Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bellingwedde

Inspraakverordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bellingwedde
Officiële naam regelingInspraakverordening
CiteertitelInspraakverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 150

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-02-2010Nieuwe regeling

28-01-2010

Streekblad 17 februari 2010

Inspraakverordening

Tekst van de regeling

Intitulé

Inspraakverordening

nr. 1/10-2

de r a a d van de gemeente Bellingwedde;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 oktober 2009, nr. 1/10-1;

gelet op artikel 150 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de “Inspraakverordening”.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

beleidsvoornemen: het voornemen van een bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

Bro:Besluit ruimtelijke ordening;

inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;

inspraakprocedure: de wijze waarop aan de inspraak gestalte wordt gegeven;

Wro: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

  • 1.

    Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

  • 2.

    Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

  • 3.

    Geen inspraak wordt verleend:

    • a.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b.

      indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is verboden;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d.

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    • e.

      indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

    • f.

      indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving;

    • g.

      inzake de voorbereiding van bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.8 Wro, voorzover deze plannen naar inhoud, omvang en locatie van beperkte betekenis zijn;

    • h.

      inzake de voorbereiding van besluiten op grond van artikel 3.6, lid 1, onder a en b van de Wro (wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen in bestemmingsplannen);

    • i.

      inzake de voorbereiding van structuurvisies als bedoeld in artikel 2.1 Wro;

    • j.

      inzake de voorbereiding van projectbesluiten als bedoeld in artikel 3.10 Wro;

    • k.

      inzake de voorbereiding van bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.13, lid 1 Wro;

    • l.

      inzake de voorbereiding van beheersverordeningen als bedoeld in artikel 3.38 Wro.

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Artikel 4 Inspraakprocedure

Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.

Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen.

Artikel 5 Eindverslag

  • 1.

    Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 2.

    Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      - een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b.

      - een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      - een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 3.

    Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar.

  • 4.

    De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.

Artikel 6 Slotbepaling

  • 1.

    De Inspraakverordening vastgesteld bij raadsbesluit van 8 april 2004 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt één dag na de dag van bekendmaking in werking.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Inspraakverordening’.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Bellingwedde

in zijn openbare vergadering van 28 januari 2010;

De griffier, De voorzitter,

Algemene toelichting

Op grond van artikel 150 van de Gemeentewet is de gemeenteraad verplicht een verordening vast te stellen waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken. De huidige Inspraakverordening dateert van 10 februari 2004 en is niet meer actueel.

Aanleiding om de Inspraakverordening te wijzigen vormt de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 juli 2008.

Omdat in de Wro deels nieuwe ruimtelijk planologische instrumenten zijn opgenomen waarover overleg en/of inspraak moet/kan worden gevoerd is het noodzakelijk de Inspraakverordening te wijzigen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Onder b. Beleidsvoornemen:

Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze worden gebaseerd.

Onder d. Inspraak:

Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.

Onder e. Inspraakprocedure:

De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 Gemeentewet bij de raad. In artikel 4, eerste lid van de Inspraakverordening is bepaald dat de uniforme openbare voorbereidingsbesluit, zoals weergegeven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Het tweede lid geeft het bestuursorgaan de ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid Awb. Het omvat in elk geval de raad, het college en de burgemeester.

Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.

Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger kan zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld.

In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Een voorbeeld hiervan is de voorbereiding van besluiten tot uitsluiting van welstandstoetsing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a en b van de Woningwet (zie artikel 12, vierde lid Woningwet).

In het derde lid zijn in vergelijking met de oude Inspraakverordening enkele nieuwe aspecten opgenomen. Deze nieuwe aspecten worden per geval toegelicht.

