Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - West

Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - West
Officiële naam regelingVerordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie
CiteertitelVerordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerp
Eigen onderwerpOnderwijs

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Wet kinderopvang,

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201301-04-201301-01-2014wijziging artikel(en)

23-04-2013

Stadsblad de Echo, 6 mei 2013

2013/1408
10-11-201101-04-2013nieuwe regeling

20-09-2011

Stadsblad,

2011/7293

Tekst van de regeling

Inhoud

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1            Begripsomschrijvingen
  • In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      beroepskracht: beroepskracht als bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 1, artikel 1.1 en hoofdstuk 2, afdeling 1, artikel 2.1 van de wet;

    • b.

      beroepskracht voorschoolse educatie: beroepskracht voorschoolse educatie als bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 1, artikel 1.1 en hoofdstuk 2, afdeling 1,artikel 2.1 van de wet;

    • c.

      dagelijks bestuur: dagelijks bestuur stadsdeel West;

    • d.

      doelgroepkind: een kind in de leeftijd van 30 tot en met 47 maanden, met een (dreigende) taal- en ontwikkelingsachterstand als gevolg van de achtergrond van de ouders (niet-Nederlands spreken thuis of een laag opleidingsniveau), de omgeving (onvoldoende stimulerende omgeving thuis en onvoldoende interactie) of de aanwezigheid van pedagogische onmacht en waarvoor een indicatie door het OKC is afgegeven;

    • e.

      houder: houder als bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 1,artikel 1.1 en hoofdstuk 2, afdeling 1,artikel    2.1 van de wet;

    • f.

      instelling: een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt uitgevoerd;

    • g.

      kindercentrum: kindercentrum als bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 1,artikel 1.1 van de wet;

    • h.

      kindvolgsysteem: een systeem dat het gericht beoordelen van het functioneren van kinderen inzichtelijk maakt;

    • i.

      ouder: ouder als bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 1,artikel 1.1 en hoofdstuk 2, afdeling 1,artikel 2.1 van de wet;

    • j.

      peuterspeelzaal: peuterspeelzaal als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 1,artikel 2.1 van de wet;

    • k.

      peuterspeelzaalwerk: peuterspeelzaalwerk als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 1,artikel 2.1 van de wet;

    • l.

      voorschoolse educatie: voorschoolse educatie als bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 1,artikel 1.1 en hoofdstuk 2, afdeling 1,artikel 2.1 van de wet;

    • m.

      vrijwilliger: vrijwilliger als bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 1,artikel 1.1 en hoofdstuk 2, afdeling 1,artikel 2.1 van de wet;

    • n.

      wet: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2            Doel van de verordening
  • Deze verordening bevatten ruimte- en inrichtingseisen waaraan peuterspeelzalen moeten voldoen en regels die gelden voor een kindercentrum en peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt uitgevoerd.

Artikel 3                      Toezicht
  • 1. Het dagelijks bestuur ziet toe op de naleving van deze verordening.

  • 2. De algemeen directeur van de GGD Amsterdam is door burgemeester en wethouders aangewezen als toezichthouder.

Artikel 4            Onderzoek door de toezichthouder
  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de wet binnen 10 weken of de instandhouding redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften uit hoofdstuk 2 van deze verordening.

  • 2. De toezichthouder onderzoekt jaarlijks, binnen 3 tot 6 maanden na de startdatum behoudens bijzondere omstandigheden, of de exploitatie van een peuterspeelzaal en een kindercentrum plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening en verwerkt zijn bevindingen overeenkomstig artikel 1.63 artikel 2.21 van de wet.

  • 3. Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving van de bij deze verordening gestelde voorschriften.

Artikel 5            Schriftelijke aanwijzing
  • 1. Het dagelijks bestuur van de stadsdelen kan een houder van een kindercentrum of een peuterspeelzaal een schriftelijke aanwijzing geven indien hij de voorschriften uit deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft het dagelijks bestuur met redenen omkleed aan op welke punten de in het eerste lid bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

HOOFDSTUK 2 KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN

Paragraaf 1 Ruimte en inrichtingseisen

Artikel 6            Groepsruimte
  • 1. Per in het kindercentrum aanwezig kind is tenminste 3,5 m2 passend ingerichte binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Elke groepsruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 7            Buitenruimte
  • De peuterspeelzaal beschikt over een buitenspeelruimte die voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar en aangrenzend aan de peuterspeelzaal;

    • b.

      ten minste 3 m2 speelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind;

    • c.

      ingericht in overeenstemming met de leeftijd van en het aantal op te vangen kinderen.

