Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Hoogezand-Sappemeer

Debiteurenbeleid WWB, Ioaw en Ioaz 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Hoogezand-Sappemeer
Officiële naam regelingDebiteurenbeleid WWB, Ioaw en Ioaz 2013
CiteertitelDebiteurenbeleid en notitie WWB, Ioaw en Ioaz 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet aanscherping handhaven en sanctiebeleid SZW-wetgeving

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-02-201301-01-2013Nieuwe regeling

14-01-2013

Regiokrant, 6 februari 2013

Onbekend

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Verantwoording, uitgangspunten, nieuw beleid

Paragraaf 1.1 Aanleiding

Het huidige debiteurenbeleid WWB en de WIJ werd op 30 september 2009 door het college vastgesteld, voor de Ioaw en Ioaz was dit op 17 februari 2010. Gewijzigde wetgeving noopt tot aanpassing van het beleid.

Allereerst is de WIJ vanaf 1 januari 2012 ingetrokken en zijn de bepalingen die betrekking hebben op de WIJ overbodig geworden (voor bestaande gevallen gold een overgangsregeling tot 1 juli 2012).

Daarboven geldt vanaf 1 januari 2013 de Wet aanscherping handhaven en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Op grond van deze wet is de gemeente gehouden tot volledige terugvordering van ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening op grond van de Ioaw of Ioaz als gevolg van het verwijtbaar niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Dit heeft gevolgen voor het drempelbedrag en de termijnen alvorens deze schuld buiten invordering gesteld kan worden. Fraude mag niet lonen en dat signaal moet krachtig uitgestraald worden. Naast een volledige terugvordering wordt de bestuurlijke boete vanaf 1 januari 2013 ingevoerd. De boete is in beginsel gelijk aan het ten onrechte ontvangen bedrag. De fraudeur moet dubbel terug betalen. Bij recidive geldt een boete van in beginsel 150% van het ten onrechte verkregen bedrag.

Paragraaf 1.2 Inleiding

Met de komst van de Wet werk en bijstand in 2004 is terugvordering (op belanghebbende i.v.m. teveel ontvangen uitkering) en verhaal (op derden i.v.m. onderhoudsplicht/schenking) van bijstand een bevoegdheid van het college in plaats van een plciht. De opbrengsten van verhaal en terugvordering zijn baten voor de gemeente.

Terugvordering en verhaal zijn correcties om te komen tot een achteraf juist bedrag aan bijstand of inkomensvoorziening voor belanghebbenden. Voor fraude heeft terugvordering daarnaast een preventieve werking. Voor het verwijtbaar niet nakomen van de inlcihtingplicht is het college vanaf 1 januari 2013 wettelijk verplicht om de ten onrechte verkregen uitkering volledig terug te vorderen.

Beweegredenen kabinet

Het kabinet wil mensen perspectief bieden op fatsoenlijk werk en inkomen en het draagvlak behouden voor sociale voorzieningen. Fraudebestrijding is daarbij een cruciaal onderdeel. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat alleen mensen die het echt nodig hebben gebruik maken van de sociale zekerheid. Een steviger aanpak van fraude bij zowel burgers als bedrijven is dan ook nodig, aldus het kabinet. Het gaat daarbij om een gecombineerde aanpak door voorlichting en preventie, controle en verhogen van de pakkans. Het sluitstuk is het terugvorderen en het bestraffen van onterecht verkregen voordeel. 

Er zit een zekere spanning tussen het terugvorderings-, het uitstroom- en het armoedebeleid. Zo mag fraude bijvoorbeeld niet lonen, want dat is funest voor de preventie van fraude. Maar iemand tot zijn einde in een uitzichtloze schuldsituatie plaatsen is funest voor de uitstroom en past niet in het armoedebeleid. Het voorgestelde beleid balanceert op deze uitgangspunten, rekening houdende met de wettelijke voorschriften aangaande fraudevorderingen.

Voor de terugvordering van ten onrechte verkregen bijstand, Ioaw en Ioaz, als gevolg van het verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenplicht, gelden afwijkende strengere bepalingen teneinde de preventieve werking niet te frustreren. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen.

Paragraaf 1.3 De Cijfers

Hieronder staat een overzicht van de ontvangsten, uitstaande saldi en de berekende incassoquote (ontvangsten afgezet tegen de saldi van vorderingen) voor de gemeente Hoogezand-Sappemeer voor wat betreft de jaren 2006 tot en met 2011.

