Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

VERORDENING van den 4den januari 1930, houdende nadere voorzieningen op het stuk van wapenen en munitie

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingVERORDENING van den 4den januari 1930, houdende nadere voorzieningen op het stuk van wapenen en munitie
CiteertitelVuurwapenverordening 1930
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het tijdstip van inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling is vastgesteld bij landsbesluit van 7-1-1930 (P.B. 1930, no. 4).

Het tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling van 21-5-1947 (P.B. 1947, no. 66) is vastgesteld bij landsbesluit van 8-7-1947 (P.B. 1947, no. 94).

Het tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling van 8-10-1952 (P.B. 1952, no. 121) is vastgesteld bij landsbesluit van 15-11-1952 (P.B. 1952, no. 141).

Het tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling van 11-9-1997 (P.B. 1997, no. 237) is vastgesteld bij landsbesluit van 25-11-1997 (P.B. 1997, no. 251).

Het tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling van 28-3-2000 (P.B. 2000, no. 28) is vastgesteld bij landsbesluit van 28-5-2002 (P.B. 2002, no. 80).

Het tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling van 16-2-2004 (P.B. 2004, no. 16) is vastgesteld bij landsbesluit van 19-2-2004 (P.B. 2004, no. 19).

Krachtens landsbesluit van 29-9-1967 is een doorlopende tekst van deze regeling geplaatst in P.B. 1967, no. 169.

Abusievelijk is bij P.B. 1999, no.242, artikel 12 van deze regeling gewijzigd, terwijl het artikel daaruit was geschrapt bij P.B. 1997, no. 237.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Wapenverordening 1931

Vuurwapenbesluit 1930

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2004art. 3

16-02-2004

P.B. 2004, no. 16

onbekend
01-06-2002art. 11a

28-03-2000

P.B. 2000, no. 28

onbekend
01-12-2001art. 3, 8

03-08-2001

P.B. 2001, no. 80

onbekend
01-04-2000

29-12-1999

P.B. 1999, no. 242

onbekend
01-10-1997art. 12, 13, 14

11-09-1997

P.B. 1997, no. 237

onbekend
29-06-1996art. 4, 7, 9, 11, 13, 13a, 13b, 13c, 13d, 13e, 14

27-06-1996

P.B. 1996, no. 74

onbekend
21-08-1993art. 6, 11

12-07-1993

P.B. 1993, no. 71

onbekend
06-04-1967

16-03-1967

P.B. 1967, no. 49

onbekend
23-10-1952

08-10-1952

P.B. 1952, no. 121

onbekend
12-07-1947

21-05-1947

P.B. 1947, no. 66

onbekend
01-04-1937

30-03-1937

P.B. 1937, no. 20

onbekend
08-11-1931

07-11-1931

P.B. 1931, no. 77

onbekend
15-02-1930Nieuwe regeling

04-01-1930

P.B. 1930, no. 2

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING van den 4den januari 1930, houdende nadere voorzieningen op het stuk van wapenen en munitie

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening worden:

  • 1°.

    onder vuurwapenen mede verstaan bommen, handgranaten en dergelijke voor ontploffing of voor het verspreiden van vergiftige, verstikkende of weerloosmakenden gassen bestemde wapenen, vlammenwerpers, zomede, naar bij besluit van de Gouverneur te stellen regelen, alarmpistolen en andere soortgelijke voor bedreiging of afdreiging geschikte voorwerpen;

  • 2°.

    onder vuurwapenen begrepen onderdelen van vuurwapenen;

  • 3°.

    onder munitie begrepen onderdelen van munitie.

Artikel 2

Bij besluit van de Gouverneur kunnen invoer, uitvoer, doorvoer en vervoer van vuurwapenen en munitie verboden worden.

Naar regelen te stellen bij besluit van de Gouverneur kan een verbod, als bedoeld in het voorgaand lid, ontheffing worden verleend. Aan die ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden, alsmede de eis, dat zekerheid voor nakoming dier voorwaarden wordt gesteld.

Artikel 3

  • 1. Het is verboden een vuurwapen of munitie voorhanden te hebben, behoudens de uitzonderingen in het volgend lid genoemd.

