Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Zeevang

Afstemmingsverordening Wwb, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Zeevang

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Zeevang
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wwb, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Zeevang
CiteertitelAfstemmingsverordening gemeente Zeevang
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) 2012 van 13 maart 2012.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  3. Wet werk en bijstand, art. 9a, lid 12
  4. Wet werk en bijstand, art. 18, lid 1, 2 en 3
  5. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 20
  6. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35
  7. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 20
  8. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201321-02-2013nieuwe regeling

11-12-2012

Polder Express, 19-12-2012

R-2012-0208, 2012 10 2.15, -1.84

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Zeevang

De raad van de gemeente Zeevang;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Zeevang;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdelen b en h, artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, eerste, tweede en derde lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

B E S L U I T:

vast te stellen de navolgende Afstemmingsverordening Wwb, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Zeevang (Afstemmingsverordening gemeente Zeevang).

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen
  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeevang;

    • b.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Zeevang;

    • c.

      uitkering: bijstand op grond van de Wwb of het Bbz 2004, alsmede een uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ;

    • d.

      bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Wwb of, voor zover sprake is van een IOAW of IOAZ uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW respectievelijk artikel 5 IOAZ.

Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd en, als dit van toepassing is, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

Artikel 3. Afzien van verlaging
  • 1. Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2. Het college kan afzien van een verlaging en volstaan met een schriftelijke waarschuwing, als de gedraging niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van uitkering en de gedraging niet plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3. Het college kan afzien van de tenuitvoerlegging van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Hiervan wordt een belanghebbende schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
  • 1. De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van een verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast:

    • a.

      voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald in verband met opschorting;

    • b.

      door middel van herziening van de uitkering en terugvordering van het te veel verstrekte over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad dan wel de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden, ingeval het niet mogelijk is om een lopende uitkering af te stemmen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging toegepast vanaf de ingangsdatum van de uitkering indien de gedraging wordt geconstateerd bij de beoordeling van een aanvraag.

Artikel 5. Berekeningsgrondslag
  • 1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 Wwb; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in hoofdstuk 2 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm plus de op grond van artikel 12 Wwb verleende bijzondere bijstand’.

  • 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in hoofdstuk 2 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de verplichtingen

Artikel 6. Gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 18 lid 2 Wwb, artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingplicht als bedoeld in artikel 17 Wwb respectievelijk artikel 78s lid 3 en 4 Wwb, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ voor zover dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van uitkering;

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in paragraaf 6.3 van de Wet werk en bijstand.

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingplicht bedoeld in artikel 17 WWB respectievelijk artikel 78s lid 3 en 4 Wwb, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ als dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van uitkering;

    • b.

      het niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij het UWV-WERKbedrijf, zoals bedoeld in artikel 9 Wwb, artikel 37 1b IOAW en artikel 37 1b IOAZ.

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    • b.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • d.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b Wwb, waaronder mede begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a Wwb, artikel 10 lid 1 Wwb, artikel 2 lid 3 onderdeel b Bbz 2004 respectievelijk artikel 36 lid 1 IOAW en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAW en artikel 36 lid 1 IOAZ en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • e.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b Wwb respectievelijk artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAW en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 9a lid 1 Wwb respectievelijk artikel 38 lid 1 IOAW en artikel 38 lid 1 IOAZ;

    • f.

      het onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 Wwb of artikel 55 Wwb, voorzover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 Wwb;

    • g.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel c Wwb, artikel 37 lid 1 onderdeel f IOAW of artikel 37 lid 1 onderdeel f IOAZ.

  • 4.

    vierde categorie:

    • a.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b Wwb, waaronder mede begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan het uitvoeren van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a WWB, artikel 10 lid 1 Wwb, artikel 2 lid 3 onderdeel b Bbz 2004 respectievelijk artikel 36 lid 1 IOAW en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAW en artikel 36 lid 1 IOAZ en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • d.

      het zich ernstig misdragen tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wwb, IOAW of IOAZ.

Artikel 7. Percentage van de verlaging
  • 1. Het college stelt de verlaging van de uitkering bedoeld in artikel 18 lid 2 WWB respectievelijk artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ vast op:

    • a.

      vijf procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      twintig procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. Het college kan, in afwijking van het eerste lid, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen, tot een minimum van vijf procent en een maximum van honderd procent, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 8. Duur van de verlaging
  • 1. Een verlaging van de uitkering bedoeld in artikel 18 lid 2 Wwb respectievelijk artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ vindt plaats:

    • a.

      voor de duur van een kalendermaand, wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging;

    • b.

      voor de duur van twee kalendermaanden, wanneer sprake is van een tweede verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de eerste als verwijtbaar aangemerkte gedraging.

  • 2. Het college kan bij een derde en volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging de uitkering voor nader te bepalen duur verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college in bijzondere gevallen de uitkering verlagen voor een langere duur, als de ernst van die gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. De duur van verlaging kan worden gekoppeld aan de periode gelijk aan de ‘herstelperiode’ van de geconstateerde tekortkoming.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen
  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlaging wordt gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 10. Heroverweging
  • 1. Het college heroverweegt de in artikel 8, tweede en derde lid van deze verordening bedoelde verlaging, of de verlaging die na een eerdere heroverweging voor een periode langer dan drie maanden of voor nader te bepalen duur is voortgezet, binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot verlaging of voortzetting van de verlaging.

  • 2. In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging.

  • 3. Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de verlaging het percentage van de verlaging verdubbelen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Hoofdstuk 3 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

Artikel 11. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Indien het college de uitkering op grond van artikel 20 lid 1 IOAW of artikel 20 lid 2 IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 12. Inwerkingtreding
  • 1. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2013.

  • 2. De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening gemeente Zeevang.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 december 2012,

de raad van de gemeente Zeevang,

de griffier, mr. T.G. Heikens.

de voorzitter, H.C. Heerschop.