Overheidsorganisatie | Gemeente Oostflakkee |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB |
Citeertitel | Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De verordening toeslagen Wet werk en bijstand 2012 wordt ingetrokken per 1-1-2012. Artikel 12 bevat een hardheidsclausule
Geen.
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-12-2014 | 10-12-2014 | Vervallen verklaard | 27-11-2014 | Z-14-30496/3274 | |
09-01-2013 | 01-01-2012 | 10-12-2014 | nieuwe regeling | 08-11-2012 Groot Goeree-Overflakkee, 08-01-2013 | 2012-X-8 |
De raad van de gemeente Oostflakkee;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, d.d. 9 oktober 2012;
gelet op artikel 149 eerste lid van de gemeentewet en artikel 8 lid 1c juncto artikel 30 van de Wet werk en bijstand;
b e s l u i t:
in te trekken met ingang van 1 januari 2012: "verordening toeslagen Wet werk en bijstand 2012" en
vast te stellen: de "Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB"
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);
het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostflakkee;
commerciële overeenkomst: een schriftelijke, individuele huur-, onderhuur- of kostgangerovereenkomst naar een commerciële prijs, voorzien van schriftelijke bewijzen van betaling;
commerciële prijs: een bedrag per maand dat tenminste gelijk is aan de maximale toeslag zoals benoemd in artikel 25 van de wet;
verzorgingsbehoeftige: degene die voor beroepsmatige verzorging in een verzorgingstehuis of andere inrichting ter verpleging of verzorging is geïndiceerd.
2. De overige begrippen die in deze verordening worden gehanteerd, zijn ontleend aan de Wet werk en bijstand, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald. Inhoudelijk dient aan deze begrippen dezelfde betekenis en invulling te worden gehecht, als omschreven in paragraaf 1.1 WWB.
De bepalingen van deze verordening beperken zich tot personen van 21 tot 65 jaar. De WWB kent een aparte normensystematiek voor personen van 65 jaar of ouder, waarop de toeslagen en verlagingen niet van toepassing zijn.
1. Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.
2. De onderscheiden categorieën worden als volgt aangeduid:
alleenstaande, als bedoeld in artikel 4 onder a van de wet;
alleenstaande ouder, als bedoeld in artikel 4 onder b van de wet;
gehuwden, als bedoeld in artikel 3 van de wet.
1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag, indien er sprake is van bijstandsverlening aan een alleenstaande of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kind(eren) in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. De toeslag wordt bepaald op het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag.
2. De toeslag, als bedoeld in lid 1, wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder bepaald op het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag, indien
in diens woning uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen hun hoofdverblijf hebben;
in diens woning een ander, die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt of die als verzorgingsbehoeftige door de belanghebbende wordt verzorgd, zijn hoofdverblijf heeft.
3. De toeslag als bedoeld in lid 1 wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, in diens woning op grond van een commerciële overeenkomst één of meer kostgangers of onderhuurders hun hoofdverblijf hebben, bepaald op 50% van het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag.
4. De toeslag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder, die zijn hoofdverblijf heeft in de woning van een ander, wordt bepaald op:
het in artikel 25 van de wet genoemde maximum bedrag, indien er sprake is van een commerciële overeenkomst;
geen toeslag, indien er sprake is van een niet als commercieel aan te merken overeenkomst of van het ontbreken van enige overeenkomst.
5. De bijstandsnorm wordt niet verhoogd met een toeslag, indien de alleenstaande of alleenstaande ouder, zonder een commerciële overeenkomst in diens woning één of meerdere personen als medebewoner, kostganger of onderhuurder heeft wonen.
De bijstandsnorm wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 4, niet verhoogd met een toeslag, indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder geen woonkosten heeft, als gevolg van:
het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden;
het niet bewonen van een woning.
1. Op de bijstandsnorm voor gehuwden vindt geen verlaging plaats, indien
in hun woning één of meer niet ten laste komende kinderen hun hoofdverblijf hebben;
in diens woning een ander, die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt, of die als verzorgingsbehoeftige door belanghebbende wordt verzorgd, zijn hoofdverblijf heeft.
2. De bijstandsnorm voor gehuwden wordt verlaagd met 50% van het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag, indien in de woning van de belanghebbenden één of meer medebewoners, kostgangers of onderhuurders hun hoofdverblijf hebben.
