Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bergambacht

Maatregelenverordening WWB, BBZ 2004, IOAW en IOAZ 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bergambacht
Officiële naam regelingMaatregelenverordening WWB, BBZ 2004, IOAW en IOAZ 2012
CiteertitelMaatregelenverordening WWB, Bbz 2004, IOAW en IOAZ 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

art. 8, 1ste lid, onderdeel b, art. 9a, 12e lid en art. 18, 2e lid Wet werk en bijstand;art. 35, 1ste lid, onderdeel b en art. 20 IOAW; en art. 35, 1ste lid, onderdeel b en art. 20 IOAZ

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-09-201201-07-201217-04-2013Actualisering

26-06-2012

Gemeentepagina, 05-09-2012

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening WWB, BBZ 2004, IOAW en IOAZ 2012

De raad van de gemeente Bergambacht;

gezien het voorstel van het K5- bestuur d.d 1 mei 2012;

gehoord de commissie;

gelet op

  • -

    artikel 8, eerste lid, onderdeel b, artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, tweede lid van de Wet werk en bijstand;

  • -

    artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; en

  • -

    artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit vast te stellen de volgende:

Maatregelenverordening WWB, BBZ 2004, IOAW en IOAZ 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving
  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: de Wet werk en bijstand (WWB), met inbegrip van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • b.

      Oneigenlijk gebruik: het ten onrechte ontvangen van bijstand, als gevolg van het door belanghebbende handelen in strijd met het doel en de strekking van de Wwb, Bbz 2004, IOAW en IOAZ;

    • c.

      Voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet WWB;

    • d.

      UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

    • e.

      Wet Suwi: Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

    • f.

      K5-bestuur: het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling K5;

    • g.

      Benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als bijstand op grond van de wet;

    • h.

      Bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • i.

      Algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van  de WWB;

    • j.

      Bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de WWB;

    • k.

      Uitkering: bijstandsnorm in de zin van artikel 5, onder c van de WWB dan wel de grondslag in het kader van de IOAW of IOAZ;

    • l.

      Verlaging: het verlagen van de bijstand of de bijzondere bijstand;

    • m.

      Plan van Aanpak: een plan als bedoeld in artikel 44, vierde lid, onderdeel b en artikel 44a van de WWB;

    • n.

      Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, de Bbz 2004, de IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik
  • 1. Het K5-bestuur draagt zorg voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB, de Bbz 2004, de IOAW en de IOAZ.

  • 2. Bij misbruik en oneigenlijk gebruik als bedoeld in het eerste lid legt het K5-bestuur een maatregel op overeenkomstig deze Verordening.

Artikel 3 Het verlagen van de uitkering
  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het K5- bestuur een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, dan wel de uit de WWB, IOAW, IOAZ of de artikel 30 c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het K5- bestuur zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de uitkering verlaagd of de betaling van de bijstand opgeschort.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 4 Berekeningsgrondslag
  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm inclusief toeslagen en verlagingen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB.

  • 3. In afwijking van lid 1 kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien deze wordt verleend met toepassing van artikel 35 WWB voor een vergoeding van de kosten voor de eigen bijdrage rechtsbijstand.

  • 4. Bij een zelfstandige wordt de verlaging uitgevoerd op de algemene bijstand voor het levensonderhoud en de in de jaarnorm opgenomen bijzondere bijstand.

Artikel 5 Het besluit tot verlaging van de bijstand

In het besluit tot verlaging wordt in ieder geval vermeld de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, gemotiveerd de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 6 Afzien van verlaging van de bijstand
  • 1. Het K5-bestuur ziet af van verlaging indien de gedraging meer dan een jaar vóór constatering van die gedraging door het K5-bestuur heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Indien de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt geldt een verjaringstermijn van vijf jaar.

  • 2. Het K5-bestuur kan afzien van verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het K5-bestuur afziet van verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum, tijdvak en recidive
  • 1. Tenzij in de verordening anders is bepaald, gaat de verlaging in met ingang van de eerst- volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. De verlaging wordt toegepast op de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Daar waar mogelijk is de periode van verlaging van de bijstand gekoppeld aan de periode gedurende welke de belanghebbende de aan hem opgelegde verplichtingen verwijtbaar niet nakomt. De duur van de verlaging geldt echter minimaal voor de termijnen die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan.

