Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Schijndel

Wmo-verordening gemeente Schijndel 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Schijndel
Officiële naam regelingWmo-verordening gemeente Schijndel 2011
CiteertitelWmo-verordening gemeente Schijndel 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Artikel 9.1 bevat een hardheidsclausule.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning
  3. Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201101-01-2012nieuwe regeling

16-12-2010

Schijndels Weekblad, 30-12-2010

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Wmo-verordening gemeente Schijndel 2011

De raad

gezien het voorstel van het college van 26 oktober 2010;

gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Gemeentewet;

b e s l u i t e n :

de navolgende Wmo-verordening gemeente Schijndel 2011 vast te stellen:

Artikel 1.1 – Begripsbepalingen
  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schijndel;

    • b.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      WVG: Wet voorzieningen gehandicapten;

    • d.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht

    • e.

      AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

    • f.

      huishoudelijke voorziening: een voorziening ter ondersteuning bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel de leefeenheid waartoe een persoon behoort;

    • g.

      rolstoelvoorziening: voorziening die de aanvrager in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is;

    • h.

      woonvoorziening: voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een rolstoelvoorziening, die de aanvrager in staat stelt tot het normale gebruik van de woning;

    • i.

      vervoersvoorziening: voorziening die de aanvrager in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • j.

      algemeen gebruikelijk: hetgeen naar in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor een persoon als de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger als gangbaar bezit of gangbare uitgaven wordt aangemerkt;

    • k.

      PGB: persoonsgebonden budget;

    • l.

      budgetperiode: periode waarvoor een PGB wordt verleend;

    • m.

      inkomen:

      • 1.

        het netto-inkomen;

      • 2.

        het gezamenlijk netto-inkomen van de ouders of pleegouders van de ondersteuningsbehoevende, indien de ondersteuningsbehoevende jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 van de wet;

      • 3.

        het gezamenlijk netto-inkomen van de ondersteuningsbehoevende en zijn echtgenoot, indien de ondersteuningsbehoevende een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 van de wet.

    • n.

      norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 van de Wet werk en bijstand;

    • o.

      eigen bijdrage: een bijdrage die bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een PGB voor rekening van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger komt respectievelijk blijft;

    • p.

      eigen aandeel: een financieel aandeel in de kosten, dat bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger komt;

    • q.

      ondersteuningsbehoevende: een persoon met een verstandelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem;

    • r.

      mantelzorger: een persoon die mantelzorg, als bedoeld in artikel 1 onderdeel b van de wet, verleent;

    • s.

      woonplaats: woonplaats als bedoeld in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • t.

      woning: een woning waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld;

    • u.

      uitraasruimte: een verblijfsruimte waarin een ondersteuningsbehoevende die vanwege gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

    • v.

      gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsvrager vanaf de toegang tot de woning te bereiken;

    • w.

      woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

    • x.

      standplaats: een kavel binnen de gemeente Schijndel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

    • y.

      ICF: International Classification for Functional, Disability and Health;

    • z.

      maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten: het voeren van een huishouden; het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

    • aa.

      zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken.

    • bb.

      gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners of ouders en inwonende meerderjarige kinderen, 18 jaar of ouder, geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 - Beperkingen
  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend indien:

    • a.

      de aanvrager een verstandelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem heeft, waardoor hij niet in aanvaardbare mate in staat is, dan wel indien de aanvrager vrijwilligerswerk verricht of mantelzorg pleegt waarbij hij niet in aanvaardbare mate in staat is:

      • een huishouden te voeren;

      • tot het normale gebruik van de woning;

      • zich te verplaatsen in en om de woning;

      • zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

      • medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

    • b.

      de voorziening langdurig noodzakelijk is;

    • c.

      de voorziening, objectief bezien, als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • d.

      de aanvrager in de gemeente Schijndel woonplaats heeft als bedoeld in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Het college weigert een voorziening:

    • a.

      indien niet is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      voor zover in de voorziening een algemeen gebruikelijke component geacht kan worden te zijn begrepen;

    • d.

      indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de WVG of krachtens de wet is verleend en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • e.

      indien een voorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger zelf of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden of huisgenoten, te vergen medewerking aan oplossing voor het zich voordoende probleem.

