Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
ISD Kop van Noord-Holland

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland 2012 (3e versie)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieISD Kop van Noord-Holland
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland 2012 (3e versie)
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

bronvermelding

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-09-201201-01-201201-01-2013Afschaffing huishoudinkomenstoets

06-09-2012

nvt

Tekst van de regeling

Het Algemeen Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de Kop van Noord-Holland,

gelezen het advies van de Cliëntenraad van 8 december 2011

gelezen het voorstel van het Dagelijks Bestuur, van 16 augustus 2012

gelet op

de Gemeenschappelijke regeling Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland,

en artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet,

overwegende dat het noodzakelijk is om op grond van artikel 8 onder c van de Wet werk en bijstand bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30 van de Wet werk en bijstand,

BESLUIT

in te trekken de Toeslagenverordening Wet werk en Bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst 2012 (2e versie)

en

vast te stellen de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland 2012 (3e versie).

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand;

b. gezinsnorm: de norm bedoeld in artikel 21, 1e lid van de wet;

c. woning: een woning, woonwagen, stacaravan of woonschip met een eigen toegang, waarbij de was- en kookgelegenheid en het toilet niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners van het pand;

d. hoofdbewoner: de belanghebbende die de woning bewoont en verplicht is de huur te betalen of de eigenaar van de woning die de woning bewoont en de hypotheekrente en/of zakelijke lasten verschuldigd is.

e. de ander is:

- Degene die niet tot het gezin behoort, zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft als de

alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin en met wie de kosten gedeeld kunnen

worden;

- het inwonende studerende kind met een inkomen van meer dan de helft van de gezinsnorm

en minder dan het bedrag genoemd in artikel 4, 2e lid en aanhef van de wet;

f. de ander is niet:

Degenen die zorgbehoevend is en voldoet aan de criteria genoemd in artikel 4, 5e lid onder a en b van de wet;

g. maximale toeslag; de toeslag bedoeld in artikel 25, 2e lid van de wet.

Artikel 1 b

Deze verordening is van toepassing voor belanghebbenden voor wie de huishoudinkomentoets van toepassing is op grond van artikel 78 sub t van het wetsvoorstel Afschaffing huishoudinkomentoets.

Artikel 2 Categorieën
  • 1 Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend geldt een categorieaanduiding. Het gaat om de volgende categorieën:

    a. de alleenstaande als bedoeld in artikel 4 sub a van de wet;

    b. de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 sub b van de wet;

    c. het gezin als bedoeld in artikel 4 sub c van de wet.

  • 2 De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor uitkeringsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van een gezin geldt het leeftijdscriterium alleen als tenminste twee van de gezinsleden 21 jaar of ouder zijn.

Hoofdstuk 2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM VAN ALLEENSTAANDEN EN ALLEENSTAANDE OUDERS

Artikel 3 Alleenstaanden die de woning niet met een ander delen
  • 1 Voor de alleenstaande van 21 jaar bedraagt de toeslag 5% van de maximale toeslag.

  • 2 Voor de alleenstaande van 22 jaar bedraagt de toeslag 10% van de maximale toeslag.

  • 3 Voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder bedraagt de toeslag 20% van de maximale toeslag.

Artikel 4 Alleenstaanden die de woning met een ander delen
  • 1 Voor de alleenstaande van 21 jaar bedraagt de toeslag 5% negatief wat resulteert in een verlaging van de bijstandnorm met 5% van de maximale toeslag.

  • 2 Voor de alleenstaande van 22 jaar en ouder bedraagt de toeslag 0% van de maximale toeslag.

  • 3 Voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder bedraagt de toeslag 10% van de maximale toeslag.

Artikel 5 Alleenstaande ouders
  • 1 Voor de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder in wiens woning geen ander woont bedraagt de toeslag 20% van de maximale toeslag.

  • 2 Voor de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder in wiens woning een ander woont bedraagt de toeslag 10% van de maximale toeslag.