Jaar

Ontvangsten

Saldi vorderingen

Incassoquote

2006

794.004

3.827.736

20%

2007

933.838

3.580.075

26%

2008

727.970

3.710.692

20%

2009

690.875

4.140.102

17%

2010

638.526

3.329.274

19%

2011

603.836

3.527.505

17%

Landelijk staat er aan terugvordering van bijstand wegens fraude een bedrag ad 500 miljoen open. Hiervan wordt jaarlijks zo'n 12% geïncasseerd (60 miljoen).

Vorig jaar is 53 miljoen aan fraude ontdekt, dit is 1,6% van het landeljk uitgekeerde bedrag aan bijstand. Volgens Divosa/VNG is het fraudepercentage 1,6% maar volgens de LCSR (Landelijke Contact Sociaal Rechercheurs) is het fraudepercentage hoger dan 10%. In het jaar 2011 is in onze gemeente een bedrag ad 108.858 euro aan fraude opgespoord door de sociale recherche, dit is 0,7% van de totaal uitgekeerde bijstand.

Paragraaf 1.4 Uitgangspunten

Fraude mag niet lonen en bovendien kan de gemeente het zich financieel en maatschappelijk gezien niet permitteren om fraude niet streng aan te pakken. Dit nog afgezien van de wettelijke plicht tot terugvorderen. De vorderingen ontstaan door het verwijtbaar niet (volledig) voldoen aan de inlichtingenplicht moeten ineens en volledig afgelost worden. Lukt dit niet ineens omdat hiervoor de voor beslag vatbare middelen (gedeeltelijk) ontbreken, geldt (voor het restant an de vordering) een maandelijkse aflossing waarbij rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De aflossing is in dit geval de voor beslag vatbare ruimte gedurende een periode van 10 jaar en vervolgens wordt de aflossingsvrije voet op 94% van de bijstandsnorm gesteld. Als gedurende 10 jaar tot het maximaal mogelijke is afgelost is daarna een iets lagere maandelijkse betaalverplichting gewenst om te voorkomen dat de situatie volledig uitzichtloos wordt.

Voor overige (niet verwijtbare) terugvorderingen geldt volgens dit voorstel dat niet alles boven de beslagvrije voet aangewend moet worden als aflossing. Belanghebbenden moeten de ruimte houden voor het reserveren voor het vervangen van duurzame gebruiksartikelen of andere onverwachte uitgaven.

Omwille van het bevorderen van uitstroom naar werk wordt de betaalverplichting voor terugvorderingen, anders dan vanwege het verwijtbaar niet (volledig) nakomen van de inlcihtingeplicht, niet gewijzigd in verband met toegenomen draagkracht.

Als de debiteur hiertoe verzoekt kan de aflossing (tijdelijk) worden verlaagd of opgeschort als dit nodig is in verband met nodzakelijke extra uitgaven. Uiteraard moet hier een juiste balans gevonden worden tussen onder meer de redelijkheid en billijkheid, verwijtbaarheid etc.. Het mag ook niet zo zijn dat de aflossing een 'restpost' wordt. De intentie is om zo dicht mogelijk bij de aflossingsnorm uit te komen, maar soms is het slagvaardiger om dit doel te laten varen. Het nadeel voor de gemeente is niet bijster groot als de debiteur in plaats van 36 maanden 42 maanden over de aflossing doet. Zoals gesteld geldt dit niet voor de 'fraudevorderingen.

Indien de betaalverplichting niet wordt angekomen en hierdoor beslag gelegd moet worden of verrekening moet plaatsvinden, wordt voor het maximaal mogelijke beslag gelegd. Ook als er meerdere schuldeisers zijn en beslag dreigt wordt de betaalverplichting gelijk aan het bedrag dat resteert boven de beslagvrije voet. In dit geval is de debiteur het bedrag toch kwijt aan aflossingen en dan kan het beter volledig ten goede komen van de gemeente dan dat het verdeeld moet worden onder meerdere schuldeisers. Dit komt ten goede aan de baten en is tevens voor de uitvoering het minst belastend.

Paragraaf 1.5 Slagvaardig debiteurenbeheer
Sub-paragraaf 1.5.1 Heronderzoeken

Omdat heronderzoeken debiteuren niet opleverden zijn deze afgeschaft. Het was niet langer wettelijk verplicht en het betrof een onrendabele investering. Alleen voor het Bbz 2004 geldt nog steeds een wettelijke verplichting om heronderzoeken te verrichten. Het college geeft een invulling van de intervallen met een maximum van 18 maanden. Het college kiest voor een heronderzoek dat minimaal eens in de 18 maanden moet plaatsvinden.

Sub-paragraaf 1.5.2 Vrijwillige betaing stimuleren en belonen

De vastgestelde aflossing blijft gedurende de looptijd gelijk, ook als de debiteur uit de bijstand naar regulier werk is gestroomd.

