Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Naarden

Nadere regels artikel 4 Brandbeveiligingsverordening Naarden 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Naarden
Officiële naam regelingNadere regels artikel 4 Brandbeveiligingsverordening Naarden 2010
CiteertitelNadere regels artikel 4 Brandbeveiligingsverordening Naarden 2010
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpNadere regels artikel 4 Brandbeveiligingsverordening Naarden 2010

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Brandbeveiligingsverordening Naarden 2010

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-10-201021-04-2017nieuwe regeling

25-10-2010

gemeenteblad

onbekend

Tekst van de regeling

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden;

Gelet op artikel 4 lid 2 van de Brandbeveiligingsverordening Naarden 2010, op grond waarvan het college de bevoegdheid heeft om nadere regels stellen voor het brandveilig gebruik van kampeer- en recreatieterreinen;

overwegende dat het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt uit ook op kampeer- en recreatieterreinen met oog op bescherming lijf en goed noodzakelijk is;

gezien het advies van 6 juli 2010 van de brandweer van de Veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek;

b e s l u i t:

de volgende nadere regels vast te stellen voor het brandveilig gebruik van kampeer- en recreatieterreinen:

 

Paragraaf I Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Aan- of uitbouw: Een op de standplaats en met het kampeermiddel verbonden bouwwerk of uitspringend deel, dat ten dienste staat van het kampeermiddel en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel.

b. Autogastank: Een metalen drukhouder (horizontaal gesitueerd) met een mengsel van propaan en butaan waarvan de vloeistof onttrokken wordt (voor tractie bestemd) en die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter, overvulbeveiliging, vulbegrenzer, niveaumeting en indicator.

c. Bijgebouw: Een op de standplaats en van het kampeermiddel vrijstaand bouwwerk, dat ten dienste staat van het kampeermiddel en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel.

d. Bouwen: Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

e. Brandcompartiment: Dit is een cluster van permanente of niet-permanente standplaatsen met

een maximale oppervlakte van 1.000 m2 .

f. Branddoorslag: Branduitbreiding via een traject dat niet via de buitenlucht gaat.

g. Brandoverslag: Branduitbreiding via de buitenlucht.

h. Gasfles: Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter.

i. Dampgastank: Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder (horizontaal gesitueerd) met gas waarvan de damp onttrokken wordt zoals handelspropaan, in tegenstelling tot vloeibaargasinstallaties zoals autogas, en die voorzien is van een aansluiting met

klep- of naaldafsluiter, overvulbeveiliging, vulbegrenzer, niveaumeting en indicator.

j. Dampgastankfles: Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder (verticaal gesitueerd) met gas waarvan de damp onttrokken wordt zoals handelspropaan, in tegenstelling tot vloeibaargasinstallaties zoals autogas, en die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter, overvulbeveiliging, vulbegrenzer, niveaumeting en indicator en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter.

k. Gebouw: Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

l. Inrichting: Een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats zoals gedefinieerd in de Brandbeveiligingsverordening Naarden 2010.

m. Kampeerterrein: Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf (Wet op de Openluchtrecreatie).

n. Kampeermiddel: Tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf (Wet op de Openluchtrecreatie).

o. Kampeerovereenkomst: Overeenkomst tussen de houder van een kampeerterrein en degene die

een kampeermiddel plaatst of geplaatst houdt betreffende het plaatsen of geplaatst houden daarvan (Wet op de Openluchtrecreatie).

p. Kleinschalig kampeerterrein: Een kampeerterrein voor ten hoogste 10 kampeermiddelen.

Gedurende het kampeerseizoen van ten hoogste 15 maart tot en met 31 oktober per kalenderjaar mogen dit ten hoogste 15 kampeermiddelen zijn.

q. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm.

r. Niet-permanente standplaats: Een standplaats waarop een kampeermiddel gedurende een bepaalde periode aanwezig mag zijn. De maximale periode geldt vanaf 15 maart tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar of een andere periode, welke is vastgelegd in het gemeentelijk kampeerbeleid.

s. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen; voorheen CPR: uitgegeven richtlijn van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen.

t. Permanente standplaats Een standplaats waarop een kampeermiddel gedurende het gehele jaar

aanwezig mag zijn.

u. Recreatief nachtverblijf: Het zich bevinden in een kampeermiddel tussen 22.00 en 06.00 uur.

Reglement: Het reglement waarin de voorwaarden met betrekking tot het gebruik kampeerterrein en het verblijf daarop.

v. Stacaravan: Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen en constructie, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen en over grotere afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

w. Standplaats: Het gedeelte van het kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen of

geplaatst houden van een kampeermiddel.

x. WBDBO: Weerstand tegen brandoverslag (branduitbreiding via de buitenlucht) en branddoorslag (branduitbreiding via een traject dat niet via de buitenlucht gaat) uitgedrukt in een bepaalde vrije afstand, bijv. tussen kampeermiddelen.

 

Paragraaf II Bereikbaarheid

Artikel 2 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening

1. De bij de inrichting behorende brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden en bereikbaar zijn voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.

2. Op het bij de inrichting behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd, dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd.

3. Ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten moet een doorgaande route met een breedte van tenminste 3,5 meter en een hoogte van tenminste 4,2 meter vrijgehouden worden. De doorgaande route moet verhard zijn op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een asbelasting van 10 ton (100kN) en een totaalgewicht van 15 ton.

4. Hekwerken en slagbomen die de route als bedoeld in 1.3 blokkeren moeten snel en gemakkelijk geopend kunnen worden. Indien deze zijn voorzien van een slot moeten passende voorzieningen in overleg met de brandweer worden aangebracht.

 

Paragraaf III Inrichting terrein

Artikel 3 Indeling en constructie terrein

1. De afstand van enig kampeermiddel tot de perceelsgrens is ten minste 5 meter. In de bestaande situatie is dit ten minste 3 meter.

2. Permanente en niet-permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat een onbeheersbare brand wordt voorkomen. Hieraan wordt voldaan indien de standplaatsen zijn gesitueerd in een brandcompartiment (BC) van maximaal 1.000 m2 en de WBDBO (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag) tussen brandcompartimenten tenminste 30 minuten is. Hieraan wordt voldaan indien tussen brandcompartimenten een vrije ruimte is van tenminste 5 meter. Een brandcompartiment strekt zich niet uit over meer dan één perceel.

3. Permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat brand niet eenvoudig van het ene kampeermiddel naar een ander kampeermiddel kan overslaan. De WBDBO tussen kampeermiddelen op permanente standplaatsen is tenminste 20 minuten. Hieraan wordt voldaan indien:- tussen de kampeermiddelen een vrije ruimte is van tenminste 3 meter en;- een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor de WBDBO van 20 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt.

4.Indien niet-permanente standplaatsen, niet gelegen zijn in een brandcompartiment is de WBDBO tussen de kampeermiddelen tenminste 20 minuten. Hieraan wordt voldaan indien:

- tussen de kampeermiddelen een vrije ruimte is van tenminste 3 meter;

- een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor de WBDBO van 20 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt.

5. De terreingedeelten tussen de kampeermiddelen dient over de in 3.2, 3.3 en 3.4 genoemde afstanden vrij te worden gehouden van aanbouwsels, opbergruimten, opslag en vaar- en voertuigen.

6 .De opstelling van de kampeermiddelen dient zodanig te geschieden, dat de blusvoertuigen van de brandweer en andere hulpverlenende diensten te allen tijde enig kampeermiddel tot 40 meter kunnen benaderen.

7. Indien de toegang tot een bouwwerk en/of kampeermiddel dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 40 meter is verwijderd van een doorgaande (openbare) weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang of dat vak en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor brandweervoertuigen conform de voorwaarde 2.3.

8. Afhankelijk van de aard en omvang van het kampeerterrein moet ten behoeve van de hulpverlenende diensten, naast de reguliere toegang, één of meerdere toe- of (nood)uitgangen aanwezig zijn. Dit ter beoordeling en goedkeuring van het bevoegd gezag.

 

Artikel 4 Bluswatervoorziening

1. De bluswatervoorziening moet tenminste voldoen aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (uitgave NVBR, september 2003).

2. Het plan voor de bluswatervoorziening moet ter beoordeling en goedkeuring overgelegd worden aan het bevoegd gezag.

 

Artikel 5 Gasflessendepots en propaantanks

1. Gasflessendepots en propaantanks zullen aan de rand van het kampeerterrein moeten worden gesitueerd en goed bereikbaar zijn, zonder dat de opslaglocatie van gasflessen en gastanks bij een calamiteit de bereikbaarheid van de incidentlocatie voor hulpverleningsdiensten en de ontvluchting van aanwezigen op het kampeerterrein belemmert of in gevaar brengt.

2. Een gasflessenopslag moet voldoen aan de eisen zoals omschreven in deel 15 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 15), met name Hoofdstuk 6 van deze PGS 15.

 

Paragraaf IV Installaties

Artikel 6 Elektrische installaties

1. De elektrische installatie van het kampeerterrein, inclusief de bouwwerken, moet tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1010 en de voorschriften van het betreffende energiebedrijf waar het kampeerterrein bij is aangesloten.

2. Alleen elektrische installaties van kampeermiddelen die aan de gestelde in het normblad NEN 1010: 2003 de voorschriften van het betreffende energiebedrijf en de keuringsvoorschriften K57 van de KEMA voldoen, mogen aangesloten worden op de elektrische installatie van het kampeerterrein.

 

Artikel 7 Gasinstallaties

1. Aardgasinstallaties moeten tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN

1078:2004.

2. Huishoudelijke gasverbruiksinstallaties op basis van handelspropaan en -butaan moeten tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 2920:1997.

3. De LPG-systemen voor huishoudelijk gebruik in vrijetijdsvoertuigen en andere wegvoertuigen moeten voldoen aan het gestelde in het normblad NEN-EN 1949:2002 (en).

