Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Lemsterland

Maatregelverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Lemsterland
Officiële naam regelingMaatregelverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen 2013
CiteertitelMaatregelverordening IOAW en IOAZ 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, eerste lid
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art.20 2e lid en artikel 35, 1e lid onder b
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 20 1e lid en artikel 35, eerste lid onder b
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2014Nieuwe regeling

30-01-2013

Gemeentepagina De Friese Meren.

ra1200118

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Lemsterland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nummer ra1200118;

overwegende dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen ;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, artikel 20 2e lid en artikel 35, 1elid onder b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 20 1e lid en artikel 35, eerste lid onder b Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen en weigeren van uitkeringen van bij wijze van verordening te regelen;

gezien de adviezen van de Cliëntenraad WWB Súdwest- Fryslân en de Cliëntenraad Werk en Inkomen Skarsterlân;

besluit:

vast te stellen de

Maatregelverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen2013

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • b.

    uitkering: het verschil tussen de van toepassing zijnde grondslag en het inkomen;

  • c.

    maatregel: het verlagen van de uitkering op grond van artikel 20 tweede lid van de IOAW en artikel 20 eerste lid van de IOAZ;

  • d.

    benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als bijstand of voorziening op grond van de wet;

  • e.

    inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 van de IOAW;

  • f.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland.

Artikel 2. Afstemming

Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de belanghebbende van toepassing zijnde uitkering, bedoeld in artikel 9 van de wet.

Artikel 4. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 20 tweede lid van de IOAW en artikel 20 eerste lid van de IOAZ, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of het college dringen redenen aanwezig acht.

  • 2 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5. Ingangsdatum

De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

Hoofdstuk 2. Het niet nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling.

Artikel 6. De hoogte en duur van de maatregel

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid,

onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1

    Eerste categorie:

    ahet zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie. De hoogte van de sanctie in de eerste categorie bedraagt 5% van de uitkering.

  • 2

    Tweede categorie:

    • a

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. De hoogte van de sanctie in de tweede categorie bedraagt 20% van de uitkering.

  • 3

    Derde categorie::

    • a

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b

      het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering. De hoogte van de sanctie in de derde categorie bedraagt 40% van de uitkering.

  • 4

    De duur van de maatregel wordt vastgesteld op een maand.

  • 5

    In afwijking van het 4e lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw één van de verplichtingen als bedoelt in artikel 37 eerste lid onder a, b, d en e van de wet niet nakomt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4, eerste lid.

Hoofdstuk 3. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 7. Zeer ernstige misdragingen

  • 1 Indien de belanghebbende zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 20 tweede lid van de IOAW en artikel 20 eerste lid IOAZ wordt een maatregel opgelegd van minimaal 40% van de uitkering.

  • 2 De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 3 Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de uitkering, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld: - het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4, tweede lid; - het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel en het geven van een schriftelijke waarschuwing, als bedoeld in het derde lid.

Hoofdstuk 4. Het weigeren van de uitkering

Artikel 8. Het weigeren van een uitkering

  • 1 Indien de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven en er is sprake van de omstandigheid als bedoeld in artikel 20 eerste lid van de IOAW of artikel 20 tweede lid van de IOAZ, kan de uitkering tijdelijk worden geweigerd.

  • 2 De duur van de weigering wordt op de volgende wijze vastgesteld: a. indien de belanghebbende inkomen uit of in verband met arbeid zou kunnen verwerven wordt de uitkering voor de duur van 1 maand geweigerd indien door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en dit de belanghebbende naar het oordeel van het college slechts ten dele is aan te rekenen. b. indien de belanghebbende inkomen uit of in verband met arbeid zou kunnen verwerven wordt de uitkering voor de duur van 2 maanden geweigerd indien de belanghebbende: - door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en dit de belanghebbende naar het oordeel van het college is aan te rekenen; - weigert aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 3 In afwijking van artikel 6 wordt geen maatregel opgelegd maar wordt de uitkering geweigerd voor de duur van 2 maanden als de belanghebbende zich zodanig gedraagt dat er naar het oordeel van het college sprake is van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en dit de belanghebbende in ernstige mate is aan te rekenen.

  • 4 In geval van recidive wordt de termijn van de weigering van de uitkering verdubbeld.

Artikel 9. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013, onder gelijktijdige intrekking van de Maatregelverordening IOAW/IOAZ 2011 gemeente Lemsterland.

Artikel 10. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2013.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Lemsterland in zijn openbare vergadering van 30 januari 2013.

De raad voornoemd,

voorzittergriffier

Algemeen

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet Buig). Hierdoor kreeg de gemeente vanaf 1 januari 2010 een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW ) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en Bbz2004.