Als de debiteur gezien zijn of haar (gewijzigde) omstandigheden verzoekt om een (tijdelijk) lagere aflossing, wordt dit toegestaan als dit gezien de individuele omstandigheden redelijk en billijk is. Dit geldt eveneens als de debiteur verzoekt om een opschorting van de betalignsverplichting.

Als de debiteur zijn of haar verplichtingen niet nakomt en beslag noodzakelijk is op zijn of haar inkomen, wordt beslag gelegd overeenkomstig de beslagnormen als bedoeld in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. In bijzondere situaties kan hiervan worden afgeweken.

Het accepteren van een iets lagere en voor de klant acceptabele aflossing levert een positieve bijdrage aan het betalingsmoraal van de debiteur. Bovendien bespaart dit naar verwachting de nodige kosten omdat er minder incasso-activiteiten plaatsvinden.

Voor vorderingen ontstaan in verband met het verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenplicht geldt het beschrevene onder 1.5.2 niet. In dit geval kan het aflossingsbedrag gewijzigd worden als het inkomen hoger of lager wordt, of als er andere middelen (inkomen en vermogen) vrijkomen of bekend worden.

Sub-paragraaf 1.5.3 Verhaal op ouders jong meerderjarigen beperken door investeren in de aanvraagfase

Verhaal op ouders van meerderjarige kinderen is omslachtig en inefficiënt. Bij de beoordeling van een aanvullende bijstandsaanvraag moet al rekening gehouden worden met de onderhoudsplicht van de ouders. Om nawerk in de vorm van verhaal te voorkomen is het beter om direct bij de aanvullende bijstandsaanvraag te wijzen op de onderhoudsplicht van de ouders. Dit wordt anders indien de ouders geen mogelijkheden hebben om bij te dragen. Overigens is het in dat geval (geen draagkracht) zinloos om te verhlaen.

Als ouders niet willen bijdragen en het staat vast dat het zelfstandig wonen voor de jong meerderjarige noodzakelijk is omdat de terugkeer naar de ouder(s) absoluut onmogelijk is, moet soms bijzondere bijstand verleend worden voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere. In dat geval wordt de bijstand wel op de onderhoudsplichtige(n) verhaald.

Sub-paragraaf 1.5.4 Kruimelbedrag

Het staat het college vrij om een kruimelbedrag te hanteren. Als het (nog) terug te vorderen bedrag lager is dan het kruimelbedrag vindt op dat moment om efficiency redenen geen terugvordering plaats. Het kruimelbedrag is op dit moment 100,- euro. Vanaf het moment van de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving geldt het drempelbedrag niet langer voor vorderingen als gevolg van het verwijtbaar niet voldoen aan de inlichtingenplicht.

Sub-paragraaf 1.5.5 Verhaal conform rechterlijke uitspraak

Als sprake is van een onderhoudsplichtige wordt de bijstand verhaald.

Als uitgangspunt geldt verhalen overeenkomstig rechterlijek beslissing, ternzij het aannemelijk is dat de draagkracht van de onderhoudsplichtige dit redelijkerwijs niet toelaat (het verschil moet groter zijn dan 50,- euro per maand).

Het LBIO inde al de achterstallige kinderalimentatie. Sidns kort geldt dit ook voor de partneralimentatie. als dit doelmatiger is kan aan de bijstand of inkomensvoorziening de plicht opgelegd worden dat de uitkeringsgerechtigde de alimentatie int via bijvoorbeeld het LBIO of deurwaarder. Dit past in de sfeer van de eigen verantwoordelijkheid voor de inkomensvoorziening. Dit zou onder meer toegepast kunnen worden als de alimentatieplichtige om niet ter zake doende redenen de alimentatie niet langer betaalt en de ex-partner hierdoor wordt aangewezen op bijstand.

Als sprake is van een hogere draagkracht wordt de bijstand voor dit meerdere separaat verhaald.

Paragraaf 2 Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking en terug- en invordering van bijstand
Algemeen
Artikel 1 Algemeen
  • Burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer (het college) maken gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a. het opschorten van het recht op bijstand ingevolge artikel 54, eerste lid Wet werk en bijstand (WWB);

  • b. het herzien of intrekken van het besluit tot toekenning van bijstand ingevolge artikel 54, derde lid van de WWB;

  • c. terug- en invordering van ten onrechte of teveel verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot 61 van de WWB.

Opschorting
Artikel 2 Opschorting recht op bijstand en inkomensvoorziening
  • 1. Het recht op bijstand wordt voor de duur van ten hoogste acht weken opgeschort als:

  • a. de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt;

  • b. de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.

  • 2. De opschorting gaat in:

  • a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

  • b. vanaf de dag van het verzuim als niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.

