrekking

Een afgegeven vergunning tot het vellen van een houtopstand kan op grond van de Wabo worden ingetrokken. Dit kan in de eerste plaats als sanctie. Bijvoorbeeld als de voorwaarden niet worden nageleefd die aan de vergunning verbonden zijn. Daarnaast kan de vergunning worden ingetrokken als de vergunninghouder daar bijvoorbeeld om heeft verzocht of er gedurende drie jaar geen gebruik van de vergunning is gemaakt.

In artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder g van de Wabo is bepaald dat een afgegeven vergunning voor het vellen van een houtopstand ook kan worden ingetrokken op de gronden die in de betrokken verordening zijn aangegeven. Om die reden is in artikel 8 de bevoegdheid van het dagelijks bestuur opgenomen om een afgegeven vergunning in te trekken als daar binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning geen gebruik van is gemaakt. Uitgangspunt is dat binnen een redelijke termijn van een vergunning gebruik wordt gemaakt. In beginsel is dit op grond van de Wabo drie jaar. Onder bepaalde omstandigheden kan het dagelijks bestuur de vergunning op grond van de verordening echter ook binnen één jaar intrekken. Bijvoorbeeld als de omstandigheden dat vragen of de opvattingen over de waarde van de houtopstand zijn gewijzigd.

Toelichting artikel 9 Aanschrijvingsbevoegdheid

Wanneer een herplantplicht alleen maar als vergunningvoorschrift zou kunnen worden opgelegd dan zou dat betekenen dat iemand aan de oplegging van die verplichting zou kunnen ontkomen door zonder vergunning te vellen. De in dit artikel opgenomen bepaling maakt het mogelijk in zulke gevallen een zelfstandige verplichting tot herplant op te leggen.

De in het eerste lid opgenomen zinsnede 'of op andere wijze is teniet gegaan' maakt het mogelijk dat het dagelijks bestuur ook een verplichting tot herplant kan opleggen als de houtopstand teniet is gegaan door verwaarlozing, een calamiteit of door ziekte.

De herplantplicht die in dit artikel is neergelegd geldt niet zonder meer maar pas wanneer het dagelijks bestuur er toe besluit om aan te schrijven.

De verplichting wordt opgelegd aan de zakelijk gerechtigde tot de houtopstand, dus hij die krachtens een zakelijk recht de beschikking heeft over de houtopstand.

Het tweede lid verklaart de aanschrijvingsbevoegdheid ook van toepassing op een houtopstand die op grond van noodkap is geveld. Ook in die gevallen schrijft het dagelijks bestuur de zakelijk gerechtigde aan om tot herplant over te gaan en is de zakelijk gerechtigde dus gehouden de gevelde houtopstand met een nieuwe houtopstand te compenseren. In de meeste gevallen zal de aanschrijving tot herplant niet tegelijk met het besluit tot noodkap plaatsvinden maar nadien.

Het derde lid betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd teniet zal gaan.

Door het tijdig nemen van voorzieningen kan dit worden voorkomen.

Uitgangspunt hierbij is dat het behoud van bestaande bomen valt te prefereren boven de vervanging daarvan op basis van herplant. Met name valt hierbij te denken aan grote bomen. Deze zijn immers niet of slechts met hoge kosten te vervangen.

Krachtens dit lid wordt de zakelijk gerechtigde verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of

voorkomen, voor zover mogelijk, van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting van de houtopstand ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, bouw- en sloopwerkzaamheden enz.

Deze instandhoudingsverplichting mag uiteraard niet leiden tot strijd met verplichtingen krachtens hogere regelingen, zoals bij voorbeeld de Plantenziektewet.

Indien aannemelijk is dat een voorgenomen bouw of aanleg gevolgen heeft voor de duurzame instandhouding van een beschermwaardige houtopstand, kan degene die voornemens is de werkzaamheden uit te voeren worden aangeschreven om een bomen effect analyse (BEA) te laten maken. Op basis van deze analyse kan dan worden beoordeeld wat de precieze gevolgen van de voorgenomen bouw of aanleg zijn en op welke wijze nadelige gevolgen zijn te voorkomen. Benadrukt moet worden dat de verplichting alleen voor een beschermwaardige houtopstand geldt én alleen kan worden opgelegd indien aannemelijk is dat de voorgenomen werkzaamheden gevolgen hebben voor de duurzame instandhouding van die houtopstand. Dit impliceert dat zeer terughoudend met deze bevoegdheid moet worden omgegaan en een bestuursorgaan ook moet beargumenteren waarom aannemelijk is dat de bouw of aanleg voor de duurzame instandhouding van die houtopstand gevolgen heeft. Het moet bijvoorbeeld gaan om een situatie waarin een vergunning wordt aangevraagd voor werkzaamheden waarvan aannemelijk is dat die een zodanige ernstige beschadiging van de beschermwaardige houtopstand tot gevolg hebben dat de houtopstand niet duurzaam in stand kan worden gehouden. Zoals bijvoorbeeld een vergunning voor de bouw van een muur waarbij de aanleg van de fundering zeer ernstige wortelschade tot gevolg kan hebben.

