Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Naarden

2012 Bouwverordening van de gemeente Naarden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Naarden
Officiële naam regeling2012 Bouwverordening van de gemeente Naarden
CiteertitelBouwverordening van de gemeente Naarden 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerpBouwverordening gemeente Naarden 2012

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147 jo. 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 8 van de Woningwet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201201-04-2012Nieuwe regeling

25-05-2012

gemeenteblad

RV12.027

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Naarden;

 

gelezen het raadsvoorstel van 23 mei 2012, nummer RV12.027;

gelet op artikel 147 jo. 149 Gemeentewet en artikel 8 van de Woningwet:

 

b e s l u i t :

- de Bouwverordening van de gemeente Naarden 2010 in te trekken;

- de Bouwverordening van de gemeente Naarden 2012 als volgt vast te

stellen:

Titeldeel 1 Inhoudsopgave

1 Inleidende bepalingen .............................................................................................. 7

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen............................................................................. 7

Artikel 1.2 Termijnen (vervallen) .............................................................................. 7

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente.................................................. 7

2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen ....................................................... 7

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning (vervallen)....................................................... 7

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens (vervallen) ..................................... 7

Artikel 2.1.3 Aanvraag bouwvergunning (vervallen)....................................................... 7

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

(vervallen) ............................................................................................. 7

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek .................................................................................... 8

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om

bouwvergunning ..................................................................................... 8

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie (vervallen) ...................................................................... 8

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens

en standplaatsen (vervallen) ................................................................... 8

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (vervallen) ..................................................... 8

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vervallen) ......................... 8

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening (vervallen) ....... 8

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek (vervallen) ............................... 8

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning (vervallen)............ 8

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria (vervallen) .................................................................... 8

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem ............................................. 9

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen.................................. 9

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige

bepalingen (vervallen)............................................................................. 9

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling ............................................................................ 9

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer Brandblusvoorzieningen.... 9

Artikel 2.5.3A Brandweeringang (vervallen).................................................................... 9

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten ..................................... 9

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn ............................................................... 9

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.................... 9

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn ..................................... 9

Artikel 2.5.8 Ontheffing voor overschrijdingen van de voorgevelrooilijn...........................10

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg.................................................................................10

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining

van straathoeken...................................................................................10

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn ......................................................................11

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn ................12

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn..................................12

Artikel 2.5.14 Ontheffing voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn ........................12

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen..........................................................13

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen ........................................................................13

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken.....................................................................13

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen ....................................................................13

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse

hoofdtransportleidingen..........................................................................13

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn .................................................14

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn ..............................................14

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn ..............14

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen............................15

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken ............................................15

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen ..............15

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken ......................................15

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte...............................15

Artikel 2.5.28 Ontheffing voor overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogte .................16

Artikel 2.5.29 Ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten

bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid .............16

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen...........16

Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties (vervallen).......................................17

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties (vervallen) ...................................17

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties (vervallen).................17

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties (vervallen) ..........................................17

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimings-alarminstallaties (vervallen)............................17

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimings-alarminstallaties (vervallen) ........................17

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties (vervallen) ................................17

Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen (vervallen) ..................................17

Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen (vervallen) ..............................17

Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen......................................................17

Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid ..................................................................................17

Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten ......................17

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding......................................................17

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet ................................................17

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet ......................................................17

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering .............................................17

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering ......................................17

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen ........

...........................................................................................................17

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de

nutsvoorzieningen..................................................................................17

3 De melding.............................................................................................................. 18

Artikel 3.1 De wijze van melden (vervallen)……………………………………….………………………………18

Artikel 3.2 Welstandscriteria (vervallen) ...................................................................18

4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een

bouwwerk ............................................................................................................... 18

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van

bouwwerkzaamheden (vervallen).............................................................18

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden...................................18

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie (vervallen) ..................................18

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw ......................................................................18

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de

bouwwerkzaamheden .............................................................................18

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen.......................18

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten........................................................................18

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein ..................................................................18

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein ..............................................................18

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder..........................18

Artikel 4.11 Bouwafval .............................................................................................18

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden……………………..18

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen.................................................18

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming (vervallen) ....................................................18

5 Staat van open erven en terreinen, brandveiligheids- installaties, aansluiting op de

nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte......................... 18

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen .....................................18

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen ........