Artikel 6 Verlaging van de toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders in verband met de woonlasten
  • 1 De toeslag genoemd in artikel 3, 4 en 5 wordt voor de hoofdbewoner van de woning verlaagd met:

    a. 15% als de woning een huurwoning is waarvoor geen huur verschuldigd is;

    b. 5% als de woning een huurwoning is waarvoor minder dan € 150,-- huur per maand verschuldigd is;

    c. 5% als de woning in eigendom is en niet belast is met hypotheek;

    d. 15% als er geen woning wordt bewoond.

  • 2 De toeslag wordt niet verlaagd als de woonlasten voor de hoofdbewoner door een derde worden betaald.

Hoofdstuk 3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM VAN GEZINNEN

Artikel 7
  • 1 De norm wordt verlaagd met 10% als een ander in de woning woont.

  • 2 De norm voor het gezin waarvan één of meer gezinsleden hoofdbewoner(s) van de woning zijn, wordt verlaagd met:

    a. 15% als de woning een huurwoning is waarvoor geen huur verschuldigd is;

    b. 5% als de woning een huurwoning is waarvoor minder dan € 150,-- huur per maand verschuldigd is;

    c. 5% als de woning in eigendom is en niet belast is met hypotheek;

    d. 15% als er geen woning wordt bewoond.

  • 3 De norm wordt niet verlaagd als de woonlasten voor de hoofdbewoner bedoeld in lid 2 van dit artikel door een derde worden betaald.

  • 4 De verlagingen op grond van lid 1 en 2 van dit artikel worden tegelijkertijd toegepast.

    Zie voor de toelichting over de woonsituatie de toelichting bij artikel 6

Hoofdstuk 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8 Afstemming op de omstandigheden van de belanghebbende

De bepalingen in deze verordening laten de toepassing van artikel 18, lid 1 van de wet onverlet indien toepassing van de verordening tot een situatie leidt waarin onvoldoende rekening kan worden gehouden met de individuele situatie van de belanghebbende.

Artikel 9 Toepassing en overgangsrecht
  • 1 Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie.

  • 2 De artikelen 1 tot en met 10 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2012 en komen met ingang van 1 januari 2013 van rechtswege te vervallen in verband met het overgangsrecht op grond van artikel 78 sub t van het wetsvoorstel Afschaffing huishoudinkomentoets dat duurt tot 1 januari 2013.

  • 3 Het bepaalde in artikel 6, 1e lid onder b en artikel 7, 2e lid onder b, treedt voor belanghebbenden met een lopende uitkering op 31 december 2011 in werking met ingang van 1 juli 2012.

  • 4 Het bepaalde in artikel 6, 2e lid en artikel 7, 2e lid, treedt voor de belanghebbenden met een lopende uitkering op 31 december 2011 in werking met ingang van 1 juli 2012, als de nieuwe bepaling ongunstiger is dan de bepaling zoals die gold op 31 december 2011.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland 2012 (3e versie)

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur van 6 september 2012.

 

Drs. M.J. Scheltema de Heere, voorzitter J.W.M. Schrevel-Blokhuizen, secretaris

 

Toelichting 1

Toelichting artikel 1

c.De definitie van woning wijkt af van de definitie van artikel 3, 6e lid van de wet. Daarin is het begrip stacaravan niet genoemd. Kennelijk wordt onder woonwagen ook stacaravan verstaan. Om duidelijk te maken dat de Toeslagenverordening ook van toepassing is op bewoners van een stacaravan is dit begrip toegevoegd.

d.Het begrip hoofdbewoner is gedefinieerd en naar dit begrip wordt verwezen in de artikelen als het gaat om het verlagen van de toeslag en de norm in verband met ontbreken van woonlasten of het hebben van lagere woonlasten. Hierdoor is uitgesloten dat de verlaging toegepast wordt voor belanghebbenden die inwonend zijn.

e.Het gaat om het kunnen delen van de kosten. Het is niet van belang of er werkelijk betaald wordt door de ander. Dit sluit aan bij de bedoeling van de wetgever en is bevestigd in jurisprudentie. De ander kan dus ook een kamerhuurder of kostganger zijn. Bij de laatste twee is er geen sprake van kostendeling als zij in een zelfstandige woning wonen.