De IOAW , IOAZ en het Bbz kenden tot 1 januari 2010 een financieringssystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijk budget. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals die nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de wet Buig worden de financiele middelen van de “kleine” uitkeringsregelingen gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan. Gemeenten hebben door de wet Buig een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Evenals in de Wet werk en bijstand (WWB) geldt binnen de IOAW en IOAZ een stelsel van rechten en plichten. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan de uitkering geweigerd of verlaagd worden. De verlaging wordt aangeduid als maatregel. In tegenstelling tot de WWB is het op grond van de IOAW en IOAZ mogelijk de uitkering tijdelijk of blijvend te weigeren naar de mate waarin iemand inkomen uit of in verband met arbeid zou kunnen verwerven. Bij een weigering van de uitkering kan iemand eventueel nog een beroep op de WWB kunnen doen. In deze verordening wordt aangegeven in welke situaties de inkomensvoorziening wordt geweigerd of verlaagd, wat de duur en mate van de weigering is en wat de hoogte van de verlaging en de duur van de verlaging is.

De bepalingen van de IOAW en IOAZ zijn in grote mate hetzelfde. Hierdoor is gekozen om het gemeentelijke afstemmingsbeleid van beide wetten in één verordening vast te leggen

Met de Wet Aanscherping Handhaving en Sanctiebeleid SZW-wetgeving is de beleidsvrijheid op het punt van het verlagen van de uitkering i.v.m. niet voldoen aan de inlichtingenplicht gedeeltelijk vervangen door landelijke wetgeving. Het college is per 1 januari 2013 verplicht boetes op te leggen voor de het schenden van de inlichtingenplicht en recidive op dit gebied.

De beleidsvrijheid die de gemeente hierin krijgt betreft de toepassing van de beslagvrije voet bij de verrekening van een boete. Hiervoor stelt de gemeenteraad een aparte verordening vast.

De bepalingen omtrent de verlagingen i.v.m. het niet nakomen van de inlichtingenplicht zijn derhalve uit deze verordening verwijderd.

De gemeente heeft de mogelijkheid eerst een waarschuwing te gegeven voordat een sanctie wordt opgelegd. Net als bij de WWB is hiervoor niet gekozen. Hiervoor zijn twee redenen De eerste reden is dat een waarschuwing er van uit gaat dat iemand (nogmaals) op de hoogte gesteld moeten worden van zijn verplichtingen. De gemeente informeert uitkeringsgerechtigden zo goed mogelijk over de verplichtingen die aan de IOAW en IOAZ verbonden zijn. Deze werkwijze maakt deel uit van hoogwaardig handhaven, waarbij handhaven in de bedrijfsvoering is geïntegreerd. Hierdoor zal ook de naleving van de verplichtingen groter worden en maatregelen die worden opgelegd beter worden geaccepteerd. Een waarschuwing richting klanten kan bij zo'n beleid achterwege blijven. De tweede reden om niet te kiezen voor een waarschuwing heeft te maken met het feit dat een waarschuwing er van uit gaat dat herstel van de oude situatie mogelijk is. Dat is echter niet per definitie het geval. Alle verwijtbare gedragingen hebben in meer of mindere mate gevolgen (gehad) voor de arbeidsinschakeling of de uitkering.

Wanneer kan de gemeente de uitkering verlagen?

Aan de uitkering worden verplichtingen verbonden, die betrekking hebben op:

  • -

    de algemene medewerkingsverplichting;

  • -

    naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • -

    het inschrijven en ingeschreven blijven staan bij het UWV-WERKbedrijf;

  • -

    gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder sociale activering, als mede mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling;

  • -

    het nalaten van datgene dat inschakeling in de arbeid belemmert.

Artikel 37 van de IOAW of IOAZ omschrijft gedetailleerd de verplichtingen die betrekking hebben op de arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen gelden vanaf het moment dat de aanvraag voor een uitkering wordt ingediend.

Schending van één van deze verplichtingen verplicht de gemeente in beginsel tot verlaging van de eventuele inkomensvoorziening. De hoogte en de duur van de maatregel zijn uitgewerkt in deze verordening.

Hierbij is aansluiting gezocht bij de maatregelverordening WWB.

Het komt voor dat iemand zich ernstig misdraagt. Als dit misdragen direct verband houdt met de uitvoering van de IOAW of IOAZ kan de gemeente de uitkering eveneens verlagen. In de toelichting op artikel 9 wordt hier nader op ingegaan.

Wanneer kan de gemeente de uitkering tijdelijk of blijvend weigeren?

