Overheidsorganisatie | Gemeente Rijnwoude |
---|---|
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Rijnwoude 2013 |
Citeertitel | "Maatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Rijnwoude 2013" |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-04-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2014 | Nieuwe regeling | 14-03-2013 Rijnwoude Koerier, 27 maart 2013 | 2013/II/7 |
01-04-2012 | 26-11-2012 | Nieuwe regeling | 08-03-2012 Rijnwoude Koerier, 28 maart 2012 | 2012/II/D | |
01-04-2012 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 08-03-2012 Rijnwoude Koerier, 28 maart 2012 | 2012/II/D |
De gemeenteraad van de gemeente Rijnwoude;
gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid Ioaw, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid Ioaz;
besluit
vast te stellen de volgende :
“Maatregelenverordening Ioaw en Ioazgemeente Rijnwoude 2013”
In deze verordening wordt verstaan onder:
Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
De Ioaw/Ioaz: de Ioaw alsmede de Ioaz, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;
Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid Ioaw/Ioaz;
Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid Ioaw/Ioaz;
Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid Ioaw en artikel 20, eerste lid Ioaz alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid Ioaw en artikel 20, tweede lid Ioaz;
Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 Ioaw/Ioaz;
Benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de Ioaw/Ioaz;
Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de Ioaw, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de Ioaz;
het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rijnwoude.
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 Ioaw/Ioaz of een op grond van hoofdstuk III Ioaw/Ioaz aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c Ioaz - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Ioaw/Ioaz zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.
De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.
1. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
2. Tenzij in de verordening anders is bepaald, bedraagt de duur van de maatregel een maand.
3. De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
de vereiste spoed zich daartegen verzet;
de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van Ioaw/Ioaz.
1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.
1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.
2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.
1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de Ioaw/Ioaz genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.
2. Indien sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen die zich gelijk voordoen en die schending opleveren van één of meerdere in de Ioaw/Ioaz genoemde verplichtingen, wordt in beginsel alleen de zwaarste maatregel toegepast.
Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de Ioaw/Ioaz, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c Ioaw/Ioaz, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.
Tweede categorie:
het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;
het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Derde categorie:
gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;
het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college angeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering.
1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op:
vijf procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;
twintig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;
veertig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde categorie.
2. In afwijking van het eerste lid, onder c, legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder a, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden
van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, voor onbepaalde duur een maatregel op ter hoogte van 100% van de uitkeringsnorm.
3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid Ioaw/Ioaz, voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:
aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel
de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.
2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan 100% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm.
3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de Ioaw en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.
2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan 100% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm.
3. Het college bestuur heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van veertig procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Ioaw/Ioaz.
2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
3. In afwijking van artikel 4, derde lid bedraagt de maatregel honderd procent van de uitkeringsnorm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 onder gelijktijdige intrekking van de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Rijnwoude 2012.
Deze verordening wordt aangehaald als: de “Maatregelenverordening Ioaw en Ioaz gemeente Rijnwoude 2013”.
Aldus besloten door de gemeenteraad van de gemeente Rijnwoude in zijn openbare vergadering van 14 maart 2013.
De griffier, de voorzitter,