Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Ubbergen

Verordening Langdurigheidstoeslag Ubbergen 2012-2

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Ubbergen
Officiële naam regelingVerordening Langdurigheidstoeslag Ubbergen 2012-2
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-11-2012Onbekend

01-11-2012

Rozet

Onbekend

Tekst van de regeling

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Ubbergen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 september 2012;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

Besluit

vast te stellen:

de Verordening Langdurigheidstoeslag Ubbergen 2012-2.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1.In deze verordening wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet werk en bijstand;

b. langdurig: een aaneengesloten periode van 36 maanden, met dien verstande dat de periode niet geacht wordt te zijn onderbroken, als de periode van onderbreking niet langer is dan in totaal drie maanden en een eventueel inkomen in deze periode niet meer bedraagt dan 100% van het wettelijk minimum loon per maand;

c. laag inkomen:

Tot 1 januari 2013: een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm;

Na 1 januari 2013: een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm;

d. peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

e. Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

f. inkomen: het inkomen als bedoelt in artikel 32 van de wet. In afwijking hiervan wordt een bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als inkomen;

g. uitzicht op inkomensverbetering: personen die in de komende jaren een ruimer inkomen kunnen verkrijgen, waaronder in ieder geval begrepen personen met een inkomen uit de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);

2. Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2a Langdurig laag inkomen

Situatie tot 1 januari 2013

Aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB is voldaan indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 2b Langdurig laag inkomen

Situatie na 1 januari 2013

Aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB is voldaan indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100 % van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 3 Hoogte van de toeslag
  • 1. Voor personen die langdurig een laag inkomen hebben en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering en voldoen aan de overige in de wet gestelde voorwaarden, bedraagt de langdurigheidstoeslag per jaar 40% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantietoeslag.

  • 2. Indien één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 jo 13 lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de aanvraagprocedure.

Artikel 4 Beleidsregels
  • 1. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2. De beleidsregels, zoals bedoelt in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 5 Inwerkingtreding en toepassingsbereik
  • 1. Deze verordening treedt in werking na vaststelling en bekendmaking en werkt terug tot 1 en met 1 januari 2012. De datum van bekendmaking staat nog niet vast.

  • 2. Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 Wwb.

  • 3. De Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 is tot uiterlijk 1 januari 2013 uitsluitend van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 Wwb. Per 1 januari 2013 vervalt de Verordening Langdurigheidstoeslag 2012.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening langdurigheidstoeslag 2012-2.

Vastgesteld door de raad van de gemeente Ubbergen in zijn openbare vergadering van 11 oktober 2012.

H.W.G.M. Vreman,                                                       P.G.I. Wilbers,

griffier.                                                                          voorzitter.

Toelichting Algemeen

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Met ingang van 1 januari 2009 is het wetsvoorstel 31 559 inwerking getreden. Daarmee is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd naar gemeenten. Tot 1 januari 2009 vond de langdurigheidstoeslag zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) zoals die tot 1 januari 2009 luidde. Daarin was nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking kwamen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben en geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven extra ondersteuning nodig hebben.

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de wettelijke grondslag, zij het dat daarnaast aan artikel 8 is toegevoegd dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

Bevoegdheid gemeenten

In artikel 36, eerste lid, is de rechtsgrond voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.”

In artikel 8 van de wet wordt bepaald dat de gemeenteraad middels een verordening regels stelt die in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. Het is een verplichting om een verordening vast te stellen, geen bevoegdheid.

Beide partners moeten aan voorwaarden voldoen

Beide partners dienen aan de voorwaarden voor langdurigheidstoeslag te voldoen. Hoewel de tekst van artikel 36, eerste lid WWB suggereert dat het recht persoonsgebonden is, dat wil zeggen dat de toeslag ook ‘een persoon’, dus een individuele belanghebbende kan worden toegekend, blijkt uit de jurisprudentie dat het begrip ‘persoon’ moet worden gelezen in relatie tot de bepalingen over de hoogte van de toeslag. Omdat daar een normbedrag voor gehuwden wordt genoemd, neemt de CRvB aan dat het recht slechts aan beiden gezamenlijk kan worden toegekend (zie CRvB 8 augustus 2006, LJN: AY8382). Voldoet één van de partners op de peildatum niet aan de voorwaarden, dan kan daarom ook geen langdurigheidstoeslag worden verstrekt.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 Wwb, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om een partner die op één van de in artikel 11 of 13 lid 1 Wwb genoemde gronden geen recht heeft op bijstand.

Als slechts één partner recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt deze rechthebbende partner

in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in artikel 2 lid 2 van deze verordening.