4. De LPG-systemen ten behoeve van kook- en verwarmingsdoeleinden in (vrijetijds)voertuigen, (sta)caravans, bak- en frituurvoertuigen dienen te voldoen aan het gestelde inNPR 2577:2006. Waar de richtlijn NPR 2577 conflicteert met de norm NEN-EN 1949:2002 (en) geldt de norm.

5. Vast gemonteerde dampgastanks in voertuigen en aanhangers moeten minimaal voldoen aan de specifieke montage voorschriften die gelden voor het monteren van autogastanks van de Eisen toelating

LPG-onderdelen van de Regeling vaststelling toelatingseisen op basis van hoofdstuk 3 van het

Voertuigreglement.

6. Het voorhanden hebben en het gebruik van autogas, handelspropaan of butaan in autogastanks, anders dan voor de tractie van motorvoertuigen, is verboden.

7. Flessengasinstallaties voor kook- en/of verwarmingsdoeleinden in kampeermiddelen mogen alleen

gevuld zijn met handelsbutaan of handelspropaan.

8. Gasslangen voor butaangas en propaangas moeten voldoen aan het bepaalde in:

- NEN-EN 1763-1:2001;

- NEN-EN 1763-2, klasse 2 of 3 voor de lagedrukzijde (werkdruk) en klasse 3 en 4 voor de hogedrukzijde.

9. Tussen gasfles en verbruikstoestel moet de verbinding bestaan uit een metalen leiding of uit een

goedgekeurde GIVEG-slang van maximaal 1 meter lengte.

10. De slangen van een gasfles (naar een verbruikstoestel) moeten in goede staat van onderhoud verkeren. De slangen mogen niet uitgedroogd zijn of andere beschadigingen vertonen.

11. Een gasfles moet zijn voorzien van een door het Lloyds Register - Stoomwezen erkend geldig keurmerk.

12. De afsluiting van een gasfles moet een door het Lloyds Register – Stoomwezen goedgekeurd type zijn.

13. Flessengas (handelspropaan of -butaan) mag in of bij kampeermiddelen gebruikt worden in flessen van maximaal 45 liter waterinhoud tot een maximum van twee flessen, leeg of vol.

14. Gasflessen, afsluiters en veiligheidstoestellen mogen uitsluitend door hiertoe aangewezen en deskundig personeel of door de leverancier worden gerepareerd of veranderd.

 

Artikel 8 Brandmeld- en alarmeringsmiddelen

1. Afhankelijk van de indeling, compartimentering, grootte en ligging van het kampeerterrein dient op het terrein een alarmeringsvoorziening (b.v. omroepinstallatie, bel, sirene) aanwezig te zijn om de gasten te kunnen waarschuwen voor eventueel dreigend gevaar.

2. De alarmeringsvoorziening voor de gasten moet te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn.

 

Artikel 9 Blusmiddelen

1. Op het kampeerterrein dienen voldoende brandblusmiddelen aanwezig te zijn. De brandblusmiddelen moeten worden aangebracht op de plaatsen zoals voorgeschreven of op de bij de gebruiksvergunning behorende plattegrondtekening(en) is aangegeven.

2. Bij elk blusmiddel dient een verwijzing naar het alarmnummer 112 en een blusinstructie aanwezig te zijn, alsmede een instructie over de wijze van alarmering van de kampeerders.

 

Paragraaf V Gebruiksvoorschriften

Artikel 10 Verbod voor roken/ open vuur en vuurwerk

1. Het is verboden op gedeelten van het terrein te roken, waarvoor dit is aangegeven.

2. Het rookverbod als bedoeld in artikel 9.1 moet, daar waar nodig, op opvallende plaatsen duidelijk staan aangegeven door middel van het opschrift VERBODEN TE ROKEN of door een gestandaardiseerd symbool overeenkomstig het gestelde in de norm NEN 3011.

3. Indien het kampeerreglement het branden in een vuurkorf of vuurton dan wel barbecueën toestaat, dient aan de aldaar vermelde voorwaarden voldaan te worden.

4. Bij extreme droogte mag niet worden gebrand (vuurkorf, vuurton, barbecue) met vaste brandstof (hout, houtskool, briketten e.d.) in brandgevaarlijke natuurgebieden.

 

Artikel 11 Afval

1. Afval moet worden verzameld in veilig opgestelde containers.

2. De afstand tussen afvalcontainers met een inhoud groter dan 5 m3 c.q. containerverzamelplaatsen en een gebouw moet ten minste 5 meter bedragen, tenzij er tussen deze opslag en het gebouw een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 30 minuten aanwezig is.

 

Artikel 12 Opslag van materialen

1. In verband met brandoverslag is het verboden voorwerpen of stoffen binnen de afstandsbepaling van permanente kampeermiddelen op te slaan of te plaatsen.

2. Het is verboden om voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan zodanig op te slaan of te plaatsen, dat daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen en toegangswegen bemoeilijkt en/of geblokkeerd worden.

 

Artikel 13 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsoefening

Bij het verrichten of doen verrichten van werkzaamheden, waarbij brandgevaarlijke stoffen of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 14 Doorlopend toezicht

1. Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet voor de naleving van de voorschriften een verantwoordelijk persoon oproepbaar zijn die de aanwijzingen van de met de controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren.

