Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - West

Erfgoedverordening stadsdeel West 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - West
Officiële naam regelingErfgoedverordening stadsdeel West 2012
CiteertitelErfgoedverordening stadsdeel West 2012
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerp
Eigen onderwerpMonumenten en welstand

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Monumentenwet 1988, art. 12, 14, 15

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-05-201201-05-2013nieuwe regeling

10-05-2012

Westkrant, 2 mei 2012

2012/1249

Tekst van de regeling

Erfgoedverordening stadsdeel West 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
  • Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      monument:

      1. zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

      2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

    • b.

      archeologisch monument: monument, als bedoeld in onderdeel a, onder 2;

    • c.

      gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen;

    • d.

      gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen monumenten;

    • e.

      beschermd monument: monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988;

    • f.

      stads- of dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden

    • g.

      gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is aangewezen;

    • h.

      gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht aangewezen groepen van onroerende zaken;

    • i.

      beschermd stads- of dorpsgezicht: beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988;

    • j.

      Commissie voor Welstand en Monumenten: de commissie als bedoeld in artikel 15 van de Monumentenwet 1988 en ingesteld in de Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam 2005;

    • k.

      bouwhistorisch onderzoek: rapportage waarin de bouw- en gebruiksgeschiedenis van een bouwwerk of structuur wordt vastgesteld, dat naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek' uitgave Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

    • l.

      archeologisch onderzoek: werkzaamheden met betrekking tot het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

    • m.

      archeologisch veldonderzoek: Inventariserend Veldonderzoek en Archeologische Opgraving conform de KNA;

    • n.

      programma van eisen: programma waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek conform de KNA;

    • o.

      selectiebesluit: een gemotiveerd besluit van de bevoegde overheid tot het al dan niet behouden van een bepaalde archeologische vindplaats. Het besluit leidt tot het al dan niet, of onder voorwaarden, vrijgeven van een terrein of het nemen van archeologische maatregelen.

    • p.

      omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • q.

      beschrijving: een beschrijving betreft een rapportage van de bouwhistorische, architectuurhistorische, stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of archeologische waarden.

Artikel 2 Het gebruik van het monument
  • Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing tot gemeentelijk monument
Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument
  • 1. Het dagelijks bestuur kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het dagelijks bestuur over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de Commissie voor Welstand en Monumenten en stelt, voor zover mogelijk, de eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigde in de gelegenheid te worden gehoord. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur hiervan afwijken.

  • 3. In het geval zich de situatie als bedoeld in het eerste lid voordoet en voor het betreffende monument een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend, kan het verzoek worden opgevat als een spoedeisend geval als bedoeld in het tweede lid, tweede volzin van dit artikel.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat bouw-, architectuur-, cultuurhistorisch, stedenbouwkundig, of archeologisch onderzoek wordt verricht. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde en gebruiker van het monument zijn desgevraagd verplicht het onderzoek uit te voeren dan wel aan uitvoering van het onderzoek mee te werken.

  • 5. Het dagelijks bestuur brengt de stadsdeelraad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 5 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 2 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit
  • 1. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na ontvangst van het verzoek om advies van het dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten, maar in ieder geval binnen 32 weken na datum van de aanvraag tot aanwijzing.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit
  • 1.De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt bekend gemaakt aan de aanvrager en aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigde staan vermeld.

  • 2.De aanwijzing wordt onverwijld opgenomen in de openbare registers zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel e van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen en onroerende zaken.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
  • 1. Het dagelijks bestuur registreert het gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst en stelt het Bureau Monumenten & Archeologie daarvan in kennis.

  • 2. De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, een beschrijving en, indien van toepassing, de naam van het gemeentelijk monument.

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst ligt bij de stadsdeelkantoren en het Bureau Monumenten & Archeologie voor een ieder ter inzage.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing
  • 1. Het dagelijks bestuur kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met vierde lid, alsmede de artikelen 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het dagelijks bestuur van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing
  • 1. Het dagelijks bestuur kan een aanwijzing tot gemeentelijk monument intrekken.