Het komt voor dat iemand voorafgaand aan de uitkering of tijdens de uitkering inkomen uit of in verband met arbeid ontving en deze inkomsten verliest. Als hiervan sprake is kan de gemeente de uitkering tijdelijk of blijvend weigeren indien:

  • -

    aan de beëindiging van zijn diensbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

  • -

    de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd. Het niet voeren van verweer door de belanghebbende tegen of het instemmen van de belanghebbende met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot het weigeren van de uitkering op grond van het eerste lid.

De gemeente kan eveneens de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren indien iemand:

  • -

    weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

  • -

    onvoldoende medewerkt en er naar het oordeel van het college sprake is van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. In een dergelijke situatie wordt het weigeren van de uitkering als uiterste middel gezien. Veelal zal eerst via het opleggen van een maatregel getracht worden de medewerking van iemand te verkrijgen.

De IOAW en IOAZ bieden de mogelijkheid om de uitkering blijvend te weigeren. Hoewel het bij weigering van de IOAW en IOAZ uitkering mogelijk is een beroep te doen op de Wet werk en bijstand, wordt in deze verordening voor een tijdelijke weigering gekozen. Gezien de verschillen tussen de IOAW en IOAZ en de WWB is het voor een uitkeringsgerechtigde van belang een beroep op de IOAW of IOAZ te kunnen blijven doen.

Het opleggen van een maatregel is maatwerk.

Hoewel deze verordening regels stelt over het opleggen van een maatregel is het opleggen van een maatregel een vorm van maatwerk. In deze verordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Net als binnen de WWB, dient de maatregel afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Deze afstemming kan leiden tot afwijking van de standaardmaatregel. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is de gemeente verplicht van het opleggen van een maatregel af te zien. Daarnaast dient beoordeeld te worden of er sprake is van zeer dringende redenen, die tot het afzien van de maatregel of tot het matigen van de maatregel kunnen leiden. Vanwege het karakter van de uitkering als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging van de uitkering plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken. Als besloten wordt tot het weigeren van de uitkering vindt geen heroverweging plaats. In een dergelijke situatie blijft een beroep op de Wet werk en bijstand mogelijk.

Berekeningsgrondslag en duur van de maatregel

De maatregel wordt uitgedrukt in een percentage van de uitkering. In tegenstelling tot de WWB kennen de IOAW en de IOAZ een bruto uitkering, die netto vrijwel gelijk is aan de netto norm in de WWB. Bij de verlaging van de uitkering wordt gekozen voor dezelfde percentages die bij de uitvoering van de WWB worden gehanteerd. De verlaging van de uitkering leidt op het oog tot een hogere verlaging, maar netto zijn de bedragen vrijwel gelijk. Voor de uitvoering is het hanteren van vaste bedragen wellicht handiger. Het hanteren van vaste bedragen kan tot rechtsongelijkheid en disproportionaliteit leiden. Bovendien roept het verlagen van de uitkering met een vast bedrag ook het beeld op van een boete. Mede om die redenen is de maatregel in deze verordening uitgedrukt in een percentage van de toepasselijke uitkering.

Relatie met Verordening re-integratie WWB, IOAW en IOAZ.

De voorzieningen die de gemeente in het kader van de re-integratie kan aanbieden zijn geregeld in de Re-integratieverordening. Deze verordening is ook van toepassing op de IOAW en IOAZ. Anderzijds is de uitkeringsgerechtigde verplicht het aanbod te aanvaarden en de verplichtingen die aan de voorzieningen zijn gekoppeld na te leven. Komt de uitkeringsgerechtigde die verplichtingen niet na, dan vormt deze maatregelverordening het kader voor verlaging en of weigering van de uitkering.

Uitgangspunten

  • 1.

    In de voorgestelde verordening is er voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zoveel mogelijk analoog aan de WWB-verordening toe te passen maatregelbeleid. In afwijking van de WWB, is het mogelijk op grond van de IOAW en IOAZ in een aantal situaties de mogelijkheid creëren om de uitkering (gedeeltelijk) blijvend te weigeren. Deze mogelijkheid om een uitkering blijvend te weigeren is in de verordening uitgewerkt.

  • 2.

    Er is niet voor gekozen om de maatregel verordening WWB en de voorgestelde maatregelverordening samen te voegen tot één. Dit zou namelijk de leesbaarheid van de verordening niet direct bevorderen.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de IOAW en IOAZ niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat bij wijziging van de definities in de IOAW of IOAZ ook de verordening aangepast moet worden.

Artikel 2. Afstemming

In dit artikel is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken belanghebbende afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de belanghebbende. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de belanghebbende.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

• bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

• sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen;

• bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de uitkering. De uitkering bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde grondslag en het inkomen.