Artikel 8            Groepen en groepsgrootte
  • De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in vaste afzonderlijke ruimtes.

  • Paragraaf 2 Overige eisen

Artikel 9            Overeenkomst tussen houder en ouder
  • Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder, waarin de wederzijdse rechten en plichten expliciet zijn vermeld.

HOOFDSTUK 3 KWALITEITSEISEN VOORSCHOOLSE EDUCATIE

Artikel 10          Informatieplicht aan de ouders
  • De houder informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van de in artikel 9 bedoelde overeenkomst in ieder geval over:

    • a.

      het aanbieden van voorschoolse educatie als deze mogelijkheid aanwezig is;

    • b.

      de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal of kinderdagverblijf;

    • c.

      de vindplaats van toepasselijke regelgeving, beleidsplannen, het pedagogisch plan en met wie de instelling samenwerkt;

    • d.

      de toepassing van het signaleringsysteem in geval nadere zorg nodig is, en dat de instelling contact heeft met de GGD over kinderen die via dit signaleringsysteem opvallen;

    • e.

      de verwerking van persoonsgegevens en de overdracht van gegevens naar de basisschool;

    • f.

      de klachtenprocedure.

Artikel 11          Registratie
  • 1. De houder van de instelling registreert elk kind dat deelneemt aan voorschoolse educatie in het Elektronisch Loket Voor- en Vroegschoolse Educatie (EL-VVE) en zorgt ervoor dat de gegevens van de geregistreerde kinderen, tot de overgang naar het basisonderwijs, actueel blijven. Het EL-VVE wordt maandelijks bijgehouden.

  • 2. De houder houdt het precieze aantal maanden, aantal dagdelen en gevolgd VVE-programma bij dat een kind voorschoolse educatie ontvangt, zodat dit gegeven accuraat kan worden ingevuld bij de Uniforme Amsterdam Overdracht Kindgegevens naar de basisschool.

Artikel 12          Effectief programma voorschoolse educatie
  • 1. De voorschoolse educatie wordt aan de hand van één van de door burgemeester en wethouders aangewezen programma's vorm gegeven. Voor de periode 2010-2014 zijn dat: Piramide, Ko-totaal, Kaleidoscoop en Startblokken.

  • 2. De houder van de instelling werkt met een doelgerichte planning die aansluit bij de doelen en ontwikkelingslijnen van het betreffende programma.

  • 3. De houder van de instelling werkt mee aan de invoering van de door de Universiteit van Amsterdam en de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) ontwikkelde taaldoelen voor 4- en 6 jarigen (2009) en zorgt voor een voldoende dekkend en geconcretiseerd activiteitenaanbod gericht op taalontwikkeling, zo nodig in aanvulling op het VVE-programma.

  • 4. Het aanbod klimt op in moeilijkheidsgraad en er wordt gedifferentieerd naar leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Artikel 13          Intensiteit deelname voorschoolse educatie
  • 1. Voorschoolse educatie omvat per week tenminste vier dagdelen per doelgroepkind.

  • 2. Het gemiddeld aantal uren dat per week aan voorschoolse educatie per kind wordt aangeboden bedraagt:

    • -

      in groepen met 50%1 of meer doelgroepkinderen: ten minste 12;

    • -

      in groepen met minder dan 50% doelgroepkinderen: ten minste 10.

Artikel 14          Maximaal aantal kinderen voorschoolse educatie
  • 1. Een groep waarin voorschoolse educatie wordt uitgevoerd in een peuterspeelzaal bestaat uit maximaal 15 kinderen. In een kinderdagverblijf is de groepsgrootte maximaal 16, conform de wet.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan in bijzondere omstandigheden besluiten onder welke specifieke omstandigheden in afwijking van lid 1 in peuterspeelzalen die voorschoolse educatie uitvoeren groepen van maximaal 16 kinderen zijn toegestaan.

Artikel 15          Beroepskrachten voorschoolse educatie
  • 1. De houder van de instelling is ervoor verantwoordelijk dat:

    • a.