2. Door of namens de vergunninghouder moet er doorlopend worden toegezien dat voor zover van toepassing:

- vlucht- en toegangswegen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

- vlucht- en toegangswegen goed bereikbaar zijn;

- blusmiddelen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

- blusmiddelen goed bereikbaar en bedrijfsgereed zijn;

- de vastgestelde gedragsregels worden nageleefd.

 

Artikel 15 Periodieke controle

1. Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van, voor zover van toepassing zijnde, onderstaande voorzieningen:

- ontruimingsinstallatie(s);

- brandkranen;

- overige brandbestrijding- en brandbeveiligingsmiddelen.

2. De met de controle belaste functionarissen van de gemeente kunnen tijdstippen bepalen en de wijze aangeven waarop één en ander moet worden beproefd.

 

Artikel 16 Brandveiligheidsinstructie

1. De eigenaar van het kampeerterrein moet een brandveiligheidsinstructie samenstellen ten behoeve van het personeel.

2. De instructie Hoe te handelen bij brand moet:

a. op de door de met controle belaste functionarissen van de gemeente aan te wijzen plaatsen worden opgehangen;

b. aan alle niet- en permanente standplaatshouders kenbaar worden gemaakt;

c. aan nieuw personeel bij indiensttreding te worden uitgereikt.

d. opgesteld zijn conform de NTA 8112 en goedgekeurd zijn door het college van B&W van de gemeente.

3. Het personeel dient bij indiensttreding en vervolgens minimaal jaarlijks te worden geïnstrueerd in de

voor hun functie geldende brandveiligheidsinstructie.

 

Artikel 17 Gedragsregels

1. In de overeenkomst voor niet-permanente en permanente standplaatshouders dienen gedragsregels opgenomen te worden c.q dient verwezen te worden naar een huishoudelijk reglement waar die gedragsregels onderdeel van uitmaken, vooraf ter goedkeuring voor te leggen aan de commandant van de brandweer.

2. De beheerder van de inrichting dient er op toe te zien dat de voornoemde gedragsregels worden

nagekomen.

 

Artikel 18 Ontruimingsplan

1. De exploitant van een kampeerterrein zal een door de commandant van de brandweer geaccordeerd ontruimingsplan moeten bezitten. Dit plan moet aanwezig zijn op een nader door de commandant aangegeven plaats.

2. Op onregelmatige tijden moet, minimaal één maal per jaar, een oefening van het ontruimingsplan

plaatsvinden.

3. De met de controle belaste functionarissen van de gemeente kunnen tijdstippen bepalen waarop de

ontruimingsoefeningen moeten plaatsvinden.

 

Artikel 19 Bewaking/controle

1. De met de controle belaste functionarissen van de gemeente moeten in acute situatie worden toegelaten.

2. De bevelen of aanwijzingen door of namens de commandant van de brandweer, gegeven in verband met de brandveiligheid, moeten onmiddellijk worden opgevolgd.

 

Artikel 20 Gelijkwaardigheid

1. Indien niet is voldaan aan enig voorschrift, gegeven bij of krachtens de artikelen genoemd in de artikelen 2 t/m 19, moet de inrichting een mate van veiligheid bieden die tenminste gelijk is aan de mate van veiligheid die is beoogd met het desbetreffende bij of krachtens de artikelen genoemd in de artikelen 2 t/m 19 gegeven voorschriften. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente beoordeelt of een toereikende veiligheid wordt bewerkstelligd.

2. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid en het betreffende voorschrift tevens valt te herleiden tot overwegingen van gezondheid, moeten die overwegingen daarbij in tenminste dezelfde mate in acht zijn genomen.

 

Artikel 21 Voorlichting

De eigenaar/exploitant van het kampeerterrein spant zich aantoonbaar in om voorlichting te geven over brandveiligheid op het kampeerterrein.

Paragraaf VI Slotbepalingen

Artikel 22 Citeertitel

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als “Nadere regels artikel 4 Brandbeveiligingsverordening Naarden 2010”.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op de eerste dag na die waarop ze zijn bekendgemaakt.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders

van de gemeente Naarden, d.d. 25 oktober 2010

de secretaris,

 

mr. A.S. Meijer de burgemeester,

 

mw. dr. J.J. Sylvester

 

Toelichting 1 Toelichting op brandveiligheidsvoorschriften kampeer- en recreatieterreinen

Algemeen

Artikel 4 van de Brandbeveiligingsverordening Naarden 2010 luidt als volgt:

“Artikel 4 Gebruikseisen

1.De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) zijn overeenkomstig van toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.

2. Het college kan nadere regels stellen voor het brandveilig gebruik van kampeer- en recreatieterreinen.”

In dit collegebesluit zijn deze nadere regels opgenomen.

De nadere regels zijn inhoudelijk gebaseerd op bijlage 2 uit de Handreiking Brandveiligheid Kampeerterreinen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding.

Dit is conform de wens van de afdeling brandweer van de Veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek.

