Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Ubbergen

Beleidsregels Langdurigheidstoeslag 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Ubbergen
Officiële naam regelingBeleidsregels Langdurigheidstoeslag 2012
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerp
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-11-2012Onbekend

13-11-2012

De Rozet

Onbekend

Tekst van de regeling

BELEIDSREGELS LANGDURIGHEIDSTOESLAG Ubbergen 2012

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a. aanvraag: aanvraag van de langdurigheidstoeslag;

  • b. aanvraagdatum: de datum waarop door belanghebbende de aanvraag voor langdurigheidstoeslag wordt gedaan;

  • c. belanghebbende: persoon die langdurigheidstoeslag aanvraagt;

  • d. bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet;

  • e. inkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de wet;

  • f. peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat;

  • g. wet: de Wet werk en bijstandinkomensgrens en recht:

  • h. Inkomensgrens en recht:

  • Tot 1 januari 2013: ontstaat recht als belanghebbende gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm en geen zicht heeft op inkomensverbetering;

  • Na 1 januari 2013: ontstaat recht als belanghebbende gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op en inkomen dat niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm en geen zicht heeft op inkomensverbetering;

  • i. referteperiode: onafgebroken periode van 36 maanden, voorafgaande aan de peildatum, waarin belanghebbende een inkomen heeft dat niet hoger is dan de geldende inkomensgrens onder artikel 1 sub h;

  • j. verordening: verordening Langdurigheidstoeslag Ubbergen 2012-2.

Artikel 2. Individuele vaststelling van de peildatum.
  • 1. Bij elke afzonderlijke aanvraag wordt vastgesteld op welke datum het recht op langdurigheidstoeslag is ontstaan. Dit kan elke dag van het jaar zijn;

  • 2. Bij een referteperiode van drie jaar is de vroegste peildatum 1 januari 2009.

Artikel 3. Partners op peildatum allebei recht.
  • 1. Partners moeten op de peildatum zelfstandig en onafhankelijk van elkaar aan de voorwaarden voldoen zoals gesteld in artikel 2 van de verordening;

  • 2. Een uitzondering op het gestelde onder lid 1 is aangegeven in artikel 3, lid 2 van de verordening;

  • 3. Als belanghebbende niet op de peildatum, maar wel tijdens de referteperiode een partner had, dan is die partner slechts van belang voor de vraag of het gezamenlijk inkomen tijdens de samenleving boven de toepasselijke inkomensgrens heeft gelegen.

Artikel 4. De hoogte van de langdurigheidstoeslag.
  • 1. De hoogte van de toeslag is afgestemd op vijf leefsituaties:

  • a. Alleenstaanden: 40 % van de voor hen geldende maandelijkse netto bijstandsnorm, uitgaande van de maximale toeslag, inclusief vakantietoeslag.

  • b. Alleenstaande ouders: 40% van de hen geldende maandelijkse netto bijstandsnorm, uitgaande van de maximale toeslag, inclusief vakantietoeslag.

  • c. Gehuwden: 40% van de voor hen geldende netto bijstandsnorm zonder verlagingen, inclusief vakantietoeslag.

  • d. Alleenstaanden of alleenstaande ouders in een inrichting: 40% van de voor hen geldende maandelijkse netto bijstandsnorm, inclusief verhoging (artikel 23, lid 2 van de wet) en inclusief vakantietoeslag

  • e. Gehuwden in een inrichting: 40% van de voor hen geldende maandelijkse netto bijstandsnorm, inclusief verhoging (artikel 23, lid 2 van de wet) en inclusief vakantietoeslag.

  • 2. Bij de vaststelling van de hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt uitgegaan van de hoogte van de bijstandsnorm op 1 januari van het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan.

  • 3. Als de leefsituatie op de aanvraagdatum anders is dan de leefsituatie op de peildatum, dan wordt de hoogte van de langdurigheidstoeslag afgestemd op de leefsituatie op de peildatum.

Artikel 5. Geen uitzicht op inkomensverbetering.
  • 1. Als belanghebbende drie jaar of langer leeft van een inkomen ter hoogte van maximaal de bepaalde inkomensgrens, dan wordt gesteld dat er geen uitzicht is op inkomensverbetering.

  • 2. Uitzonderingen op het gestelde onder lid 1 zijn:

  • a. Belanghebbenden die op de peildatum een opleiding volgen als bedoeld in de Wet Tegemoetkoming Studiefinanciering, dan wel een studie volgen als genoemd in de Wet Studiefinanciering 2000. Zij hebben uitzicht op inkomensverbetering. Daarmee vervalt hun recht op langdurigheidstoeslag. Als belanghebbende echter overtuigend kan aantonen dat na afronding van de studie geen inkomensverbetering volgt kan alsnog recht op de langdurigheidstoeslag ontstaan.