...........................................................................................................18

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten ....................................18

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheids-installaties en vluchtrouteaanduidingen

(vervallen) ............................................................................................18

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde

woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of

kantoorgebouwen (vervallen) ..................................................................18

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere

aard (vervallen).....................................................................................19

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven en

logiesgebouwen (vervallen).....................................................................19

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen (vervallen)

...........................................................................................................19

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding......................................................19

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet ................................................19

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet ......................................................19

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering .............................................19

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering ......................................19

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen .....19

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de

nutsvoorzieningen..................................................................................19

6 Brandveilig gebruik................................................................................................. 19

Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk (vervallen) ................................................19

Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning(vervallen) ..................................................19

Artikel 6.1.3 In behandeling nemen (vervallen)............................................................19

Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing (vervallen)............................................................19

Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning (vervallen) .................................................19

Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning (vervallen) .................................................19

Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden (vervallen) ..............................................19

Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)..............................................19

Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen) ..............................................19

Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen (vervallen) ..................................................19

Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen (vervallen)...........................19

Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen (vervallen) .........................................20

Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen) .................................20

7 Overige gebruiksbepalingen ................................................................................... 20

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen...................................................................20

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens en woonketen..........................................20

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid.......................................................20

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne.....20

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen .............................................20

Artikel 7.3.1 (vervallen) ............................................................................................20

Artikel 7.3.2 Hinder (vervallen)..................................................................................20

Artikel 7.4.1 Preventie ..............................................................................................20

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water....................................................................20

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties ....................................................20

8 Slopen..................................................................................................................... 20

Artikel 8.1.1 Sloopvergunning....................................................................................20

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning (vervallen)......................................................20

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen (vervallen)............................................................20

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing (vervallen)............................................................20

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen (vervallen) ...........................................20

Artikel 8.1.6 Weigeren sloopvergunning ......................................................................20

Artikel 8.1.7 Intrekking sloopvergunning.....................................................................20

Artikel 8.2.1 Sloopmelding ........................................................................................21

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van sloopvergunning.......................21

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein........................................................................21

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden...................................21

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de sloopvergunning.........................................21

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt.................................................................21

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest ...................................21

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen (vervallen) ...............21

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen ..............................................................................21

9 Welstand en monumenten ...................................................................................... 21

Artikel 9.1 De advisering door de Welstands- en monumentencommissie .....................21

Artikel 9.2 Samenstelling van de Welstands- en monumentencommissie ......................21

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur......................................................................21

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording .......................................................................21

Artikel 9.5 Termijn van advisering ...........................................................................22

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting............................22

Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid ......................................................22

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht ................................................22

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen .........22

10 Overige administratieve bepalingen........................................................................ 22

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning (vervallen)............................................22

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar

verklaarde woning of woonwagen (vervallen) ............................................22

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen (vervallen).......................................................23

Artikel 10.4 Overdragen mededeling (vervallen) .........................................................23

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens

alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen (vervallen) .........................23

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften .23

11 Handhaving............................................................................................................. 23

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw (vervallen) ..........................................................23

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming (vervallen) .......................23

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen (vervallen)........................................................23

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek (vervallen) ....................................................23

12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen………………………………….………...................24

Artikel 12.1 Strafbare feiten (vervallen) .....................................................................23

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek .......................................................23

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen ...