Onder g. Bestemmingsplannen, voorzover deze plannen naar inhoud, omvang en locatie van beperkte betekenis zijn:

Eén van de doelen van de Wro is dat de wettelijke proceduretijd voor een bestemmingsplan aanzienlijk wordt verkort. Daarbij is dan de vraag gerechtvaardigd of het altijd zinvol is om een niet wettelijk verplichte inspraakronde te houden, waardoor de proceduretijd wordt verlengd. De wenselijkheid van een inspraakprocedure voor bestemmingsplannen wordt vooral bepaald door de inhoud, omvang en locatie van het bestemmingsplan. Wanneer het niet noodzakelijk is om een (extra) inspraakronde te houden moet dit om de tijd ook vermeden worden. Anderzijds wanneer het wel noodzakelijk wordt geacht om inspraak te verlenen kan hier juist tijd mee worden gewonnen omdat daarmee wellicht zienswijzen in de formele procedure worden voorkomen. Daarom is er voor ingrijpende bestemmingsplannen wel een inspraakronde nodig, maar kan dit bij bestemmingsplannen die naar inhoud, omvang en locatie beperkt zijn vermeden worden. De vraag is dus, wanneer is er sprake van een bestemmingsplan waarvoor geen inspraak nodig is? Daarbij worden onder meer de volgende zaken betrokken:

Wat is de omvang van het plangebied?

Wat wordt er mogelijk gemaakt?

Wat is de impact op de omgeving?

Zijn er veel of weinig omwonenden?

Is hetgeen mogelijk wordt gemaakt iets nieuws, of ook al gebruikelijk in de omgeving?

Dit is een afweging die per bestemmingsplan moet worden gemaakt. Wanneer getwijfeld wordt of een bestemmingsplan beperkt is, kan dit aan het college voorgelegd worden. Op grond van het eerste lid behoud het college altijd de mogelijkheid om zelf te bepalen of een bestemmingsplan wel of geen inspraak behoeft. Dit doet weliswaar afbreuk aan de gewenste eenduidigheid, maar biedt wel de benodigde flexibiliteit die nodig is om, daar waar een (extra) inspraakronde overbodig is en alleen maar leidt tot vertraging, in te kunnen spelen op de plaatselijke omstandigheden van het geval. Grote plannen, zoals een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied vallen dus niet onder deze uitsluiting. In beginsel zal bij dit soort grote plannen altijd inspraak plaatsvinden.

Onder h. Wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen:

Op de voorbereiding van wijzigings- en uitwerkingsplannen is ook afdeling 3.4 Awb van toepassing. De regelingen waaraan deze plannen moeten voldoen zijn opgenomen in het globale bestemmingsplan, ook wel moederplan genoemd. Dit moederplan is vastgesteld via de gangbare procedure, waardoor de regelingen voor de wijzigings- en uitwerkingplannen reeds ter beoordeling van de burgers ter inzage heeft gelegen. Omdat voorafgaand aan de wijzigings- en uitwerkingsplannen al een bestemmingsplanprocedure is gevoerd is het niet nodig inspraak te verlenen.

Onder i. Structuurvisies:

Bij het vaststellen van een structuurvisie is er sprake van een verantwoordingsplicht. Dat wil zeggen dat in de structuurvisie moet worden aangegeven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de totstandkoming zijn betrokken (art. 2.1 en 2.2 Bro). Als in de Inspraakverordening niets is geregeld, dan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing (zes weken terinzagelegging met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen door belanghebbenden).

Er is geen verplichting in de Wro en/of Bro opgenomen voor overleg met overlegpartners. Er wordt zonder meer vanuit gegaan dat overheidsniveau’s elkaar informeren over en betrekken bij dit soort beleidsvoornemens. Dit is ook raadzaam, om te voorkomen dat de provincie of het rijk in het verdere proces van de planvorming met hun instrumenten (bijvoorbeeld een aanwijzing) de plannen dwarsbomen. Dit kunnen zij overigens alleen doen indien er sprake is van een provinciaal dan wel rijksbelang.