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt, voor zover het een zelfstandige betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz heeft ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 5. Indien de belanghebbende binnen een jaar nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, worden de duur en de hoogte die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan, verdubbeld.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 3, eerste lid, inhouden, worden beide van toepassing zijnde verlagingen als vermeld in hoofdstuk 2 tot en met 4, gelijktijdig toegepast waarbij de verlaging ten hoogste 100% per maand bedraagt.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende inspanning verrichten voor het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de WWB niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

Het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

2. Tweede categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

  • b.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

  • c.

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

  • d.

    Het niet voldoen aan de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen.

3. Derde categorie:

  • a.

    gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

  • b.

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen;

  • c.

    het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a WWB een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend;

  • d.

    het door een persoon, jonger dan 27 jaar, binnen de vier weken wachttijd niet of in onvoldoende mate nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 WWB of artikel 55 WWB, gedurende vier weken na melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 WWB;

  • e.

    het door een persoon, jonger dan 27 jaar, niet dan wel in onvoldoende mate, meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak.

4. Vierde categorie:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking.

Artikel 10 Hoogte en duur van de verlaging
  • 1. Onverminderd artikel 3, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de verlaging

    vastgesteld op:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      30% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      40% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d..

      100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de vierde categorie. 

  • 2. Het K5-bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen, tot een minimum van 10% en een maximum van 100%, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het K5-bestuur in bijzondere gevallen de bijstand verlagen voor een bepaalde langere periode of totdat de belanghebbende zijn gedrag heeft gecorrigeerd als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 3 Inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van inlichtingen
  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de WWB of artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet nakomt door informatie, die van belang is voor de verlening van bijstand, niet tijdig te verstrekken, dan kan, ingaande de eerste dag van het verzuim, het recht op bijstand worden opgeschort.

  • 2. Indien een belanghebbende de in het eerste lid genoemde verplichting herhaaldelijk niet tijdig nakomt, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede lid, een verlaging toegepast van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen
  • 1. Indien het niet behoorlijk nakomen of het herhaaldelijk niet nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de WWB of artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidstoeslag, kan, onverminderd artikel 3, tweede lid, een verlaging toegepast worden van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB of artikel 13 van de IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidstoeslag, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 3. Onverminderd artikel 3 tweede lid, wordt de verlaging bedoeld in het tweede lid op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      Bij een benadelingsbedrag tot € 1.000: 10% van de bijstandsnorm;

    • b.

      Bij een benadelingsbedrag van € 1.000 tot € 2.000: 20% van de bijstandsnorm;

    • c.

      Bij een benadelingsbedrag van € 2.000 tot € 4.000: 40% van de bijstandsnorm;

    • d.

      Bij een benadelingsbedrag van € 4.000 of meer: 100% van de bijstandsnorm.

    De duur van de verlaging wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. Indien het bruto benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan de aangiftegrens wordt geen verlaging toegepast maar aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.

  • 5. Van een verlaging wordt afgezien:

    • a.

      Zodra ter zake van de gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      Zodra het recht op strafvervolging is vervallen doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 13 Onverwijld

Bij toepassing van artikel 17, eerste lid, van de WWB of artikel 13 van de IOAW/IOAZ dient onder onverwijld te worden verstaan: vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB en artikel 13 van de IOAW/IOAZ zich heeft voorgedaan.

Artikel 14 Overige bepalingen met betrekking tot schending van de inlichtingenplicht
  • 1. Indien de verlaging als bedoeld in artikel 12, tweede en derde lid, als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 7, eerste en tweede lid, wordt de bijstand welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening verminderd met het bedrag van de verlaging. Het bedrag dat voortvloeit uit deze herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd.