    • f.

      indien, wanneer het gaat om een financiële tegemoetkoming of een PGB, in de financiering van het niet door de financiële tegemoetkoming of het PGB bestreken deel van de kosten niet is voorzien;

    • g.

      indien de aanvraag een financiële tegemoetkoming of een PGB voor kosten betreft die de aanvrager voor de datum van het besluit naar aanleiding van die aanvraag heeft gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten.

  • 3. Een PGB wordt slechts verleend indien:

    • a.

      de aanvrager zich, wanneer op grond van deze verordening eerder een PGB is verleend, gehouden heeft aan bij de verlening van dat eerdere PGB opgelegde verplichtingen;

    • b.

      er geen gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de aanvrager zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen.

Hoofdstuk 2 – Vorm van de voorziening

Artikel 2.1. - Mogelijke vormen

Een voorziening kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet en het overige in deze verordening bepaalde, in de volgende vormen worden verleend:

  • a.

    in natura

  • b.

    in de vorm van een financiële tegemoetkoming

  • c.

    in de vorm van een PGB

Artikel 2.2 - Voorziening in natura

Een voorziening in natura kan worden verleend:

  • a.

    in eigendom;

  • b.

    in bruikleen;

  • c.

    in huur;

  • d.

    als persoonlijke dienstverlening.

Artikel 2.3 – Financiële tegemoetkoming
  • 1. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, alsmede de voorschriften waaraan de aanvrager en/of de ondersteuningsbehoevende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 2. Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 3. Indien de geldingsduur niet in de beschikking is vermeld, wordt uitgegaan van een verstrekking voor onbepaalde tijd.

Artikel 2.4 - Eigen bijdrage en eigen aandeel
  • 1. De ondersteuningsbehoevende of mantelzorger is een eigen bijdrage en/of een eigen aandeel verschuldigd bij de verstrekking van een voorziening. Geen eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd bij de verstrekking van een rolstoel.

  • 2. De raad stelt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schijndel regels vast over de gevallen waarin een eigen bijdrage en / of eigen aandeel wordt opgelegd en over de omvang van deze eigen bijdrage en / of eigen aandeel.

Artikel 2.5 – Hoogte financiële tegemoetkomingen en PGB’s
  • 1. De raad stelt het bedrag vast dat per uur aan PGB wordt verleend voor een huishoudelijke voorziening en legt dit bedrag vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schijndel.

  • 2. De raad stelt de hoogte vast van de financiële tegemoetkomingen voor de woonvoorzieningen als genoemd in artikel 4.1 onderdeel a, e en f en legt deze vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schijndel.

  • 3. De raad stelt de hoogte vast van de financiële tegemoetkomingen voor de rolstoelvoorziening genoemd in artikel 5.1 onderdeel d en legt deze vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schijndel.

  • 4. De raad stelt de hoogte vast van de financiële tegemoetkomingen voor de vervoersvoorzieningen genoemd in artikel 6.1 onderdeel e, f, g, h, i en k en legt deze vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schijndel.

Hoofdstuk 3 - Huishoudelijke voorzieningen

Paragraaf 1 - Algemeen
Artikel 3.1 - Kring rechthebbenden

Een huishoudelijke voorziening kan worden verleend aan:

  • a.

    een ondersteuningsbehoevende; en

  • b.

    een mantelzorger.

Artikel 3.2 - Vorm huishoudelijke voorziening

De huishoudelijke voorziening wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een PGB verleend.

Artikel 3.3 – Omvang huishoudelijke voorziening

De omvang van de huishoudelijke voorziening wordt uitgedrukt in uren, afgerond in decimalen, per week.