De begrenzing aan inkomen van het thuiswonende studerende kind is ontleend aan de wet. Er kan geen sprake zijn van kostendeling als het inkomen van het kind lager is dan de norm voor een thuiswonende studerende die een toelage ontvangt op grond van de Wet studiefinanciering 2000. De helft van de gezinsnorm is iets hoger dan de toelage en stond ook al in de vorige verordening. Zodra het inkomen van het kind meer is dan € 1.023,42 (bedrag 2011, 80% van het minimumloon, artikel 32, 5e lid van de wet) gaat het kind tot het gezin behoren en kan geen ander meer zijn waarmee de kosten gedeeld kunnen worden.

Artikel 1 bDeze verordening is van toepassing voor belanghebbenden voor wie de huishoudinkomentoets van toepassing is op grond van artikel 78 sub t van het wetsvoorstel Afschaffing huishoudinkomentoets.

Toelichting artikel 2

Lid 1In artikel 30 lid 1 is bepaald dat in de verordening moet worden opgenomen voor welke categorieën de norm wordt verhoogd en verlaagd. Hiermee is aan de verplichting voldaan.

Lid 2De begrenzing in leeftijd is voor een deel in de Wwb bepaald. Dat is het geval voor de leeftijd van 65 jaar en voor de leeftijd van 21 jaar als het gaat om alleenstaanden en alleenstaande ouders. Voor gezinnen kan de Toeslagenverordening ook van toepassing zijn voor gezinnen waarvan er één of twee personen 18, 19 of 20 jaar zijn. De normen voor deze gezinnen zijn opgebouwd uit bedragen die voor 21-plussers en 21-minners gelden en zijn daardoor zo laag dat verlaging van de normen niet wenselijk is. Het gevolg van de keuze om voor gezinnen de leeftijdsgrens op 21 jaar te stellen is dat alleen de norm van gezinnen die de “oude echtparennorm” ontvangen, verlaagd kan worden.

Toelichting artikel 3

Lid 1 en 2De toeslag van 20% wordt voor een 21-jarige verlaagd met 15% (zodat 5% resteert) en voor een 22-jarige met 10%, (zodat 10% resteert).

Toelichting artikel 4

Lid 1 en 2 Bij woningdeling is de toeslag 10%. Deze toeslag wordt voor een 21 jarige verlaagd met 15% (zodat – 5% resteert) en voor een 22-jarige met 10% (zodat 0% resteert).

Toelichting artikel 6

Lid 1 onder aDe verlaging voor het bewonen van een huurvrije woning is forfaitair vastgesteld. De toeslag wordt met € 197,98 per maand verlaagd. Het minimum huurbedrag waarvoor een huurtoeslag wordt verstrekt is € 212,24 per maand. De verlaging van de toeslag is dus een reëel bedrag voor de besparing.

Lid 1 onder bEr zijn situaties waarin er sprake is van een lage huur. Bijvoorbeeld in een anti kraakwoning of een stacaravan. Bij een huur van minder dan € 150,-- per maand is het niet meer reëel om de toeslag niet te verlagen. Een verlaging van 5% betekent € 65,99 per maand minder aan uitkering.

Lid 1 onder c Bewoning van een eigen woning gaat gepaard met bepaalde lasten. Dat is ook het geval als de woning vrij van hypotheek is. Deze situatie is anders dan wanneer er geen huur betaald wordt. Daarom is de verlaging in dit geval niet 15%, maar 5%. Dit is een forfaitaire verlaging van € 65,99. Er resteert dan € 146,25 per maand voor het betalen van de lasten in verband met de woning. Als er sprake is van noodzakelijk onderhoud aan de woning en de uitgave kan niet betaald worden van het inkomen, dan kan een hypotheek worden gevraagd. Als dat niet mogelijk is kan er een aanvraag bijzondere bijstand worden ingediend. De noodzaak van de kosten en de situatie zal dan individueel worden beoordeeld.

Lid 1 onder dDe situatie dat er geen woning wordt bewoond zal zich in het werkgebied slechts zelden voordoen. Voor zwervers die niet ingeschreven staan bij de Gemeentelijke basisadministratie is de gemeente Den Helder de gemeente die de uitkering verstekt. Als een zwerver wel ingeschreven staat in de GBA dan moet de ISD-KNH de uitkering verstrekken. Het is redelijk om voor de zwerver dezelfde verlaging toe te passen als voor een huurder die geen huur betaalt.