  • b. Belanghebbenden met een hoger inkomen dan bijstandsniveau die gedurende drie jaar (en niet langer) op bijstandsniveau leven wegens een minnelijke schuldregeling of WSNP traject. Na drie jaar aflossing hebben zij weer uitzicht op inkomensverbetering.

  • 3. Als bij een andere situatie dan gesteld onder lid 2 onomstotelijk kan worden vastgesteld dat er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag af te wijzen.

Artikel 6. Vaststellen van de hoogte van het inkomen van belanghebbende.
  • 1. Als belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een Wwb-uitkering, hoeft hij/zij geen bewijsstukken aan te leveren. Het recht op langdurigheidstoeslag kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de belanghebbende die aanwezig zijn bij de gemeente.

  • 2. In andere gevallen moet het inkomen van belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan:

  • a. Aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten op de peildatum en op de datum van 36 maanden voor de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken etc, en:

  • b. Aan de hand van jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum.

  • 3. Als belanghebbende de bewijsstukken genoemd onder lid 2 niet of niet geheel kan leveren, worden van belanghebbende bewijsstukken gevraagd die voldoende inzicht geven in het inkomen van belanghebbende gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum.

  • 4. In afwijking op het gestelde onder lid 2 hoeft belanghebbende alleen bewijsstukken van inkomsten aan te leveren van het jaar voorafgaande aan de peildatum, als aan hem/haar in de voorgaande jaren een langdurigheidstoeslag is toegekend.

Artikel 7. Afzetten van het inkomen tegen de geldende bijstandsnorm.
  • 1. Na vaststelling van het inkomen in de referteperiode, wordt dit afgezet tegen de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm in de referteperiode, om het recht op langdurigheidstoeslag te kunnen bepalen. Hierbij moet rekening worden gehouden met veranderingen in de leefsituatie gedurende de referteperiode, waardoor de bijstandsnorm wijzigt.

  • 2. Tot de inkomensgrens is er recht op langdurigheidstoeslag (zolang ook aan de andere voorwaarden is voldaan). Dit moet dan wel gedurende de gehele referteperiode het geval zijn.

Artikel 8. Vaststellen van het vermogen van belanghebbende
  • 1. Als belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een Wwb-uitkering, hoeft hij/zij geen bewijsstukken aan te leveren. Het recht op langdurigheidstoeslag kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de belanghebbende die aanwezig zijn bij de gemeente.

  • 2. In andere gevallen moet het vermogen van belanghebbende op de peildatum worden vastgesteld. Dit gebeurt aan de hand van bewijsstukken van het vermogen op de peildatum.

Artikel 9. Uitsluiting/afwijzing op grond van artikel 11 en 13 Wwb
  • 1. Op de peildatum moet belanghebbende voldoen aan artikel 11 Wwb (niet gedurende de referteperiode)

  • 2. De uitsluitingsgronden van artikel 13, lid 1 Wwb zijn ook van toepassing op de langdurigheidstoeslag als hiervan sprake is op de peildatum.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012 in werking, na vaststelling door Burgemeester en Wethouders. Gelijktijdig wordt de beleidsregel Langdurigheidstoeslag 2009 ingetrokken.

Artikel 11. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: beleidsregels Langdurigheidstoeslag Ubbergen 2012.

Vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ubbergen in haar vergadering van 16 oktober 2012.

Burgemeester en wethouders van Ubbergen,

mr. H.P.H. Geerards, secretaris

P.G.I. Wilbers,burgemeester.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 sub j

Waarom een referteperiode van 3 jaar aanhouden?

De Ubbergse gemeenteraad heeft de keuze gemaakt om de referteperiode te verkorten naar drie jaar (36 maanden). De termijn van drie jaar wordt door instanties als het Nibud genoemd als maximale periode waarbinnen het nog mogelijk is te reserveren voor diverse kosten. Dit sluit aan op de termijn die wordt gehanteerd bij de bijzondere bijstand duurzame gebruiksgoederen, maar ook op de aflossingsperiode bij onder meer de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Na drie jaar leven op bijstandsniveau is 'de rek eruit' en ontstaan er financiële problemen.

Artikel 2

lid 2. Per 1 januari 2009 is de referteperiode verkort naar 36 maanden (drie jaar). De vroegste peildatum waarop het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat bij 36 maanden is dan ook 1 januari 2009.

Artikel 3

lid 1. Omdat artikel 36, lid 1 Wwb spreekt van "een persoon" zou daaruit kunnen worden afgeleid dat het recht op de toeslag persoonsgebonden is. Zowel de wetgever als de CRvB hebben kenbaar gemaakt dat weliswaar wordt gesproken van "een persoon" maar dat beide partners, zelfstandig en onafhankelijk van elkaar, op de peildatum aan de voorwaarden moeten volden.