Paragraaf II Bereikbaarheid

Artikel 2 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening

Doel van deze voorschriften is te waarborgen dat brandweervoertuigen het bouwwerk bij een brand te allen tijde daadwerkelijk zodanig snel en gemakkelijk kunnen bereiken, dat de brandweer zo snel mogelijk voor het bestrijden van een brand kan worden ingezet.

Lid 3: De maten hebben betrekking op een tankautospuit en zijn afkomstig uit de Handleiding

Bluswatervoorziening en bereikbaarheid NVBR, 2003. Deze handleiding is te bestellen bij de

NVBR (www.nvbr.nl, tel. 026 - 3552455 , fax 026 - 3515051 ).

Lid 4: Voorkomen moet worden dat bij een calamiteit de brandweer in haar opkomst gehinderd

wordt door afgesloten hekwerken en/of slagbomen. Om dit te voorkomen zullen in overleg

met de brandweer passende voorzieningen moeten worden getroffen. Een passende

voorziening die op een centrale plaats aangebracht kan worden is een brandweersleutelkluis

of- buis.

Paragraaf III Inrichting

Artikel 3 Indeling en constructie terrein

Lid 1: In de Brandveiligheidvoorwaarden kampeer- en recreatieterreinen Wijdemeren is de afstand van enig kampeermiddel tot de perceelgrens gesteld op 3 meter. Deze afstand blijft gehandhaafd voor bestaande kampeermiddelen (situatie voor 5 juli 2007). In nieuwe situaties zal de landelijke norm van 5 meter

worden gehanteerd.

Lid 2: Permanente en niet-permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat overslag van brand niet onbeperkt kan plaatsvinden. Dit kan worden gerealiseerd door clusters van standplaatsen te situeren in een brandcompartiment (BC) van maximaal 1.000 m2. De WBDBO tussen brandcompartimenten is tenminste 30 minuten, te realiseren door een vrije ruimte van minimaal 5 meter (bestaande situatie 3 meter) tussen de brandcompartimenten. Bekend is dat tentenkampen die opgezet zijn in het kader van een evenement (denk aan Lowlands of de TT Assen) een zeer geringe afstand tussen de tenten kennen. De compartimenten en andere voorzieningen zijn hierop afgestemd. Het gebruik van tenten op kampeerterreinen is ingegeven door het verlangen naar recreatie en privacy, dat het gebruik wezenlijk anders kenmerkt dan bij evenementen. Daarom kan volstaan worden met het onderbrengen van tenten in een brandcompartiment van 1.000 m2.

Lid 3: De WBDBO van ieder permanent kampeermiddel ten opzichte van het aangrenzende permanente kampeermiddel en andere zaken moet tenminste 20 minuten bedragen. Dit betekent dat het permanente kampeermiddel minimaal 3 meter vrij van het permanente kampeermiddel van de buren en andere zaken dient te staan. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat er altijd een vrije tussenruimte van 3 meter ontstaat tussen de eigendommen van personen.

Lid 4: Ook kan een snelle brandoverslag voor niet-permanente standplaatsen, niet gelegen in een brandcompartiment, worden voorkomen, door een WBDBO tussen de kampeermiddelen van tenminste 20 minuten.

Lid 5: Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat de vrije ruimten tussen kampeervakken worden volgebouwd.

Artikel 4 Bluswatervoorziening

Doel van dit voorschrift is te waarborgen dat te allen tijde daadwerkelijk voldoende bluswater beschikbaar is ingeval van brand op een kampeerterrein. Het voorzien van bluswater is in beginsel een gemeentelijke taak. De gemeente is echter niet in alle situaties verplicht te voorzien in een bluswatervoorziening. Bij het niet voorhanden zijn van (een toereikende) openbare bluswatervoorziening kan de gemeente een exploitatie van een kampeerterrein alleen onder voorwaarde afgeven, waarbij de vergunninghouder verplicht kan worden op eigen kosten te voorzien in een niet-openbare bluswatervoorziening (op eigen terrein). De basiseis voor de benodigde capaciteit voor de primaire bluswatervoorziening bedraagt minimaal 60 m3 per uur. Bij bebouwingssoorten waarbij volgens de Handleiding brandweerzorg en technische hulpverlening voor de eerste inzet één tankautospuit wordt gehanteerd en waarbij de brandpreventieve voorzieningen blijvend zijn gegarandeerd, kan worden volstaan met een capaciteit van 30 m3 per uur. Dit laatste zal doorgaans het geval zijn bij kampeerterreinen. Indien niet aan het gestelde zoals genoemd in de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid voldaan kan worden, kan het bevoegd gezag op basis van gelijkwaardigheid beoordelen of andere voorzieningen een toereikende veiligheid waarborgen. Deze voorzieningen kunnen onder andere zijn:

- horizontale droge blusleiding met afnamepunten (buisdiameter tenminste 75 mm en uitgevoerd conform NEN 1594)

- het beschikbaar stellen van water tank wagens (uitvoering en inrichting is ter goedkeuring aan het bevoegd gezag)

- verkleinen van het brandcompartiment waardoor de brandbestrijding met een minimale bluswatervoorziening beheersbaar is.