  • 2. Wanneer het brutobedrag dat ten gevolge van het schenden van de informatieverplichting ten onrechte door de uitkeringsgerechtigde is ontvangen, samen met het bedrag van de verlaging, meer bedraagt dan het totaalbedrag dat aan uitkering is ontvangen, terwijl de uitkering is beëindigd, kan er slechts een verlaging opgelegd worden tot het bedrag dat maximaal aan uitkering is ontvangen, na aftrek van de te veel ontvangen bijstand. Indien de uitkeringsgerechtigde binnen een jaar na het besluit tot het opleggen van een verlaging opnieuw een beroep doet op de WWB, Bbz, IOAW of IOAZ, dan kan het resterende bedrag van de verlaging alsnog met die uitkering worden afgestemd.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
  • 1. Indien een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB of artikel 37, eerste lid, onder d, IOAW en IOAZ, wordt een verlaging van 100% gedurende één maand toegepast op de bijstandsnorm of indien van toepassing een verlaging van 100% op de bijzondere bijstand.

  • 2. In afwijking van lid 1 bedraagt de verlaging bij het onverantwoord interen van vermogen 20% gedurende het aantal maanden dat te snel op het vermogen is ingeteerd.

  • 3. In afwijking van lid 1 is de in artikel 4 onder 3 genoemde verlaging gelijk aan de korting op de eigen bijdrage die wordt verstrekt als men gebruik maakt van het Juridisch Loket alvorens een beroep te doen op rechtsbijstand door een advocaat. 

Artikel 16 Nadere verplichtingen
  • 1. Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de WWB zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een verlaging toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. Indien aan belanghebbende de verplichting als bedoeld in artikel 57 onder a van de WWB is opgelegd en deze niet in voldoende mate wordt nagekomen, wordt een verlaging toegepast van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3. Indien aan belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 55 Wwb en 38, eerste lid Bbz 2004 zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de norm gedurende een maand.

Artikel 17 Administratie zelfstandige

Indien een zelfstandige de administratie, als bedoeld in artikel 38 lid 2 Bbz 2004

  • a.

    niet naar behoren heeft gevoerd; of

  • b.

    niet uit eigen beweging binnen zes maanden na afloop van het boekjaar heeft overgelegd; of

  • c.

    op verzoek van het K5-bestuur niet binnen de daartoe door het K5-bestuur gestelde termijn heeft overgelegd,

wordt een maatregel opgelegd van 20% van de norm gedurende een maand.

Artikel 18 Zeer ernstige misdragingen
  • 1. Indien een belanghebbende zich jegens het K5- bestuur of diens ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 18 lid 2 van de WWB, wordt onverminderd artikel 3, tweede lid, een verlaging opgelegd van 50% van de bijstandsnorm. De duur van de verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 2. In afwijking van het eerste lid en onverminderd artikel 3, tweede lid, kan een verlaging worden opgelegd van 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging als bedoeld in het eerste lid is opgelegd, sprake is van een zelfde verwijtbare gedraging.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 19 Inwerkingtreding

De Maatregelenverordening WWB, Bbz 2004, IOAW en IOAZ treedt in werking op 1 juli 2012.

Artikel 20 Overgangsrecht

Op gedragingen die plaatsvonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, is de op het moment van de gedraging geldende verordening van toepassing, tenzij de huidige verordening leidt tot een minder zware verlaging.

Artikel 21 Intrekking

De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand, van kracht sinds 1 juli 2010, wordt hierbij ingetrokken, alsmede de Maatregelverordening Wet investeren in jongeren van 1 oktober 2009, alsmede de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ, van kracht sinds 1 juli 2010.

Artikel 22 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Maatregelenverordening WWB, Bbz 2004, IOAW en IOAZ 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van d.d. 26 juni 2012.

De griffier, Mw. Drs. A.R. Visser

De voorzitter, A. van Erk

Toelichting op de Maatregelenverordening WWB, Bbz 2004, IOAW en IOAZ 2012

Toelichting algemeen

Het recht op een uitkering is verbonden aan de plicht om zich in te zetten om (weer) in eigen levensonderhoud te voorzien. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen.