3. De bijstandsnorm voor gehuwden, die hun hoofdverblijf hebben in de woning van een ander, wordt verlaagd met:
het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag, indien er sprake is van een niet als commercieel aan te merken overeenkomst, dan wel van het ontbreken van een overeenkomst;
geen verlaging, indien er sprake is van een commerciële overeenkomst.
De bijstandsnorm voor gehuwden wordt verlaagd met het bedrag dat in artikel 25 van de wet als maximumbedrag wordt genoemd, indien de gehuwden geen woonkosten hebben als gevolg van:
het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten verbonden zijn;
het niet bewonen van een woning.
Het bedrag dat een belanghebbende per maand ontvangt of voldoet in verband met medebewoning, kostgangerschap of onderhuur wordt eenmalig getoetst aan het criterium "commerciële prijs", zoals benoemd in deze verordening. Zolang dit bedrag geen wijzigingen ondergaat, vindt geen nieuwe toetsing plaats. Wanneer partijen een wijziging van het bedrag overeenkomen, vindt een nieuwe toetsing plaats op grond van deze verordening.
De bijstandsnorm wordt niet verhoogd met een toeslag gedurende de eerste zes maanden na het beëindigen van school, studie of studiefinanciering door een belanghebbende.
1.
De uitkering van de alleenstaande bedraagt:
. tenminste het bedrag zoals genoemd in artikel 20 lid 1 van de wet, tenzij sprake is van een verlaging van de uitkering op grond van de bepalingen van de Afstemmingsverordening WWB;
ten hoogste het bedrag zoals genoemd in artikel 20 lid 1 van de wet, vermeerderd met het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag.
2. De uitkering van de alleenstaande ouder bedraagt:
tenminste het bedrag zoals genoemd in artikel 20 lid 2 van de wet, tenzij sprake is van een verlaging van de uitkering op grond van de bepalingen van de Afstemmingsverordening WWB;
ten hoogste het bedrag zoals genoemd in artikel 20 lid 2 van de wet, vermeerderd met het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag.
3. De uitkering aan gehuwden bedraagt:
tenminste 80% van het bedrag zoals genoemd in artikel 21 lid 1 van de wet, tenzij sprake is van een verlaging van de uitkering op grond van de bepalingen van de Afstemmingsverordening WWB;
ten hoogste het bedrag zoals genoemd in artikel 21 lid 1 van de wet.
Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, als strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.
In gevallen, de uitvoering betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.
Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2012.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Oostflakkee, gehouden op 8 november 2012.
,de voorzitter,
,de griffier.
Algemene toelichting
Norm, toeslag en verlaging
Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem
van basisnormen en toeslagen en verlagingen.
De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast
voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is
verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om
een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.
Norm
Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaat er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te
weten:
- gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon;
- alleenstaande ouders: 70% van het wettelijk minimumloon;
- alleenstaanden: 50% van het wettelijk minimumloon.
Toeslag
Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen
noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het
delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer
anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht,
maar ook krant etc. gedeeld worden.
De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van het wettelijk minimumloon, zodat de uitkering maximaal
bedraagt voor:
- alleenstaande ouders: 90% van het wettelijk minimumloon;
- alleenstaanden: 70% van het wettelijk minimumloon.
De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van het wettelijk
minimumloon, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Budgettaire
overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet
verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het
college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader
onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53).
Verlaging
De WWB noemt de volgende verlagingen:
* verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen
noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);
* verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);
* verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);
* verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).
De toeslagenverordening
In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast
te stellen, voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de omvang van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in
de toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.
Categorieën
Artikel 30 WWB bepaalt dat de toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het
afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren
criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.
Het is niet nodig om in de toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet
geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de
bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.
Uit het oogpunt van eenvoud is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een
belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een
belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de
hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast (zie ook de
artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de toeslagenverordening).
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te
definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de
WWB ook de verordening moet worden gewijzigd.
In situaties waarbij meerdere personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, dient duidelijk te
worden in welke verhouding een belanghebbende staat ten opzichte van de overige bewoners. Tussen hoofdbewoner(s) enerzijds en medebewoner(s), kostganger(s) of onderhuurder(s) anderzijds dient duidelijk in een overeenkomst te zijn vastgelegd op welke wijze de wederzijdse afspraken en
verplichtingen zijn vormgegeven. Het volledig ontbreken van een dergelijke overeenkomst is aanleiding om een belanghebbende het recht op enige toeslag te ontzeggen of (bij gehuwden) de norm maximaal te verlagen, aangezien de omvang van de woonlasten van een belanghebbende niet kan worden vastgesteld.