- aanleggen blusvijvers op het terrein, etc. De Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid is te bestellen bij de NVBR (www.nvbr.nl, tel. 026 - 3552455 , fax 026 - 3515051 ).

Artikel 5 Gasflessendepots en propaantanks

Lid 1: Door gasflessendepots en propaantanks aan de rand van het kampeerterrein te situeren wordt voorkomen dat op het kampeerterrein, te midden van de gasten gevaarlijke handelingen worden uitgevoerd. De opslag als zodanig heeft een bepaald risico in zich, maar vooral de logistieke handelingen zijn risicovol. Om deze reden zullen de centrale gasflessendepots en de propaantanks zoveel als mogelijk aan de zijkant van het kampeerterrein of in ieder geval niet in de nabijheid van de standplaatsen voor kampeermiddelen of de overige voor publiek toegankelijke gebouwen moeten worden gesitueerd. Om reden van bereikbaarheid en ontvluchting is het niet aan te bevelen de opslaglocatie direct bij de hoofdingang van het kampeerterrein te situeren.

Lid 2: Bij alternatieve situering en grotere volumes dient maatwerk in de op te leggen veiligheidseisen te worden bereikt. De PGS 15 Opslag van Gevaarlijke Stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid (Ministerie van VROM, 2005) is hiervoor het referentiekader.

Paragraaf IV Installaties

Artikel 6 Elektrische installaties

Lid 2: Op grond van lid 5.2 mag een elektrische installatie van een kampeermiddel niet worden aangesloten op de elektrische installatie van het kampeerterrein indien die installatie gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. Dat gevaar wordt geacht niet aanwezig te zijn bij gebruik van een elektrische installatie die voldoet aan de daarop betrekking hebbende NEN-norm en de betreffende keuringsvoorschriften van de KEMA.

Artikel 7 Gasinstallaties

Alle voorschriften hebben betrekking op het voorkomen van lekkages en ophoping (en ontsteking) van brandbaar gas en het voorkomen van drukverhogingen in gasflessen en tanks.

Lid 1: Dit voorschrift is veelal niet van toepassing op vrijetijdsvoertuigen, maar op bouwwerken op het kampeerterrein, die aangesloten zijn op het aardgasnet.

Lid 2: Dit voorschrift is niet van toepassing op de gasleidingsystemen, maar op de verbruiksinstallaties, apparaten en toestellen zelf.

Lid 3: Dit voorschrift is van toepassing op vrijetijdsvoertuigen.

Lid 4: De NPR 2577 is een vertaling van de NEN-EN 1949 (en). Toch is een vangnet ingebouwd om te voorkomen dat tegenstrijdige formuleringen gelden.

Lid 5: Indien de gasfles of tankfles voor dampgas (handelspropaan en -butaan) vast is ingebouwd in het voertuig, dient deze aan dezelfde veiligheidseisen te voldoen als de eisen aan een autogastank in voertuigen.

Lid 6: Het niet mogen gebruiken van tanks voor autogas (gebruik van vloeistof) voor propaan en butaan (gebruik van gas) heeft te maken met het feit dat deze tanks door niet-deskundigen worden aangepast waardoor de afname en de vulinlaat worden verwisseld en de veiligheden (overvulbeveiliging) onklaar worden gemaakt. Het is mogelijk dat deze flessen door dezelfde niet-deskundigen bij een LPG-station handmatig worden gevuld met kans op overvulling (> 80%). Bij 100% vulling betekent 1 0C temperatuur- verhoging 8 bar drukverhoging met kans op bollen en scheuren van de tank en alle gevolgen van dien.

Lid 7: De huishoudelijke gasverbruiksinstallaties zijn veelal niet geschikt voor andere brandstoffen dan handelspropaan of -butaan. Bij gebruik van andere brandstoffen kunnen onveilige situaties ontstaan.

Lid 8: Gasslangen dienen een aantoonbare kwaliteit te bezitten in relatie met de functie. Dit is dan

ook op de slang aangegeven.

Lid 9: Een vaste metalen leiding heeft minder kans op beschadigingen. Een maximale lengte van een flexibele slang is aangegeven om deze zoveel mogelijk in het zicht te hebben, om zo weinig mogelijk volume aan gas in de slang te houden na (tijdelijke) stopzetting van het gebruik, om de kans op beschadigingen zo klein mogelijk te maken en het mogelijk wegwerken achter betimmeringen te voorkomen.

Lid 10: Veelal wordt een maximale levensduur van de slang van 2 of 3 jaar aangehouden. Het productiejaar van de slang staat meestal op de slang zelf. Echter is de wijze van gebruik van de slang meer maatgevend voor de kwaliteit dan de ouderdom. Het kan voorkomen dat een slang na een jaar reeds vervangen moet worden, vanwege de slijtage, stoffen of droogte waaraan de slang blootgesteld is. Het is dus zaak bij controle vast te stellen of de slangen en de aansluitingen al dan niet lekken. In het geval van een lekkage is hiermee aangetoond dat de installatie brandgevaarlijk is.