Artikel 3.4 - Geen langdurige noodzaak

In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onderdeel b kan het college een huishoudelijke voorziening verstrekken, indien er geen langdurige noodzaak is.

Artikel 3.5 - Beperkingen

Het college weigert een huishoudelijke voorziening:

  • a.

    voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • b.

    indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, vakantiewoningen en tweede woningen

  • c.

    indien de aanvrager verblijft in een AWBZ-instelling

Paragraaf 2 - PGB
Artikel 3.6 - Periode en voorschot
  • 1. Een PGB wordt verleend voor een periode die niet eerder aanvangt dan de datum van aanvraag.

  • 2. Het college geeft de aanvrager per kalendermaand een voorschot op het verleende PGB.

Artikel 3.7 - Hoogte bruto PGB
  • 1.

    Het bruto PGB wordt berekend naar een bedrag per uur en naar het aantal uren waarin de huishoudelijke voorziening in de budgetperiode benodigd is. Indien er sprake is van een huishoudelijke voorziening gedurende een deel van een uur, wordt het bruto PGB naar evenredigheid berekend.

Artikel 3.8 – Verplichtingen

Bij de verlening van een PGB worden de aanvrager de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de aanvrager gebruikt het PGB uitsluitend voor betaling van een huishoudelijke voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    de huishoudelijke voorziening die de aanvrager inkoopt, is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

  • c.

    de aanvrager legt binnen zes weken na het einde van ieder kwartaal door middel van invulling van een daartoe aan het eind van ieder kwartaal door het college verstrekt formulier aan het college verantwoording af over het gebruik van het PGB;

  • d.

    de aanvrager deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het PGB.

Artikel 3.9 - Beschikking
  • 1. De beschikking tot verlening van een PGB bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a.

      de budgetperiode;

    • b.

      het PGB-bedrag en de wijze waarop dit budget is berekend;

    • c.

      de verplichtingen van de aanvrager;

    • d.

      de eisen waaraan de voorziening moet voldoen.

  • 2. Indien de budgetperiode in meer dan één kalenderjaar gelegen is, deelt het college vanaf het kalenderjaar na het jaar waarin de PGB is verleend de aanvrager jaarlijks het bedrag van het netto PGB voor het in dat jaar gelegen deel van de budgetperiode mede.

Hoofdstuk 4 - Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 - Algemeen
Artikel 4.1 - Typen woonvoorziening

De door het college te verlenen woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een voorziening voor verhuizing en inrichting;

  • b.

    een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning;

  • c.

    een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan een woning;

  • d.

    een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie in een woning;

  • e.

    een voorziening voor tijdelijke huisvesting;

  • f.

    f een voorziening voor huurderving.

Artikel 4.2 - Kring rechthebbenden
  • 1. Een voorziening genoemd in artikel 4.1 kan slechts worden verleend ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende en wordt, behoudens het bepaalde in lid 2 en de artikelen 4.8 lid 2, 4.11 lid 2 en 4.13, verleend aan de ondersteuningsbehoevende.

  • 2. Indien de ondersteuningsbehoevende niet de eigenaar is van de woning wordt een voorziening genoemd in artikel 4.1 onderdeel b, in afwijking van lid 1 en artikel 1.2 lid 1 onderdeel a, verleend aan de eigenaar van de woning.

Artikel 4.3 – Vorm woonvoorziening
  • 1. De voorzieningen genoemd in artikel 4.1 onderdeel a, b, e en f worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

  • 2. De voorzieningen genoemd in artikel 4.1 onderdeel c en d worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een PGB verleend.

Artikel 4.4 - Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling
  • 1. Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 4.1 onder b, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van deze voorziening, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding als bedoeld onder a gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 3. De woningeigenaar dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 4.5 - Afschrijving van woningaanpassingen
  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

  • 2. Het college kan de eigenaar-bewoner verplichten de meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan terug te storten aan de gemeente.

  • 3. De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar.