Geen ambtshalve verstrekking

In artikel 36 wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet gaf hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat. Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraagformulier toegezonden worden, waarna de belanghebbende door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1

Eerste lid

Hierin is vastgelegd wat onder “wet”, “langdurig” , “laag inkomen”, "peildatum" en "uitzicht op inkomensverbetering" wordt verstaan. Daarmee is uitvoering gegeven aan de opdracht die de wetgever in artikel 8 WWB aan de gemeenteraad heeft gegeven om deze begrippen nader in te vullen. Verwezen wordt naar de toepasselijke bijstandsnorm. Daarmee wordt bedoeld de bijstandsnorm genoemd in artikel 5 onderdeel c WWB.,

Tweede lid

Omdat deze verordening wordt vastgesteld ter uitvoering van een in de WWB als medebewindswet gegeven opdracht, hebben de in deze verordening gebruikte begrippen dezelfde betekenis als in de WWB. Voor de uitleg van de gehanteerde begrippen als ‘gezin’, ‘langdurigheidstoeslag’, ‘alleenstaande ouder’ e.d. wordt verwezen naar de begripsbepalingen in de WWB, de artikelen 1 t/m 6. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ geldt dat daarmee tevens bedoeld is de bijstandsuitkering die wordt verstrekt. De langdurigheidstoeslag wordt toegekend met ingang van de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan. Na indiening van een aanvraag dient beoordeeld te worden wat de peildatum is, dat is de datum waarop belanghebbende langdurig een laag inkomen en geen vermogen heeft. Het is aan de gemeente om de peildatum te bepalen. Die datum kan in het verleden liggen. In dat geval dient de toeslag met terugwerkende kracht verleend te worden. Peildatum is tevens ingangsdatum (artikel 36 lid 4 WWB). De vroegst mogelijke peildatum is 1 januari 2009, dat is de datum waarop artikel 36 WWB in werking is getreden.

Artikel 2a en artikel 2b. Langdurig laag inkomen

Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, moet de gemeenteraad vastleggen wat onder langdurig wordt verstaan en wat onder laag wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 lid 1 onderdeel b van deze verordening. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 is verlaagd van 23 naar 21 jaar kan echter worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject. De referteperiode wordt hierop afgestemd en bedraagt een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Laag inkomen

Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een wettelijke ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De wettelijke bovengrens bedraagt 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB). Bij een inkomen hoger dan deze 110 %, is geen sprake meer van een “laag” inkomen, volgens de wet.

De gemeenteraad heeft met ingang van 1 januari 2009 ervoor gekozen aan te sluiten bij de ondergrens. Uit praktische overwegingen was destijds gekozen voor een percentage van 101% in plaats van 100%. Bij een bovengrens van 100% mag het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode gemiddeld niet hoger zijn dan 100 % van de toepasselijke bijstandsnorm. De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode gemiddeld niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100 % van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding (tot maximaal 1 %) van dit lage inkomen moet worden genegeerd (vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, LJN BP5532). Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de gehele referteperiode.

Hoewel dit niet met zoveel woorden is geregeld worden co-ouders in aansluiting op de huidige praktijk, als een gezin aangemerkt. De peildatum, dat is de datum waarop de doelgroep langdurig een laag inkomen heeft, is bepalend voor de leefvorm en voor de hoogte van de toeslag. Voor personen in een inrichting gelden afwijkende bedragen. Dit is reeds in de algemene toelichting verduidelijkt. Met ‘personen’ wordt in artikel 2 hetzelfde bedoeld als in artikel 36 eerste lid WWB. Het betreft een alleenstaande (ouder) of gezin, in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar die langdurig een laag inkomen heeft.

Situatie tot 1 januari 2013 en na 1 januari 2013

Om redenen zoals rechtsgelijkheid maar ook uitvoerbaarheid stellen wij voor gedurende de rest van het kalenderjaar 2012 een bovengrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm te hanteren. Na 1 januari 2013 stellen wij voor de situatie van voor 1 januari 2012 (voor de inwerkingtreding van de huishoudinkomenstoets) te herstellen; te weten een bovengrens te hanteren van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 3. Hoogte van de toeslag

Onder het oude regime was de hoogte van de toeslag wettelijk vastgelegd (artikel 36 lid 5 WWB). Het waren vaste bedragen, die jaarlijks werden geïndexeerd. Gemeenten konden met ingang van 1 januari 2009 zelf de hoogte van de toeslag bepalen, alsmede de wijze waarop indexering plaatsvindt. Daarbij moet bedacht worden dat naar mate de toeslag lager wordt, er minder recht wordt gedaan aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, een extra voorziening voor -vaak onverwachte- vervangingsuitgaven.

In deze verordening is, evenals in de voorgaande verordeningen langdurigheidstoeslag, gekozen voor een toeslag van 40% van de geldende bijstandsnorm. Het daarvan afgeleide bedrag wordt in het voordeel van de burger naar boven afgerond. Er zijn verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Ook wordt er onderscheid gemaakt naar het wel of niet wonen in een inrichting.

Artikel 4. Beleidsregels

Omdat de uitvoering van het verstrekken van langdurigheidstoeslag is opgedragen aan het college, worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels vastgesteld. Strikt genomen dient dit niet in een verordening te worden vastgelegd. Omwille van de leesbaarheid van deze verordening is hier toch voor gekozen. Bovendien wordt het belang van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' hiermee nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dit criterium hoeft gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b Wwb niet door de gemeenteraad worden gedefinieerd. Het college zal hier wel beleidsregels over vast moeten stellen.

Artikel 5. Inwerkingtreding en toepassingsbereik

Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen”(Wet afschaffing huishoudinkomenstoets).

Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Dat is geregeld in lid 2 en 3 van dit artikel. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w Wwb blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013.

Artikel 6. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.