Toelichting artikel 10 Lijst van beschermwaardige houtopstanden

Dit artikel biedt de mogelijkheid om een lijst op te stellen van houtopstanden die gezien hun bijzondere karakter extra aandacht en bescherming behoeven.

Het gaat dan om houtopstanden die bijvoorbeeld door hun verschijningsvorm beeldbepalend zijn voor de omgeving, een hoge ouderdom hebben of geplant zijn ter ere van een bijzondere gebeurtenis.

Het duurt vaak een aantal mensengeneraties voordat bomen volgroeid zijn en enorme afmetingen hebben bereikt. Alleen door goede, duurzame bescherming kunnen bomen oud worden. Volgroeide, oude bomen zijn daarmee een kostbaar bezit en genieten daarom extra bescherming.

De extra bescherming uit zich in artikel 5, tweede lid waarin met zoveel woorden wordt bepaald dat een vergunning om te mogen vellen wordt geweigerd voor bomen die op de lijst staan.

De criteria voor plaatsing op de lijst worden nader aangeduid in artikel 12.

Het tweede lid bepaalt aan welke eisen een lijst van beschermwaardige houtopstanden minimaal moet voldoen.

Het derde lid maakt het mogelijk een adviescommissie in stellen die het dagelijks bestuur adviseert over de plaatsing van een houtopstand op de lijst. Het ligt voor de hand dat in de commissie deskundigen op het gebied van groen zitting zullen hebben.

In het vierde lid wordt voorzien in het vaststellen van een reglement ter ondersteuning van de taak van de commissie.

De adviescommissie kan bij het uitbrengen van haar advies verenigingen of stichtingen, die de bescherming van bomen tot hun statutaire doelstelling hebben, raadplegen.

Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de landelijke Bomenstichting die een landelijk Register van Monumentale Bomen beheert waarin alle bomen zijn opgenomen die volgens de Bomenstichting van nationaal belang zijn.

Het vijfde lid verplicht de zakelijk gerechtigde op een houtopstand die op de lijst staat om relevante informatie te melden zodat het bestuur de lijst kan actualiseren.

Toelichting artikel 11 Procedure lijst van beschermwaardige houtopstanden

Het dagelijks bestuur besluit tot plaatsing van een houtopstand op de lijst of tot wijziging van de lijst. Doorhaling op de lijst zal in de regel alleen voorkomen als de houtopstand verloren is gegaan.

Het stadsdeel kan zelf het initiatief nemen tot plaatsing maar ook de particuliere zakelijk gerechtigde of een derde kan een verzoek doen.

Als een adviescommissie is ingesteld dan wordt een besluit pas genomen nadat het advies van deze commissie is ingewonnen.

De termijn van drie maanden die in het derde lid wordt genoemd zal niet altijd gehaald kunnen worden. Beoordeling door de commissie of een houtopstand in aanmerking komt voor plaatsing op de lijst zal vaak alleen plaats kunnen hebben in de seizoenen waarin de houtopstand in volle bloei is, bladdragend et cetera.

De termijn zal in veel gevallen ook niet gehaald kunnen worden als de zakelijk gerechtigde of derden een zienswijze inbrengen tegen een voorgenomen besluit tot plaatsing op de lijst omdat deze zienswijze in de meeste gevallen zal moeten worden voorgelegd aan de adviescommissie.

In die gevallen moet de aanvrager van het verdere verloop van zijn verzoek op de hoogte worden gebracht.

Toelichting artikel 12 Criteria beschermwaardige houtopstanden

Artikel 12 noemt de criteria die bepalend zijn voor het besluit of een houtopstand in aanmerking komt voor een plaats op de lijst. De criteria zijn niet cumulatief, het kan zijn dat een houtopstand vanuit een bepaalde optiek beschermwaardig is maar niet voldoet aan andere criteria. Zo is denkbaar dat besloten wordt om een recent geplante herdenkingsboom vanuit cultuurhistorisch oogpunt op de lijst te zetten hoewel de boom de eerste jaren weinig beeldbepalend zal zijn of iets zal toevoegen aan het stadsschoon.

In de toelichting op artikel 5 worden de criteria nader uitgelegd waarmee rekening moet worden gehouden bij het beoordelen van een aanvraag om een houtopstand te mogen vellen.

De criteria in artikel 12 sluiten aan op de in artikel 5 genoemde criteria en benadrukken de bijzondere betekenis die een houtopstand voor een aantal van die criteria kan hebben waardoor deze in aanmerking komt voor de status van beschermwaardigheid. 

Zo komt de beeldbepalende waarde tot uitdrukking doordat de houtopstand door zijn leeftijd en verschijningsvorm onvervangbaar is voor het karakter van zijn omgeving.

De cultuurhistorische betekenis wordt bepaald doordat de houtopstand is verweven met een belangrijke of bijzondere gebeurtenis in het stadsdeel in het recente of verdere  verleden. Ook een relatie met vroegere functies of gebruiken kan deze waarde nader invulling geven zoals bijvoorbeeld een functie als markeringsboom bij de begrenzing van een bepaald gebied of als baken langs wegen en rivieren.