...........................................................................................................23

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning`(vervallen) ...........23

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding (Vervallen) ............................................23

Artikel 12.6 Overgangsbepaling ...............................................................................23

Artikel 12.7 Slotbepalingen ......................................................................................23

Artikel 12.7 Citeertitel .............................................................................................24

Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning....................................... 25

Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning (vervallen)................ 25

Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)................................................... 25

Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de nietgemeenschappelijke

ruimten in woonfuncties (vervallen) ............................. 25

Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen).................................................... 25

Bijlage 6 (vervallen)....................................................................................................... 25

Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en

terreinen......................................................................................................... 25

Bijlage 8 (vervallen)....................................................................................................... 25

Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie ............................................ 25

Bijlage 10 Brandmeldinstallaties Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1

(brandmeldinstallaties) (vervallen) .............................................................. 25

Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsintallatie) (vervallen) ... 25

Bijlage 12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding) (vervallen). 25

Afdeling 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

1 In deze verordening wordt verstaan onder:

- Bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet,

   artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een

   bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en

   wethouders;

- bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de

   Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene

   bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en

   woningtoezicht;

- bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen,

   metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij

   direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of

   indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te

   functioneren;

- gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

2 In deze verordening wordt mede verstaan onder:

- bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

- gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2 Termijnen

Vervallen

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

1 Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

   a het gebied binnen de bebouwde kom;

   b het gebied buiten de bebouwde kom.

2 Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening

   behorende kaart als zodanig is aangegeven.

Afdeling 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.1. Aanvraag bouwvergunning

Vervallen

Artikel 2.1.2. In de aanvraag op te nemen gegevens

Vervallen

Artikel 2.1.3. Aanvraag bouwvergunning

Vervallen

Artikel 2.1.4. Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

Vervallen

Artikel 2.1.5. Bodemonderzoek

1 Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de

    Woningwet bestaat uit:

    a. de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens

        NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat

        volgt uit figuur 1;

    b. Vervallen.

    c. Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat

        asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem

        aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN

        5707, uitgave 2003.

2 De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d

    van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een

    bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit

    omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de

    hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

3 Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen

   van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling

   omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds

bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

4 Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een

onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht

toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in

artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit

omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar

het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan

wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009

niet rechtvaardigen.

5 Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt,

dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw

wordt begonnen.

Artikel 2.1.6. Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning

Vervallen

Artikel 2.1.7. Bouwregistratie

Vervallen

Artikel 2.1.8. Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen

Vervallen

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
Artikel 2.2.1. Ontvangst van de aanvraag

Vervallen

Artikel 2.2.2. Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening

Vervallen

Artikel 2.2.3. Bekendmaking van termijnen

Vervallen

Artikel 2.2.4. In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening

Vervallen

Artikel 2.2.5. In behandeling nemen en bodemonderzoek

Vervallen

Artikel 2.2.6. Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning

Vervallen

Paragraaf 3 Welstandstoetsing
Artikel 2.3.1. Welstandscriteria

Vervallen

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1. Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de

gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft

op een bouwwerk:

a waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

b voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

c  1 dat de grond raakt, of

    2 waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2. Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d,

van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de

omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling

omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten

dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet

bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van

oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van

voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.1. Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

Vervallen

Artikel 2.5.2. Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet

worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het

bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3. Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

Vervallen

Artikel 2.5.3A Brandweeringang

Vervallen

Artikel 2.5.4. Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

Vervallen

Artikel 2.5.5. Ligging van de voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:

a langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de

   voorgevels van de bestaande bebouwing:

   de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan

   de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig

   beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

b langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en

   waarlangs mag worden gebouwd:

   bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de

   weg;

bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de

weg.

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen

waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de

voorgevelrooilijn.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;b andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

  • 1.

    ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

  • 2.

    stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met nietmeer dan 0,3 m overschrijden.

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn

1 In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan

   het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

   a ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits

      de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;

   b bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16

      en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en

      bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;

   c laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;

   d erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de

      voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;

   e trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen,

      alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden,

      reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel

      2.5.7;

   f overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken.

   g bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988

      dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover

      zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht

      gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

2 Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager

   gebouwd wordt dan:

   - 4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m

     breedte ter weerszijden van die rijweg;

   - 2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;

     en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar

     komt.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de

omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

a gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het

    telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in

    artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

b bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de

   energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan

   bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit

   omgevingsrecht;

c vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

d reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

e andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die

    naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

1 Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn

    geplaatst.

