Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Lemsterland

Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Lemsterland
Officiële naam regelingMaatregelverordening Wet werk en bijstand 2013
CiteertitelMaatregelverordening Wet werk en bijstand 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappellijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, eerste lid
  2. Wet werk en bijstand (WWB), art. 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2014Nieuwe regeling

30-01-2013

Gemeentepagina De Friese Meren

ra1200118

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Lemsterland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nummer ra1200118;

overwegende dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen ;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB);

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;

gezien de adviezen van de cliëntenraad WWB Súdwest- Fryslân en de Cliëntenraad Werk en Inkomen Skarsterlân;

besluit:

vast te stellen de

Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    bijstand: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet minus inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    maatregel: het verlagen van bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van wet;

  • e.

    benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als bijstand of voorziening op grond van de wet;

  • f.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland.

Artikel 2. Afstemming

Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1 De maatregel wordt toegepast op de bijstand.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan de belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

  • 3 Tekort schietend besef van verantwoordelijkheid - Indien bijzondere bijstand - de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 18, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5. Ingangsdatum

De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

Hoofdstuk 2. Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 9, 55 en 57 van de wet

Artikel 6. De hoogte en duur van de maatregel

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1

    Eerste categorie:

    • a

      het zich niet/ niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b

      het niet ondertekenen en/ of niet aan het college verstrekken van het (sociaal) activeringsplan of het plan van aanpak. De hoogte van de sanctie in de eerste categorie bedraagt 5% van de bijstand.

  • 2

    Tweede categorie:

    • a

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of uitvoering van het (sociaal) activeringsplan/plan van aanpak.

    • c

      het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen door het college opgelegd op grond van artikel 55 en 57 van de wet. De hoogte van de sanctie in de tweede categorie bedraagt 10% van de bijstand.

  • 3

    Derde categorie:

    • a

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b

      het niet of in onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

De hoogte van de sanctie in de derde categorie bedraagt 20% van de bijstand.

4Vierde categorie:

  • a

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

De hoogte van de sanctie in de vierde categorie bedraagt 100% van de bijstand.

  • 5

    De duur van de verlaging bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 6

    De duur van de verlaging als bedoeld in het vijfde lid kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging van de bijstand is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Hoofdstuk 3. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 7. Zeer ernstige misdragingen

  • 1 Indien de belanghebbende zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van minimaal 40% van de bijstand. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 2 Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de bijstand, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 4 Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld - het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4, tweede lid: - het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel en het geven van een schriftelijke waarschuwing, als bedoeld in het derde lid.

Hoofdstuk 4 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 8 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid algemene bijstand

Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, kan een maatregel worden opgelegd 10 procent van de bijstand gedurende een maand.

Artikel 9 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013, onder gelijktijdige intrekking van de Afstemmingsverordening WWB gemeente Lemsterland.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2013.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Lemsterland in zijn openbare vergadering van 30 januari 2013.

De raad voornoemd,

voorzittergriffier

Algemeen

Toelichting Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Algemeen

Inleiding

In de WWB geldt een stelsel van rechten en plichten. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient dat de uitkering verlaagd te worden. Die verlaging vindt plaats op grond van de regels die in de gemeentelijke Maatregelverordening zijn vastgelegd. Wat gebleven is, is de systematiek om het aantal verschillend op te leggen maatregelen uit oogpunt van duidelijkheid zoveel mogelijk te beperken. Wat los gelaten is zijn de vaste bedragen. Hiervoor is gekozen om beide maatregelverordeningen zoveel mogelijk gelijk luidend te laten zijn. Ook is met het in de verordening duidelijk onderscheiden van de verschillende verplichtingen en de gevolgen de leesbaarheid van de verordening verbeterd.

Wat blijft is dat in de Maatregelverordening de directe gevolgen zijn vastgelegd voor de uitkering indien de belanghebbende één of meer van de verplichtingen niet nakomt die tijdens de aanvang of gedurende de uitkeringssituatie zijn opgelegd. De verordening is daarmee de vertaling van de gemeentelijke visie over het samenspel tussen de rechten en plichten tussen klant en gemeenten en de gevolgen van het niet nakomen van de verplichting voor de uitkering.

Verlagen is maatwerk

Hoewel de gemeenteraad de regels stelt over het verlagen van de bijstandsnorm, is het verlagen van de bijstandsnorm een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast. De maatregel dient afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Het uitgangspunt wordt gevormd door de regels die door de gemeenteraad zijn gesteld. In de Maatregelverordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de belanghebbende kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college echter zonder meer verplicht om van verlaging af te zien (artikel 18, tweede lid, WWB).

Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt in deze verordening toegepast op de bijstand.

Onder de bijstand wordt verstaan de wettelijke

norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag, verminderd met eventuele inkomsten als bedoeld in artikel 32 van de wet..

De duur van de maatregel

In de verordening is gekozen voor een maand als de reguliere duur van de maatregel. Bij recidive geldt als regel dat deze duur verdubbeld wordt.

De term 'maatregel' Het verlagen van de bijstandsnorm op grond van het feit dat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de WWB aangeduid als het afstemmen van de bijstand. Gekozen is voor de universele term ‘maatregel’ om een verlaging te benoemen.