Lid 11: Dit voorschrift is gesteld om een deskundige beoordeling van de drukveiligheid te bewerkstelligen en de veiligheid van het materiaal onder druk aan te tonen.

Lid 12: Dit voorschrift is gesteld om een deskundige beoordeling van de drukveiligheid te bewerkstelligen en de veiligheid van het materiaal onder druk aan te tonen.

Lid 13: Dit voorschrift is gesteld om het gebruik kleinschalig te houden ten behoeve van particulieren en ten behoeve van een kampeermiddel.

Artikel 8 Brandmeld- en alarmeringsmiddelen

Lid 1: Het is wenselijk dat gasten op een kampeerterrein worden gealarmeerd indien zich een dreigende situatie voordoet. Deze alarmering is mede afhankelijk van de grootte en situering van het kampeerterrein. Een klein kampeerterrein is overzichtelijk en het zal relatief gezien niet lang duren voordat alle gasten zijn gewaarschuwd. Dit is anders voor een kampeerterrein met bijvoorbeeld 500 standplaatsen. Het alarmeren van (grote) groepen personen, om deze te waarschuwen voor een eventueel dreigend gevaar is deels een verantwoordelijkheid van de overheid. Voor het waarschuwen van de bevolking bij een dreigend gevaar heeft de overheid een aantal criteria opgesteld, die kunnen worden toegepast. Vervolgens is het de taak van de ondernemer om zorg te dragen dat de onder zijn verantwoordelijkheid aanwezige klanten verder worden voorzien van informatie.

Artikel 9 Blusmiddelen

Lid 1: Om een beginnende brand op een juiste manier te kunnen bestrijden, moeten een aantal voorzieningen aanwezig zijn. Het gaat hierbij om brandbestrijdingsmiddelen die in de vorm van draagbare brandblusmiddelen die op aanvaardbare loopafstand van de plaats van een kampeereenheid bereikbaar en beschikbaar moeten zijn. Als een aanvaardbare loopafstand wordt een afstand van maximaal 50 meter over begaanbare paden gezien. Uiteraard is een centrale plaats waar dergelijke middelen aanwezig zijn ideaal. Gedacht kan dan worden aan toilet- en sanitairgebouwen, receptie en andere gebouwen met een speciale- of centrale functie op het kampeerterrein. Op een kampeerterrein wordt bij voorkeur een schuimblusser met een minimaal gewicht van 6 kg opgehangen.

Lid 4: Doel van lid 8.4 is onder meer dat de aanwezige personen zo snel mogelijk kunnen zien waar de blusmiddelen zich bevinden, zodat daarvan bij brand zo snel mogelijk gebruik gemaakt kan worden.

Lid 5: Op grond van lid 8.5 moet ten minste eenmaal per jaar op adequate wijze het nodige onderhoud aan een blusmiddel worden verricht en de goede werking ervan worden gecontroleerd. Doel van dit voorschrift is dat de goede werking van het blusmiddel te allen tijde gewaarborgd is. Overigens gaat het bij die voorgeschreven inspectie- en controlefrequentie om een minimumvereiste; het staat de exploitant van een kampeerterrein derhalve vrij de blusmiddelen vaker te laten inspecteren/controleren.

Paragraaf V Gebruiksvoorschriften

Artikel 10 Verbod voor roken/open vuur en vuurwerk

Lid 3: Ingeval het branden in een vuurkorf of vuurton volgens het kampeerreglement is toegestaan, dienen de volgende voorwaarden in het reglement te worden opgenomen:

a. er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon dat wil zeggen toezicht door een persoon die bij brand adequaat kan handelen;

b. de vuurkorf of -ton moet op een open plaats staan zodanig dat deze geen gevaar oplevert voor de omgeving;

c. onder de vuurkorf, of -ton dient een niet brandbare onderplaat, met een minimale oppervlakte van 2 x de oppervlakte van de grootste dwarsdoorsnede van de vuurkorf, geplaatst te worden;

d. een vuurkorf of -ton moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten;

e. de maximale hoeveelheid brandstof (niet anders zijnde dan schoon hout) in de vuurkorf of -ton bedraagt een 1/4 m3;

f. de vuurkorf of -ton wordt niet verlaten alvorens het vuur gedoofd is;

g. in de directe nabijheid van de vuurkorf of -ton staan voldoende blusmiddelen, een poeder of sproeischuimblusser met een inhoud van tenminste 6 kilogram/liter of (een) emmer(s) gevuld met water (minimaal 10 liter) of zand, voor onmiddellijk gebruik gereed. Ingeval barbecueën volgens het kampeerreglement is toegestaan, dienen de volgende voorwaarden in het reglement te worden opgenomen:

a. er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon, dat wil zeggen toezicht door een persoon die bij brand adequaat kan handelen;

b. de barbecue moet op een open plaats staan die erboven en tenminste 2 meter rondom vrij is van opstallen, bomen en struiken;

c. een barbecue moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten;

d. vaste brandstof (niet anders zijnde dan briketten of houtskool) in een barbecue mag alleen ontstoken worden met aanmaakblokjes, aanmaakvloeistof en/of aanmaakgel;

e. de barbecue mag niet worden verlaten alvorens het vuur gedoofd is;

f. in de directe nabijheid van de barbecue moet een blusmiddel in de hoedanigheid van (een) emmer(s) water of zand (minimaal 10 liter) voor onmiddellijk gebruik gereed staan.