2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:

   a de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de

      artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;

   b in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in

      artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de

      achtergevelrooilijn is geplaatst;

   c in de gevallen, bedoeld in het derde lid.

3 Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of

   minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór

   en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de

   bebouwing op de hoeken, over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2

   meter boven straatpeil, worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de

   daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in

   het eerste lid voor:

   a gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;

   b gebouwen op handels- en industrieterreinen;

   c vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

   d bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van

      bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen;

   e gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder

      begrepen, en de daarbij behorende woningen;

   f gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

  g gevallen, waarin de welstand bij het verlenen van de bij het toestaan van de

     afwijking is gebaat.

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

1 De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:

   a in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig

      veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft

      van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op

      geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één

      ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de

      grootste;

   b in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan

      onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op

      de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een

      of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk

      de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand

      van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

  c in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok,

     langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de

     afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar

     bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen

     grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

  d in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen

     rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de

     voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van

     de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van

     het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15

     meter;

  e in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt

     bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met

     d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.

2  Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek

    vormen moeten de achterzijden van die bebouwing, in het belang van de toetreding van

    daglicht, over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten

    minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in

    het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de

    hoekbebouwing dit toelaten.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerk, voor het bouwen waarvan

een omgevingsvergunning is vereist,te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:

a buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor

   doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;

b buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van

   bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de

   zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;

c onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is

   vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of

   uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3,

   onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;

d onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is

   vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het

   aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het

   Besluit omgevingsrecht;

e andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een

   omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de

   werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

   1 ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en

      rioolputten;

   2 terrassen, bordessen en bordestreden;

f antennes, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit

  omgevingsrecht.

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het

bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

a buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van

   bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de

   zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;

b binnen de bebouwde kom gelegen kassen;

c vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

d gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan

   wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een

   weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;

e gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen

   2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;

f  bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van

   bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

g gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of

   industrieterrein omvattend;

h bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is

   vereist;

i ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de

   bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij

   voltooiing van de bouw;

j  erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2,

   onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

k trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en

   veranda’s, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende

   schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;

l bouwwerken aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in

  de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening voor zover zulks niet bezwaarlijk

  is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter

  van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

1 Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die: a over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en b voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.2 De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda’s buiten beschouwing blijven.3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking het bepaalde in: a. het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is; b. het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1.

    een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

  • 2.

    het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaarliggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water,aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits datterrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens eenerf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

  • 3.

    bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor tebouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordtde bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

1 Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is

    bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2

    meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte

    daarvan.

2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in

    het eerste lid:

    a indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    b indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding

       van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

1 De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens

   van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf

   aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

   a vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed

      zijn;

   b niet toegankelijk zijn.

2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in

   het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van

   de vrij te laten ruimte

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

1 Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 12 van bijlage II

   van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.

2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in

   het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

1 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden

   van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere

   bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke

   deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening

   worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder

   hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische

   spanning van 1.000 volt of meer.

2 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse

   hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een

   omgevingsvergunning is vereist worden gebouwd.

3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

   a het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de

      elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

   b het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien

     daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen

     bezwaar bestaat

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een

   bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door

   de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

   a in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de

      desbetreffende weg;

   b buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs

      de desbetreffende weg.

2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen,

   waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de

   zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden

   gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn

   van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.

3 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende

   voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan

   op de voorgevelrooilijn.

4 Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van

de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen

tegenoverliggende rooilijn.

Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die

onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking

voorkomende rooilijnen.

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een

   bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door

   de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

   a in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende

      achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;

   b buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende

      achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

2 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter

   plaatse van het bouwwerk.

   Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5

   meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand

   tussen de achtergevelrooilijnen.

   Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de

   dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.

3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk

   in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de

   aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

4 Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het

   eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil

   tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de

   achtertoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

1 Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene

   weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die

   achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel

   2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemdeweg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal       de afstand van deze zijgevel tot de

   achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde

   wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van

   de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in

   het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen

   waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet

   hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door

   de achtergevelrooilijn snijden op de krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 maximale

   bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:

   a 45 graden in de bebouwde kom;

   b 37 graden buiten de bebouwde kom.

2 Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is

   tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet

   hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van

   de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een

   hoek vormt van 56 graden.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

1 De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is

   vereist mag niet meer bedragen dan 15 meter.

2 Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende

   hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

1 De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14

   toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet

   meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte

   van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden

   toegelaten is.

2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in

   het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen

   beletsel vormen.

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

1 De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een

   bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.

2 De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door

   de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel

   2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale

   hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste

lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:

a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is

   vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het

   aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het

   Besluit omgevingsrecht;

b het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen

   van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van

   bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

c topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn,

   mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de

   topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de

   maximale bouwhoogte ter plaatse;

d plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als

bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en

2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

a gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen

   bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

b gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het

   toestaan van de afwijking is gebaat;

c gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en

   industrieterrein;

d agrarische bedrijfsgebouwen;

e het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld

   in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:

   1 de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de

       welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

    2 bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere

       hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;

f  bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de

   energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel.2,

   onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

g topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;

h plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;

i dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte

   niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot

   de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet

   voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;

j draagconstructies voor een reclame;

k vrijstaande schoorstenen;

l bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de

   provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is

   om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter

   van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag

afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de

achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale

bouwhoogte, indien:

a. er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of

    projectbesluit van kracht is;

b. geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene

    bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;

c. de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;

d. de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en

e. de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

1 Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten

   behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht

   in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat

   gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de

   bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele

   bereikbaarheid per openbaar vervoer.

2 De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben

   die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s.

   Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

   a indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m

      en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;

   b indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte

     , voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste

       3,50 m bij 5,00 m bedragen.

3 Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte

   aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende

   mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde

   terrein dat bij dat gebouw behoort.

4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in

   het eerste en het derde lid:

   a indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op

      overwegende bezwaren stuit; of

   b voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of

      losruimte wordt voorzien.

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimings-alarminstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimings-alarminstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen

Vervallen

Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen

Vervallen

Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen

Vervallen

Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid

Vervallen

Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten

Vervallen

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

Vervallen

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

Vervallen

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

Vervallen

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

Vervallen

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

Vervallen

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

Vervallen

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

Vervallen

Afdeling 3 De melding
Artikel 3.1 De wijze van melden

Vervallen

Artikel 3.2 Welstandscriteria

Vervallen

Afdeling 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden

Vervallen

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden

Vervallen

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie

Vervallen

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw

Vervallen

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

Vervallen

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen

Vervallen

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten

Vervallen

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein

Vervallen

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein

Vervallen

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder

Vervallen

Artikel 4.11 Bouwafval

Vervallen

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

Vervallen

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen

Vervallen

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming

Vervallen

Afdeling 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen

Vervallen

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

Vervallen

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

Vervallen

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheids-installaties en vluchtrouteaanduidingen

Vervallen

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen

Vervallen

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere aard

Vervallen

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven en logiesgebouwen

Vervallen

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen

Vervallen

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

Vervallen

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

Vervallen

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

Vervallen

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

Vervallen

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

Vervallen

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

Vervallen

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

Vervallen

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Artikel 5.4.1 Preventie

Vervallen

Afdeling 6 Brandveilig gebruik

Vervallen

Afdeling 7 Overige gebruiksbepalingen
Paragraaf 1 Overbevolking
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen

Vervallen

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens

Vervallen

Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

Vervallen

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne

Vervallen

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen

Vervallen

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Artikel 7.3.1

Vervallen

Artikel 7.3.2 Hinder

Vervallen

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Artikel 7.4.1 Preventie

Vervallen

Paragraaf 5 Watergebruik
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

Vervallen

Paragraaf 6 Installaties
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties

Vervallen

Afdeling 8 Slopen
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Vervallen

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

Vervallen

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen

Vervallen

Paragraaf 4 Vrij slopen

Vervallen

Afdeling 9 Welstand en monumenten
Artikel 9.1 De advisering door de Welstands- en monumentencommissie

1 De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een

   omgevingsvergunning voor het bouwen.