  • 3. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen een daarvoor gestelde termijn, wordt de bijstand of inkomensvoorziening ingetrokken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand of inkomensvoorziening is opgeschort.

Herziening en intrekking
Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit
  • Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken als:

  • a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB, artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • b. anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Terugvordering
Artikel 4 Terugvordering
  • 1. Het college vordert de kosten van bijstand terug als de bijstand:

  • a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b. in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d. ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

  • e. anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of

  • f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

    1. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de WWB beschikt of kan beschikken;

    2. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen zijn ontvangen met het oog op die bestemming.

  • 2. Onder kosten van bijstand wordt verstaan de netto bijstand verhoogd met loonbelasting en de premies volksverzekeringen, alsmede de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voorzover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

  • 3. De in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen worden verrekend met de uitkering in plaats van teruggevorderd.

Artikel 5 Terugvordering van gezinsleden
  • a. Onverminderd het bepaalde onder beleidsregel (artikel) 4 worden kosten van bijstand als de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • b. Als de bijstand als gezinsuitkering aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB of artikel 30c, tweede lid of derde lid van de Wet uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de gezinsleden met wier middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand of inkomensvoorziening rekening had moeten worden gehouden.

  • c. De onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 6 Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit
  • Het college ziet af van terugvordering:

  • a. als er sprake is van (zeer) dringende redenen;

  • b. als de vordering is vervallen of verjaard;

  • c. als belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt en redelijkerwijs niet kon weten dat er teveel of ten onrechte bijstand of inkomensvoorziening werd verstrekt;

  • d. van loonbelasting, premies volksverzekeringen, alsmede de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet als de belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt;

  • e. het (nog) terug te vorderen bedrag (na eventuele verrekening) lager is dan 100,- euro , als er een verrekening kan plaatsvinden wordt eerst verrekend;

  • f. het bepaalde onder e is niet van toepassing op vorderingen ontstaan als gevolg van het verwijtbaar niet (of niet volledig) nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 7 Afzien van (verdere) inning
  • In afwijking van beleidsregel (artikel) 4 besluiten burgemeester en wethouders van (verdere) inning af te zien als:

  • a. als sprake is van een problematische schuldensituatie;

  • b. internsief maar zonder succes (periodiek gedurende 60 maanden) is geprobeerd een vordering te innen en het niet aannemelijk is dat de debiteur op enig moment gaat aflossen, voor vorderingen als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB of artikel 30c, tweede of derde lid Wet structuur uitvoerignsorganisatie werk en inkomen geldt dit als gedurende 120 maanden intensief maar zonder succes is geprobeerd om een vordering te innen en het niet aannemelijk is dat de debiteur nog gaat aflossen;

  • c. de belanghebbende in totaal een bedrag op de vordering heeft voldaan dat overeenkomt met 60 maanden de aflossingsnorm bij de start van de vordering, of voor geldleningen in verband met woninginrichting 36 maanden de aflossingsnorm bij de start van de vordering, tenzij het gaat om:

    - vorderingen als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB en/of artikel 30c, tweede of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

    - vorderingen gedekt door pand of hypotheek

    - vordering in verband met achteraf ontvangen middelen

    - geldlening op grond van artikel 48, tweede lid sub a WWB

    - bijstand verstrekt aan een derde niet rechthebbende (onverschuldigde betaling; artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek)

    - zelfstandigen

    - een aflossing door middel van beslag

    - er voldoende vermogen is om de vordering te voldoen;

  • d. er sprake is van verjaring;

  • e. er sprake is van zeer dringende redenen.

Artikel 8 Terugvorderingsbesluit
  • In het terugvorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende mee:

  • a. de reden van de terugvordering;

  • b. tot welk bedrag de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • c. de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • d. op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel 9 Dwangbevel

Als de debiteur de opgelegde betaalverplichting na een aanmaning nog niet (op tijd) nakomt, verstuurt het college een dwangbevel. Op grond van het dwangbevel kan vereenvoudigd derdenbeslag gelegd worden of wordt de vordering (ter executie) in handen van een deurwaarder gesteld.

Artikel 10 Inlichtingenplicht debiteur

De debiteur is verplicht op verzoek mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem/haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de hoogte van de aflossingsverplichting.

Artikel 11 Vaststelling aflossingsverplichting
  • a. De debiteur moet iedere vordering ineens voldoen, tenzij een betalingsregeling is aangeboden of overeengekomen.

  • b. Als daartoe aanleiding bestaat, wordt de betalingsverplichting gewijzigd en daarvan mededeling gedaan aan de belanghebbende.

