Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Zeevang

Re-integratieverordening gemeente Zeevang

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Zeevang
Officiële naam regelingRe-integratieverordening gemeente Zeevang
CiteertitelRe-integratieverordening gemeente Zeevang
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Re-integratieverordening WWB van 13 maart 2011.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Wet werk en bijstand, art. 7
  3. Wet werk en bijstand, art. 8
  4. Wet werk en bijstand, art. 10, lid 2
  5. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 34
  6. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35
  7. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 36
  8. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze gewezen zelfstandigen, art. 34
  9. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze gewezen zelfstandigen, art. 35
  10. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze gewezen zelfstandigen, art. 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-02-201301-01-201308-04-2015art. 2

12-02-2013

Polder Express, 20-02-2013

R-2013-0251, 2013 02 2.9, -1.84
01-01-201321-02-2013nieuwe regeling

11-12-2012

Polder Express, 19-12-2012

R-2012-0208, 2012 10 2.15, -1.84

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening gemeente Zeevang

De raad van de gemeente Zeevang;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Zeevang;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 7, 8 en 10 lid 2 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34,35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

B E S L U I T:

vast te stellen de navolgende verordening: Re-integratieverordening gemeente Zeevang.

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van de gemeente Zeevang;

    • b.

      de wet: de Wet werk en bijstand (Wwb);

    • c.

      sociale activering: het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement;

    • d.

      trajectplan: een plan, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces of deelname aan sociale activiteiten van belanghebbende. Het is toegesneden op de persoonlijke omstandigheden en behelst: klantgegevens, klantprofiel, zoekprofiel, doel van het traject, in te schakelen organisaties en afspraken over ontwikkeltijd, begeleidingstijd en voortgangsrapportage;

    • e.

      startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onder b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college besluit over het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, aan de in artikel 7, lid 1, onder a, Wwb bedoelde personen voor zover zij jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd, waarbij het bepaalde in artikel 7, lid 3 en lid 7 Wwb onverminderd van toepassing is. Deze bepaling is tevens van toepassing op inwoners uit de gemeente Zeevang met een IOAW- of IOAZ-uitkering.

  • 2. Het college laat werkzaamheden in het kader van voorzieningen als bedoeld in lid 1, zoveel mogelijk verrichten door natuurlijke personen of rechtspersonen welke zich in het kader van hun beroep of bedrijf bezighouden met begeleiding, advisering, opleiding, arbeidsbemiddeling en andere relevante werkzaamheden gericht op inschakeling van personen in het arbeidsproces.

  • 3. Bij het aanbieden van voorzieningen als bedoeld in lid 1 heeft het college aandacht voor een evenwichtige aanpak van groepen belanghebbenden als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a Wwb en voor evenwicht in de aanpak van doelgroepen binnen deze categorieën.

  • 4. Het college kan, conform het hierover bepaalde in artikel 9 Wwb, artikel 37a IOAW, en artikel 37a IOAZ, tijdelijk afzien van het aanbieden van een voorziening als bedoeld in lid 1, wanneer daar in individuele gevallen dringende redenen voor zijn.

Artikel 3. Subsidieplafond

  • 1. Aan de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, lid 1,besteedt het college jaarlijks niet meer dan het bedrag als bedoeld in artikel 69, lid 5 Wwb.

  • 2. De gemeenteraad kan besluiten om het bedrag genoemd in lid 1 te verhogen met een nader te bepalen bedrag.

Artikel 4. Aanspraak op een voorziening

  • 1. Personen als bedoeld in artikel 2, lid 1 hebben aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 2, lid 1.

  • 2. De aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 2, lid 1 kan door het college worden geweigerd indien naar het oordeel van het college een dergelijke voorziening voor het individu niet noodzakelijk is, of wanneer met het aanbieden van de voorziening het subsidieplafond als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt overschreden.

  • 3. Ten behoeve van aanvragers uit de personengroep als bedoeld in artikel 2 lid 1 die behoren tot de categorie niet-uitkeringsgerechtigden wordt maximaal € 2.000,00 beschikbaar gesteld als tegemoetkoming in de kosten van een geïndiceerd traject.

  • 4. Het college kan, indien nadrukkelijk sprake is van individuele bijzondere omstandigheden, het onder lid 3 genoemde bedrag hoger vaststellen.

Artikel 5. Sociale activering

  • 1. Het college kan, ter uitvoering van artikel 2, aan of ten behoeve van de persoon als bedoeld in artikel 2, lid 1, een subsidie verstrekken, toestemming geven om werkzaamheden te verrichten met behoud van uitkering, dan wel dienstverlening inkopen, waardoor deze persoon in staat wordt gesteld deel te nemen aan activiteiten die bijdragen tot sociale activering.