Lid 2Er is voor gekozen om de toeslag of norm niet te verlagen voor de situatie dat de woonlasten door een derde worden betaald. Er moet gekozen worden voor het één of het ander. De bijdrage in de kosten heeft meer het karakter van inkomen dan van geen of lagere woonlasten. De situatie die het meest voorkomt is, dat de ex-echtgenoot de woonlasten betaalt van de woning in plaats van alimentatie.

Toelichting artikel 8

In artikel 30, 4e lid van de wet staat dat de verhoging of verlaging van de norm of toeslag plaats vindt onverminderd artikel 18, 1e lid. In artikel 18, 1e lid staat dat het dagelijks bestuur de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Hiermee zijn voldoende waarborgen aanwezig voor individualisering. Het opnemen van een hardheidsclausule is daardoor niet nodig.

Toelichting artikel 9

Lid 1Voor degenen voor wie de afschaffing van de huishoudinkomentoets nadelig is, blijven de bepalingen voor de huishoudinkomentoets gelden tot 1 januari 2013. De werking van deze verordening komt daarmee per 1 januari 2013 van rechtswege te vervallen. Voor aanvragen die ingediend worden twee maanden na publicatie van de Wet afschaffing huishoudinkomentoets gelden op grond van artikel 78 lid u, de regels van de huishoudinkomentoets niet meer.

Lid 2Voor degenen met een huur van minder dan € 150,-- is deze verordening een verslechtering. Zij krijgen nu een toeslag van 20%. Het is redelijk om de nieuwe regel voor de lopende uitkeringen niet eerder in te laten gaan dan 1 juli 2012.

Voor degenen voor wie de woonlasten worden betaald door een derde gold op grond van de oude verordening een verlaging van 15%. Dit verandert in een korting op de uitkering omdat de betaling van de woonlasten aangemerkt wordt als inkomen. In de situaties waarin dit een verslechtering is, is het redelijk om het niet eerder in te laten gaan dan 1 juli 2012.

Toelichting algemeen

In aanvulling op de verordening en de artikelsgewijze toelichting wordt in deze algemene toelichting onderbouwd waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt. Dat wat voldoende onderbouwd en toegelicht is in de verordening wordt hier niet herhaald.

De bijstandsuitkering bestaat uit een rijksnorm, die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid moet door het algemeen bestuur in een verordening worden vastgelegd.

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig of mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het dagelijks bestuur immers bevoegd én verplicht om de bijstand bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 18, 1e lid van de wet juncto artikel 30, 4e lid van de wet.

De normen zijn voor:

  • 1.

    gezinnen (twee of meer volwassenen, met of zonder ten laste komende kinderen): 100% van het wettelijk minimumloon (= de gezinsnorm);

  • 2.

    alleenstaande ouders (één ouder met één of meer ten laste komende kinderen): 70% van de gehuwdennorm;

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm;

In de verordening zijn de criteria opgenomen op grond waarvan de toeslag wordt vastgesteld en of de norm wordt verlaagd.

De toelichting is opgebouwd aan de hand van de bepalingen in de wet over het verhogen en verlagen van de norm en de toeslag. Als eerste artikel 30 van de wet, omdat daarin algemene bepalingen zijn opgenomen over de verordening en vervolgens de artikelen 25 tot en met 29 van de wet.

Artikel 30 – De verordening- De alleenstaanden en alleenstaande ouders die alleen wonen hebben in ieder geval recht op de maximale toeslag. Dat is geregeld in artikel 3, 3e lid en artikel 5, 1e lid van de verordening. - De norm of toeslag kan lager vastgesteld worden voor schoolverlaters en 21- en 22-jarige alleenstaanden. Van die bevoegdheid mag niet gelijktijdig gebruik gemaakt worden. Voor schoolverlaters is geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid, zodat gelijktijdig gebruik niet mogelijk is.- In de verordening mogen uitsluitend verhogingen of verlagingen vastgesteld worden als bedoeld in de artikelen 25 tot en met 29 van de wet. Hieraan is voldaan. - In jurisprudentie over de toeslagen heeft de rechter bepaald dat er door een stapeling van verlagingen niet een situatie mag ontstaan waardoor de belanghebbende een inkomen resteert waarvan hij redelijkerwijs niet rond kan komen. In verband daarmee wordt in een Toeslagenverordeningen wel de anti-cumulatiebepaling opgenomen. Deze stond in de Toeslagenverordening Wij. Daarin stond dat een uitkering niet lager mag zijn dan een bepaald percentage van de norm. In deze Toeslagenverordening Wwb 2012 is geen anti-cumulatiebepaling opgenomen, omdat gelijktijdige toepassing van verlagingen niet zal leiden tot een zodanig lage uitkering, dat het onverantwoord is. In onvoorziene situaties kan gebruik gemaakt worden van de bevoegdheid op grond van de artikel 18, 1e lid van de wet de bijstand af te stemmen op de persoonlijke omstandigheden.