  • 2. Indien het dagelijks bestuur de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en de artikelen 4 en 5 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor aanwijzing wordt gelezen: intrekking van de aanwijzing.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 5 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 2 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

  • 4. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat een gemeentelijk monument moet worden gedocumenteerd. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde en gebruiker zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het monument.

Hoofdstuk 3 Vergunningverlening voor gemeentelijke monumenten
Artikel 9 Verbodsbepaling
  • Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 10 Vergunning
  • Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of de monumentale waarden in gevaar worden gebracht.

Artikel 11 Indiening en adviesaanvraag
  • 1. Een aanvraag voor een vergunning wordt ingediend bij het dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de Commissie voor Welstand en Monumenten om advies.

  • 3. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen de termijn vastgesteld door het dagelijks bestuur.

Artikel 12 Vergunningverlening
  • De vergunning kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur het belang van het gemeentelijk monument zich daartegen verzet.

Artikel 13 Voorschriften
  • Het dagelijks bestuur kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van het gemeentelijk monument.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning
  • De vergunning kan door het dagelijks bestuur geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder aan de vergunning verbonden voorschriften niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 4 Vergunningverlening voor beschermde monumenten
Artikel 15 Vergunning voor beschermd monument
  • 1. Het dagelijks bestuur zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 2. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen de termijn vastgesteld door het dagelijks bestuur.

Hoofdstuk 5 Archeologisch onderzoek
Artikel 16 Eisen die het dagelijks bestuur stelt aan archeologisch onderzoek
  • 1. Het dagelijks bestuur neemt het selectiebesluit.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan nadere eisen stellen ten aanzien van archeologisch onderzoek.

  • 3. Indien binnen het grondgebied van het stadsdeel veldonderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, stelt het dagelijks bestuur een programma van eisen vast, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van de kwaliteit van het onderzoek.

  • 4. In het programma van eisen neemt het dagelijks bestuur bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het veldonderzoek. Tijdens het veldonderzoek worden aanwijzingen van het dagelijks bestuur in acht genomen.

Artikel 17 Betreding
  • 1. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat een terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan, voor zover dat onderzoek dient ter voorbereiding of ter uitvoering van een besluit als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.6, 3.10, 3.22 of 3.23 van de Wet op de ruimtelijke ordening. De rechthebbende ten aanzien van dit terrein moet desgevraagd dulden dat dit terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten
Artikel 18 Aanwijzing van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

1. Gehoord het dagelijks bestuur, kan de stadsdeelraad stads- en dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

2. De aanwijzing is een beleidsvoornemen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van de Algemene Inspraakverordening Amsterdam.

3. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel tot aanwijzing aan de Commissie voor Welstand en Monumenten. De Commissie voor Welstand en Monumenten brengt advies uit binnen twaalf weken na verzending van het voorstel.

4. De stadsdeelraad beslist binnen 32 weken na verzending van het voorstel, zoals bedoeld in lid 3.

5. De bekendmaking van een besluit tot aanwijzing geschiedt overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. Van het besluit wordt tevens mededeling gedaan aan gedeputeerde staten en de Commissie voor Welstand en Monumenten.

6. De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 8 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

Artikel 19 Registratie op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten
  • 1.Het dagelijks bestuur registreert het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten.

  • 2.De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht.

  • 3.De gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten ligt bij de stadsdeelkantoren en het Bureau Monumenten & Archeologie voor een ieder ter inzage.

Artikel 20 Wijzigen van de aanwijzing
  • 1. Gehoord het dagelijks bestuur, kan de stadsdeelraad de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 18, tweede tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van de stadsdeelraad van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 18, tweede tot en met vijfde lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten aangetekend.

Artikel 21 Intrekken van de aanwijzing
  • 1. Indien de stadsdeelraad de aanwijzing intrekt, zijn artikel 18, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor aanwijzing wordt gelezen: intrekking van de aanwijzing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 8 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten aangetekend.

Artikel 22 Beschermende bestemmingsplannen
  • 1.De stadsdeelraad stelt ter bescherming van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 2.Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt.