2 De Welstands- en monumentencommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota

   genoemde welstandscriteria.

Artikel 9.2 Samenstelling van de Welstands- en monumentencommissie

1 De Welstands- en monumentencommissie bestaat ten minste uit een voorzitter en 2 leden,

   waarvan ten minste 2 leden deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke

   kwaliteit dan wel cultuurhistorie.

2 Voor de voorzitter en leden worden 2 plaatsvervangers aangewezen die hen bij afwezigheid

   kunnen vervangen.

3 De Welstands- en monumentencommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten

   minste drie leden aanwezig zijn en waarvan ten minste twee leden beschikken over

   deskundigheid op het gebied van welstand.

4 De voorzitter en leden van de Welstands- en monumentencommissie zijn onafhankelijk ten

   opzichte van het gemeentebestuur.

5 De Welstands- en monumentencommissie wordt bijgestaan door een secretaris of diens

   plaatsvervanger.

6 In de Welstands- en monumentencommissie kan een ingezetene van de gemeente anders

   als bedoeld in het eerste lid zitting hebben.

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur

Vervallen

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording

De Welstands- en monumentencommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden

voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

- op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

- de werkwijze van de welstandscommissie;

- op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

- de aard van de beoordeelde plannen;

- de bijzondere projecten.

De Welstands- en monumentencommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien

van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de

gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder

Artikel 9.5 Termijn van advisering

1 De Welstands- en monumentencommissie brengt het advies over de aanvraag om een

   omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens

   burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

2 De Welstands- en monumentencommissie brengt het advies over de aanvraag om een

   omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een

   deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft uit binnen drie weken nadat door

   of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.

3 Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de Welstands- en

   monumentencommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van

   dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan

   door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de

   aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wat algemene

   bepalingen omgevingsrecht

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

1 De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de Welstands- en

   monumentencommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de Welstands- en

   monumentencommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven

   blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.

   Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een

   verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders

   daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van

   bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de

   beoordeling als de adviezen.

2 Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen

   van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht, wordt deze

   door of namens de Welstands- en monumentencommissie in staat gesteld tot het geven

   van een toelichting op het bouwplan.

3 In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een

   verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de

   omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering

   van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

4 Er is geen spreekrecht.

Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid

1. De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van

    artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere

    daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over

    bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag

    worden verondersteld.

2. In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

1 De Welstands- en monumentencommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

2 Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en

   wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken

Vervallen

Afdeling 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

Vervallen

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen

Vervallen

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

Vervallen

Artikel 10.4 Overdragen mededeling

Vervallen

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen

Vervallen

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de

NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze

verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de

bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien

of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Afdeling 11 Handhaving

Vervallen

Afdeling 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.1 Strafbare feiten

Vervallen

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek

Vervallen

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen

Vervallen

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

Vervallen

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding

Vervallen

Artikel 12.6 Overgangsbepaling aanvragen ingediend vóór 1 april 2012

Op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, ontheffing of toestemming

anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt

en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening

van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te

kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Artikel 12.7 Slotbepaling

1. Deze gewijzigde verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 april 2012,

   zijnde de datum van inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012;

2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de bouwverordening, vastgesteld bij

   raadsbesluit op 23 mei 2012 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

Artikel 12.8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Bouwverordening van de gemeente Naarden 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Naarden op 23 mei 2012,

De voorzitter, De griffier,