  • c. Bij de bepaling van de aflossingsverplichting wordt rekening gehouden met alle vermogens- en inkomstenbestanddelen waarover de debiteur en zijn/haar gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

  • d. De op grond van de WWB voor algemene bijstand vrij te laten middelen worden niet tot de debiteur gerekend. Het vrij te laten vermogen is een uitzondering, dit wordt wel tot de middelen gerekend.

  • e. Bij bepaling in termijnen blijft de debiteur minimaal beschikken over de beslagvrije voet als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • f. Als een aflossing in termijnen noodzakelijk is, wordt de hoogte van de aflossing vastgesteld conform hetgeen is bepaald in de Werkinstructie debiteurennotitie WWB/Ioaw/Ioaz 2013

Artikel 12 Ten uitvoerlegging
  • 1. Als de belanghebbende de opgelegde betalingsverplichting niet nakomt, wordt het dwangbevel of een terugvorderingsbeschikking ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a. verrekening met de maandelijks te verlenen bijstand ingevolge de WWB, Ioaw, Ioaz of Bbz 2004;

  • b. vereenvoudigd derden beslag;

  • c. executoriaal beslag door een deurwaarder;

  • d. conservatoir beslag (hiervoor is niet vereist dat eersteen dwangbevel wordt afgegeven).

  • 2. Als de belanghebbende een opgelegde betalingsverplichting niet nakomt, worden invorderingskosten in rekening gebracht bij de belanghebbende.

  • 3. De kosten van (het betekenen en uitvoeren van) executoriaal- en conservatoir beslag worden bij de debiteur in rekening gebracht.

Slotbepalingen
Artikel 13 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2013. De regels worden op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt.

Artikel 14 Citeer artikel

De beleidsregels worden aangehaald als: Debiteurennotitie WWB 2013.

Paragraaf 3 Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking en terugvordering Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikt werkloze werknemers (Ioaw) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) 2013
Algemeen
Artikel 1 Algemeen
  • Burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer (het college) maken gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a. het opschorten van het recht op een uitkering krachtens de Ioaw en Ioaz ingevolge artikel 17, eerste lid van de Ioaw en Ioaz;

  • b. het herzien en intrekken van het besluit tot toekenning van een Ioaw- of Ioaz-uitkering ingevolge artikel 17, derde en vierde lid van de Ioaw en Ioaz;

  • c. terug- en invordering van ten onrechte of teveel verleende uitkering op grond van de Ioaw en Ioaz overeenkomstig artikel 25 tot en met 31 van de Ioaw en Ioaz.

Opschorting
Artikel 2 Opschorting recht op uitkering Ioaw of Ioaz
  • 1. Het recht op een uitkering krachtens de Ioaw en Ioaz wordt voor de duur van ten hoogste acht weken opgeschort als:

  • a. de belanghebbende de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt;

  • b. de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek.

  • 2. De opschorting gaat in:

  • a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

  • b. vanaf de dag van het verzuim als niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.

  • 3. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen een daarvoor gestelde termijn, wordt de uitkering ingetrokken met ingang van de eerste dag waarover het recht op Ioaw of Ioaz is opgeschort.

Herziening en intrekking
Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit
  • Een besluit tot toekenning van Ioaw of Ioaz wordt herzien of ingetrokken als:

  • a. een gedraging als bedoeld in artikel 20, eerste lid van de Ioaw en Ioaz, of het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 13 Ioaw of Ioaz, of artikel 30c, tweede lid of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering krachtens de Ioaw of Ioaz.

  • b. anderszins de Ioaw of Ioaz-uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Terugvordering
Artikel 4 Terugvordering
  • 1. Het college vordert de uitkering krachtens de Ioaw en Ioaz terug als:

  • a. de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede anderszins onverschuldigd is betaald;

  • b. blijkt dat over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van de Ioaw of Ioaz is verleend, later inkomsten wordt ontvangen waarmede bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.

  • 2. Onder kosten van uitkering krachtens de Ioaw of Ioaz wordt verstaan de netto uitkering verhoogd met loonbelasting en de premies volksverzekeringen, alsmede de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

  • 3. De in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen worden verrekend met de uitkering.

Artikel 5 Terugvordering van gezinsleden
  • a. Als de uitkering krachtens de Ioaw of Ioaz aan een gezin is verleend, wordt de uitkering van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • b. Als de uitkering krachtens de Ioaw of Ioaz met inachtneming van artikel 3 van de Ioaw of Ioaz had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbende onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 13 Ioaw of Ioaz, of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, wordt de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede teruggevorderd van de persoon met wiens inkomen bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden.

  • c. De onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de ten onrechte verleende uitkering.