Artikel 23 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning
  • 1. In een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het dagelijks bestuur.

  • 2. De vergunning als bedoeld in lid 1, kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. Artikel 11, 12 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Een vergunning is niet vereist voor het slopen ingevolge een aanschrijving van het dagelijks bestuur ingevolge hoofdstuk II, afdeling 2, van de Woningwet.

Hoofdstuk 7 Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 24 Toezicht
  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de bij besluit van het dagelijks bestuur aan te wijzen personen.   

  • 2. De bevoegdheden die aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren op grond van de Algemene wet bestuursrecht toekomen in het kader van het toezicht op de naleving komen hen ook toe in het kader van onderzoeken als bedoeld in de artikelen 3, vierde lid en 13, eerste lid (vergunningvoorschriften) en artikel 8, vierde lid (documentatie). De artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:18 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25 Overgangsbepalingen
  • 1. De gemeentelijke monumenten en gemeentelijke stads- of dorpsgezichten die zijn aangewezen en geregistreerd op grond van de monumentenverordening van het stadsdeel, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om aanwijzing die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 26 Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van      ...2012.

  • 2. De monumentenverordeningen van de voormalige stadsdelen Oud-West, De Baarsjes, Westerpark en Bos en Lommer vervallen op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

Artikel 27 Citeertitel
  • Deze verordening wordt aangehaald als 'Erfgoedverordening stadsdeel West 2012'.

Toelichting

Toelichting

Het belangrijkste motief van de erfgoedverordening is het beschermen van de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente Amsterdam. Daarom worden in de erfgoedverordening de volgende onderwerpen geregeld:

- de aanwijzing van monumenten tot gemeentelijk monument;

- de aanwijzing van stads- en dorpsgezichten tot gemeentelijke stads- en dorpsgezichten;

- het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke en beschermde monumenten;

- de inschakeling van de Commissie Welstand en Monumenten als adviesorgaan voor de aanwijzing tot gemeentelijk monument en gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en de verlening van een vergunning voor gemeentelijke en beschermde monumenten;

- eisen aan archeologisch onderzoek;

- de regeling van betreding in het belang van archeologisch onderzoek in het kader van een bestemmingsplan of een projectbesluit.

De aanleiding voor de opstelling van de erfgoedverordening ligt in de eerste plaats in het door Nederland in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Valletta (Malta). Doelstellingen zijn behoud en bescherming van archeologische waarden en verankering van die waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. In 1999 is Nederland begonnen het Verdrag van Valletta in wetgeving om te zetten. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft vier wetten gewijzigd: de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer en de Woningwet. De gewijzigde monumentenwet en de nieuwe Wet ruimtelijke ordening leggen de gemeente de verplichting op de archeologische waarden aantoonbaar in het ruimtelijke ordeningsproces te verankeren en de kwaliteit van het archeologisch onderzoek te waarborgen. De gemeente dient zelf bij ruimtelijke ontwikkelingen het behoud en de integratie van archeologische waarden aantoonbaar af te wegen tegen andere (economische, sociale, maatschappelijke, ecologische) belangen. Hiervoor zijn inzichtelijk beleid en proces- en kwaliteitsregels nodig.

In de tweede plaats was de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aanleiding de monumentenverordening 2005 te vervangen door de erfgoedverordening. Bij de inwerkingtreding van de Wabo komt de monumentenvergunning te vallen onder de omgevingsvergunning. De Wabo voorziet in een groot aantal procedurele voorschriften voor de behandeling van een vergunningaanvraag.

Ook de strafbepaling op het overtreden van de bepalingen van de verordening wordt in de Wabo geregeld: deze verwijst naar de Wet economische delicten.

De erfgoedverordening bevat op deze gebieden dan ook geen eigen bepalingen.

De Wabo moet dus naast de erfgoedverordening worden gehanteerd voor het beoordelen van vergunningaanvragen. De erfgoedverordening stadsdeel xxx treedt tegelijkertijd met de Wabo in werking.