Wanneer een dergelijke overeenkomst wel aanwezig is, dient te worden beoordeeld of de
overeenkomst een commercieel karakter draagt. Het belangrijkste criterium hiervoor, is de vraag of de
overeengekomen financiële bijdrage per maand in overeenstemming is met wat algemeen gebruikelijk
kan worden geacht. Een maandelijks huurbedrag dat niet in overeenstemming is met de waarde van
het gehuurde in het economisch verkeer, geeft aanleiding te vermoeden dat er sprake is van een
overeenkomst, die is afgesloten met de bedoeling een toeslag zoals omschreven in deze verordening,
te verkrijgen. Als een prijs, die in elk geval aanleiding geeft tot het aannemen van een op commerciële
gronden afgesloten overeenkomst, is vastgesteld een bedrag dat tenminste gelijk is aan 20% van het
wettelijk minimumloon.
Om een persoon als verzorgingsbehoeftige in de zin van deze verordening aan te kunnen merken,
moet belanghebbende aannemelijk maken, dat de betreffende persoon bij ontstentenis van de
verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis.
Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden
aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts. Het feit
dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoeftige is aan te merken is overigens
geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden.
Artikel 2
Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor
belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden.
Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te
laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware “dubbel gekort”
worden als hierdoor ook nog krachtens deze verordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de verordening nodeloos ingewikkeld maken. Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In
uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.
Artikel 3
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 4
Lid 1
De hoogte van 20 procent van het wettelijk minimumloon als hoogte van de toeslag voor de
alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht
op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.
Lid 2
a. Indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kunnen worden gedeeld met een
ander, is de toeslag vastgesteld op het maximale bedrag. Om te voorkomen dat kinderen om
financiële redenen genoodzaakt worden om zich elders te vestigen is bepaald dat, ook als er
sprake is van één of meer niet ten laste komende kinderen, de toeslag gelijk is aan het bedrag
zoals genoemd in artikel 25 van de wet.
b. Om te voorkomen dat men als gevolg van financiële consequenties zou afzien van het in huis
houden of nemen van een verzorgingsbehoeftige, of dat door een verzorgingsbehoeftige
belanghebbende zou worden afgezien van het in huis nemen van een verzorger, is bepaald dat ook
in deze gevallen de toeslag gelijk is aan het bedrag zoals genoemd in artikel 25 van de wet.
Lid 3
Indien de belanghebbende de woning bewoont met één of meer kostgangers of (onder)huurders op
grond van een commerciële overeenkomst, kunnen de daaruit voortvloeiende lagere algemene kosten
van bestaan als inkomen in aanmerking worden genomen, tenzij hiermee rekening is gehouden met de verhoging van de bijstandsnorm. Er is voor gekozen in dat geval het recht op een toeslag te beperken tot de helft van het maximumbedrag.
Lid 4
a. Indien er sprake is van een commerciële overeenkomst, waaruit blijkt dat de alleenstaande of
alleenstaande ouder als kostganger of als (onder)huurder zijn hoofdverblijf in de woning van een
ander heeft, is de toeslag eveneens gelijk aan het bedrag zoals genoemd in artikel 25 van de wet.
b. Indien er sprake is van een niet als commercieel aan te merken overeenkomst of van het ontbreken
van enige overeenkomst, wordt er geen toeslag verstrekt. Het niet verstrekken van een toeslag is
gerechtvaardigd, omdat de belanghebbende verplicht is het bestaan van zijn woonlasten aan te
tonen of te bewijzen dat de omvang van zijn woonlasten op economisch betrouwbare grondslag is
vastgesteld.
Lid 5
Indien in de woning van een belanghebbende zonder commerciële overeenkomst één of meer
kostgangers of (onder)huurders hun hoofdverblijf hebben, wordt de bijstandsnorm niet verhoogd met
een toeslag. De bedoeling hiervan is dat het voor de belanghebbende financieel aantrekkelijk wordt
een commerciële overeenkomst af te sluiten.
Artikel 5
Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre
belanghebbende lager algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn
woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.
Artikel 6
Lid 1
a. Om te voorkomen dat kinderen om financiële redenen genoodzaakt worden om zich elders te
vestigen is bepaald dat, ook als er sprake is van één of meer niet ten laste komende kinderen, er
geen verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.
b. Om te voorkomen dat men als gevolg van financiële consequenties zou afzien van het in huis
houden of nemen van een verzorgingsbehoeftige, of dat door een verzorgingsbehoeftige
belanghebbende zou worden afgezien van het in huis nemen van een verzorger, is bepaald dat ook
in deze gevallen er geen verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.