  • 4. De terugstorting als bedoeld in het tweede lid bedraagt 100% van de meerwaarde, maar nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen.

  • 5. Op het terug te storten bedrag kunnen de kosten van taxatie in mindering worden gebracht.

  • 6. De terugstortingsverplichting vervalt vijf jaar na de datum van gereedmelding als bedoeld in artikel 4.4.

Artikel 4.6 - Weigeringsgronden

Het college weigert een voorziening genoemd in artikel 4.1:

  • a.

    indien de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • c.

    indien er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van woning;

  • d.

    indien de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) worden ondervonden;

  • e.

    indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende verhuist vanuit een woning waarin en waaromheen hij in staat is zich te verplaatsen, tenzij er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat;

  • f.

    indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor die verhuizing of die acceptatie;

  • g.

    indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

  • h.

    indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • i.

    indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende verhuist vanuit en naar een woning verhuist die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

  • j.

    indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende verhuist naar een AWBZ-instelling;

  • k.

    indien de aanvraag betrekking heeft op een AWBZ-instelling, kloosters, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

Paragraaf 2 - Het recht op eenwoonvoorziening
Artikel 4.7 - Rangorde
  • 1. De verlening van de voorziening genoemd in artikel 4.1 onderdeel a, zonodig in combinatie met andere in artikel 4.1 genoemde voorzieningen, heeft voorrang indien deze voorziening of deze combinatie de goedkoopste adequate oplossing is. Deze voorrang geldt niet als de kosten van de voorzieningen, genoemd in artikel 4.1 onderdeel b, in de huidige woning minder bedragen dan € 10.000,00.

  • 2. Bij verlening van de voorziening genoemd in artikel 4.1 onderdeel b aan een woningeigenaar,die niet2 bereid is de woning wederom te laten bewonen door een ondersteuningsbehoevende, heeft de plaatsing van een losse woonunit voorrang.

artikel 4.8 Bezoekbaar en logeerbaar maken woning
  • 1. In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onderdeel d en artikel 4.2 lid 1 kan het college ten behoeve van de ondersteuningsbehoevende eenmalig een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 onderdeel b, c en d dan wel een combinatie van deze voorzieningen verstrekken voor het bezoekbaar en logeerbaar maken van een woning indien de ondersteuningsbehoevende in een AWBZ-instelling of elders verblijft.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 3. De voorziening betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar en logeerbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte.

  • 4. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de ondersteuningsbehoevende de woonruimte kan bereiken, en de woonkamer en een toilet kan gebruiken.

  • 5. Onder logeerbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de ondersteuningsbehoevende een slaapkamer en de badkamer kan bereiken en gebruiken.

Artikel 4.9 Gemeenschappelijke ruimten

Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • d.

    drempelhulpen of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van een woongebouw.

Artikel 4.10 - Extra voorwaarden bij bewoning woonwagen
  • 1. Het college verleent slechts een voorziening genoemd in artikel 4.1 ten behoeve van een woonwagen indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond;

    • d.

      de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 onder a en/of b vindt de verstrekking, indien de technische levensduur van de woonwagen minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming of PGB.

Artikel 4.11 - Voorziening voor verhuizing en inrichting
  • 1.

    Het college kan een voorziening genoemd in artikel 4.1 onderdeel a verlenen aan een ondersteuningsbehoevende.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onderdeel a en artikel 4.2 lid 1, kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.1 onderdeel a verlenen aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende de woning heeft ontruimd.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde voorziening wordt slechts verleend indien:

    • a.

      de ondersteuningsbehoevende verhuist naar een naar het oordeel van het college geschikte woning; hieronder wordt verstaan een woning waarin de ondersteuningsbehoevende geen beperkingen ondervindt, of die met inzet van beperkte middelen, geschikt te maken is;

    • b.

      de ondersteuningsbehoevende verhuist vanuit een zelfstandige woonruimte;

    • e.

      in de te verlaten woonruimte belemmeringen zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

    • f.

      de ondersteuningsbehoevende niet is verhuisd op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

Artikel 4.12 - Voorziening voor tijdelijke huisvesting
  • 1. Het college kan een voorziening genoemd in artikel 4.1 onderdeel e verlenen indien:

    • a.

      een ondersteuningsbehoevende in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting; en

    • b.

      de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als genoemd in het eerste lid wordt verleend uitsluitend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de ondersteuningsbehoevende als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3. De maximale termijn waarvoor het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld in het eerste lid, verleent bedraagt zes maanden.

