Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Nederlek

Besluit Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Nederlek
Officiële naam regelingBesluit Wet Maatschappelijke Ondersteuning
CiteertitelBesluit WMO
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201026-09-2013Onbekend

17-11-2009

Nederlek Nieuws

Onbekend

Tekst van de regeling

Besluit maatschappelijke ondersteuning

gemeente Nederlek

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a.Verordening

De Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nederlek.

b.Hulp bij het huishouden

Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

c.Woonvoorziening

elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt. Met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening:

  • 1.

    gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen; of

  • 2.

    een uitraasruimte betreft, als bedoeld in artikel 4.1 onder d van de Verordening.

    • d.

      Woonruimte

  • 1.

    een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden;

  • 2.

    een woonwagen op een standplaats als bedoeld in de Woning- en Huisvestingswet;

  • 3.

    een woonschip op een ligplaats, zijnde een woonschip en een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet;

  • 4.

    een verblijf van een binnenschip.

    • e.

      Vervoervoorziening

Een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij zich lokaal verplaatsen ondervindt.

f.Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV)

Het openbaar vervoerssysteem dat op verzoek van de passagier het vervoer regelt van deur tot deur.

g.Eigen auto

Auto die op naam staat van de aanvrager of zijn/haar partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs.

h.Rolstoelvoorziening

Een voorziening die kan bestaan uit:

  • 1.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen de woonruimte, dan wel voor verplaatsing in en rondom de woning;

  • 2.

    een aanpassing aan de rolstoel;

  • 3.

    onderhoud/reparatie van de rolstoel;

  • 4.

    een sportrolstoel en onderhoud/reparatie van de sportrolstoel.

    • i.

      Inkomen

Het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwde personen tezamen, en bedraagt:

  • ·

    indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen in het peiljaar, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

  • ·

    in de overige gevallen: het belastbaar loon in het peiljaar, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964.

    • j.

      Overgangsregeling alfahulpen

Cliënten die voor 1-1-2010 hulp ontvingen van een alfahulp van de Vierstroomzorgring en eveneens voor 1-1-2010 kenbaar gemaakt hebben gebruik te willen blijven maken van de alfahulp, komen in aanmerking voor de regeling ‘alfahulpconstructie’ van de Vierstroomzorgring.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Regels rond verstrekking en verantwoording
  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna te noemen persoonsgebonden budget), vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.

  • 3. Het persoonsgebonden budget met een bedrag beneden de € 500,-- wordt in een keer uitgekeerd.

  • 4. Woonvoorzieningen die uitsluitend in natura kunnen worden verstrekt zijn: mobiele tilliften, losse douchestoelen, douchebrancards en toiletstoelen.

  • 5. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt als volgt plaats.

  • 1. Iedere budgethouder dient tenminste de volgende stukken te bewaren en op verzoek van het college te overleggen:

    • -

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening

    • -

      een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening

    • -

      een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

  • 2. Steekproefsgewijs waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van een jaarlijks in overleg met de accountant vast te stellen percentage van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

Artikel 3.1 Omvang van de eigen bijdragen hulp bij het huishouden en eigen aandeel

Voor het vaststellen van de eigen bijdragen worden jaarlijks dor het ministerie van VWS voorgestelde tarieven overgenomen. Deze tarieven worden door het CAK namens het ministerie bekend gemaakt aan de gemeenten.

Artikel 3.2 Terugvordering
  • 1. Eventuele schade aan een door de gemeente in bruikleen toegekende voorziening kan, met inachtneming van de bepalingen in de bruikleenovereenkomst, worden verhaald op de bruiklener;

  • 2. Een verleende voorziening wordt van de persoon met beperkingen teruggevorderd indien blijkt dat de voorziening niet voldoet aan het programma van eisen dat is gesteld;

  • 3. In geval een in bruikleen verstrekte voorziening als gevolg van verwijtbare omstandigheden niet meer aanwezig is, kan de restwaarde van de voorziening in rekening worden gebracht bij de bruiklener.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Het uurtarief van het persoonsgebonden budget zijn per 2009 door het college vastgesteld op:

  • ·

    Voor HV 1 € 12,50 per uur.

  • ·

    Voor HV 2 € 16,00 per uur.

Vaststelling van het persoongebonden budget wordt berekend op basis van het hierboven genoemde uurtarief vermenigvuldigd met het aantal geïndiceerde uren.

De tarieven PGB worden automatisch 1 januari verhoogd met het gemiddelde CPI voor huishoudens over de periode december – november voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar.