  • 2. De deelname aan activiteiten als bedoeld in lid 1 wordt per individu vastgelegd in een trajectplan.

  • 3. Het trajectplan wordt in opdracht van het college opgesteld door een derde als bedoeld in artikel 2, lid 2 die in staat is tot het uitvoeren van een adequate diagnose van de situatie van de deelnemer en een heldere formulering van het trajectplan.

  • 4. Het trajectplan wordt in opdracht van het college uitgevoerd door een derde als bedoeld in artikel 2, lid 2 die de activiteiten uit het trajectplan adequaat kan uitvoeren of doen uitvoeren.

  • 5. De deelnemer, de uitvoeringsorganisatie en het college zijn verplicht om het trajectplan, voorafgaand aan de uitvoering ervan, te ondertekenen.

Artikel 6. Gesubsidieerde arbeid

  • 1. Het college kan, ter bevordering van de arbeidsinschakeling van personen als bedoeld in artikel 2, lid 1, diverse instrumenten, waaronder gesubsidieerde arbeid, inzetten gericht op praktijkervaring.

  • 2. De bemiddeling voor en de realisering van de werkervaringsplaatsen als bedoeld in lid 1 wordt in opdracht van het college verricht door natuurlijke personen of rechtspersonen die in het kader van hun beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevorderen.

  • 3. Het college stelt voorafgaand aan elk kalenderjaar de taakstelling voor de uitvoering, waarin genoemd het aantal gesubsidieerde arbeidsplaatsen, vast, en legt in een overeenkomst met de uitvoerder de onderlinge verdeling van taken, kosten en bevoegdheden vast.

  • 4. Een gesubsidieerde arbeidsplaats als bedoeld in lid 1 mag maximaal 24 maanden duren. Deze periode kan door het college in bijzondere gevallen met een periode van maximaal 36 maanden worden verlengd.

  • 5. In afwijking van lid 4 geldt de genoemde maximale termijn niet voor gesubsidieerde arbeidsplaatsen die voor inwerkingtreding van de wet zijn ontstaan als gevolg van de Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit in- en doorstroombanen. Voor deze subsidies wordt door het college per individu een besluit genomen over de termijn.

  • 6. Het college zorgt er bij de opdrachtverlening tot het realiseren van werkervaringsplaatsen voor dat verdringing van reguliere arbeid en concurrentieverstoring worden tegengegaan.

Artikel 7. Participatieplaats

  • 1. Het college kan aan een persoon die algemene bijstand ontvangt een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de wet aanbieden.

  • 2. Ter uitvoering van het bepaalde in lid 1 gaat de uitkeringsgerechtigde onder verantwoordelijkheid van de gemeente onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten.

  • 3. Het college draagt er zorg voor dat de participatieplaats wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die door het college, de werkgever en door belanghebbende wordt ondertekend.

  • 4. Er kan door het college na een periode van zes maanden een vergoeding in rekening worden gebracht bij de werkgever.

  • 5. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie, wordt zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 6. Het college verstrekt aan personen die gebruik maken van een participatieplaats eens in de zes maanden een premie van € 250,00 indien de werkzaamheden van belanghebbende naar het oordeel van het college de arbeidsparticipatie bevorderen.

Artikel 8. Inlichtingenplicht en terugvordering

  • 1. Personen aan wie het college een voorziening aanbiedt in het kader van deze verordening, werkgevers die een loonkostensubsidie ontvangen in het kader van deze verordening en uitvoeringsorganisaties die zijn betrokken bij het uitvoeren van deze verordening zijn verplicht om uit eigen beweging of desgevraagd het college onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze verordening onder overlegging van bewijsstukken.

  • 2. Het college kan personen aanwijzen die worden belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 3. Indien het niet nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in lid 1 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een bijdrage of een subsidie, dan herziet het college het eerder genomen besluit of trekt deze in.

  • 4. Indien een bijdrage of een subsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt kan het college het ten onrechte of te veel betaalde bedrag als onverschuldigd betaald van de belanghebbende terugvorderen.

Artikel 9. Hardheidsclausule

Het college kan inbijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening indien de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 10. Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude regeling

  • 1. De Re-integratieverordening WWB wordt ingetrokken.

  • 2. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2013.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Re-integratieverordening gemeente Zeevang.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 december 2012,

de raad van de gemeente Zeevang,

de griffier, mr. T.G. Heikens.

de voorzitter, H.C. Heerschop.