Artikel 4. Afzien van het opleggen van een maatregel

Naast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een maatregel wordt verwezen naar artikel 20 lid 3 van de IOAW en IOAZ waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

In individuele omstandigheden kan wegens zeer dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn. Dat vergt een beoordeling van de situatie van de belanghebbende maar van dringende redenen zal niet snel sprake zijn.

Het doen van een schriftelijke mededeling dat afgezien wordt van het opleggen van een sanctie wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 5. Ingangsdatum

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de grondslag in de eerstvolgende maand(en). Op deze wijze hoeft niet over te gaan te worden tot herziening van de bijstand en het te veel betaalde bedrag aan uitkering terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkering.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling

Artikel 6. De hoogte en duur van de maatregel

Artikel 6 heeft betrekking op het niet nakomen van verplichtingen rond de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij om: - het niet voldoen aan een oproep om op bepaalde tijd of een bepaalde plek te verschijnen

  • -

    mee te werken aan medisch onderzoek of een ander onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • -

    na te laten wat de arbeidsinschakeling zou belemmeren;

  • -

    mee te werken aan het opstellen van een plan gericht op arbeidsinschakeling.

Gekozen is voor een categorie indeling bij bepaling van het maatregelpercentage bij schending van een verplichting. Er is gekozen voor een standaard duur van één maand

Ten opzichte van de WWB-afstemmingsverordening zijn in deze bepaling geen

gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.

Indien binnen 12 maanden na bekendmaking van het besluit waarmee een eerdere maatregel is opgelegd sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel.

Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien de belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Een zwaardere maatregel dan in geval van recidive is verdedigbaar.

Hoofdstuk 3. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 7. Zeer ernstige misdragingen

.

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.

De gemeenten kan een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op uitkering en of het mee werken aan een voorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of IOAZ.

Onder zeer ernstige misdragingen kunnen verstaan worden:

  • a.

    verbaal geweld (schelden);

  • b.

    discriminatie;

  • c.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • d.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • e.

    mensgericht fysiek geweld;

  • f.

    combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie.

Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

In de IOAW en IOAZ wordt gesproken over “het zich jegens het college zeer ernstig misdragen”. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding kan zijn voor het opleggen van een maatregel. Of dit ook ‘a contrario’ betekent dat geen maatregel kan worden opgelegd als er sprake is van zeer ernstige misdragingen tegenover externe uitvoerders van de IOAW of IOAZ, zoals het UWV-werkbedrijf, re-integratiebedrijven, opleidingsinstituten e.d. is niet duidelijk. De Centrale Raad van Beroep heeft zich daar tot dusver niet over uitgelaten. Vooralsnog wordt bij de toepassing van deze verordening ervan uitgegaan dat het zich ernstig misdragen tegenover een externe uitvoerder maatregelwaardig gedrag is.

Het komt voor dat het zich ernstig misdragen buiten de kantoorlocaties van de gemeente plaatsvindt. Ook in dergelijke situaties wordt het gedrag als maatregelwaardig gezien.

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte doet bij de politie.

Derde lid

In lid 3 is vastgelegd dat evenals bij andere vormen van verwijtbaar gedrag soms een waarschuwing op zijn plaats kan zijn en gegeven kan worden.

Vierde lid

In het vierde lid komt evenals bij andere gedragingen tot uitdrukking dat recidive een reden kan zijn de maatregel te verhogen. Bij recidive in beginsel een percentage van 100% van toepassing.

Hoofdstuk 4. Weigeren van de uitkering

Artikel 8. Weigeren van een uitkering

Eerste lid.

De uitkering kan op grond van artikel 20 eerste lid IOAW of artikel 20 tweede lid van de IOAZ tijdelijk of blijvend worden geweigerd wanneer de belanghebbende voorafgaand aan de uitkering of tijdens de uitkering inkomen uit of in verband met arbeid ontving en deze inkomsten verliest. Het gaat hierbij om de volgende situaties:

  • -

    de belanghebbende is door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid verloren en aan de beëindiging van zijn diensbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende terzake een verwijt kan worden gemaakt;

  • -

    de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

  • -

    de belanghebbende weigert aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

Tweede lid.

Afhankelijk van de verantwoordelijkheid die de belanghebbende zelf heeft gehad in het verlies van het inkomen of niet kunnen verkrijgen van inkomen wordt de periode van weigering of vastgesteld op één of twee maanden.

Derde lid

De uitkering kan eveneens geweigerd worden wanneer er is sprake is van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en dit is de belanghebbende ernstig aan te rekenen.

Vierde lid.Het blijvend weigeren van de uitkering is een zeer ingrijpende maatregel, die kan leiden tot langdurige bijstandsafhankelijkheid. Om die reden is gekozen voor een verdubbeling van de termijn van weigering van de uitkering.