Artikel 6 Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit
  • Het college ziet af van terugvordering:

  • a. als er sprake is van (zeer) dringende redenen;

  • b. als de vordering is vervallen of verjaard;

  • c. als belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt en redelijkerwijs niet kon weten dat er teveel of ten onrechte een uitkering Ioaw of Ioaz werd verstrekt;

  • d. van loonbelasting, premies volksverzekeringen, alsmede de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet als de belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt;

  • e. het (nog) terug te vorderen bedrag (na eventuele verrekening) lager is dan 100,- euro (als er een verrekening kan plaatsvinden, wordt eerst verrekend);

  • f. het onder e gestelde geldt niet in geval sprake is van een terugvordering als gevolg van het verwijtbaar niet (of niet volledig) nakomen van de inlichtingenplicht, als bedoel in artikel 13 Ioaw of Ioaz of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 7 Afzien van (verdere) inning
  • Burgemeester en wethouders besluiten van (verdere) inning af te zien als:

  • a. er sprake is van een problematische schuldensituatie;

  • b. intensief maar zonder succes is geprobeerd gedurende 60 maanden een vordering te innen en het niet aannemelijk is dat de debiteur op enig moment gaat aflossen;

  • c. er sprake is van verjaring;

  • d. er sprake is van zeer dringende redenen;

  • e. het onder a en b gestelde geldt niet in geval sprake is van een terugvordering als gevolg van verwijtbaar niet (of niet volledig) nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 13 ioaw of Ioaz of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, het bepaalde onder 7 aanhef en onder b is wel van toepassing als gedurende 120 maanden intensief maar zonder succes is geprobeerd te innen.

Artikel 8 Terugvorderingsbesluit
  • In het terugvorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende mee: de reden van de terugvordering;

  • a. tot welk bedrag de ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd;

  • b. de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen uitkering meot terugbetalen;

  • c. op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel 9 Dwangbevel

Als de debiteur de opgelegde betaalverplichting na een aanmaning nog niet (op tijd) nakomt, verstuurt het college een dwnagbevel. Op grond van het dwangbevel wordt verrekend, vereenvoudigd derdenbeslag gelegd of wordt de vordering (ter executie) in handen van een deurwaarder gesteld.

Artikel 10 Inlichtingenplicht debiteur

De debiteur is verplicht op verzoek mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem/haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de hoogte van de aflossingsverplichting.

Artikel 11 Vaststelling aflossingsverplichting
  • a. De debiteur moet iedere vordering ineens voldoen, tenzij een betalingsregeling is aangeboden of overeengekomen.

  • b. Als daartoe aanleiding bestaat, wordt de betalingsverplichting gewijzigd en daarvan mededeling gedaan aan de belanghebbende.

  • c. Bij de bepaling van de aflossingsverplichting wordt rekening gehouden met alle vermogens- en inkomstenbestanddelen waarover de debiteur en zijn/haar gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

  • d. Bij betaling in termijnen blijft de debiteur minimaal beschikken over de beslagvrije voet als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • e. als een aflossing in termijnen noodzakelijk is, wordt de hoogte van de aflossing vastgesteld conform hetgeen is bepaald in de Werkinstructie debiteurennotitie WWB/Ioaw/Ioaz 2013.

Artikel 12 Ten uitvoerlegging
  • 1. Als de belanghebbende de opgelegde betalingsverplichting niet nakomt, wordt het dwangbevel ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a. verrekening met de maandelijks te verlenen uitkering ingevolge de Ioaw of Ioaz, algemene bijstand, Bbz 2004;

  • b. het bepaalde in artikel 29, derde lid van de Ioaw of Ioaz;

  • c. vereenvoudigd derden beslag;

  • d. executoriaal beslag door een deurwaarder;

  • e. conservatoir beslag (hiervoor is niet vereist dat eerst een dwangbevel wordt afgegeven).

  • 2. Als de belanghebbende een opgelegde betalingsverplichting niet nakomt, worden invorderingskosten in rekening gebracht bij de belanghebbende.

  • 3. De kosten van het betekenen en uitvoeren van executoriaal- en conservatoir beslag worden bij de debiteur in rekening gebracht.

Slotbepalingen
Artikel 13 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2013. De regels worden bekend gemaakt overeenkomstig de geldende voorschriften.

Artikel 14 Citeerartikel

De beleidsregels worden aangehaald als: Debiteurennotitie Ioaw en Ioaz 2013

Paragraaf 4 Werkinstructie debiteurennotie WWB 2013
4.1 Aflossing terugvordering
4.1.1 Aflossing ineens

Vorderingen ontstaan door:

a. het achteraf ontvangen van middelen, of

b. het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, moeten ineens binnen 6 weken afgelost worden.

