Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bellingwedde

Procedureverordening tegemoetkoming planschade 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bellingwedde
Officiële naam regelingProcedureverordening tegemoetkoming planschade 2008
CiteertitelProcedureverordening tegemoetkoming planschade 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet ruimtelijke ordening , art. 6.7
  2. Besluit ruimtelijke ordening, art. 6.1.3.3
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-200801-07-2008Nieuwe regeling

23-04-2009

Streekblad 13 mei 2009

Procedureverordening tegemoetkoming planschade 2008

Tekst van de regeling

Procedureverordening tegoemoetkoming planschade 2008

Nr. 4/7-2;

de raad van de gemeente Bellingwedde;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 3 maart 2009, nr. 4/7-1;

gelet op artikel 6.7 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.1.3.3 Besluit ruimtelijke ordening;

besluit:

vast te stellen de “Procedureverordening tegemoetkoming planschade 2008”.

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening indient;

adviseur: een persoon of commissie als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c Besluit ruimtelijke ordening;

belanghebbende: degene als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de Wet ruimtelijke ordening;

bestuursorgaan: een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder a Besluit ruimtelijke ordening;

Bro: Besluit ruimtelijke ordening;

college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bellingwedde;

gemeente: gemeente Bellingwedde;

planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid Wet ruimtelijke ordening;

planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste en tweede lid Wet ruimtelijke ordening;

Wro: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2: Indiening van de aanvraag en afschrift aan belanghebbende

Een aanvraag om tegemoetkoming in planschade wordt bij het college ingediend met gebruikmaking van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Van de aanvraag wordt een afschrift toegezonden aan belanghebbenden.

Artikel 3: Opdrachtverstrekking

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro wijst het college een adviseur aan.

Artikel 4: Eén of meerdere adviseurs

  • 1.

    Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wijst het college een adviseur aan die beschikt over voldoende deskundigheid over advisering op het gebied van planschade.

  • 2.

    Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid, wijst het college een tweede adviseur aan die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3.

    Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid, wijst het college een tweede adviseur aan die deskundig is terzake van de waardering van onroerende zaken of van waardevermindering onroerende zaken als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede of het derde lid, danwel beide leden vormen de adviseurs een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 5.

    De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 5: Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1.

    Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 4, eerste, tweede en derde lid bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2.

    Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het college. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 6: Betrokkenheid aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden bij de aanwijzing van een adviseur

  • 1.

    Het college stelt de aanvrager en eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

  • a.

    een adviseur als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of

  • b.

    meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid.

  • 2.

    De aanvrager en eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college indienen.

  • 3.

    Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 7: Werkwijze adviseur

  • 1.

    Het college stelt aan de adviseur alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

  • 2.

    Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meerdere personen aan die de adviseur bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaan.

  • 3.

    De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede andere belanghebbenden worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4.

    De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 5.

    Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, maakt de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak.

  • 6.

    Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 7.

    Alvorens een advies uit te brengen, zendt de adviseur binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan andere belanghebbenden. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 8.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede andere belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het conceptadvies schriftelijk hierop te reageren.

  • 9.

    In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 10.

    In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

  • 11.

    De adviseur zendt een afschrift van het definitieve advies aan de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan andere belanghebbenden.

Artikel 8: Uitbetaling

Indien het college een tegemoetkoming in planschade vaststelt, vindt uitbetaling plaats op een door de aanvrager aangegeven rekening direct na het onherroepelijk worden van de beschikking.

Artikel 9: Slotbepaling

  • 1.

    De ‘Procedureregeling planschadevergoeding 2007’ van 25 oktober 2007, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de verzoeken die zijn ingediend voor deze datum.

  • 2.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 2008.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Procedureverordening tegemoetkoming planschade 2008’.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Bellingwedde in zijn openbare vergadering van 23 april 2009.

De griffier, De voorzitter,

Toelichting bij de Procedureverordening tegemoetkoming planschade 2008

Algemene toelichting

Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende anderszins verzekerd is.

Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid Wro). Tevens is uitgewerkt welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven (artikel 6.2 Wro) en er wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op het aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro).

Artikel 6.1, derde lid Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond van artikel 6.7 Wro in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot uniformering en standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling en de wijze van beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bestond de noodzaak dat iedere gemeente een regeling voor de behandeling van de planschadeverzoeken moest opstellen. De regeling met betrekking tot de behandeling van de aanvragen is nu terug te vinden in het Bro.

In het Bro zijn in afdeling 6.1 de vereisten voor het indienen van een aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van een adviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een adviseur aan te wijzen die advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In artikel 6.1.3.3, tweede lid Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op:

- de deskundigheid en onafhankelijkheid van de adviseur;

- de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;

- het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;

- de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid Wro vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken;

- de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en de hierbij geldende termijnen.

Toepasselijkheid

Met de inwerkingtreding van deze verordening kan de oude planschadeverordening nog niet in zijn geheel worden ingetrokken. In artikel 10 wordt dit ook geregeld.

De ‘procedureregeling planschadevergoeding 2007’ blijft van toepassing in de volgende situaties:

- op een aanvraag ingediend vóór 1 september 2005 in het geval dat de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO van vóór 1 september 2005 van toepassing;

- op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005, maar vóór 1 juli 2008 in het geval dat de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO nog van toepassing (maar geen verjaringstermijn van toepassing);

- op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005, maar vóór 1 juli 2008 in het geval dat de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 en vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de WRO van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn);

- op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008, maar vóór 1 september 2010 in het geval dat de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005, is de WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing).