Artikel 4.13 - Voorziening voor huurderving

In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onderdeel a en artikel 4.2 lid 1 kan het college, in geval van huurbeëindiging van een aangepaste woning, die voor meer dan € 4.537,00 is aangepast op grond van de wet, de WVG of de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (RGSHG) een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

Artikel 4.14 Kosten in verband met onderhoud en reparatie

Het college verleent slechts een voorziening als bedoeld in artikel 4.1 onder d indien:

  • a.

    de woonvoorziening in het kader van de wet, de WVG dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (RGSHG) is verleend;

  • b.

    het onderhoud of de reparatie in ieder geval betrekking heeft op:

  • -

    stoelliften;

  • -

    rolstoel- of sta-plateauliften;

  • -

    woonhuisliften;

  • -

    hefplateauliften;

  • -

    balansliften;

  • -

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • -

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

  • c.

    de ondersteuningsbehoevende ten tijde van het onderhoud of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

Paragraaf 3 - PGB
Artikel 4.15 - Hoogte PGB

Het PGB wordt zo bepaald dat de aanvrager daarmee een voorziening kan inkopen die gelijkwaardig is van een voorziening in natura.

Artikel 4.16 - Verplichtingen

Bij de verlening van een PGB worden de aanvrager de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de aanvrager gebruikt het PGB uitsluitend voor betaling van een woonvoorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    de woonvoorziening die de aanvrager inkoopt, is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

  • c.

    de aanvrager deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het PGB.

Artikel 4.17 - Beschikking

De beschikking tot verlening van een PGB bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    het bruto PGB;

  • b.

    de verplichtingen van de aanvrager;

  • c.

    de eisen waaraan de voorziening moet voldoen.

Hoofdstuk 5 – Rolstoelvoorzieningen

Paragraaf 1 - Algemeen
Artikel 5.1 – Typen rolstoelvoorziening

De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

  • b.

    accessoires;

  • c.

    onderhoud, gebruik en reparatie;

  • d.

    een sportrolstoel.

Artikel 5.2 - Kring rechthebbenden
  • 1. De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 onderdeel a en onderdeel b kunnen worden verleend aan een ondersteuningsbehoevende wiens beperking of probleem dagelijks zittend of liggend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maakt en wanneer voorzieningen op grond van een andere wettelijke regeling een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2. Een voorziening genoemd in artikel 5.1 onderdeel d kan ter recreatieve sportbeoefening worden verleend aan een persoon die zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 5.3 - Vorm rolstoelvoorzieningen
  • 1. De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 onderdeel a, b en c worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een PGB verleend.

  • 2. De voorziening genoemd in artikel 5.1 onderdeel d wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend, waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.

Artikel 5.4 – Beperkingen
  • 1. De voorzieningen, genoemd in artikel 5.1, worden niet verleend indien de ondersteuningsbehoevende verblijft in een AWBZ-instelling en recht heeft op verstrekking van een rolstoel ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 2. Een rolstoelvoorziening wordt niet verleend, indien de noodzaak van de rolstoelvoorziening het gevolg is van een verhuizing, waarbij de ondersteuningsbehoevende niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing.

Paragraaf 2 - PGB
Artikel 5.5 - Hoogte PGB

Het PGB wordt zo vastgesteld dat de aanvrager daarmee een voorziening kan inkopen die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura.