Artikel 4.2. Overgangsregeling cliënten Vierstroomzorgring HH1

Het uurtarief van het persoonsgebonden budget voor cliënten die gebruik maken van de overgangsregeling zijn voor 2010 door het college vastgesteld op:

·HV1 of HV2 € 17,05 per uur

Het uurtarief wordt jaarlijks verhoogd conform de betreffende CAO-loonstijging.

Vaststelling van het persoongebonden budget wordt berekend op basis van het hierboven genoemde uurtarief vermenigvuldigd met het aantal geïndiceerde uren.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 5.1 Kosten van woningaanpassing

1.Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van

een woningaanpassing, zoals bedoeld in artikel 4.1 onder b van de Verordening wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

  • a.

    de aanneemsom (waarin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • b.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het

bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

c.in gevallen dat het noodzakelijk wordt geacht een architect in te schakelen: het

architectenhonorarium tot ten hoogste tien procent van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten;

d.de kosten van het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een

maximum van twee procent van de aanneemsom;

  • e.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • f.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • g.

    renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van de voorziening;

  • h.

    de kosten van het verwerven van extra bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet gebouwd kan worden binnen het oorspronkelijke kavel.

  • i.

    de door burgemeester en wethouders schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • j.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met

betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • k.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • l.

    de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van de voorziening, voor zover de kosten onder a tot en met k meer bedragen dan € 1036,-- voor tien procent van die kosten tot maximaal € 406,--.

  • 2.

    Het in artikel 4.11 van de van de Verordening genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

De terugbetaling bedraagt in het eerste jaar na definitieve toekenning van de woonvoorziening 100% en wordt vervolgens jaarlijks verminderd met een afschrijvingspercentage van 10% van de in het kader van de WOZ eventueel vastgestelde meerwaarde.

Artikel 5.2 Financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen
  • 1.

    Het bedrag voor de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten als genoemd in artikel 4.1 onder a en artikel 4.12, onder lid 1, van de Verordening bedraagt € 2.700,--. Voor deze tegemoetkoming is geen verantwoording noodzakelijk.

  • 2.

    Het primaat van de verhuizing wordt in ieder geval niet toegepast indien de kosten

van een noodzakelijke woonvoorziening, als bedoeld in de Verordening artikel 4.1 onder b, c en d, lager zijn dan € 7.000,--.

  • 3.

    De kosten voor onderhoud en reparatie van de onderstaande woonvoorzieningen, als genoemd in artikel 4.1 onder e van de Verordening Wmo, worden volledig vergoed, mits geen sprake is van nalatigheid van de zijde van de cliënt (dit ter beoordeling aan de gemeente).

  • -

    Stoelliften (het Liftinstituut spreekt van traplift)

  • -

    Rolstoelliften (het Liftinstituut spreekt van hefplateaulift voor personen)

  • -

    Woonhuisliften (met kooi)

  • -

    Staplateaulift of hefplateauliften (het Liftinstituut spreekt van een hefplateau voor personen zonder schacht tot maximaal 1.80 meter hoogte)

  • -

    Balansliften (worden niet meer gemaakt)

  • -

    De mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar

keukenblok, bad of wastafel;

-Electromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

Voor de roerende woonvoorzieningen (voorzover deze niet in bovenstaande opsomming zijn meegenomen) geldt dat de kosten van onderhoud en reparatie van, in bruikleen verstrekte, voorzieningen wordt vergoed.

Voor deze tegemoetkoming is verantwoording noodzakelijk.

  • 4.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een tweede woonruimte, als genoemd in artikel 4.4 van de Verordening bedraagt maximaal € 7.000,--. Voor deze tegemoetkoming is verantwoording noodzakelijk.

  • 5.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van dubbele woonlasten als bedoeld in artikel 4.1 onder f en artikel 4.14 van de Verordening, bedraagt:

  • a.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 542,-- per maand als

tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige

woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

b.de werkelijke kosten met een maximum van € 271,-- per maand ter

tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

Voor deze tegemoetkoming is verantwoording noodzakelijk.

  • 6.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten in verband met huurderving als bedoeld in artikel 4.1 sub f en artikel 4.14 van de Verordening is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum van € 542,-- per maand. Voor deze tegemoetkoming is verantwoording noodzakelijk.

  • 7.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassingen van woonwagens en woonschepen als bedoeld in artikel 4.6 en 4.7 van de Verordening bedraagt maximaal € 2000,--. Voor deze tegemoetkoming is verantwoording noodzakelijk.

