Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bussum

Toeslagenverordening WWB Gemeente Bussum 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bussum
Officiële naam regelingToeslagenverordening WWB Gemeente Bussum 2012
CiteertitelToeslagenverordening Wet Werk en Bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpRV2012-086

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikel 8, eerste lid, onder b en artikel 18 van de Wet Werk en Bijstand.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201201-01-2015Nieuwe regeling (aanpassing van de oude)

27-09-2012

Bussums nieuws

Onbekend

Tekst van de regeling

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Bussum;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van

Bussum, nummer RV2012-086;

gelet op artikel 8, eerste lid, onder b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

Onder gelijktijdige intrekking van de Toeslagenverordening WWB 2010,

vast te stellen de volgende

ToeslagenverordeningWWB gemeente Bussum 2012

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet;

  • c.

    zorgbehoevende: het vanwege ziekte blijvend niet in staat zijn een eigen huishouding te voeren, omdat hij of zij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen, dan wel aanspraak kan maken op een plaats in een AWBZ-instelling, maar daarvan heeft afgezien of daarvoor nog op een wachtlijst staat.

  • d.

    pensioengerechtigde leeftijd: de datum waarop recht op de AOW (Algemene Ouderdomswet) ontstaat.

Artikel 2. Toepassingsbereik

De bepalingen van deze verordening zijn uitsluitend van toepassing op alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, en op gehuwden waarvan beide belanghebbenden ouder dan 21 of jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3. Toeslagen

  • 1.

    De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 3.

    De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 4.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt niet aangemerkt als "één ander

waarmee kosten kunnen worden gedeeld":

  • a.

    een inwonend kind tot 21 jaar;

  • b.

    zorgbehoevenden die door belanghebbenden worden verzorgd;

  • c.

    een inwonend kind van 21 jaar of ouder, dat inkomen heeft uit studiefinanciering, al dan niet aangevuld met andere inkomsten, zolang het totale inkomen van het kind niet het bedrag genoemd in artikel 3.18 WSF2000 overschrijdt.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4. Verlagingen

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

  • 2. Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a.

    20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

  • c.

    10 procent van de voor belanghebbende toepasselijke norm, indien de kosten van huur of hypotheeklasten lager zijn dan 10 procent van de voor belanghebbende toepasselijke norm.

Artikel 6. Verlaging Schoolverlaters

De verlaging bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

  • 3. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 6 van toepassing is.

Artikel 8. Co-ouderschap

Op basis van artikel 18, lid 1 van de wet wordt de norm van een co-ouder bepaald op de alleenstaande oudernorm. De toeslag waar belanghebbende recht op heeft op grond van artikel 3 tot en met 7 wordt verlaagd met 10 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 9. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 8 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:

  • a.

    35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 10. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 01 oktober 2012

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 september 2012.

De secretaris, De voorzitter,

Algemene toelichting

Wet Werk en Bijstand 2012

De Tweede Kamer heeft een wijzigingswet aangenomen waarin de Wet werk en bijstand (WWB) op verschillende onderdelen wordt aangescherpt en de Wet investeren in jongeren (WIJ) wordt ingetrokken. De wijzigingswet is op 1 januari 2012 in werking getreden.

De wijzigingswet brengt met zich mee dat beleid en regelgeving op gemeentelijk niveau op diverse onderdelen moet worden aangepast. Voor een deel zijn dit aanpassingen van vooral technische aard, waarin de gemeente niet of nauwelijks beleidsvrijheid heeft. Daarnaast zijn er inhoudelijke wijzigingen waarbij de gemeente een zekere mate van beleidsruimte heeft, die uitgewerkt moet worden in verordeningen en/of beleidsregels.

Dit zijn de wijzigingen in de Wet werk en bijstand:

  • ·

    De Wet investeren in jongeren (WIJ) wordt afgeschaft.

  • ·

    Jongeren die bijstand aanvragen moeten eerst vier weken op zoek naar werk.

  • ·

    De gemeente kan een tegenprestatie voor de bijstand vragen.

  • ·

    Mensen zonder sollicitatieplicht mogen korter naar het buitenland.

  • ·

    Er is een landelijke inkomensgrens voor enkele regelingen voor minima.

  • ·

    Er zijn strengere eisen voor vrijstelling van de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders.

  • ·

    Er is een nieuwe regeling voor vrijlating van inkomsten voor alleenstaande ouders.

  • ·

    Tijdelijk gold een huishoudinkomenstoets, die is vervolgens weer met terugwerkende kracht afgeschaft.

De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, zodat het college het beleid kan uitvoeren.

Categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Er is is gekozen voor een forfaitaire benadering. Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

In artikel 8, lid 1 onderdeel c en 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de landelijk vastgestelde norm verhoogd of verlaagd moet worden en op grond van welke criteria.