  • 2. De bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, komt enkel toe:

    • 1°.

      aan een publiekrechtelijk lichaam;

    • 2°.

      aan hem, die het wapen voor een publiekrechtelijk lichaam onder zich heeft;

    • 3°.

      aan hem, die ingevolge de "Wapenverordening 1931" het wapen bij zich mag hebben;

    • 4°.

      aan schietverenigingen, met volledige rechtsbevoegdheid zolang de in artikel 2a van de Wapenverordening 1931 bedoelde vergunning van kracht is, benevens aan de bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, toegelaten weerkorpsen;

    • 5°.

      aan hem, die het wapen voorhanden heeft met algemene of bijzondere machtiging van het betrokken Plaatselijk Hoofd van Politie. Aan de machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden. Zij wordt alleen verleend voor zover enig redelijk belang dat vordert en misbruik van de machtiging of van het vuurwapen niet is te vrezen. Zij kan tot bepaalde tijden en plaatsen worden beperkt.

  • 3. De machtiging bedoeld onder 5 van het voorgaande lid, wordt schriftelijk aangevraagd. De aanvrager verstrekt zo veel mogelijk de van hem gevraagde inlichtingen en bescheiden. Binnen een maand wordt op de aanvraag schriftelijk beschikt. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk niet wordt ingewilligd, is de beschikking met redenen omkleed.

  • 4. Het plaatselijke hoofd van politie is te allen tijde bevoegd elke verleende machtiging bij een met redenen omklede beschikking te schorsen of in te trekken. Hij kan in dringende gevallen deze beschikking bij voorraad uitvoerbaar verklaren.

  • 5. Hij, die niet bevoegd is om een vuurwapen voorhanden te hebben, is eveneens niet bevoegd om munitie voorhanden te hebben, tenzij hij ingevolge bestaande wettelijke regelingen tot dit laatste gerechtigd is.

Artikel 4

Allen, die van het afleveren van vuurwapenen of van munitie aan particulieren een beroep of een gewoonte maken, zijn verplicht een doorlopend register te houden en daarin onverwijld aantekening te doen van alle door hen onder enige titel ontvangen of afgeleverde vuurwapenen of munitie.

Zij zijn verplicht daarin onverwijld te vermelden nauwkeurige gegevens, gericht op de identificatie van de voorwerpen, de namen en woonplaatsen zowel van degenen van wie de voorwerpen afkomstig of voor wie deze bestemd zijn, als van hen uit wier handen zij de voorwerpen hebben ontvangen of in wier handen zij deze hebben afgeleverd en voorts datum en plaats van afgiften van de machtigingen, consenten, geleidebiljetten en permitten, welke ingevolge deze verordening of de Wapenverordening 1931 aan bedoelde personen verleend mochten zijn, alsmede hetgeen verder door het betrokken Plaatselijk Hoofd van Politie mocht worden voorgeschreven.

Zij zijn verplicht het register op eerste aanvraag ter inzage te vertonen aan elke der ambtenaren in artikel 13 bedoeld.

Artikel 5

Het is verboden een handgranaat of dergelijk voor ontploffing of voor het verspreiden van verstikkende of vergiftige gassen bestemd wapen, een vlammenwerper, een kanon, een machinegeweer of een onderdeel van een dier vuurwapenen te vervaardigen, te herstellen of voorhanden te hebben.

Het voorgaande is niet van toepassing ten aanzien van het vervaardigen, herstellen of voorhanden hebben van een der daarin genoemde vuurwapenen door iemand, die bevoegd is het wapen voorhanden te hebben.

Artikel 6

Het is verboden een vuurwapen binnen het grondgebied van de Nederlandse Antillen af te leveren.

Het voorgaande lid is niet van toepassing ten aanzien van het afleveren van een vuurwapen:

  • 1°.

    aan iemand, die bevoegd is het wapen voorhanden te hebben;

  • 2°.

    aan iemand, die ingevolge de "Wapenverordening 1931" het wapen bij zich mag hebben;

  • 3°.

    door iemand, die, bevoegd om het wapen voorhanden te hebben, het tijdelijk in bewaring geeft aan een meerderjarige, die tot hem in dienstbetrekking staat, of aan een meerderjarige huisgenoot.

Artikel 7

Naar regelen bij besluit van de Gouverneur te stellen, kan van personen, die ingevolge deze verordening een machtiging of krachtens een besluit van de Gouverneur, als bedoeld in artikel 2, een consent van invoer, uitvoer, doorvoer of vervoer aanvragen, een bedrag worden geheven ter vergoeding van de kosten van administratie en toezicht.

De machtiging of het consent en de vuurwapens en de munitie, waarop zij betrekking hebben moeten op eerste aanvraag worden vertoond aan de in artikel 13, eerste lid, bedoelde ambtenaren.