Artikel 5.6 - Verplichtingen

Bij de verlening van een PGB worden de aanvrager de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de aanvrager gebruikt het PGB uitsluitend voor betaling van een rolstoelvoorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    de rolstoelvoorziening die de aanvrager inkoopt, is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

  • c.

    de aanvrager deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het PGB.

Artikel 5.7 - Beschikking

De beschikking tot verlening van een PGB bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    het bruto PGB;

  • b.

    de verplichtingen van de aanvrager;

  • c.

    de eisen waaraan de voorziening moet voldoen.

Hoofdstuk 6 - Vervoersvoorzieningen

Paragraaf 1 - Algemeen
Artikel 6.1 - Typen vervoersvoorziening

De door het college te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

  • b.

    een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

  • c.

    een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

  • d.

    een open elektrische buitenwagen;

  • e.

    aanpassing van een eigen auto;

  • f.

    gebruik van een bruikleenauto;

  • g.

    gebruik van een taxi of een eigen auto;

  • h.

    gebruik van een rolstoeltaxi;

  • i.

    gebruik van een elektrische buitenwagen

  • j.

    een ander vervoermiddel dan de vervoermiddelen genoemd in de onderdelen b, c en d;

  • k.

    gebruik van een ander vervoermiddel dan de vervoermiddelen genoemd in de onderdelen b, c en d;

Artikel 6.2 - Kring rechthebbenden
  • 1. De voorzieningen genoemd in artikel 6.1 kunnen worden verleend aan een ondersteuningsbehoevende die door zijn beperking of probleem niet in staat is om in zijn directe woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.

  • 2. De voorzieningen genoemd in artikel 6.1 kunnen, in afwijking van lid 1 en artikel 1.2 lid 1 onderdeel a, worden verleend aan een ondersteuningsbehoevende die bij gebreke van de mogelijkheid om bezoeken buiten de directe woon- en leefomgeving af te leggen in een staat van sociaal isolement of vervreemding geraakt.

Artikel 6.3 – Vorm vervoersvoorziening
  • 1. De voorziening genoemd in artikel 6.1 onderdeel a wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura verleend.

  • 2. De voorzieningen genoemd in artikel 6.1 onderdeel b, c, d en j worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een PGB verleend.

  • 3. De voorzieningen genoemd in artikel 6.1 onderdeel e, f, g, h, i en k worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

Paragraaf 2 - Het recht op eenvervoersvoorziening
Artikel 6.4 - Het recht op een vervoersvoorziening
  • 1. Een ondersteuningsbehoevende kan eerst dan voor een voorziening genoemd in artikel 6.1 in aanmerking worden gebracht, wanneer hij niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken.

  • 2. De verlening van de voorziening genoemd in artikel 6.1 onderdeel a, zonodig in combinatie met andere in artikel 6.1 genoemde voorzieningen, heeft voorrang indien deze voorziening of deze combinatie de goedkoopste adequate oplossing is.

  • 3. Een ondersteuningsbehoevende kan eerst dan voor een voorziening genoemd in artikel 6.1 onderdeel d in aanmerking worden gebracht indien hij slechts honderd meter kan lopen en hij niet in staat is gebruik te maken van een al dan niet speciaal uitgevoerde fiets.

  • 4. Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 6.1 onderdelen b tot en met j kan rekening worden gehouden met:

    • a.

      de individuele vervoersbehoefte van de ondersteuningsbehoevende;

    • b.

      de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 6.1 onderdeel a in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien; en

    • c.

      de mate waarin de vervoersbehoeften van echtgenoten samenvallen.

  • 5. Indien het inkomen als bedoeld in artikel 1.1 onder m hoger is dan 1,5 maal het norminkomen, wordt geen vervoersvoorziening verleend als bedoeld in artikel 6.1 onderdeel a, b, f, g en h.

Paragraaf 3 - PGB
Artikel 6.5 - Hoogte PGB

Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 6.1 onderdeel b, c, d en j in de vorm van een PGB wordt het PGB zo vastgesteld dat de aanvrager daarmee een voorziening kan inkopen die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura.