De voorliggende ‘Procedureverordening tegemoetkoming planschade 2008’ is van toepassing op de volgende situaties:

- op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008, maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005, maar vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de Wro van toepassing (inclusief de verjaringstermijn, maar exclusief het forfait normaal maatschappelijk risico);

- op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008, maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel van kracht is geworden op of na 1 juli 2008, is de Wro onverkort van toepassing;

- op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2010 is de Wro in alle gevallen onverkort van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie van de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen in artikel 6.1.1 Bro van belang.

Artikel 2: Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst

Een aanvrager moet gebruik maken van een door het college vastgesteld formulier. Het formulier dient te worden ondertekend en ten minste te bevatten: de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening, het rekeningnummer voor eventuele uitbetaling, welke vorm van schade wordt geleden, door welke planologische maatregel de beweerde schade wordt veroorzaakt, een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming of een omschrijving van de wijze waarop aan de schade tegemoetgekomen moet worden indien de aanvrager geen vergoeding in geld wenst.

Van de aanvraag wordt een kopie gestuurd naar de belanghebbenden bij de aanvraag. Het gaat daarbij om de personen die in artikel 6.4a, tweede en derde lid Wro worden aangemerkt als belanghebbende.

Artikel 3: Opdrachtverstrekking

Het college dient binnen 12 weken een opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 6.1.3.1, eerste lid Bro geeft het college de bevoegdheid een aanvraag binnen vier (dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen) als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, tweede lid Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Awb waarbij een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten. Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na het tijdstip waarop de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend te maken. De laatsgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd. Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten, is de verordening niet van toepassing, tenzij de termijnen bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienen niettemin één of meerdere adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt.

De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking.

Artikel 4: Adviseur of adviescommissie

Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid de adviseur dient te beschikken.

Een adviseur kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijk persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van Toelichting (NvT) bij het Bro, Stb. 2008, 145, p.63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid of als één van de adviseurs (tweede en derde lid) in de adviescommissie.

Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur / vaste adviescommissie).

In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen. Deze adviseurs moeten beschikken over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving onderscheidenlijk op het gebied van waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologische verslechtering.

Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of de (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is om een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te betrekken. Het college zal de tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen. Bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie. De adviseur dient de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken.

Overigens bepaalt artikel 6.1.3.5, eerste lid Bro dat de adviseur zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college vereist.

Artikel 5: Deskundigheid en onafhankelijkheid

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur.

Om de deskundigheid van de adviseur te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college kan verlangen dat de adviseur aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 4, eerste, tweede en derde lid genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag moet beoordelen. Het college dient dit aan te geven voordat zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaat.

Uit artikel 3:5, eerste lid Awb juncto artikel 6.1.1.1 onder c Bro vloeit voort dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd. Artikel 5, tweede lid bepaald daarom dat de adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het college. Voorts wordt bepaald dat de adviseur niet betrokken mag zijn (geweest) bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Het gaat hier om deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn (geweest) bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van planologische maatregelen.

Artikel 6: Betrokkenheid aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden bij de aanwijzing van een adviseur

Artikel 6.1.3.3, tweede lid sub d Bro schrijft voor dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden betrokken moeten worden bij de aanwijzing van een adviseur. Dit kan op twee manieren. Ten eerste door de betrokkenen vooraf in de aanwijzing van de adviseur te kennen en ten tweede door de betrokkenen achteraf de mogelijkheid te bieden om een adviseur te wraken. In deze verordening wordt gekozen voor het laatste. Het college wijst één of meerdere adviseurs aan en vervolgens worden de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden van de aanwijzing schriftelijk op de hoogte gesteld. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt. Indien de aangeschreven betrokkenen zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of meerdere adviseurs te wraken middels een gemotiveerd verzoek. De wraking dient te gebeuren op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen vier weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen.

Artikel 7: Werkwijze adviseur

Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.

In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de adviseur, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naar het oordeel van de adviseur nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag aan de adviseur ter beschikking gesteld.

Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.

Het conceptadvies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht gezonden te worden aan de gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden. Deze termijn kan ten hoogste met vier weken worden verlengd.

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e Bro bepaald dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden bij de opstelling van het advies worden betrokken. De NvT bij het Bro noemt als voorbeeld dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het conceptadvies te reageren (zie de NvT bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 66). In dit kader bepaalt het achtste lid dat de gemeente, aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het conceptadvies te reageren. Het negende en tiende lid bepalen de termijn voor het uitbrengen van het advies aan het college.

In het elfde lid is bepaald dat een afschrift van het definitieve advies gezonden wordt aan de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en andere belanghebbenden.

Artikel 8: Uitbetaling

Indien er een tegemoetkoming in planschade wordt vastgesteld, dan gaat het college zo spoedig mogelijk nadat de beschikking onherroepelijk is geworden over tot uitbetaling. Voor de uitbetaling dient het college te beschikken over een rekeningnummer van de aanvrager.

Artikel 9: Slotbepaling

Met de inwerkingtreding van deze verordening kan de oude planschadeverordening nog niet helemaal worden ingetrokken. De ‘Procedureregeling planschadevergoeding 2007’ blijft namelijk van toepassing voor verzoeken die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening.

De verordening wordt bekendgemaakt in het Streekblad van 8 april 2009 en treedt met terugwerkende kracht in werking tot 1 juli 2008.

In de citeertitel is een jaartal opgenomen om de verordening te onderscheiden van eventuele gelijkluidende opvolgende verordeningen.