Onder de WWB, de Bbz 2004, de IOAW en de IOAZ dient de gemeente bij aanvang van de uitkeringssituatie aan belanghebbende mede te delen wat de opgelegde verplichtingen zijn en wat de directe gevolgen zijn voor de uitkering indien belanghebbende één of meer van deze verplichtingen niet nakomt. Artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB en artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20 van de IOAW en artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20 van de IOAZ, schrijven voor dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand. In de onderhavige verordening zijn deze regels vastgelegd.

De aanpassing van deze verordening vloeit voort uit de wetswijziging per 1 januari 2012. Door het intrekken van de Wet investeren in jongeren is er niet langer een grondslag voor verschillende maatregelverordeningen: één voor jongeren tot 27 jaar en één voor personen in de leeftijd van 27 tot 65 jaar.

Als gevolg van de wetswijziging zijn er enkele nieuwe grondslagen om over te gaan tot afstemming van de uitkering. Zo kent de WWB vanaf 1 januari 2012 enkele nieuwe verplichtingen in relatie tot arbeidsinschakeling: een verplichte zoektermijn voor jongeren, de introductie van een plan van aanpak en een re-integratieplicht voor alleenstaande ouders die ontheven zijn van de plicht tot arbeidsinschakeling. Deze verordening bevat de grondslag voor het afstemmen van de uitkering indien de belanghebbende deze nieuwe verplichtingen niet of niet naar behoren nakomt.

Verder is in deze verordening gekomen tot één regime ten aanzien van personen met een uitkering op grond van de WWB, de IOAW en de IOAZ. Tevens is de Bbz 2004 toegevoegd. De noodzaak hiertoe vloeit voort uit het feit dat per 1 juli 2011 artikel 18 van de WWB als wettelijke grondslag geldt voor een maatregel voor ook de zelfstandigen. Daarvoor was artikel 14 van de Abw van kracht en wel met een verplicht karakter. Omdat artikel 18 WWB een bevoegdheid is, moet de gemeenteraad nadere regels stellen in de maatregelenverordening WWB.

Een andere belangrijke wijziging is dat de maatregelen zijn verzwaard. Enerzijds gebeurt dat vooruitlopend op landelijk beleid waarbij een strengere handhaving wordt nagestreefd. Anderzijds werd door de regionale samenwerking bij de invoering van de Wet werken naar vermogen duidelijk dat de hoogte van de afstemming in de K5 aanzienlijk lager was dan in de buurtgemeenten.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als die in de WWB, Bbz, IOAW, IOAZ of de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt.Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Awb omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.

Artikel 3 Het verlagen van de uitkering

De WWB, Bbz, IOAW en IOAZ verbinden aan het recht op een bijstandsuitkering een aantal verplichtingen. In deze verordening zijn voor gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste procentuele verlaging van de bijstandsnorm.

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het K5 - bestuur dient een verlaging af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het K5 - bestuur bij elke verlaging zal moeten nagaan of, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde, afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Dit betekent dat het K5 - bestuur bij het beoordelen of een verlaging moet worden toegepast, en zo ja welke verlaging, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging;

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid;

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.

Matiging van de verlaging wegens persoonlijke omstandigheden kan plaatsvinden bij bijzondere financiële of sociale omstandigheden van de belanghebbende of als door opeenstapeling de zwaarte van het geheel van verlagingen niet in verhouding staat met de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Het bestuur kan afzien van een verlaging indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Dat is geregeld in artikel 18, tweede lid WWB en daarom niet uitdrukkelijk opgenomen in deze verordening. Het volledig ontbreken van iedere verwijtbaarheid zal tot de uitzonderingen behoren.

Artikel 4 Berekeningsgrondslag

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat ook een verlaging van de bijzondere bijstand op grond van artikel 18 lid 2 WWB mogelijk is (zie CRvB 02-03-2010, nr. 08/3397 WWB). Toevoeging van deze mogelijkheid is met name van belang voor die gevallen, waarin de op belanghebbende van toepassing zijnde norm niet toereikend is, maar de bijzondere bijstand wel. Bij een zelfstandige wordt de verlaging uitgevoerd op de algemene bijstand voor het levensonderhoud en de in de jaarnorm opgenomen bijzondere bijstand voor hoge woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zie voor het begrip ‘jaarnorm’ artikel 1, sub g Bbz 2004.