Artikel 6.6 - Verplichtingen

Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 6.1 onderdeel b, c, d en j in de vorm van een PGB worden de aanvrager bij de verlening van het PGB de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de aanvrager gebruikt het PGB uitsluitend voor betaling van een vervoersvoorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    de vervoersvoorziening die de aanvrager inkoopt, is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord.

  • c.

    de aanvrager deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het PGB.

Artikel 6.7 - Beschikking

De beschikking tot verlening van een voorziening genoemd in artikel 6.1 onderdeel b, c, d en j in de vorm van een PGB bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    het bruto PGB;

  • b.

    de verplichtingen van de aanvrager;

  • c.

    de eisen waaraan de voorziening moet voldoen.

Afdeling II - Procedures

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 - Aanvraagprocedure
  • 1. Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. De aanvrager dient desgevraagd een identiteitsbewijs van de ondersteuningsbehoevende te overleggen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de  Wet op de identificatieplicht.

Artikel 7.2 - Loket

De aanvraag moet worden ingediend bij het Loket Wegwijs.

Artikel 7.3 - Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger.

Hoofdstuk 8 - Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college

Artikel 8.1 - Inlichtingen, onderzoek, advies
  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de ondersteuningsbehoevende

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie in voorkomende gevallen om advies.

  • 3. De aangewezen adviesinstantie maakt gebruik van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functioning, Disability and Health, de zogenoemde ICF-classificatie.

  • 4. Een aanvrager of ondersteuningsbehoevende is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening.

Artikel 8.2 – Regels indicatiestelling

Indien het college advies vraagt aan het CIZ, MO-zaak of een andere externe en onafhankelijke medisch adviseur, gelden de beroepsregels “document gebruikelijke zorg” en “huishoudelijke verzorging” als richtlijn voor de advisering en voor de besluitvorming van het college.

Deze regels gelden ook, indien het college zonder extern advies tot besluitvorming komt bij een aanvraag om hulp bij het huishouden.

Artikel 8.3 - Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verleend, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 8.4 - Heronderzoek

Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

Artikel 8.5 - Intrekking en beëindiging
  • 1. Het college trekt een besluit genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk in, indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen, terwijl de belanghebbende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren.

  • 2. Onverminderd de gronden voor intrekking genoemd in het eerste lid, wordt de beschikking tot verlening van een PGB ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag vanaf welke de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget.

  • 3. Bij overlijden van de budgethouder eindigt het PGB op de dag gelegen na de dag waarop de budgethouder overlijdt.

  • 4. De beschikking tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop de aanvrager de in artikel 3.8 genoemde verplichtingen niet nakomt.

  • 5. Bij overlijden van de rechthebbende eindigt de periodieke financiële tegemoetkoming op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de rechthebbende is overleden.

Artikel 8.6 - Terugvordering
  • 1. Het college vordert de op grond van deze verordening verleende voorziening van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger in ieder geval terug indien zij het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 8.5 hebben ingetrokken en voorzover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 2. Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente.

Afdeling III - Slot

Hoofdstuk 9 - Slotbepalingen

Artikel 9.1 - Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule
  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsbehoevende, mantelzorger of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaande aan toepassing van het eerste lid kan het college advies vragen.

Artikel 9.2 - Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de Wmo betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9.3 - Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de bij of krachtens deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de prijsontwikkeling op basis van de consumentenprijsindex alle huishoudens van het Centraal bureau voor de Statistiek.

Artikel 9.4 - Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening
  • 1. Het gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft, wordt de verordening aangepast.

  • 2. Het college zendt na afloop van iedere evaluatie een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 9.5 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 9.6 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Wmo-verordening gemeente Schijndel 2011.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 16 december 2010,

de secretaris, de voorzitter,

W.A.G.M. van Rosmalen H.Th.H. Opsteegh