De verplichtingen die tot een maatregel kunnen leiden.

De verplichtingen die aan het werkleerrecht en de bijstand zijn verbonden zijn de volgende:

• de medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid, WWB);

• verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling (artikel 9 WWB).

De schending van de inlichtingenplicht dient op grond van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving ingaande 1 januari 2013 te worden beboet en deze verplichting is derhalve uit deze verordening verwijderd.

Schending van de overige verplichtingen.

In artikel 9 WWB zijn gedetailleerd de verplichtingen omschreven die betrekking hebben op de arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen gelden van rechtswege vanaf het moment dat de aanvraag voor bijstand wordt ingediend. Schending van één van deze verplichtingen dient in beginsel te leiden tot verlaging van de bijstandsnorm. Naast de verplichtingen genoemd in artikel kunnen er op grond van de artikel 55 en 57 WWB nog aanvullende verplichtingen worden opgelegd. Het gaat hierbij om verplichtingen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand (de bijstand besteden aan waarvoor het bedoeld is) of strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand (opleggen van de verplichting om alimentatie te vragen). Ook het meewerken aan budgettering kan als verplichting worden opgelegd. Niet nakomen van deze verplichtingen kunnen in beginsel leiden tot de verlaging van de norm. Gekozen is voor een categorie indeling om daarmee differentiatie in de zwaarte van de sanctie aan te kunnen brengen in relatie tot de zwaarte van het feit.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijving

Benadelingsbedrag

Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is bij het bepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 2. Afstemming

In dit artikel is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken belanghebbende afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de belanghebbende. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de belanghebbende.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

• bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

• sociale omstandigheden;

• bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm verminderd met de eventuele inkomsten als bedoeld in artikel 32 van de wet.

Artikel 4. Afzien van het opleggen van een maatregel

Naast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een maatregel wordt verwezen naar artikel 18, tweede lid, WWB waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Eerste lid

In individuele omstandigheden kan wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn. Dat vergt een beoordeling van de situatie van de belanghebbende maar daarvan zal niet spoedig sprake zijn.

Tweede lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 5. Ingangsdatum

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de bijstandsnorm in de eerstvolgende maand(en). Op deze wijze hoeft niet over te gaan te worden tot herziening van de bijstand en het te veel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 9 van de wet

Artikel 6. Hoogte en duur van de maatregel

Artikel 6 heeft betrekking op het niet nakomen van verplichtingen rond de arbeidsinschakeling. Gekozen is voor een categorie indeling zodat een maatregel kan worden toegepast welke correspondeert met de zwaarte van het feit. De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen

aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier

categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend

criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere

gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om zich als

werkzoekende in te schrijven en ingeschreven te doen blijven.

Onderdeel b betreft de verplichting om het individuele activeringsplan, het (standaard)

plan van aanpak, te ondertekenen. Het plan van aanpak wordt als bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand meegestuurd. Deze verplichting geldt

uiteraard alleen als de gemeente voorschrijft dat bijstandsgerechtigden een plan van aanpak moeten ondertekenen.

De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de

arbeidsmarkt, bijvoorbeeld de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om

voldoende te solliciteren. Daarnaast zijn ook de verplichtingen opgelegd ingevolge de artikelen 55 en 57 WWB ondergebracht in deze categorie.

In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een

beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van

deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken

aan het opgesteld trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan worden

gesteld.

De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

alsmede door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde

arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand deeltijdarbeid niet behouden.

Er is gekozen voor een standaard duur van één maand

Indien binnen één jaar na bekendmaking van het besluit waarmee een eerdere maatregel is opgelegd sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel.

Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien de belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Een zwaardere maatregel dan in geval van recidive is verdedigbaar.

Hoofdstuk 3 Zeer ernstige misdragingen

Artikel 7. Zeer ernstige misdragingen

.

Eerste lid

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op bijstand. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB. In artikel 18, tweede lid WWB wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding is voor het opleggen van een maatregel. Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal evenzeer gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden: a. verbaal geweld (schelden); b. discriminatie; c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld; f. combinatie van agressievormen.

Tweede lid

In lid 3 is vastgelegd dat evenals bij andere vormen van verwijtbaar gedrag soms een waarschuwing op zijn plaats kan zijn en gegeven kan worden.

Derde lid

In het vierde lid komt evenals bij andere gedragingen tot uitdrukking dat recidive een reden kan zijn de maatregel te verhogen. Bij recidive in beginsel een percentage van 100% van toepassing.

Hoofdstuk 4 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 8 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Aan de WWB ligt het beginsel ten grondslag dat een ieder in eerste instantie in zijn eigen bestaan(skosten) dient te voorzien. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan men een beroep doen op bijstand. Hoofdregel is dus dat iedereen alles zal moeten doen en nalaten om een beroep op bijstand te voorkomen. Gebeurt dat niet of in onvoldoende mate dan is er sprake van tekort schietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan bijstand aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het afstemmen van de bijstand.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:

  • -

    een onverantwoorde besteding van vermogen;

  • -

    geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening.

De standaardduur van de sanctie is in aangehouden en ter wille van de eenvoud is geen een relatie gelegd tussen de hoogte van de afstemming en de omvang van de te verstrekken bijstand.