De Monumentenwet 1988 bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor de reikwijdte van de erfgoedverordening. In de tekst van de verordening wordt, daar waar dit nodig is, naar de relevante artikelen in de Monumentenwet 1988 verwezen. In de toelichting op de betreffende artikelen in de verordening wordt de samenhang tussen wet en verordening nader aangegeven.

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de monumentenverordening Amsterdam 2005 zijn:

- de eisen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen zijn opgenomen op grond van art. 38.1.a van de gewijzigde Monumentenwet 1988;

- de bepaling is opgenomen dat een rechthebbende t.a.v. een terrein moet dulden dat dit terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden e.d. in het kader van een bestemmingsplan of een projectbesluit op grond van art. 57.2 van de gewijzigde Monumentenwet 1988;

- het schadevergoedingsartikel is verwijderd, omdat er een civielrechtelijk alternatief is bij rechtmatige overheidsdaad (Boek 6, art. 126, van het Burgerlijk Wetboek), de regeling een aanzuigende werking kan hebben en de regeling niet wettelijk verplicht is.

Het vaststellen van een erfgoedverordening is een bevoegdheid die aan de stadsdelen is gedelegeerd. In gebied dat is aangewezen als grootstedelijke gebied is de erfgoedverordening van de centrale stad van kracht.

Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1

Sub a, b en c:

De kwalificaties voor een monument worden nader gespecificeerd in de Handleiding aanwijzing monumenten (bijlage bij verordening) Hierin zijn criteria opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de aanwijzing van monumenten.

Sub b

Een archeologisch monument kan alleen een terrein met zaak zijn, aangezien een archeologisch monument niet uit losse structuren kan bestaan.

Sub c

Een gemeentelijk monument is een beschermd gemeentelijk monument. Daaronder worden zowel de bovengrondse monumenten als bedoeld in sub a, als de archeologische monumenten als bedoeld in sub b verstaan.

Sub d

Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. De aanwijzing en de plaatsing op de lijst zijn daarom uit elkaar getrokken. Zie ook artikel 3, lid 1, en artikel 6.

Sub e

Met een beschermd monument wordt een beschermd rijksmonument bedoeld.

Sub k

De inschakeling van een commissie die het dagelijks bestuur adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988, is verplicht op grond van artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Door het ontbreken van keuzevrijheid is er geen strijdigheid met het duale uitgangspunt van het bestuur wanneer in deze verordening de raad bepaalt dat er een commissie is die adviseert aan het dagelijks bestuur. In Amsterdam is dit de Commissie voor Welstand en Monumenten. Deze commissie adviseert over aanwijzingen en aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 en artikel 3, 10 en 18 van deze verordening. Zij laat zich daarbij inhoudelijk ondersteunen door Bureau Monumenten & Archeologie teneinde haar adviestaak uit te kunnen voeren.

Sub l

Het betreft hier landelijk vastgestelde richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek (Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, april 2009, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland, Atelier Rijksbouwmeester en Rijksgebouwendienst).

Sub m-p

Voor de inpassing van archeologisch onderzoek in het proces van de ruimtelijke planvorming bestaat een standaard pakket maatregelen waarvoor het ministerie van OCW kwaliteitsnormen heeft opgesteld (KNA: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie). De maatregelen gaan uit van een gefaseerde aanpak afhankelijk van de locatie, de aard van de bodemingreep en de archeologische verwachting. Per plangebied wordt een op maat gesneden programma opgesteld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het Bureauonderzoek (BO), eventueel gevolgd door het Inventariserend Veldonderzoek (IVO) en de Archeologische Opgraving (AO) of een Archeologische Begeleiding (AB). Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied verloren gaan zonder een archeologische opgraving (fig. 1).

Het archeologisch bureauonderzoek (BO) kent twee varianten. De eerste variant die in het kader van een bestemmingsplan wordt opgesteld, is de grondslag voor een archeologische beleidskaart die één op één overgenomen wordt op de plankaart van het bestemmingsplan. Deze kaart fungeert als instrument om een eerste afweging voor verder archeologisch onderzoek te maken.