Toelichting

Algemene toelichting Re-integratieverordening gemeente Zeevang

In de Wet werk en bijstand staat, voor personen jonger dan 65 jaar, het uitgangspunt ‘werk boven inkomen’ centraal. De gemeente draagt een algemene zorg voor de activering en re-integratie van personen die een uitkering ingevolge de Wwb, IOAZ of IOAW ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden.

Het is aan de gemeente om te beoordelen of een belanghebbende op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of dat belanghebbende ondersteuning nodig heeft bij arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Aan de vormgeving van en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. De wet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling.

Personen met een uitkering ingevolge de Wwb, IOAW of IOAZ hebben de in de wet vastgelegde plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, de verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Artikelsgewijze toelichting Re-integratieverordening gemeente Zeevang

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Wwb, IOAW, IOAZ, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.

Sociale activering kan ingezet worden met als perspectief arbeidsinschakeling, maar ook met sociale redzaamheid als perspectief. Het kan het gaan om scholing, training, stage, proefplaatsing, begeleiding, advisering, vrijwilligerswerk en dergelijke. De activiteiten staan ten dienste van het perspectief van belanghebbende. Zij kunnen dus nooit louter dienen als een budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voorhanden is. Werken met behoud van uitkering (in een stage of proefplaatsing bij een werkgever) kent altijd een beperkte periode. Om problemen met het arbeidsrecht en jurisprudentie ter zake te voorkomen kan die periode nooit langer zijn dan zes maanden.

Artikel 2. Opdracht college

De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door één of meer externe opdrachtnemers. Met de uitbesteding van deze werkzaamheden aan private, niet aan gemeenten gelieerde partijen wordt bereikt dat er een vrije re-integratiemarkt ontstaat. Ingevolge de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen zal de gemeente gebruik moeten maken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures waarbij meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria.

Met betrekking tot de verplichting om aandacht te schenken aan een evenwichtige aanpak van de verschillende in de wet genoemde categorieën, en de doelgroepen daarbinnen kan het volgende worden opgemerkt. Uitgangspunt voor het aanbieden van voorzieningen is individueel maatwerk. Individueel maatwerk verhoudt zich slecht met het indelen in doelgroepen. Tegelijk moet vooral de uitstroom uit de Wwb, IOAW en IOAZ worden bevorderd. Dit betekent vanzelf dat de meeste aandacht zal gaan naar personen die een uitkering op grond van deze wetten ontvangen. Andere doelgroepen krijgen minder aandacht. Bovendien zijn de financiële middelen die de gemeente beschikbaar heeft voor het aanbieden van voorzieningen beperkt en niet toereikend om alle personen uit de categorieën waarvoor de gemeente verantwoordelijk is een aanbod te doen.

Het college kan tijdelijk afzien van het aanbieden van een voorziening wanneer daar in individuele gevallen dringende redenen voor zijn. Zorgtaken kunnen bijvoorbeeld als dringende reden worden aangemerkt indien er geen (passende) kinderopvang voorhanden is. Het volgen van een inburgeringsprogramma kan ook als dringende reden worden gezien, hoewel er ook kan worden gekeken naar de mogelijkheid om inburgering en werk te combineren (duale trajecten). Medische belemmeringen vormen als zodanig geen reden voor het afzien van het aanbieden van een voorziening. De voorziening moet dan wel aangepast zijn aan de mogelijkheden die belanghebbende heeft. In dergelijke gevallen wordt, indien nodig, gebruik gemaakt van adviezen van onafhankelijke, externe deskundigen.

Artikel 3. Subsidieplafond

Voor de kosten van de re-integratievoorzieningen kan de gemeente beschikken over een uitkering op grond van de Wet participatiebudget. Deze middelen mogen ruim worden ingezet, maar zijn geoormerkt. Zo mag het college deze middelen niet inzetten voor uitvoeringskosten, dat wil zeggen de kosten die de gemeente maakt bij de reguliere uitvoering van de bij wet opgedragen taken, en ze ook niet aanwenden om tekorten op de gebundelde uitkering inkomensvoorzieningen aan te zuiveren. Het college dient op grond van de Wet participatiebudget jaarlijks verantwoording aan het Rijk af te leggen over de besteding van het participatiebudget aan re-integratie-, inburgerings- en educatievoorzieningen. Om te voorkomen dat het college een aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als het aan de gemeente toegekende budget is uitgeput, is in de verordening een subsidieplafond opgenomen als weigeringsgrond. De gemeenteraad kan besluiten om uit eigen middelen extra budget beschikbaar te stellen (bijvoorbeeld uit een overschot op de gebundelde uitkering inkomensvoorzieningen).