Artikel 25 – Alleenstaande en alleenstaande ouder- De voorwaarden en beperkingen op grond van artikel 25 en 26 zijn voldoende toegelicht in de verordening. Het gaat om de leeftijdsbegrenzing en het feit dat er geen kosten gedeeld kunnen worden met kinderen met een inkomen lager dan de toelage op grond van de Wsf 2000.

Artikel 26 - Gezin - Er had voor gekozen kunnen worden om de norm voor het gezin bestaande uit meer dan twee volwassenen niet te verlagen. Hiervoor is niet gekozen, omdat er in deze situatie evengoed sprake is van het delen van kosten. De bijstandsnorm die het gezin ter beschikking staat doet daaraan niet af. - De leeftijdsbegrenzing van 21 jaar voor het gezin is toegelicht in de toelichting op artikel 2, 2e lid van de verordening. - In de definitie van de ander in artikel 1, 1e lid is opgenomen dat de ander, waarmee kosten gedeeld kunnen worden, geen gezinslid kan zijn. Dit is voor alle duidelijkheid opgenomen omdat vóór de wetswijziging de kinderen en partners van de kinderen en kinderen van de kinderen, als anderen werden aangemerkt waarmee de kosten kunnen gedeeld konden worden. Die personen behoren nu tot het gezin en met gezinsleden worden de kosten al maximaal gedeeld.

Artikel 27 - Woonsituatie- De toeslag of norm kan worden verlaagd als de noodzakelijke kosten van het bestaan lager zijn als gevolg van de woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van de woning. - In de toelichting op artikel 6 van de verordening is de verlaging voldoende onderbouwd. - In deze verordening kan alleen de hoofdbewoner van een woning te maken krijgen met een verlaging voor het ontbreken van woonlasten.

Met de definitie van een ander is er voor gekozen dat het niet bepalend is of de ander wel of niet betaalt. Het kunnen delen van kosten is bepalend. Het is dan vervolgens inconsequent om een verlaging voor woonlasten toe te passen voor een ander die inwoont en die geen kamerhuur of kostgeld betaalt. Het toepassen van de verlaging als er niet betaald wordt, zou het voor de vorm opmaken van huurcontracten bovendien in de hand werken. Het opstellen van een simpel contract is dan immers zeer voordelig.

Artikel 28 – Schoolverlaters- Gedurende zes maanden na schoolverlating kan de norm worden verlaagd. De reden voor deze bevoegdheid is het feit dat de bijstandsuitkering hoger uit kan vallen dan het inkomen dat de studerende had.- Van deze bevoegdheid is noch in de vorige Toeslagenverordening van de Wwb noch in de Toeslagenverordening van de Wij gebruik gemaakt. De reden daarvoor is dat de Toeslagenverordening van toepassing is vanaf 21 jaar en dat er wel gebruik gemaakt is van de bevoegdheid om de toeslag voor 21- en 22-jarigen te verlagen. De verlaging voor schoolverlaters wordt als niet effectief gezien.

Artikel 29- Alleenstaande van 21 of 22 jaar- De bijstandsuitkering voor 21- en 22-jarigen is hoger dan het minimumloon. Dit kan het gebruik maken van een uitkering stimuleren en uitstroom verhinderen. Met het oog hierop werd er al gebruik gemaakt van deze verlaging en deze is ongewijzigd overgenomen in de onderhavige verordening.