Artikel 4

lid 1. Er wordt uitgegaan van vijf hoogtes:

1. 40% van de bijstandsnorm voor gehuwden, zonder verlagingen, inclusief vakantietoeslag

2. 40% van de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders, uitgaande van een maximale toeslag, inclusief vakantietoeslag.

3. 40% van de bijstandsnorm voor alleenstaanden, uitgaande van een maximale toeslag, inclusief vakantietoeslag.

4. 40% van de bijstandsnorm voor alleenstaanden of alleenstaande ouders in een inrichting, inclusief verhoging (artikel 23 lid 2 Wwb) en inclusief vakantietoeslag

5. 40% van de bijstandsnorm voor gehuwden in een inrichting, inclusief verhoging (artikel 23, lid 2 Wwb) en inclusief vakantietoeslag.

De langdurigheidstoeslag voor een alleenstaande (ouder) of gehuwden in een inrichting is lager, uitgaande van 40% van de inrichtingsnorm. Dit is gerechtvaardigd omdat het verblijf in een inrichting/instelling minder vraagt om vervangingsinvesteringen.

lid 2. De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt jaarlijks vastgesteld aan de hand van de normbedragen van de Wwb op 1 januari van dat jaar. Het vastgestelde bedrag wordt bepaald met een afronding naar boven. 2012 wordt de hoogte van de langdurigheidstoeslag, in afwijking van het voorgaande, afgestemd op de normbedragen Wwb op 1 juli 2012. Per 1 januari 2012 waren er slechts normen beschikbaar waarbij rekening is gehouden met de huishoudinkomenstoets:

De toeslagen voor 2012 zijn:

-voor een echtpaar/samenwonenden € 535,00- voor een alleenstaande ouder € 482,00- voor een alleenstaande € 375,00

Voor personen in een inrichting, is de hoogte van de toeslag in 2012:

- voor een alleenstaande/alleenstaande ouder € 139,00

- voor een echtpaar/samenwonenden € 222,00

lid 3. In het geval belanghebbende op de peildatum gehuwd/samenwonend is en op de aanvraagdatum alleenstaand, ontvangt hij de helft van de langdurigheidstoeslag voor gehuwden. Als andersom het geval is (dus op peildatum alleen en op aanvraagdatum gehuwd/ samenwonend), ontvangt de partner waarvan op peildatum het recht is vastgesteld een langdurigheidstoeslag voor een alleenstaande (ouder). Als beide partners allebei recht hebben op de peildatum (en toen alleen waren), ontvangen ze ieder een langdurigheidstoeslag voor een alleenstaande (ouder).

Artikel 5

lid 1. Omdat zicht op inkomensverbetering vaak niet objectief kan worden vastgesteld, wordt dit uitgangspunt genomen.

lid 3. Er kunnen, buiten de gevallen genoemd onder 2, zich situaties voordoen waarbij uitzicht op inkomensverbetering met zekerheid kan worden vastgesteld. Dat is bijvoorbeeld de situatie als belanghebbende op aanvraagdatum een inkomen boven de vastgestelde inkomensgrens (tot 1-1-2013 110% en vanaf 1-1-2013 100%) heeft, maar op de peildatum niet.

Artikel 6

lid 3. De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als belanghebbende gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet. Bij iemand met wisselende inkomsten bij verschillende werkgevers of bij een zelfstandige, is dat al moeilijker. Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij belanghebbende. Die moet aannemelijk maken dat hij/zij gedurende de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen op de voor hem of haar geldende bijstandsnorm. Kan belanghebbende dat niet voldoende, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Wwb-klanten ontvangen met een uitkering die zijn minstens drie jaar ontvangen voldoen aan de criteria van de langdurigheidstoeslag. Zij ontvangen automatisch een formulier dat zij naar waarheid moeten ondertekenen. Vervolgens krijgen zij de toeslag gestort op hun rekening.

Tot slot: Net als bij andere bijzondere bijstand mogen inkomsten pas in aanmerking worden genomen als belanghebbende daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Rekening moet worden gehouden met executoriaal beslag, WSNP en minnelijk schuldregelingen.

Artikel 8

lid 2. Bij niet-Wwb klanten is het veel moeilijker om vast te kunnen stellen dat gedurende de drie jaar voor de peildatum de klant geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft gehad. Het ministerie van SZW erkend de uitvoeringstechnische complicaties en stemt ermee in dat slechts wordt vastgesteld wat het vermogen is geweest op de peildatum. Vermogen dat ook daadwerkelijk beschikbaar is op peildatum mag in aanmerking worden genomen. Indien echter vaststaat dat belanghebbende op enig moment in de referteperiode heeft beschikt over vermogen boven de vermogensgrens, heeft belanghebbende geen recht op een langdurigheidstoeslag.