Ook het vermogen (waaronder onder meer auto, huis, spaarrekening) moet ingezet worden om de schuld af te lossen, als hierdoor de vordering geheel of voor een deel voldaan kan worden. Als de debiteur niets voldoet, wordt beslag gelegd op één of meer bezittingen en of het inkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met het proportionaliteitsbeginsel.

Op grond van bijzondere omstandigheden kan hiervan (gedeeltelijk) worden afgezien. Zo kan de auto soms noodzakelijk zijn voor het behouden van een betaalde baan.

Als de debiteur niet in staat is om de vordering ineens te betalen, is er een betalingsregeling mogelijk. Dit kan op verzoek van de debiteur of ambtshalve vastgesteld worden.

4.1.2 Vaststellen aflossingsbedrag

Ook voor het vaststellen van een aflossing geldt dat maatwerk geleverd moet worden. Het college houdt rekening met de omstandigheden van de debiteur en het gezin.

Soms is het handiger om met de debiteur een wat lagere aflossing af te spreken dan de norm. Een door de debiteur gewenste aflossing zal eerder vrijwillig nagekomen worden dan een opgelegde aflossing die tot het plafond van zijn of haar mogelijkheden gaat. uiteraard moet hier een juiste balans gevonden worden tussen onder meer de redelijkheid en billijkhied, preventie (fraude mag niet lonen), verwijtbaarheid, uitstroom, armoedebestrijding etc. Het mag ook niet zo zijn dat de aflossing een 'restpost' wordt, zo is het zeker bij fraude niet onredelijk (en bovendien wettelijk verplicht) om een substantieel aflossingsbedrag te verlangen. De intentie is om zo dicht mogelijk bij de aflossingsnorm uit te komen, maar soms is het slagvaardiger om dit principe te laten varen. Dit heeft wel tot gevolg dat het wat langer duurt voordat de vordering is afgelost. Als dit voor de debiteur nadelige consequenties heeft (bijvoorbeeld een brutering van de vordering) wordt de debiteur hierover direct geïnformeerd.

voor het vaststellen van een periodieke aflossing gledt het volgende:

1. voor vorderingen ontstaan in verband met het verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenplicht (artikel 17 WWB, artikel 13 Ioaw en Ioaz , artikel 30c, tweede en derde lid Wet suwi) en achteraf verkregen middelen geldt een aflossing gelijk aan de beslagruimte op grond van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gedurende 10 jaar en vervolgens is de aflossingsvrije voet 94% van de bijstandsnorm;

2. voor geldlening voor een waarborgsom geldt dat ineens afgelost moet worden zodra de middelen weer beschikbaar komen voor de debiteur;

3. voor een geldlening voor duurzame gebruiksartikelen geldt als aflossing 6% van de bijstandsnorm vermeerderd met 25% van de inkomsten boven de bijstandsnorm;

4. voor zelfstandigen gelden de regels van het Bbz;

5. voor vorderingen in verband met verstrekte voorschotten geldt dat deze zoveel mogelijk ineens verrekend moeten worden met de toegekende uitkering, voor het overig deel zie richtlijn 7;

6. voor geldleningen in verband met zelf bewoonde eigen woning, woonboot of woonwagen geldt een aflossing van 50% van het meerdere inkomen boven 115% van de bijstandsnomr alleen als dit minimaal 50,- euro per maand is;

7. voor de overige vorderingen geldt als aflossing 6% van de geldende bijstandsnorm vermeerderd met 50% van het meerdere inkomen;

8. voor zover de aflossing lager vastgesteld is dan de beslagvrije voet en er meer schulden zijn waardoor ook anderen beslag kunnen leggen, wordt de aflossing vastgesteld op het bedrag gelijk aan de beslagruimte.

Komt de debiteur de betalingsregeling niet na, wordt de vordering of het restant hiervan direct en ineens opeisbaar en kan door middel van een dwangbevel maximaal beslag gelegd worden overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Voor het vaststellen van de periodieke aflossing worden de in de WWB vrijgelaten middelen niet als inkomen meegeteld.

4.2 Preferentie

De bijstandsvorderingen zijn preferent op grond van artikel 60, vijfde lid van de WWB. Van deze preferentie wordt afgezien op grond van dringende redenen.

Als sprake is van een wettelijke schuldsanering of een hiermee vergelijkbare regeling van de gemeentelijke kredietbank wordt afgezien van de preferentie. Dit geldt niet voor vorderingen die het gevolg zijn van het verwijtbaar verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen.

Boetes zijn niet preferent, als de boete verrekend wordt met de uitkering gaat de boete voor op de terugvordering, als beslag gelegd moet worden gaat de terugvordering voor omdat terugvordering voor gaat op concurrente schuldeisers en in geval van boetes de beslagruimte ponds ponds gewijs verdeeld moet worden.