Artikel 8

Het plaatselijke hoofd van politie is verplicht een register te houden en daarin aantekening te doen van elke verleende machtiging, bedoeld in artikel 3, zomede van elke schorsing of intrekking van zodanige machtiging. De Gouverneur is bevoegd bij besluit voorschriften te geven met betrekking tot de registratie der personen, die vuurwapens voorhanden hebben.

Artikel 9

  • 1. Het Plaatselijk Hoofd van Politie is bevoegd te bevelen, dat personen, die zonder daartoe bevoegd te zijn, vuurwapens of munitie voorhanden hebben, deze binnen een daarvoor te stellen termijn, op daartoe aan te wijzen plaatsen of in handen van daartoe aan te wijzen personen in bewaring zullen geven. Na daartoe bekomen machtiging van de Gouverneur kan het bevel ook tot andere personen worden gericht.

  • 2. Het bevel wordt hetzij door of vanwege het betrokken Plaatselijk Hoofd van Politie mondeling of schriftelijk gericht tot degene, wie het aangaat, hetzij gegeven bij algemene bekendmaking. Die bekendmaking geschiedt op de wijze door het betrokken Plaatselijk Hoofd van Politie bepaald.

  • 3. Kan het optreden van het betrokken Plaatselijk Hoofd van Politie niet worden afgewacht, dan kan voor zover betreft personen, die zonder daartoe bevoegd te zijn vuurwapenen of munitie voorhanden hebben, bij dringende noodzakelijkheid een bevel als bedoeld in het eerste lid worden gegeven door de in artikel 13, eerste lid, bedoelde ambtenaren. Het wordt alsdan mondeling of schriftelijk gericht tot degene, wie het aangaat.

Artikel 10

De in bewaring gegeven vuurwapenen en munitie worden, voor zover het betrokken Plaatselijk Hoofd van Politie dat nodig acht, voor onmiddellijk gebruik ongeschikt gemaakt.

Over de in bewaring gegeven vuurwapenen en munitie kan de rechthebbende beschikken met goedvinden van het betrokken Plaatselijk Hoofd van Politie.

Ter zake van de bewaring van vuurwapenen of munitie voor iemand, die niet bevoegd is die voorwerpen voorhanden te hebben, is aan 's Lands kas een bewaarloon verschuldigd, dat door de Gouverneur bij besluit wordt vastgesteld. Tot verhaal van dat bewaarloon kunnen de voorwerpen, zodra dat nodig blijkt, op last van de Gouverneur worden verkocht. De opbrengst is na aftrek van het bewaarloon en de op de verkoop vallende kosten, ter beschikking van de rechthebbende.

Artikel 11

Hij, die een bij of krachtens deze verordening gesteld verbod, overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste tienduizend gulden. Indien echter, naar hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, enig voorwerp met betrekking tot hetwelk het feit wordt begaan is een bom, een handgranaat of een dergelijk voor ontploffing of voor het verspreiden van verstikkende of vergiftige gassen bestemd wapen, een vlammenwerper, een kanon, een machinegeweer of een onderdeel van een dier vuurwapenen, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van ten hoogste vijfentwintig duizend gulden opgelegd.

Hij die handelt in strijd met de artikelen 4, 7, tweede lid, of 13b, vierde lid, of een bevel als bedoeld bij artikel 9 niet nakomt, of niet voldoet aan een vordering als bedoeld in artikel 13d, derde lid, of artikel 13e, eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden.

De bij deze verordening strafbaar gestelde feiten worden, indien daarop mede gevangenisstraf is gesteld, als misdrijven en overigens als overtredingen beschouwd.

Artikel 11a

  • 1. Bij schuldigverklaring wegens het begaan van een misdrijf genoemd in artikel 11, eerste lid, is de duur van de op te leggen gevangenisstraf ten minste een vierde deel van de in dat artikel bepaalde maximale gevangenisstraf, indien tijdens het begaan van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem op grond van één der in artikel 11, eerste lid, genoemde misdrijven uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan, of indien tijdens het begaan van het misdrijf het recht tot uitvoering van die gevangenisstraf nog niet is verjaard.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is eveneens van toepassing indien tijdens het begaan van het in dat in dat lid bedoelde misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem op grond van één der in artikel 438a, eerste lid, 438b van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen, artikel 11a, eerste lid, van de Wapenverordening 1931 dan wel artikel 11e, eerste lid, van de Opiumlandsverordening 1960 genoemde misdrijven uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan, of indien tijdens het begaan van het misdrijf het recht tot uitvoering van die gevangenisstraf nog niet is verjaard.