De tweede variant die in het kader van een vergunningaanvraag wordt opgesteld omvat een gedetailleerd en perceelsgericht onderzoek. Een dergelijk BO resulteert in een selectiebesluit. Dit besluit houdt een archeologisch inhoudelijke afweging in over eventuele archeologische vervolgstappen.

Ondanks de maatregelen om archeologisch onderzoek zoveel mogelijk vóóraf in kaart te brengen, kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 van de Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten de minister van OC&W en BMA per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

Fig. 1.  Gefaseerde aanpak archeologisch onderzoek (zie bijlage)

Artikel 3

Lid 1

Het is toegestaan om leges te heffen op de aanvraag tot aanwijzing als gemeentelijk monument. Het gaat dan om een vergoeding van de gemaakte kosten. Dat betekent dat de leges slechts kostendekkend mogen zijn.

Lid 2

De aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord voordat het dagelijks bestuur over een aanwijzing een besluit neemt, dit is geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Awb.

Bij het aanwijzen van archeologische gemeentelijke monumenten wordt op ad hoc basis een archeologische deskundige aan de Commissie voor Welstand en Monumenten toegevoegd.

In situaties die ernstige gevolgen hebben voor het aan te wijzen monument, kan de spoedprocedure bewerkstelligen dat binnen korte tijd het betrokken object kan worden aangewezen als gemeentelijk monument. De verbodsbepalingen van deze verordening zijn vervolgens van toepassing.

In een dergelijke situatie kan een advies binnen enkele dagen worden gevraagd of kan in voorkomende gevallen zelfs geen advies worden gevraagd. Wordt deze spoedprocedure gehanteerd, dan zal aan de burger moeten kunnen worden uitgelegd op grond van welke zwaarwichtige redenen de procedure is gevolgd.

Deze verordening gaat uit van het handhaven van de spoedprocedure. De mogelijkheid van voorbescherming is achterwege gelaten.

Lid 3

Belanghebbend in het kader van het aanwijzen van gemeentelijke monumenten zijn de eigenaar, een (beperkt) zakelijk gerechtigde of een vereniging of stichting ten behoud van monumenten. Ook de gemeente is belanghebbend als er sprake is van erfpacht (een zakelijk recht). Voorwaarde voor een vereniging of stichting om in aanmerking te komen als ‘belanghebbende' is dat de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van de organisatie (mede) moeten zijn gericht op bescherming waarin de erfgoedverordening voorziet. Organisaties (rechtspersonen) moeten voorts de notarieel vastgelegde statuten overleggen, alsmede een beknopt overzicht van hun feitelijke werkzaamheden op het gebied van de monumentenzorg in de afgelopen jaren.

Lid 4

Het laten verrichten van bouwhistorisch of archeologisch onderzoek behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Er zijn twee momenten waarop de gemeente dit onderzoek kan vragen. Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als gemeentelijk monument. Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een gemeentelijk monument op grond van de Awb, artikel 4:5.

Het dagelijks bestuur kan bepalen dat dit onderzoek wordt verricht zonder dat dit in een verordening is geregeld. Voor het verrichten van onderzoek voor de besluitvorming over de aanwijzing tot monument waarbij iemand anders dan (beperkt) zakelijk gerechtigden de aanvraag indient, moet worden binnengetreden. Bij woningen is de Algemene wet op het binnentreden van toepassing. Bij andere gebouwen is er een wettelijke basis nodig zoals een verordening.

Lid 5

Dit lid geeft de stadsdeelraad een rol bij de besluiten over aanwijzing van objecten als gemeentelijk monument. Door middel van dit lid kan de stadsdeelraad haar controlerende functie gemakkelijker uitoefenen. De stadsdeelraad kan aanwijzing- en wijzigingsbesluiten voor gemeentelijke monumenten toetsen aan de ‘Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument'.

Artikel 4

Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager, eigenaar en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn. De termijn van 32 weken bestaat uit 8 weken voor de monumentenbeschrijving van BMA, 12 weken voor de advisering door de Commissie voor Welstand en Monumenten en 12 weken voor de besluitvorming door het dagelijks bestuur.