 

Artikel 5 Het besluit tot verlaging van de bijstand

Het verlagen van de bijstand vanwege het niet voldoen aan één of meerdere op grond van de wet opgelegde verplichtingen, vindt plaats door middel van een besluit. Wordt een verlaging met terugwerkende kracht toegepast, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen. Tegen beide besluiten kan door belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.

In dit artikel wordt aangegeven wat er in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Awb, met name uit het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering is voorzien.

Artikel 6 Afzien van verlaging van de bijstand

Deze verordening stelt een algemene verplichting tot het afstemming van de uitkering voorop. Uitzonderingen moeten echter mogelijk zijn indien voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Het K5 - bestuur kan afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht, dat wil zeggen als de verlaging onaanvaardbare gevolgen voor belanghebbende zou hebben. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Bij deze afweging is het van belang dat het opleggen van de maatregel voor de degene niet tot onaanvaardbare consequenties leidt in relatie tot de geestelijke of lichamelijke gezondheid van de belanghebbende.

Uit het woord "dringend" blijkt dat er wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Hierbij wordt opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf geen reden zijn om van een afstemming af te zien, aangezien dit inherent is aan het afstemmen van een uitkering.

Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging zo spoedig mogelijk na de gedraging wordt toegepast. Om deze reden wordt in lid 1 geregeld dat het K5 - bestuur geen verlaging toepast bij gedragingen die langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de inlichtingenplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar.

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het K5 - bestuur afziet van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. Onder een verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan, die aanleiding tot het opleggen van de maatregel is geweest, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd (zie ook toelichting op artikel 7).

Artikel 7 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

In het eerste lid is geregeld dat, behalve indien in de verordening anders staat vermeld, een verlaging in de toekomst wordt toegepast. Dit wil zeggen dat de verlaging na constatering direct geëffectueerd wordt zonder herziening van het recht.

Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd.

Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de hogere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur en van het percentage van de verlaging. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit tot verlaging is bekendgemaakt.

Bepalend voor recidive is de datum waarop de eerste gedraging als verwijtbaar is aangemerkt en de belanghebbende hiervan redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn, dus de verzenddatum van de beschikking.

Een recidivemaatregel kan op grond van dit artikel slechts één keer kan worden toegepast. Bij een tweede of volgende verwijtbare gedraging moet de hoogte en de duur van de maatregel opnieuw individueel worden vastgesteld (CRvB 24-01-2012, nrs. 11/3431 WWB e.a., LJN: BV2843).

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor één bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.

Indien sprake is van meerdere gedragingen met als gevolg daarvan meerdere schendingen van de verplichtingen, dient voor het toepassen van de verlaging te worden uitgegaan van beide gedragingen, waarbij de verlaging nooit meer dan 100% van de bijstandsnorm per maand kan bedragen.

Artikel 9 Categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier categorieën onderscheiden. Hierin zijn de verplichtingen opgenomen die sinds 1 januari 2012 zijn ingevoerd, zoals het leveren van een tegenprestatie en het meewerken aan een plan van aanpak. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

 

Artikel 10 Hoogte en duur van de verlaging

Dit artikel bevat de standaardverlagingen voor de vier categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

In de vorige Maatregelenverordening bedroegen de percentages van de verlaging van de bijstand afhankelijk van de vier categorieën respectievelijk 5, 10, 20 en 100% gedurende een maand. Uit een vergelijking met de verordeningen van gemeenten in de regio blijkt dat deze percentages naar verhouding laag zijn. Met het oog op de Handhavingsaanpak WWB 2012 en het gezamenlijk optrekken in het kader van de invoering van de Wet werken naar vermogen op 1 januari 2013, zijn deze percentages verhoogd naar respectievelijk 10, 30, 40 en 100%. Ook wordt de duur van de verlaging bij de vierde categorie, dus waar het gaat om werkweigering of ontslag door eigen schuld, twee maanden in plaats van een maand.