      De beroepskracht (vaste kracht en invalskracht) voorschoolse educatie beschikt voor schriftelijke taalvaardigheid over taalniveau B1 (2F)2.

    • b.

      De beroepskracht (vaste kracht en invalskracht) voorschoolse educatie beschikt voor leesvaardigheid en mondelinge vaardigheid over taalniveau B2 (3F)3.

    • c.

      Alle vaste beroepskrachten zijn gecertificeerd in het VVE-programma dat op de locatie wordt gebruikt.4

    • d.

      Alle invalskrachten zijn gecertificeerd voor het werken met een van de erkende VVE-programma's of hebben een certificaat van de basismodule VVE NJi behaald.

    • e.

      De beroepskracht (vaste kracht en invalskracht) voorschoolse educatie wordt verplicht bij- en nascholing te volgen om het kennisniveau actueel te houden en te voldoen aan de (nieuwe) eisen van de overheid.  

Artikel 16          Ouderbetrokkenheid en informeren ouders
  • 1. De houder van een instelling maakt jaarlijks per locatie een analyse van de ouderpopulatie. Op basis hiervan formuleert de houder jaarlijks per locatie specifiek ouderbeleid, waarbij hij beschrijft op welke wijze waarop hij minimaal het gestelde in de leden 2 tot en met 7 uitvoert 6.

  • 2. De houder van de instelling informeert de ouders voorafgaand aan de plaatsing van hun kind aantoonbaar over het beleid en ambitieniveau van de voor- en eventuele bijbehorende vroegschool en dat van de ouders een actieve rol wordt verwacht.

  • 3. Bij aanmelding van het kind vindt een intakegesprek plaats, waarbij de ouders worden bevraagd over kenmerken van hun kind, over het gezin en over hun eigen wijze van opvoeden.

  • 4. De houder van de instelling biedt concrete activiteiten aan om ouders te stimuleren thuis met hun kind ontwikkelingsstimulerende activiteiten van voorschoolse educatie te doen.

  • 5. Ouders worden door de houder van de instelling actief betrokken bij de activiteiten van de voorschoolse educatie.

  • 6. De houder zorgt ervoor dat er coördinatie plaatsvindt op het geheel aan activiteiten met als resultaat dat ouders betrokken zijn bij de voorschoolse activiteiten. De coördinatie om ouders te betrekken bij de voorschoolse educatie is belegd bij een leidinggevende/coördinator, één van de beroepskrachten of bij een apart hiervoor aangestelde functionaris.

  • 7. Ouders worden regelmatig geïnformeerd over de ontwikkeling van hun kind.

Artikel 17A        Samenwerking peuterspeelzaal en basisschool (met vroegschool)
  • 1. Peuterspeelzalen die voorschoolse educatie aanbieden werken nauw samen met tenminste één basisschool die hetzelfde programma hanteert en waarnaar gemiddeld de meeste kinderen doorstromen. Indien een peuterspeelzaal samenwerkt met een basisschool met vroegschoolvariant is artikel 17B van toepassing.

  • 2. De samenwerking bestaat minimaal uit gestructureerd overleg tussen het (regio)management voorschool van de welzijns- of kinderopvanginstelling en de schooldirectie (MT-VVE), en tussen functionarissen van beide instellingen die verantwoordelijk zijn voor de coördinatie van het aanbod op de werkvloer (midden-management VVE).

  • 3. De samenwerking wordt door de houder van de peuterspeelzaal in een, samen met directie van de basisschool op te stellen jaar(werk)plan, vastgelegd.

  • 4. Het jaarplan omvat concrete afspraken over visie, pedagogisch klimaat, het versterken van de doorlopende leerlijn, ouderbeleid, zorgbeleid, overdracht van kindgegevens, het gezamenlijke overleg en de opleiding/nascholing.

  • 5. De houder van de peuterspeelzaal evalueert jaarlijks gezamenlijk met de directie van de basisschool de kwaliteit van de voorschoolse educatie en de resultaten bij de kinderen. De uitkomsten van de evaluaties leiden tot aantoonbare en planmatige verbetermaatregelen in het jaar(werk)plan en het concrete aanbod (didactiek en inhoud).