8.De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten voor woningsanering als bedoeld in artikel 4.1 lid c van de Verordening bedraagt:

– slaapkamer € 15,-- per m2 (incl. legloon en evt. ondervloer)

–woonkamer € 20,-- per m2 (incl. legloon en evt. ondervloer)

Voor deze tegemoetkoming is verantwoording noodzakelijk.

9.Het bedrag voor de financiële tegemoetkoming verhuiskosten als genoemd in artikel 4.12, onder lid 2, van de Verordening bedraagt € 5.000,--. Voor deze tegemoetkoming is geen verantwoording noodzakelijk.

Artikel 5.3 Eigen bijdrage en woonvoorzieningen

Indien woonvoorziening wordt verstrekt wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

Hoofdstuk 6. Vervoersvoorzieningen

Artikel 6.1

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald. Tenzij er voor de voorziening een eigen aandeel betaald dient te worden, dan in eigendom en op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening.

Artikel 6.2

De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 5.2 van de Verordening, bedraagt 150% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum.

Artikel 6.3 Hoogte financiële tegemoetkomingen in de kosten van vervoersvoorzieningen
  • 1.

    De hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.1, onder 2 van de Verordening is een gemaximeerde vergoeding, met uitzondering van artikel 5.1 lid 2 onder d en f van de verordening. Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de volgende normbedragen op jaarbasis:

  • a.

    voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, als de aanvrager kiest voor het gebruik van de eigen auto in plaats van het

eveneens voor aanvrager adequate CVV, geldt een normbedrag van € 630,--.

  • b.

    voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, als de aanvrager is aangewezen op het gebruik van de eigen auto, geldt een normbedrag van € 840,--.

  • c.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto,

die is verstrekt door de bedrijfsvereniging vóór invoering van de Wvg, geldt een normbedrag van € 420,--.

d.voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een

normbedrag van € 3.210,-- op declaratiebasis.

e.voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi

geldt een normbedrag van € 4.178,-- op declaratiebasis.

  • f.

    Voor een tegemoetkoming in de kosten van een ander verplaatsingsmiddel naast CVV of een taxi en bij de indicatie rolstoeltaxi geldt een forfaitaire vergoeding van € 348,12.

  • 2.

    De hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen, als bedoeld in artikel 5.1 aanhef en lid 3 onder b van de Verordening, wordt bepaald door berekening van de meerkosten van de te verstrekken voorziening ten opzichte van een vergelijkbare, algemeen gebruikelijke, voorziening. In artikel 6.4 van dit Besluit staat vermeld welke bedragen worden gehanteerd voor vergelijkbare, algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Artikel 6.4 Besparingsbijdrage

Bij het verstrekken van voorzieningen wordt rekening gehouden met de kosten van

vergelijkbare algemeen gebruikelijke voorzieningen. Door een besparingsbijdrage in mindering te brengen op de vergoeding worden alleen de meerkosten van de te verstrekken individuele voorziening maatschappelijke ondersteuning, dit ten opzichte van de algemeen gebruikelijke voorziening, door de gemeente vergoed. De volgende bedragen worden gehanteerd.

  • a.

    Dames- of herenfiets € 240,--

  • b.

    Kinderfiets voor kind tot 12 jaar € 100,--.

  • c.

    Driewieler voor kind tot 4 jaar € 50,--.

Hoofdstuk 7. Rolstoelvoorziening

Artikel 7.1

Het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 7.2 Sportrolstoel

1.De hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel zoals

bedoeld in artikel 6.4, lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke

ondersteuning is een gemaximeerde vergoeding en bedraagt € 2.500,--. Deze vergoeding

wordt één keer per drie jaar verstrekt.

2.De hoogte van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1, onder b van de Verordening, wordt bepaald door de voor vergoeding in aanmerking komende kosten tot een maximum van € 500,--. Deze vergoeding wordt één keer per drie jaar verstrekt.

3.Indien de sportrolstoel in natura wordt verstrekt, dan geldt een gemaximeerde waarde van

€ 2.500,--.

Artikel 7.3 Eigen bijdrage en rolstoelvoorzieningen

Indien een rolstoelvoorziening wordt verstrekt wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht. Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 8.1 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning 01-01-2010.

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Verordening gemeente Nederlek 01-01-2010 in werking treedt. Met de inwerkingtreding van dit besluit komt het Besluit maatschappelijk ondersteuning (versie 12 december 2006) te vervallen.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederlek in zijn vergadering van 17 november 2009.

De gemeentesecretaris, De burgemeester,

Drs. P. Schouten B.F.A. van der Kluit – de Groot