Lid 4: Het gebruik van vaste brandstof veroorzaakt vliegvuur. Bij extreme droogte is het risico van vliegvuur groot: het kan gemakkelijker brand veroorzaken.

Artikel 11 Afval

Lid 2: Doel van lid 10.2 is brandoverslag van afvalcontainers met een inhoud groter dan 5 m3 naar een gebouw te voorkomen.

Artikel 12 Opslag van materialen

Lid 1: Doel van lid 11.1 is om te voorkomen dat de afstandsbepaling die bij permanente kampeermiddelen in acht moet worden genomen teniet wordt gedaan door het plaatsen van voorwerpen en stoffen, waardoor in geval van brand brandoverslag naar een naastgelegen kampeermiddel wordt vergemakkelijkt.

Artikel 14 Doorlopend toezicht

Lid 1: In dit artikel is het toezicht oproepbaar. Naar huidige maatstaven kan worden volstaan met oproepbaar. Het is dan wel redelijk om te eisen dat degene die oproepbaar is binnen een bepaald tijdsbestek op het kampeerterrein aanwezig zal zijn. Een opkomsttijd van 5 minuten is reëel. Indien deze opkomsttijd niet realiseerbaar is, zal een gelijkwaardige oplossing bewerkstelligd moeten worden. Dit zal veelal permanent toezicht inhouden.

Artikel 15 Periodieke controle

Lid 1: Doel van lid 4.1 is de goede werking van de brandveiligheidsvoorzieningen op elk moment te waarborgen

Artikel 16 Brandveiligheidsinstructie

Lid 1: Doel van lid 5.1 is dat het personeel in geval van brand adequaat kan handelen om de gasten in veiligheid te brengen, de hulpdiensten te waarschuwen en een beginnende brand te blussen.

Lid 2: Voor het opstellen van een brandveiligheidsinstructie kan gebruik worden gemaakt van de

NTA 8112. Ontruimingsplannen en oefeningen van het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening. Deze publicatie is verkrijgbaar via het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening (NIBHV), Postbus 8714, 3009 AS Rotterdam. www.nibhv.nl.

Artikel 17 Gedragsregels

Lid 1: In deze gedragsregels dienen in elk geval de volgende voorwaarden, regels en verwijzingen te worden opgenomen:

a. instructie Hoe te handelen bij brand;

b. elektriciteit-, gas-, en waterinstallaties moeten voldoen aan de wettelijke bepalingen;

c. het verbod tot het gebruik van autogastanks, anders dan bestemd voor de aandrijving van motorvoertuigen en speciaal daartoe ingerichte wisseltanks voor de aandrijving van hef- en transportvoertuigen;

d. het gebruik van (tank)flessengas (handelspropaan of -butaan) in flessen van maximaal 45 liter waterinhoud tot een maximum van twee flessen tegelijkertijd; leeg of vol;

e. propaan- en butaanflessen mogen alleen worden gevuld met handelspropaan en handelsbutaan;

f. Indien olieverwarming wordt toegestaan, dient de opslag van olie, maximaal 200 liter, in een vloeistofdichte bak geplaatst te zijn;

g. het verbod tot het maken of gebruiken van open vuur, behalve voor koken, braden op kooktoestellen en verwarmingstoestellen met tevens verwijzing naar de regels ten aanzien van vuurkorven en barbecues;

h. het verbod op parkeren op wegen, anders dan de daartoe ingerichte parkeerplaatsen;

i. het advies om in kampeermiddelen op permanente standplaatsen goed werkende en op een adequate plaats gemonteerde optische rookmelders (aangesloten op het lichtnet cf. NEN 2555) en koolmonoxidemelders aan te brengen. Gelet op het maatgevende scenario (brand na gaslek, roken in bed, kortsluiting elektrische apparatuur in combinatie met slapen) zou dit een voorschrift dienen te zijn. Gelet op de wet op de privacy is een dergelijk voorschrift niet te controleren en te handhaven. Daarom is dit een advies.

Artikel 18 Ontruimingsplan

Lid 1: Voor het opstellen van een ontruimingsplan kan de aanbeveling voor het opstellen van ontruimingsplannen worden gevolgd. Zie verder toelichting onder 15.2.

Artikel 21 Voorlichting

Doel van de inspanning van de eigenaar/exploitant van het kampeerterrein op het terrein van de brandveiligheidvoorlichting is het vergroten van het veiligheidsbewustzijn van zijn gasten. Dit kan onder meer bevorderen dat rook- en koolmonoxidemelders worden geplaatst in de kampeermiddelen. De eigenaar kan voorlichting geven aan de hand van instructie aan de gasten ten aanzien van brandpreventiemaatregelen vastgelegd in het Kampeerreglement. Voor het geven van voorlichting kan ondersteuning worden gevraagd bij de brandweer.