Wanneer er kaderstellende uitspraken over milieu(beoordelingsplichtige) activiteiten of over ruimtelijke ontwikkelingen met mogelijke significante effecten in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 in de structuurvisie worden gedaan, dan gelden daarvoor de wettelijke (inspraak)procedures zoals opgenomen in de Wet milieubeheer.

Gelet op de reeds voorgeschreven procedure waarbij burgers, belanghebbenden, maatschappelijke organisaties en overlegpartners worden betrokken bij de totstandkoming van de structuurvisie is het niet noodzakelijk om daar voorafgaand nog een inspraakronde te bieden.

Onder j. Projectbesluiten:

De raad heeft aangegeven dat slechts bij hoge uitzondering de procedure voor een projectbesluit wordt gevoerd in plaats van een partiële herziening. Verder zal het bij projectbesluiten in zijn algemeenheid niet gaan om grootschalige ontwikkelingen. Bovendien zal een projectbesluit slechts toegepast worden op een moment dat er sprake is van een spoedeisend (algemeen) belang. Dit noodzaakt er dan ook toe dat er geen inspraak wordt verleend, immers daarmee zou de snelheid van de procedure worden vertraagd.

Onder k. Bestemmingsplannen die volgen op een projectbesluit:

Als vervolg op een projectbesluit moet er een bestemmingsplan of beheersverordening worden vastgesteld waarin het projectbesluit is verwerkt. Artikel 3.14 Wro bepaalt dat er geen zienswijzen kunnen worden ingediend tegen dat deel van het bestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in het projectbesluit. Bovendien heeft het projectbesluit reeds een procedure doorlopen waarbij burgers hun bezwaren kenbaar konden maken. Het (opnieuw) geven van een inspraakmogelijkheid is daarom overbodig en zelfs grotendeels een wassen neus.

Onder l. Beheersverordeningen:

Een beheersverordening kan alleen opgesteld worden voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien. Het beoogt een eenvoudig instrument te zijn voor laagdynamische gebieden. Juist omdat er geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien is een inspraakronde niet noodzakelijk.

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 Gemeentewet.

Het begrip belanghebbende is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’. Deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.

Artikel 4 Inspraakprocedure

Conform artikel 150, tweede lid Gemeentewet, met als bedoeling uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen de inspraakgerechtigden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun inspraakreactie kenbaar maken. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak.

Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast. Bijvoorbeeld de zesweken termijn kan in sommige gevallen door het bestuursorgaan te lang worden bevonden. Deze termijn zou in de verordening kunnen worden aangepast of bij besluit van het bestuursorgaan op grond van het tweede lid.

Artikel 5 Eindverslag

In het eerste lid is bij de verslaglegging gekozen om af te wijken van de procedure van afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een eindverslag wordt gemaakt van hetgeen mondeling naar voren is gebracht.

Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd? etcetera.

Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte, zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

Onderdeel c schrijft voor dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de inspraakreacties wordt gedaan.

In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Het ligt voor de hand om diegenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag eventueel gepubliceerd worden in de (streek)krant of op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan gekozen worden voor een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om tijdens een eventuele inspraakavond al duidelijkheid te verschaffen omtrent de communicatie.

In het vierde lid wordt de burgemeester verplicht om het eindverslag te vermelden in zijn burgerjaarverslag. Dit is ook wettelijk vastgelegd in artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b van de Gemeentewet.

Artikel 6 Slotbepaling

In het eerste lid wordt bepaald dat de bestaande Inspraakverordening wordt ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt is de datum waarop deze verordening in werking treedt (zie het tweede lid).

In het tweede lid is aangegeven op welk moment de Inspraakverordening in werking treedt. De verordening zal op ….. gepubliceerd worden en treedt in werking op ….

In het derde lid is de citeertitel van de verordening aangegeven. Er wordt geen jaartal opgenomen om te voorkomen dat de schijn wordt gewekt dat de Inspraakverordening slechts voor een jaar geldt.