De redactie van lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de Commissie voor Welstand en Monumenten niet tijdig adviseert, het dagelijks bestuur de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies, maar binnen de beslissingstermijn van het dagelijks bestuur) toch in hun overwegingen te betrekken. Als het dagelijks bestuur niet tijdig beslist, is er op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 Awb staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open staat.

Op grond van de Awb kan het dagelijks bestuur zijn besluit opschorten, wanneer dit voor een zorgvuldige afhandeling nodig is, bijvoorbeeld omdat de noodzakelijke gegevens later beschikbaar zijn. Dit is het geval als er een inventarisatie gaande is. Pas na afronding van deze inventarisatie kan de waarde van dat ene monument afgewogen worden tegen de waarde van andere monumenten die ook in dat vooronderzoek betrokken zijn. Het dagelijks bestuur moet de aanvrager op de hoogte stellen van de opschorting.

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 6

Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand onder de werking van deze verordening geplaatst, inclusief al zijn bestanddelen uit hoofde van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen interieuronderdelen die fysiek verbonden zijn met de onroerende zaak en die losse onderdelen die volgens verkeersopvatting bij de onroerende zaak behoren. Voor elke wijziging van het gemeentelijk monument is dus een vergunning nodig. Andere zaken die zich op het perceel van het gemeentelijk monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden vermeld, willen zij onder de werking van deze verordening vallen. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.

Het dagelijks bestuur plaatst het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst. Bureau Monumenten & Archeologie draagt hierbij zorg voor de feitelijke handelingen.

Artikel 7

Lid 3

Er kunnen zich situaties voordoen waarin het wenselijk is in de aanwijzing ambtshalve wijzigingen te kunnen aanbrengen zonder dat de gehele aanwijzingsprocedure hoeft te worden gevolgd. Het gaat daarbij om wijzigingen van ondergeschikte aard. Hierbij wordt gedacht aan veranderingen van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 8

Lid 4

Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) beschrijving te eisen. Naast een beschrijving van de architectuurhistorische, bouwhistorische, cultuurhistorische en of archeologische waarden, dient archiefonderzoek, een opname van de monumentale onderdelen en een waardering van het totaal te gebeuren. Deze dient voor een goede afweging van de aanvraag.

Artikel 9

Dit artikel geldt ook voor archeologische monumenten die zijn aangewezen als gemeentelijk monument.

De strafbepaling is uit de verordening gehaald omdat dit is geregeld in de Wet Economische Delicten. In de Invoeringswet op de Wabo is een verwijzing gemaakt naar de Wet Economische Delicten. Dit betekent dat alle overtredingen van de vergunningen genoemd in artikel 2.2 (o.a. de monumentenvergunning) worden bestempeld tot overtredingen in het kader van deze wet. De strafmaat voor deze overtredingen is een hechtenis van 6 maanden, taakstraf of een geldboete van de vierde categorie.

Artikel 11

Lid 3

De termijnen in deze erfgoedverordening zijn aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In artikel 3.7 van deze wet is (vooralsnog) bepaald dat voor de omgevingsvergunning (voor zover het gaat om een vergunning op grond van de Erfgoedverordening, met andere woorden gemeentelijke monumenten) de reguliere procedure dient te worden gevolgd. De termijn waarbinnen op de aanvraag moet worden beslist, is acht weken, met de mogelijkheid om tot ten hoogste zes weken te verdagen. Mocht de beschikking niet tijdig zijn gegeven, dan is de vergunning van rechtswege verleend. Vergunningaanvragen voor gemeentelijke monumenten worden vanwege de meervoudige aanvraag (bouw en monumenten) standaard verdaagd.

Het dagelijks bestuur geeft conform het bepaalde in artikel 3:6 lid1 van de Algemene wet bestuursrecht aan binnen welke termijn een advies wordt verwacht. (Indien aan de adviseur niet reeds bij wettelijk voorschrift een termijn is gesteld, kan het bestuursorgaan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag niet zodanig kort zijn, dat de adviseur zijn taak niet naar behoren kan vervullen. Indien het advies niet tijdig wordt uitgebracht staat het enkele ontbreken daarvan niet in de weg aan het nemen van het besluit.) Indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op archeologische monumenten, wordt op ad hoc basis archeologische deskundigheid aan de Commissie voor Welstand en Monumenten toegevoegd.