Artikel 17B        Samenwerking peuterspeelzaal en basisschool (met vroegschoolvariant)
  • 1. Peuterspeelzalen die voorschoolse educatie aanbieden werken nauw samen met ten minste één basisschool die erkend is als vroegschoolvariant -10% gewichtenleerlingen en waarnaar gemiddeld de meeste kinderen doorstromen.

  • 2. De samenwerking wordt per peuterspeelzaal geregeld door middel van jaarlijks overleg over:

    • -

      aansluiting tussen het vve-programma en de vroegschoolvariant -10%;

    • -

      het pedagogisch klimaat

    • -

      educatief handelen;

    • -

      de omgang met ouders

    • -

      interne begeleiding en zorg

  • 3. Het overleg als bedoeld in het tweede lid wordt schriftelijk vastgelegd.

Artikel 18          Samenwerking kindercentrum en basisschool of vroegschoolvariant
  • 1. Kindercentra die voorschoolse educatie aanbieden werken nauw samen met tenminste één basisschool die (bij voorkeur) hetzelfde programma of de vroegschoolvariant -10% hanteert en waarnaar gemiddeld de meeste kinderen doorstromen.

  • 2. De samenwerking wordt per kindercentrum geregeld door middel van jaarlijks overleg tussen (regio)management voorschool van de welzijns- of kinderopvanginstelling en de schooldirectie (MT-VVE) over:

    • -

      aansluiting tussen de VVE programma's;

    • -

      pedagogisch klimaat;

    • -

      educatief handelen;

    • -

      omgang met ouders;

    • -

      interne begeleiding en zorg.

  • 3. Het overleg als bedoeld in het tweede lid wordt schriftelijk vastgelegd.

Artikel 19          Overdracht kindgegevens naar basisschool
  • 1. Bij ieder kind van 4 jaar dat een programma voor voorschoolse educatie aan een instelling heeft doorlopen, vindt overdracht van kindgegevens plaats naar de basisschool met behulp van het Amsterdamse Uniforme Voorblad én een bijlage naar keuze. De bijlage bevat de volgende zes ontwikkelingsgebieden:

    • 1.

      Taalontwikkeling;

    • 2.

      Ontluikende rekenontwikkeling;

    • 3.

      Sociaal-emotioneel gedrag;

    • 4.

      Speel- en leergedrag;

    • 5.

      (Zelf)Redzaamheid;

    • 6.

      Motoriek.

  • 2. De instelling draagt er zorg voor dat de overdracht plaatsvindt van het compleet ingevulde dossier (Amsterdamse Uniforme Voorblad en bijlage) door een ouder van het kind. Voor alle instellingen die op eenzelfde locatie zitten als de basisschool zal een aanvullend gesprek tussen instelling en basisschool plaatsvinden.

  • 3. De overdracht van kinderen die externe zorg of ondersteuning ontvangen of dit op korte termijn nodig hebben vindt plaats door middel van bovengenoemde dossieroverdracht aangevuld met een gesprek tussen de instelling en de basisschool (warme overdracht).

  • 4. De instelling bewaart de overgedragen gegevens twee jaar nadat het kind van de instelling is overgegaan naar de basisschool.

  • 5. Aanbieders van voorschoolse educatie zijn gehouden om bij verwerking van persoonsgegevens volgens daarvoor geldende wet- en regelgeving te werk te gaan.

Artikel 20          Signalering en aanpak bij zorg
  • 1. De houder draagt er zorg voor dat de beroepskrachten de ontwikkeling van alle kinderen volgen met een kindvolgsysteem dat aansluit op het VVE-programma of een ander door burgemeester en wethouders aangewezen kindvolgsysteem dat op de locatie wordt gebruikt.

  • 2. De houder draagt er zorg voor dat regelmatig de resultaten van de observaties worden geanalyseerd en bepaald wordt welke begeleiding en zorg nodig is voor de hele groep, de kleine/tutorgroep en het individuele kind en evalueren de aangeboden begeleiding en zorg.

  • 3. Indien tijdens de voorschoolse educatie blijkt dat een kind zorg van een erkende zorginstelling nodig heeft, wordt het kind na bespreking hiervan met de ouders, door de instelling bij JGZ/OKC aangemeld.