Artikel 12

[vervallen]

Artikel 13

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens deze landsverordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      de bij artikel 184 van het Wetboek Strafverordening aangewezen ambtenaren;

    • b.

      de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, waar, naar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden, in verband met de uitoefening van een bedrijf, vuurwapens of munitie aanwezig zijn, te betreden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening te betreden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig is. Zij zijn bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, voor zover dit voor het doel van het betreden redelijkerwijs nodig is. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich die desnoods met behulp van sterk arm.

  • 3. De in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde ambtenaren hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen, waar, naar zij redelijkerwijze kunnen vermoeden, vuurwapenen of munitie aanwezig zijn, en kunnen op die plaatsen ter inbeslagneming huiszoeking doen. Is de plaats een woning, tevens een woning of alleen door een woning toegankelijk, dan treden zij deze zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner niet binnen dan op algemene of bijzondere schriftelijke last van de officier van justitie, of op een bijzondere schriftelijke last van een hulp-officier van justitie.

    Van het binnentreden wordt door hen proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vierentwintig uur aan degene, wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt toegezonden.

Artikel 13a

De in artikel 13, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd ladingen, waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat vuurwapenen en munitie daarvan deel uitmaken, aan onderzoekingen te onderwerpen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig is. Daartoe kunnen zij vorderen dat de verpakking van goederen wordt geopend en dat ook overigens de medewerking wordt verleend die voor die onderzoekingen is vereist.

Artikel 13b

  • 1. De in artikel 13, eerst lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd van personen die betrokken zijn bij het vervaardigen, transformeren of van het herstellen, verhandelen, afleveren of vervoeren van vuurwapenen of munitie een beroep of gewoonte maken, en van personen die houder zijn van een schriftelijke algemene of bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel 5, alsmede van rechtspersoonlijkheid bezittende schietverenigingen en toegelaten weerkorpsen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel 4, alle inlichtingen te verlangen die redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig zijn.

  • 2. Zij zijn bevoegd van de in het eerste lid bedoelde personen, verenigingen en weerkorpsen inzage te verlangen van boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig is.

  • 3. Zij zijn bevoegd van de boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden kopieën te maken. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.

  • 4. De personen van wie inlichtingen of inzage van boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden worden verlangd zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 4, derde lid, en artikel 7, tweede lid, verplicht die onverwijld te verstrekken.

  • 5. Zij die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het verschaffen van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover het betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt.

Artikel 13c

  • 1. De in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij vuurwapenen zijn gebruikt of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.

  • 3. Indien geen medewerking wordt verleend, kunnen de in het eerste lid bedoeld ambtenaren en personen, op kosten en risico van de houder van goederen, in het nodige voorzien.

Artikel 13d

  • 1. De in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij vuurwapenen zijn gebruikt of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen daartoe vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar en door een aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen terzake medewerking verlenen.

Artikel 13e

  • 1. De in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd van personen die zich op de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats bevinden te vorderen dat deze hun medewerking verlenen aan een onderzoek aan de kleding, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij vuurwapenen zijn gebruikt of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.

Artikel 14

  • 1. De in artikel 13, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een persoon, verdacht van overtreding van het in de artikelen 3, eerste lid, 5, eerste lid, of 6, eerste lid, gestelde verbod, door het voorhanden hebben van een vuurwapen en of munitie, indien tegen hem ernstige bezwaren bestaan, aan zijn lichaam en kleding te onderzoeken.

  • 2. De in artikel 13, eerste lid, bedoelde ambtenaren alsmede andere daartoe door of vanwege het bevoegde gezag als buitengewoon agent van politie aangewezen personen zijn bevoegd een persoon die zich bevindt op een voor aankomst en vertrek van reizigers bestemd gedeelte van een luchthaventerrein te allen tijde aan zijn kleding en reisbagage te onderzoeken.

Artikel 15

Deze verordening is niet van toepassing op vuurwapenen, welke voor gebruik als zodanig niet geschikt te maken zijn of het karakter dragen van oudheden.

Artikel 16

Deze verordening treedt in werking op een door de Gouverneur te bepalen tijdstip.

Zij kan worden aangehaald als "Vuurwapenverordening" met bijvoeging van het jaartal van het Publicatieblad, waarin zij is afgekondigd.