Met lid 2 wordt beoogd de mogelijkheid te creëren om maatwerk te leveren. Bij de feitelijke vaststelling van de verlaging dient het K5 - bestuur rekening te houden met de individuele situatie van de belanghebbende, maar daarnaast ook met de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Met lid 3 wordt uitdrukkelijk de mogelijkheid geboden om ook bij een eerste gedraging de verlaging voor een langere periode op te leggen als de situatie daartoe aanleiding geeft. Ook hier geldt het beginsel dat per geval maatwerk mogelijk moet zijn. Hierbij moet met name gedacht worden aan een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waardoor de belanghebbende eerder in bijstandsbehoeftige omstandigheden komt te verkeren. In dergelijke gevallen is het mogelijk om, rekening houdend met de betrekkelijk ernstige gevolgen van de gedraging, reeds bij een eerste of tweede gedraging de verlaging voor langere duur op te leggen.

Artikel 11 Te laat verstrekken van inlichtingen

Indien een cliënt de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het K5 - bestuur het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Het K5 - bestuur doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en geeft belanghebbende daarbij een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen.

Wordt de gevraagde informatie vervolgens niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het K5 - bestuur het besluit tot toekenning van de bijstand intrekken. Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de bijstand ongewijzigd voortgezet.

Uit doelmatigheidsoverwegingen is ervoor gekozen om niet al bij de eerste overtreding van de in dit artikel bedoelde verplichting over te gaan tot het verlagen van de bijstand. Blijkt iemand echter herhaaldelijk de fout in te gaan, dan moet de bijstand verlaagd worden, om zodoende een verandering van houding of gedrag te bewerkstelligen.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen

In het eerste lid wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand of de langdurigheidstoeslag. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens. Ook hier wordt uit overwegingen van doelmatigheid er voor gekozen om niet bij de eerste gedraging als bedoeld in dit artikel over te gaan tot het verlagen van de bijstand, maar om deze mogelijkheid pas te bieden bij het bij herhaling vertonen van dit gedrag. Het percentage van de verlaging is van 5% opgetrokken naar 10%.

Bij de eerste gedraging als bedoeld in dit artikel dient door een medewerker van de gemeente de belanghebbende wel schriftelijk gewezen te worden op deze gedraging en op de mogelijke gevolgen van het nogmaals vertonen van een dergelijk gedrag.

De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 van de WWB of artikel 13 van de IOAW en IOAZ, wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand of langdurigheidstoeslag dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte aan de belanghebbende is betaald.

Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien er sprake is van fraude en het bruto benadelingsbedrag hoger is dan de aangifterichtlijn sociale zekerheid (€ 10.000 vanaf 1 januari 2009). Het una via-beginsel” bepaalt dat maar via één weg gesanctioneerd mag worden: ofwel door de gemeente, ofwel door de strafrechter, niet door beiden. Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan. Als er echter sprake is van “witte fraude”, dus als er wel belastingen en premies zijn afgedragen over de verdiensten, maar de inkomsten niet zijn opgegeven aan de uitkeringsinstantie, dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000, - Bij hogere bedragen wordt het OM ingeschakeld. Dit gebeurt ook als er met de belanghebbende geen uitkeringsrelatie meer bestaat en er dus geen sanctie kan worden opgelegd.

Artikel 13 Onverwijld

Onder onverwijld werd in de vorige maatregelenverordening nog verstaan de datum waarop belanghebbende het statusformulier moest inleveren. Omdat het maandelijks opsturen van controleformulieren inmiddels geen verplichting meer is, is de term “onverwijld” geformuleerd als het moment vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB en artikel 13 van de IOAW/IOAZ zich heeft voorgedaan.

Artikel 14 Overige bepalingen met betrekking tot de schending van de inlichtingenplicht

In dit artikel wordt geregeld dat als fraude wordt geconstateerd op het moment dat de bijstand is beëindigd, de bijstand gedurende de fraudeperiode toch kan worden verlaagd. Deze verlaging leidt tot herziening van uitkering en terugvordering.