4.3 Problematische schulden

Als de debiteur een problematische schuldenlast heeft verwijst het college de debiteur naar de gemeentelijke kredietbank voor een schuldbemiddeling of sanering.

4.4 Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen

De gemeentelijke kredietbank is geen voorliggende voorziening als het totaal benodigd bedrag hoger is dan de maximale geldlening die de kredietbank kan verstrekken.

De unit werk en inkomen behandelt deze aanvraag. Er wordt een geldlening verstrekt overeenkomende met 36 maanden de normaflossing bij de aanvraag en het resterende deel wordt als bijstand om niet verstrekt. Gezien de nieuwe bepalingen kan langer dan 36 maanden over de aflossing gedaan worden als dit redelijk en billijk is.

4.5 Dwanginvordering

Het college gaat over tot dwanginvordering als de debiteur zijn of haar betaalverplichting niet (op tijd) nakomt. Hiervoor geeft het college een dwangbevel af. Voor vorderingen die voor 1 juli 2009 bekend zijn gemaakt geldt dat de terugvorderingsbeschikking zelf executoriale titel heeft.

Als sprake is van vermogen wordt voor het geheel of voor een deel van de vordering beslag gelegd op dit vermogen (auto, banktegoed, huis, boot, etc.)

De vordering wordt overgedragen aan een derde als het college niet in staat is de vordering te incasseren. De kosten voor het beslag en de inschakeling van derden komen voor rekening van de debiteur.

Door middel van conservatori beslag kan voorkomen worden dat een substantieel beslagobject uit de vermogenssfeer van de debiteur wordt gehalad. Voor het leggen van conservatoir beslag is toestemming van de president van de rechtbank nodig. De kosten van deze procedure komen eveneens voor rekening van de debiteur.

4.6 Afzien van (verdere) terugvordering
4.6.1 Schuldsanering

Als sprake is van een wettelijek schuldsanering (WSNP) of een hiermee vergelijkbare regeling van een gemeentelijke kredietbank (minnelijke schikking of schuldsanering of schuldbemiddeling), wordt hieraan meegewerkt. Van de wettelijke preferentie wordt afgezien voor zover het gaat om vordering di niet zijn ontstaan als gevolg van onjuiste of onvolledige inlichtingen.

4.6.2 Afkoopsom

Als de debiteur een afkoopsom aanbiedt wordt dit op grond van individuele omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid beoordeeld. Afgewogen wordt of het incasseren van het aanbod effectiever is dan een jarenlange aflossing. In deze afweging betrekt het college tevens de vraag of sprake is van beslagobjecten. De afkoopsom moet ineens worden voldaan.

4.6.3 Uitstroom

Een eenmaal vastgestelde aflossing wijzigt nit zodra de klant uit debijstand is gestroomd. Het verhogen van de aflossing werkt uitstroombelemmerd.

4.6.4 Niet aannemelijk dat debiteur nog aflost

Als intensief is geprobeerd om de vordering te incasseren en dit niet is gelukt kan het college (het restant van) de vordering buiten invordering stellen. Dit kan zich voordoen als er geen beslagmogelijheden zijn en het niet aannemelijk is dat de debiteur op enig moment al dan niet vrijwillig gaat aflossen.

4.6.5 Door pand of hyptoheek gedekte vorderingen

Door pand of hypotheek gedekte vorderingen komen niet in aanmerking voor kwijtschelding, buiten invordering stelling (of onder welke benaming dan ook) of afkoop voor het deel dat gedekt is doro pand of hypotheek.

4.6.6 Vorderingen als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht

Het bepaalde onder 4.6.1, 4.6.2, 4.6.3, 4.6.4 is niet van toepassing op vorderingen ontstaan als gevolg van onjuiste of onvolledige inlichtingen op grond van artikel 17, eerste lid WWB, artikel 13 Ioaw, artikel 13 Ioaz of artikel 30c, tweede en derde lid Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Het gestelde onder 4.6.1 en 4.6.2 is wel van toepassing nadat 10 jaar lang aan de betaalverplichting is voldaan of alsnog hieraan wordt voldaan.

Met het bepaalde onder 4.6.3 kan akkoord gegaan worden voor zover hierdoor tenminste 50% van de restsom wordt voldaan en daarenboven gedurende 10 jaar is voldaan aan de betaalverplichting.

Het gestelde onder 4.6.4 is van toepassing indien gedurende 10 jaar tevergeefs is getracht te innen en het niet aannemelijk is dat de debiteur nog tot betaling over zal gaan.