  • 4. Ten aanzien van kinderen waarover de instelling zich met betrekking tot de ontwikkeling zorgen maakt, wordt door de houder van de instelling een individueel handelingsplan en pedagogisch beleidsplan opgesteld en bijgehouden. Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten in een peuterspeelzaal bijzonderheden in de ontwikkeling van kinderen of andere problemen signaleren en ouders doorverwijzen naar passende instanties die hierbij verdere ondersteuning kunnen bieden.

Artikel 21          Peuterdossier
  • De observatie- en eventuele toetsgegevens worden vastgelegd in een peuterdossier en geven zicht op de ontwikkeling of de eventuele stagnatie per kind. In het peuterdossier worden de volgende gegevens opgenomen en bijgehouden:

    • -

      observatiegegevens

    • -

      eventuele toetsgegevens

    • -

      eventuele (extra) begeleiding en/of externe zorg en het verloop daarvan

    • -

      eventuele handelingsplannen

    • -

      hoe de ouders worden geïnformeerd en worden betrokken bij de zorg

    • -

      het Amsterdamse Uniforme Voorblad

Artikel 22          Inrichting van de ruimten
  • Aanvullend op het gestelde in artikel 6, worden de groepsspeelruimten ingericht volgens de voorwaarden van het programma dat op de locatie wordt gebruikt.

HOOFDSTUK 4 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 23          Overgangsbepaling startende voorschool-locaties
  • 1. Voor de bepalingen in artikel 15, onder a en b geldt een overgangstermijn voor personeel van startende voorschool-locaties. Deze overgangstermijn voor wat betreft de taalnorm, zoals beschreven in artikel 15, onder a en b, eindigt 1,5 jaar na de start van de voorschoolse educatie van de betreffende instelling. 

  • 2. Voor de bepalingen in artikel 15, onder c en d geldt een overgangstermijn voor personeel van startende VVE-locaties. Deze overgangstermijn voor wat betreft de certificering van personeel, zoals beschreven in artikel 15, onder c en d, eindigt 2 jaar na de start van de voorschool-locatie.

Artikel 24          Hardheidsclausule
  • Het dagelijks bestuur is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de instelling af te wijken van één of meerdere bepalingen van deze verordening. Het afwijkende besluit van het dagelijks bestuur moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.

Artikel 25          Inwerkingtreding en intrekking voorgaande verordeningen
  • 1. Deze verordening treden in werking met ingang van 1 april 2013.

  • 2. De Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie 2013, vastgesteld bij besluit van de stadsdeelraad wordt ingetrokken per 1 april 2013.

Artikel 26          Citeertitel
  • Deze verordening kunnen worden aangehaald als: verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie 2013.

  • ___________________________________________________________________________________________________

  • Voetnoten:

  • 1 Dit is de verhouding van het aantal geplaatste doelgroepkinderen en de maximale groepsgrootte per voorschoolgroep.

  • 2 Voor deze voorwaarde geldt een overgangsperiode voor beroepskrachten van startende voorschoollocaties. Hiervoor geldt dat de beroepskrachten gestart dienen te zijn met de nascholing. De overgangsperiode is anderhalf jaar na het besluit tot erkenning opname als voorschool in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Zie ook artikel 23 van deze verordening. Beroepskrachten die  voorkomen op de lijst "Vrijstellingen Amsterdamse Taaltoets Nederlands Pedagogisch Medewerkers & Onderwijsassistenten Voor- en Vroegschoolse Educatie" worden uitgezonderd van de verplichting in lid a en lid b.

  • 3 Idem voetnoot 2.

  • 4 Om te voldoen aan artikel 4 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie moeten beroepskrachten die gestart zijn de opleiding voor een VVE-programma, maar nog niet volledig gecertificeerd zijn, een (deel-)certificaat van hebben behaald. Bijvoorbeeld: certificaat starttraining of deel-certificaat van een VVE-erkend programma. Voor deze voorwaarde geldt een overgangsperiode voor beroepskrachten van startende voorschoollocaties. Hiervoor geldt dat de beroepskrachten gestart dienen te zijn met de scholing voor de certificering in het vve-programma dat op de betreffende locatie wordt gebruikt. De overgangsperiode is twee jaar na het besluit tot toekenning opname als voorschool in het LRKP. Zie ook artikel 23 van deze verordening.

  • 5 Voor de analyse en het ouderbeleid zijn richtlijnen opgesteld.