De volgende toeslagen en verlagingen zijn mogelijk op grond van de aangescherpte WWB:

  • ·

    Een toeslag voor de alleenstaande (ouder) die de algemene bestaanskosten niet volledig met een ander kan delen (art. 25 WWB);

  • ·

    Een verlaging voor gehuwden die de algemene bestaanskosten kunnen delen met een ander (art. 26 WWB);

  • ·

    Een verlaging als er lagere algemene bestaanskosten zijn in verband met de woonsituatie (art. 27 WWB);

  • ·

    Een verlaging in verband met het recent hebben beëindigd van een scholing of opleiding waarvoor aanspraak bestond op een tegemoetkoming in de schoolkosten dan wel studiefinanciering (art. 28 WWB);

  • ·

    Een verlaging van de toeslag in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (art. 29 WWB).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.

Dit artikel geeft de definitie van de gebruikte begrippen.

Artikel 2.

Dit artikel geeft de doelgroep van de verordening aan.

Artikel 3.

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Artikel 4 en 5

In het vierde en vijfde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) de verlaging vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene.

Niet alleen doordat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander, maar bijvoorbeeld ook door het ontbreken van woonkosten kan sprake zijn van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Bij de bijstandsverlening kan met deze lagere bestaanskosten rekening worden gehouden. Om die reden is artikel 27 in de wet opgenomen, omdat de artikelen 25 en 26 van de wet uitsluitend betrekking hebben op het kunnen delen van kosten met een ander. Dat impliceert dat er sprake is van het gezamenlijk bewonen van een woning.

Burgemeester en wethouders zijn niet verplicht om van deze verlagingsmogelijkheid gebruik te maken. Als wel gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid is voor de toepassing van doorslaggevend belang of jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn.

Artikel 6.

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Met deze omstandigheden wordt al rekening gehouden in artikel 4 en 5 van de Toeslagenverordening.

Artikel 7.

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

In het tweede lid wordt geregeld, dat de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 WWB.

In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b WWB om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.

Artikel 8.

Het begrip co-ouderschap impliceert dat beide ouders na echtscheiding de zorg behouden voor de kinderen. Omdat de ouder niet de volledige zorg heeft wordt niet voldaan aan de begripsomschrijving van een alleenstaande ouder. Evenmin wordt voldaan aan de omschrijving van alleenstaande. De betrokken ouder heeft immers wel de zorg voor een of meer kinderen. De gemeente dient te bepalen welke norm toegepast wordt. Door de co-ouder aan te merken als een eenoudergezin en de gemeentelijke toeslag te beperken tot maximaal 10 procent op grond van het feit dat de algemene bestaanskosten (kosten van opvoeding en verzorging van ten laste komende kinderen) kunnen worden gedeeld, kan een ingewikkelde berekening achterwege blijven. Voorwaarde: er moet sprake zijn van formeel co-ouderschap en niet van een onderlinge regeling. Er moet een rechterlijke beslissing zijn waaruit blijkt dat er sprake is van co-ouderschap, of gedeelde zorg. Dit ter onderscheiding van bezoekregelingen.

Artikel 9.

Om te voorkomen dat er uitkeringsgerechtigden onder het bestaansminimum terecht kunnen komen door een stapeling van verlagingen en/of het niet verstrekken van toeslagen. Daarom is er voor gekozen om in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Artikel 10.

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als gebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet WWB

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bussum, gehouden op 27 september 2012.

de griffier, de voorzitter,

Afwijkingen van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 ten opzichte van de modelverordening van de VNG

In onderstaand overzicht ziet u de voorgestelde inhoudelijke afwijkingen met de motivatie hiervoor.

Artikel uit de verordeningVoorstel ModelverordeningReden
2Leeftijdsgrens 21 Keuze tussen 18 en 21De toeslagenverordening is niet van toepassing op alleenstaanden en alleenstaande ouders tussen de 18 en 21. Om te voorkomen dat de uitkering van jongmeerderjarige gehuwden te laag uit zou kunnen vallen is in de verordening een leeftijdsgrens van 21 jaar gekozen. Conform het coalitieprogramma wordt hier voor een ruimere optie gekozen zodat gehuwden jonger dan 21 geen slechtere positie hebben dan ongehuwde leeftijdsgenoten.
5 sub bInvoegen mogelijkheid tot verlaging in geval van lage woonkostenAlleen verlaging indien geen woning of geen woonkosten.Om ervoor te zorgen dat mensen die lage woonkosten hebben niet onevenredig veel bijstand ontvangen, is een bepaling opgenomen die bepaalt dat lagere woonkosten een verlaging van de bijstand kunnen betekenen. Een hogere uitkering is dan namelijk niet nodig. Dit is conform het coalitieprogramma vanuit het principe inkomensondersteuning waar nodig.
8 Co-ouderschapGeen bepalingAls ouders gedeeltelijke zorg verlenen aan een kind, is niet de gehele alleenstaande-oudernorm nodig. De kosten voor de zorg voor het kind worden immers ook gedeeld. Ook dit is conform het coalitieprogramma vanuit het principe inkomensondersteuning waar nodig.