Artikel 4. Aanspraak op een voorziening

Indien het college een aanvraag om ondersteuning afwijst zal zij dit met redenen omkleed moeten doen. Het college zal altijd een individuele afweging moeten maken of zij een aanspraak wil en kan honoreren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor belanghebbende. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan het college om te beoordelen of ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm deze moet krijgen, gelet op het te bereiken doel.

Artikel 5. Sociale activering

Doel van sociale activering is het bieden van ontplooiingskansen aan belanghebbenden in een achterstandspositie en het vergroten van hun mogelijkheden tot maatschappelijke participatie, al dan niet ter voorbereiding op arbeidsinschakeling, met name om sociaal isolement te voorkomen en te bestrijden. Onder de noemer sociale activering is een groot aantal activiteiten mogelijk. Het kan onder andere gaan om scholing, training, stage, proefplaatsing, individueel onderzoek, begeleiding, advisering, vrijwilligerswerk. De startsituatie van de kandidaat voor sociale activering wordt vertaald in een individueel aanbod, het trajectplan. Voor het opstellen van het trajectplan en voor de uitvoering van de activiteiten genoemd in het trajectplan maakt de gemeente gebruik van één of meer externe opdrachtnemers.

Artikel 6. Gesubsidieerde arbeid

Naast sociale activering is gesubsidieerde arbeid een belangrijk instrument in het bevorderen van de arbeidsinschakeling. Het instrument gesubsidieerde arbeid kan met name worden ingezet voor personen die wat minder productief zijn, op bredere wijze arbeidservaring moeten opdoen en/of meer dan gemiddeld begeleiding nodig hebben.

Net als bij sociale activering worden de activiteiten die te maken hebben met het realiseren van de werkervaringsplaatsen uitbesteed aan een externe opdrachtnemer en worden jaarlijks afspraken gemaakt over taakstellingen en vergoedingen voor de uitvoering en inleenvergoeding (o.a. Waterlandbanen waarvoor de opdracht bij Baanstede wordt neergelegd).

Een combinatie van gesubsidieerde arbeid en scholing of begeleiding (sociale activering) is mogelijk als de situatie van de belanghebbende hierom vraagt.

Voor gesubsidieerde banen die zijn ontstaan voor inwerkingtreding van de wet geldt niet de in artikel 6 lid 4 van deze verordening genoemde maximale termijn omdat dit een aantasting zou zijn van oude afspraken en dus van het rechtszekerheidsbeginsel.

Werkervaringsplaatsen zijn zowel in de collectieve sector als in de marktsector mogelijk. De subsidie voor werkervaringsplaatsen mag niet tot concurrentievervalsing leiden. Een bedrijf mag dus niet ‘onder de prijs’ gaan leveren, omdat er met goedkopere arbeidskrachten wordt gewerkt. Verdringing van reguliere arbeid moet worden voorkomen. Bij de plaatsing kan de voorwaarde worden gesteld dat in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van aanvang van de werkervaringsplaats niet één of meer overeenkomsten of aanstellingen tot het verrichten van vergelijkbare arbeid zijn beëindigd op grond van bedrijfseconomische redenen.

Artikel 7. Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat de uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmede voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren.

Wettelijk is bepaald dat scholing of opleiding onderdeel uit moet maken van een participatieplaats indien de belanghebbende geen startkwalificatie heeft. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op een participatieplaats. Deze scholing moet gericht zijn op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. Indien het college van mening is dat een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat of dat scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling, wordt geen scholing aangeboden.

In artikel 10a, lid 6 Wwb wordt bepaald dat degene die werkzaamheden verricht op een participatieplaats voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van die werkzaamheden recht heeft op een premie indien hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie is maximaal € 2267,00 euro per jaar (bedrag per 1 juli 2011). De regering acht het vanzelfsprekend dat degene voor wie de werkzaamheden worden verricht (derde) na het eerste jaar een vergoeding betaalt aan het college die overeenstemt met de hoogte van de premie. Immers het college heeft dan beoordeeld dat betrokkene vooruitgang heeft laten zien en het is niet meer dan vanzelfsprekend dat de derde -die daarvan profijt heeft- een financiële bijdrage daarvoor levert. In artikel 8, eerste lid, onderdeel f, van de Wwb wordt bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verstrekken van een premie aan deelnemers aan een participatieplaats. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene en de financiële bijdrage van de derde na het eerste jaar.

Artikel 8. Inlichtingenplicht en terugvordering

Dit artikel regelt de informatieplicht van belanghebbenden, werkgevers en uitvoeringsorganisaties. Daarnaast regelt dit artikel het toezicht van de gemeente en de mogelijkheid tot terugvordering bij onverschuldigde betaling.