De natuurwaarde ziet vooral op de betekenis van de houtopstand voor zeldzame dieren en planten die worden geherbergd. De zeldzaamheidswaarde uit zich doordat de houtopstand in dendrologisch opzicht van een zeldzame soort of variëteit is, een bijzondere groeivorm heeft of de dikste, oudste of hoogste is in het stadsdeel.

In het artikel wordt geen leeftijdscriterium genoemd voor het bepalen van de ouderdom van de houtopstand. Dit geeft de vrijheid om deze grens zelf te bepalen, waarmee recht wordt gedaan aan het gegeven dat de groensituatie niet overal in de stad hetzelfde is. In de binnenstad en de oudere stadsdelen zal een grens van 50 jaar of ouder als een goed criterium kunnen gelden maar in jongere stadsdelen zal dit niet altijd het geval zijn.

Door de open formulering wil het artikel de ruimte geven om hier door middel van eigen beleid nadere invulling aan te geven.

Het opstellen van een lijst van beschermwaardige houtopstanden veronderstelt wel een zekere mate van exclusiviteit: een houtopstand dient zich wel in één of meer opzichten duidelijk te onderscheiden, anders heeft de lijst geen bijzondere betekenis.

Voor wat betreft de onder f bedoelde levensverwachting van de houtopstand wordt een termijn van minimaal 10 jaren veelvuldig gehanteerd.

Toelichting artikel 13 Afstand tot de erfgrens

Artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek biedt de mogelijkheid om bij verordening af te wijken van de wettelijk toegestane afstand van een boom tot 2 meter van de erfgrens respectievelijk van heesters of heggen tot 0,5 meter.

De bepaling in de verordening sluit aan bij wat in de meeste stadsdelen wordt aangehouden en voorziet in de behoefte om in een dichtbebouwde stad de discussie over de aanwezigheid van bomen tussen buren te beperken.

Artikel 13 geeft een nadere invulling aan een civielrechtelijke bepaling. Het enkele feit dat een boom op een plek staat in strijd met regels van het Burgerlijk Wetboek betekent nog niet dat op grond daarvan een aanvraag om te doen vellen moet worden gehonoreerd. 

Toelichting artikel 14 Schadevergoeding

Artikel 17 van de Boswet bepaalt dat "indien de gebruiker of eigenaar van een houtopstand ten gevolge van een krachtens provinciale of gemeentelijke verordening genomen besluit, houdende een verbod tot vellen van een houtopstand ..., schade lijdt welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven, kennen de in de ... gemeentelijke verordening aangewezen organen hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding ... toe".

Artikel 14 wijst het dagelijks bestuur aan als het bevoegd orgaan dat beslist over verzoeken om schadevergoeding.

De jurisprudentie over schadevergoeding is nog schaars. Geen schadevergoeding is toegekend in gevallen waarbij door een weigering van een vergunning om te mogen vellen de (nog niet verwezenlijkte) mogelijkheid werd ontnomen om een voordeel te behalen (bijvoorbeeld de winst uit verkoop van hout).

Toelichting artikel 15 Waarde- en schadebepaling aan bomen
  • 1. Bij te verhalen schade aan een boom kan op grond van de APV als sanctie een schadeclaim volgen. Voor de bepaling van de schade en verlies aan boomwaarde in dit artikel wordt verwezen naar de meest actuele richtlijnen voor boomwaardebepaling van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen. De NVTB brengt met regelmaat openbare richtlijnen uit op het gebied van boomtaxaties. Deze richtlijnen kennen een brede nationale erkenning. De geldelijke waarde wordt door een geregistreerd boomtaxateur vanuit meerdere invalshoeken bepaald. Bepalend zijn de handelswaarde (houtopbrengst en kwekerijprijs), de vervangingswaarde en plantkosten voor een te herplanten gelijkwaardige boom, en de actuele boomwaarde volgens het rekenmodel van de NVTB (waarde maximale functievervulling minus afschrijving gekoppeld aan de  levensverwachting van de boom en eventueel waardeverlies door boomschade).

  • 2. Geen opmerkingen bij het tweede lid.

Toelichting artikel 16 Toezichthouders

Op basis van deze bepaling kan het dagelijks bestuur toezichthouders aanwijzen. Een persoon die in een aanwijzingsbesluit wordt belast met het houden van toezicht op de naleving van de verordening krijgt daardoor verschillende bevoegdheden. Deze bevoegdheden worden geregeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht.

De aanwijzing kan individueel zijn (personen), bijvoorbeeld door de toezichthouder bij naam te noemen of door de functie aan te duiden. De aanwijzing kan ook categoraal zijn (categorieën van personen), bijvoorbeeld door het organisatieonderdeel te noemen waar de met het toezicht belaste personen werkzaam zijn.

Toelichting artikel 20 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 26 oktober 2012 (achtste dag na de bekendmaking op 17 september 2012).