Artikel 12

Dit criterium voor vergunningverlening wordt voor beschermde monumenten geregeld in artikel 2.15 van de Wabo. Is een dergelijk criterium niet opgenomen, dan kan bij het verlenen van de omgevingsvergunning geen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Het dagelijks bestuur behoudt wel de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten en dus van het belang van de boven- en ondergrondse monumentenzorg.

Artikel 13

Lid 1

Bij de verlening van de vergunning kan het dagelijks bestuur in de vergunningvoorschriften de verplichting opleggen om architectuurhistorisch, bouwhistorisch of archeologisch onderzoek uit te voeren en documentatie te verstrekken tijdens de bouwwerkzaamheden. Ook kan een vergunning voor een bepaalde tijd worden afgegeven.

Artikel 14

De voorwaarden voor intrekking van een vergunning voor monumenten zijn overeenkomstig artikel 21 van de Monumentenwet 1988. Lid 1.c verwijst daarnaast naar artikel 2.33, lid 2.f van de Wabo. Bij de toepassing van dit argument in een concreet geval zal het belang van het monument wel beargumenteerd moeten worden.

In de Wabo wordt een termijn van drie jaar genoemd, waarbinnen met de werkzaamheden moet zijn begonnen (artikel 2.33, tweede lid, onder h).

Artikel 15

Lid 1

De procedure voor de afgifte door het dagelijks bestuur van de vergunning voor beschermde monumenten is vermeld in hoofdstuk 2 paragraaf 2 van de Monumentenwet 1988 en afdeling 3.4 van de Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure ). Ook in de Wabo is op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag voor een omgevingsvergunning in het geval van een beschermd monument dit artikel van toepassing (Wabo artikel 3.10 eerste lid onder d). De aanvraag wordt niet meer ter inzage gelegd. Eerst wordt een ontwerpbesluit (de vergunning in concept) verzonden naar de aanvrager (Awb artikel 3:13), vervolgens gepubliceerd (een aantal zaken moet in de publicatie vermeld worden, zie Awb art 3:12), en ten slotte zes weken ter inzage gelegd (Awb artikel 3:11 en 3:16). Als er zienswijzen binnenkomen, dan wordt de aanvrager zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen (Awb artikel 3:15.3). De verwerking van de zienswijzen in het definitieve besluit moet binnen zes maanden na ontvangst van de vergunningaanvraag plaatsvinden. Als er geen zienswijzen zijn binnengekomen, dan moet dit zo snel mogelijk na het verstrijken van de ter-inzage-termijn gepubliceerd worden en neemt het dagelijks bestuur het definitieve besluit binnen vier weken na het einde van de ter-inzage-termijn (Awb artikel 3:18.4).

Het definitieve besluit moet binnen vier maanden na ontvangst van het laatste van de eventuele adviezen van Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en Gedeputeerde Staten (GS) plaatsvinden (Monumentenwet 1988, artikel 16.3). Van de mogelijkheid om de besluitvorming te verdagen met een redelijke termijn kan alleen in de eerste acht weken van de proceduretermijn gebruik gemaakt worden, als de aanvraag een complex of omstreden onderwerp betreft én de aanvrager in de gelegenheid gesteld is hierover zijn zienswijze kenbaar te maken (Awb artikel 3:18.2).

De krappe beoordelingstermijn kan ertoe leiden dat er sneller dan voorheen tot een weigering van de vergunning wordt overgegaan. Het verdient dan ook aanbeveling op basis van een schetsplan overleg te plegen voordat de vergunningaanvraag wordt ingediend.

Omdat de mogelijkheid is opgenomen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit in te dienen, is tegen het definitieve besluit alleen nog maar beroep mogelijk, en wel alleen door de RCE, - buiten de bebouwde kom - GS, de aanvrager, belanghebbenden die tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht (Awb 3:41 en 3:43) en belanghebbenden die een goede reden hebben niet eerder zienswijzen te hebben ingebracht (Awb art 6:13).