Het ten onrechte aan bijstand ontvangen bedrag inclusief de verlaging kan samen nooit meer bedragen dan de bruto- uitkering, wanneer de uitkering van de uitkeringsgerechtigde inmiddels is beëindigd. Ook kan een verlaging nooit plaatsvinden over een periode van voordat de verwijtbare gedraging plaatsvond. Als de uitkeringsgerechtigde zich binnen een jaar opnieuw meldt voor een bijstandsuitkering, dan kan het resterende bedrag alsnog op de dan toe te kennen uitkering in mindering worden gebracht.

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan bijvoorbeeld blijken uit een onverantwoorde besteding van het vermogen, het niet aanvragen van een voorliggende voorziening,  het niet instellen van een alimentatievordering of het kiezen voor een zorgpolis met een groot eigen risico. Het is niet mogelijk om een limitatieve opsomming te geven van alle gedragingen die vallen onder het begrip tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente hiermee bij de toekenning van de bijstand rekening kan houden.

Een afwijkende regeling wordt toegepast als sprake is van het onverantwoord interen van vermogen. Bij de vaststelling van de verlaging dient berekend te worden hoe lang belanghebbende uit de bijstand was gebleven als het vermogen niet ongenoegzaam was ingeteerd. De interingsperiode wordt berekend door het vermogen boven de vrijlatingsgrens te delen door 1,5 maal de geldende bijstandsnorm vermeerderd met de te betalen premie voor een particuliere ziektekostenpremie.

Artikel 16 Nadere verplichtingen

Op grond van de artikel 55 WWB en artikel 38 lid 1 Bbz 2004 kan het K5-bestuur, naast de in respectievelijk de WWB en Bbz 2004 opgesomde verplichtingen, bepaalde andere verplichtingen aan belanghebbende opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand of die het K5-bestuur (voor de zelfstandige) nodig acht voor een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening. Het niet nakomen van deze nadere verplichting(en) levert een maatregelwaardige gedraging op. Ten aanzien van de zelfstandige die zijn bedrijf of zelfstandig beroep gedurende ten minste een half jaar niet of nagenoeg niet uitoefent, zijn de artikelen 9 en 10 van de WWB van toepassing. Dat wil zeggen dat hij een plicht tot arbeidsinschakeling en eventueel tot een tegenprestatie heeft en aanspraak kan maken op ondersteuning bij die arbeidsinschakeling.

Artikel 17 Administratie zelfstandige

Een zelfstandige is verplicht zijn administratie naar behoren te voeren, deze uit eigen beweging binnen zes maanden dan wel binnen een door het K5-bestuur bepaalde termijn, na afloop van het boekjaar waarover de uitkering (als bedoeld in hoofdstuk II, par. 4 Bbz 2004) is verleend of aanspraak kan worden gemaakt op bijstand (als bedoeld in artikel 21 Bbz 2004) aan het K5-bestuur te overleggen. Het niet nakomen van een van deze verplichtingen levert een maatregelwaardige gedraging op.

Artikel 18 Zeer ernstige misdragingen

De Centrale Raad van Beroep (CRvB 30-06-2009, nrs 08/5699 WWB e.a.) vindt dat een zeer ernstige misdraging op zichzelf niet kan leiden tot een verlaging van de bijstand, doch slechts in samenhang met een in het kader van het niet nakomen van een uit de WWB, Bbz 2004, IOAW en IOAZ voortvloeiende verplichting. Met andere woorden: sanctionering van de klant die zich zeer ernstig misdraagt is alleen mogelijk als verzwarende omstandigheid in combinatie met het niet nakomen van een uit de WWB voortvloeiende verplichting. Men kan dus een belanghebbende niet sanctioneren louter en alleen omdat hij zich zeer ernstig misdraagt . Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal vanzelfsprekend gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden.

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, waarbij er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.

In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over ‘het zich jegens het K5 - bestuur zeer ernstig misdragen’. Hieronder dient, naast (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het K5 - bestuur en diens ambtenaren, ook te worden begrepen agressief gedrag tegenover medewerkers van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de wet, bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf.

Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het K5 - bestuur past een verlaging toe, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

De overige artikelen behoeven geen nadere toelichting.