Lid 2
In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van
hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.
Lid 3
a. Indien er sprake is van een niet als commercieel aan te merken overeenkomst of van het ontbreken
van enige overeenkomst, wordt een verlaging met het maximale bedrag toegepast. Het toepassen
van deze verlaging is gerechtvaardigd, omdat de belanghebbende verplicht is het bestaan van zijn
woonlasten aan te tonen of te bewijzen dat de omvang van zijn woonlasten op economisch
betrouwbare grondslag is vastgesteld.
b. Indien er sprake is van een commerciële overeenkomst, waaruit blijkt dat de gehuwden als
kostgangers of als (onder)huurders hun hoofdverblijf in de woning van een ander hebben, wordt er
geen verlaging toegepast op de bijstandsnorm.
Artikel 7
De toelichting zoals gegeven op artikel 5 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8
Voor de omschrijving van het begrip “commerciële prijs” is aansluiting gezocht bij het bedrag dat in
artikel 25 van de wet genoemd wordt als de maximaal te verstrekken toeslag. Dit bedrag zal, door
periodieke indexering van het wettelijk minimumloon, naar verwachting zeker eens per half jaar
wijzigen. Dit zou inhouden dat belanghebbenden na iedere wijziging van het wettelijk minimumloon
hun overeenkomst voor medebewoning, kostgangerschap of (onder)huur zouden moeten aanpassen
om in aanmerking te blijven komen voor de eerder verleende toeslag (bij alleenstaanden of
alleenstaande ouders), of om te voorkomen dat een verlaging zou moeten worden toegepast (bij
gehuwden). Om dit te voorkomen wordt in dit artikel bepaald dat een beoordeling of een
overeengekomen prijs als commercieel kan worden aangemerkt, slechts eenmalig plaats vindt,
namelijk bij aanvraag van de bijstand. Zolang de overeengekomen prijs niet wijzigt, is er geen
aanleiding de oorspronkelijke beoordeling te herzien. Pas na wijziging van de prijs worden de
gewijzigde omstandigheden opnieuw getoetst aan de bepalingen van deze verordening.
Artikel 9
Op grond van artikel 28 van de wet bestaat de mogelijkheid om de landelijke norm of de toeslag lager
vast te stellen als de belanghebbende recent scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. De
bijstandsuitkering ligt – veelal aanmerkelijk – hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het
kader van de Wet Studiefinanciering 18+ gelden. Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode
de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn
noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op
bijstand aangewezen raakt. De invloed van inkomsten bijv. uit arbeid of stagevergoeding tijdens de
studie speelt hierbij geen rol. Artikel 28 van de wet beperkt de werking van deze bepaling uit de
verordening tot een periode van 6 maanden na de beëindiging van de scholing of beroepsopleiding.
Artikel 10
Nu gebruik is gemaakt van verhogingsmogelijkheden (zoals die zijn genoemd in de artikelen 4 en 6
van deze verordening) en van verlagingsmogelijkheden (zoals die zijn genoemd in de artikelen 7 en 8
van deze verordening), dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van
factoren. Een dergelijke cumulatie zou er namelijk toe kunnen leiden, dat de uitkering meerdere malen
met een toeslag verhoogd zou kunnen worden, waardoor de totale toeslag hoger wordt dan wettelijk is
toegestaan. Ook zou de mogelijkheid kunnen bestaan dat op de uitkering op meerdere gronden
verlagingen worden toegepast.
Uit het oogpunt dat de belanghebbende dient te beschikken over een adequaat inkomen om te kunnen voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, worden deze situaties onwenselijk geacht. Op grond daarvan bepaalt dit artikel welke omvang de uitkering tenminste en ten hoogste dient te hebben, met uitzondering van die omstandigheden waarbij op de uitkering van een belanghebbende een verlaging wordt toegepast, naar aanleiding van de bepalingen van de vigerende
Afstemmingsverordening WWB.
Artikel 11
Op grond van de bepalingen van de wet berust de uitvoering van deze verordening bij het college van burgemeester en wethouders. Het college kan deze bevoegdheid, overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld, mandateren aan ambtenaren.
Artikel 12
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 13
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 14
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 15
De wetgever heeft besloten om de wetswijziging WWB2012 ten aanzien van de huishoudtoets met terugwerkende kracht ongedaan te maken. Er is voor gekozen om deze verordening eveneens in te laten gaan per 1 januari 2012.