Lid 2

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de Commissie voor Welstand en Monumenten bij de aanvragen om vergunning voor beschermde monumenten wordt ingeschakeld. Wanneer de Commissie voor Welstand en Monumenten niet tijdig adviseert, kan het dagelijks bestuur de volgende keuze maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in zijn overwegingen te betrekken. In verband met de Wabo is de vergunningverlening voor beschermde monumenten een termijn van orde geworden.

De negen weken adviestermijn stemt overeen met de adviestermijn van de minister van OCW en Gedeputeerde Staten (artikel 16.2 van de Monumentenwet 1988).

Artikel 16

In dit artikel stelt het dagelijks bestuur de eisen vast waaraan archeologisch onderzoek moet voldoen (art. 38.lid 1 van de Monumentenwet) overeenkomstig de door de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie (KNA) verplichte gefaseerde aanpak. Na elke fase wordt een afweging gemaakt om het archeologisch erfgoed al dan niet te behouden (zie fig.1. gefaseerde aanpak archeologisch onderzoek). De gefaseerde aanpak beoogt maatwerk. Het startpunt is de waardestelling (fase 1: bureauonderzoek), waarmee een inhoudelijke keuze wordt gemaakt ten aanzien van het vervolgproces. Een tweede belangrijk punt is dat de kwaliteit van het archeologisch onderzoek geborgd wordt door het vaststellen van een programma van eisen.

Het selectiebesluit betreft een gemotiveerd besluit tot het al dan niet behouden van een archeologische vindplaats. Het besluit leidt tot het al dan niet, of onder voorwaarden, vrijgeven van een terrein of het nemen van archeologische maatregelen.

Artikel 17

Grondslag is art. 57.2 van de Monumentenwet 1988. Hierop is artikel 5:27 Awb van toepassing.

Artikel 18

De aanwijzing als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is een erkenning van het bijzondere cultuurhistorische karakter van een gebied. Doorgaans bestaat dit karakter uit een samenspel van de stedenbouwkundige structuur, het aanzien van de bebouwing en de wijze waarop grond en gebouwen worden gebruikt. Veranderingen in de structuur en het gebruik blijven mogelijk.

Artikel 19

De aanwijzing omvat een topografische kaart op een schaal van ten minste 1:1000, waarop de gebieden waarvoor de aanwijzing geldt, zijn aangegeven, alsmede een beschrijving die de aanwijzing motiveert.

Artikel 20

Lid 3

Er kunnen zich situaties voordoen waarin het mogelijk moet zijn in de aanwijzing ambtshalve wijzigingen aan te brengen zonder dat het nodig is de gehele aanwijzingsprocedure te volgen. Het gaat daarbij om wijzigingen van ondergeschikte aard. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan veranderingen van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 23

Het criterium voor vergunningverlening is vergelijkbaar met dat voor slopen in van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten (art 2.1, eerste lid onder h en art. 2.16 van de Wabo). Artikel 3.9 van de Wabo is hierbij van toepassing.

Artikel 24

In dit artikel worden toezichthouders aangewezen overeenkomstig modelbepaling 90.M van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr).

Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is (artikel 5:13 Awb). Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 25

Verzoeken om aanwijzing van een gemeentelijk monument die zijn ingediend onder de Monumentenverordening 2005 en waarop nog niet is besloten worden afgedaan overeenkomstig de nieuwe verordening.

Ingediende aanvragen om een vergunning waarop nog niet is besloten worden op grond van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, § 1.2 Overgangsrechtelijke bepalingen, artikelen 1.2, tweede lid 1.4, tweede lid, afgedaan volgens de oude regeling. Dit hoeft dus niet in de erfgoedverordening te staan.

Artikel 26

Met ingang van de datum waarop deze (erfgoed)verordening is vastgesteld, vervallen de monumentenverordeningen van de voormalige stadsdelen van stadsdeel West.

De verordening hoeft niet meer zoals voorheen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.