Overheidsorganisatie | Gemeente Bergambacht |
---|---|
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
art. 8, eerste lid, onderdeel c en art. 30 Wet werk en bijstand
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-09-2012 | 01-07-2012 | 01-01-2015 | actualisering | 26-06-2012 | Onbekend |
De raad van de gemeente Bergambacht
gelezen het voorstel van het K5- bestuur inzake de Toeslagenverordening 2012;
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;
besluit vast te stellen de volgende:
Toeslagenverordening Wet werk en bijstand
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.
2. In deze verordening wordt verstaan onder:
de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);
zorgbehoefte: de zorgbehoefte bedoeld in artikel 3, tweede lid van de wet;
bijstandsnorm: bedrag als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet;
K5- bestuur: het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling K5.
Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt de volgende categorieaanduiding:
alleenstaande;
alleenstaande ouder;
gehuwden.
De bijstandsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder wordt conform artikel 25 van de wet verhoogd met een toeslag.
Deze toeslag bedraagt 20% van de gehuwdennorm indien in de woning van de alleenstaande of de alleenstaande ouder geen ander zijn hoofdverblijf heeft.
De bijstandsnorm als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder eveneens verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm indien:
er uitsluitend sprake is van een medebewoner, waarbij als gevolg van die medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;
er uitsluitend sprake is van een inwonende bloedverwant in de eerste of tweede graad, waarbij bij deze bloedverwant sprake is van zorgbehoefte en de alleenstaande of de alleenstaande ouder deze zorg verleent;
er uitsluitend één of meerdere kinderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, die ieder een inkomen hebben dat lager is dan € 1.000 netto per maand.
Als in de woning van de alleenstaande of de alleenstaande ouder één of meerdere niet tot het gezin behorende personen het hoofdverblijf hebben, en er is geen sprake van een situatie als bedoeld in het derde lid, dan wordt de toeslag van de alleenstaande of alleenstaande ouder gesteld op 10% van de gehuwdennorm.
Als de alleenstaande of de alleenstaande ouder kamerbewoner is, dan wordt de toeslag van deze kamerbewoner gesteld op 20% van de gehuwdennorm.
Op de bijstandsnorm van gehuwden wordt conform artikel 26 van de wet een verlaging toegepast als sprake is van lagere noodzakelijke kosten van het bestaan dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het kunnen delen van deze kosten met een ander.
Deze verlaging van de bijstandsnorm blijft achterwege indien:
er uitsluitend sprake is van een medebewoner, waarbij als gevolg van die medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;
er uitsluitend sprake is van een inwonende bloedverwant in de eerste en tweede graad, waarbij bij deze bloedverwant sprake is van zorgbehoefte en één van de gezinsleden deze zorg verleent;
er uitsluitend één of meerdere kinderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, die ieder een inkomen hebben dat lager is dan € 1.000 netto per maand.
De verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op 10% van de gehuwdennorm.
1. De bijstandsnorm of toeslag wordt verlaagd als bedoeld in artikel 27 van de wet indien er als gevolg van de woonsituatie sprake is van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan waarin de bijstandsnorm voorziet.
2. Deze verlaging bedraagt 10% van de gehuwdennorm als een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden.
3. In overige situaties waarin sprake is van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan in verband met de woonsituatie kan de bijstandsnorm of toeslag afwijkend worden vastgesteld.
1. De verlaging voor een schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm.
2. Deze verlaging wordt toegepast gedurende zes maanden na het tijdstip van de beëindiging van het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding.
3. Onder een schoolverlater wordt degene verstaan die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding, waarbij voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Toepassing van de artikelen 4 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbenden ten minste bedraagt:
35% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;
55% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;
65% van de gehuwdennorm voor gehuwden.
Het K5- bestuur behoudt zich het recht voor anders te besluiten indien de bepalingen in deze verordening leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het K5- bestuur.
Deze verordening kan worden aangehaald als: “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012”.
Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2012
De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand van 1 juli 2010 en de Toeslagenverordening Wet Investeren in Jongeren met ingang van 1 oktober 2009 worden ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van d.d. 26 juni 2012.
De griffier, Mw. Drs. A.R. Visser
De voorzitter, A. van Erk
In artikel 8 van de WWB wordt aan de gemeenteraad de opdracht gegeven om een verordening vast te stellen over het verhogen of verlagen van de bijstandsnorm. Uit de verordening moet blijken voor welke categorieën er een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt en tevens op grond van welke criteria het bedrag van die verhoging of verlaging wordt vastgelegd. De verordening heeft derhalve een zodanig karakter dat een belanghebbende daaruit concreet kan aflezen welke verhoging of verlaging in zijn of haar situatie geldt. Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de wet.
De eerste Toeslagenverordening WWB werd van kracht op 1 juli 2006. De laatste versie is van 1 juli 2010. Naar aanleiding van de komst van de Wet Investeren in Jongeren kwam een aparte toeslagenverordening WIJ in werking op 1 oktober 2009. Vanaf 1 januari 2012 vindt een aanscherping van WWB plaats waarbij de WIJ weer komt te vervallen. Daarom zijn in deze verordening de jongeren tot 27 jaar weer opgenomen.
Artikel 1 lid 2 sub b
In de wet en de verordening wordt diverse malen het begrip zorgbehoefte genoemd. In de wet is geen nadere omschrijving van het begrip zorgbehoefte opgenomen. Er is volgens de Memorie van toelichting sprake van een zorgbehoevend gezinslid als iemand onderdeel uitmaakt van een gezin en beschikt over een geldig indicatiebesluit op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor 10 of meer uren zorg per week en deze zorg voor minstens dat aantal uren door een ander gezinslid wordt verleend.
Artikel 3 lid 2
Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, dan wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag.
Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij woningdelers een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en
huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, maar ook aan vaste lasten als bijvoorbeeld abonnementen.
Artikel 3 lid 3
Dit lid geeft een aantal uitzonderingen op de regel dat een lagere toeslag wordt toegekend bij medebewoning doordat de kosten gedeeld kunnen worden. Het betreft een tweetal situaties waarin sprake is van verzorgingsbehoeftigheid of zorgbehoefte.
Artikel 4 lid 1
Er is eveneens sprake van schaalvoordelen voor gehuwden als zij de kosten met een ander kunnen delen. Het is daarom consequent om de bijstandsnorm lager vast te stellen als er sprake is van een situatie waarin kosten gedeeld kunnen worden. De parallel met het lager vaststellen van de toeslag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder is immers evident.
Artikel 6
De verlaging voor schoolverlaters in artikel 28 WWB is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos.
Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen een (voormalig) uitwonende of thuiswonende student.
De verlaging bedraagt 20% van de gehuwdennorm. Hierbij speelt de overweging een rol dat de verlaging voor de schoolverlater een stimulans is om betaalde arbeid te aanvaarden.
Artikel 7
Er is voor gekozen om in de verordening een minimumpercentage vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) ten minste moet vaststellen. Doel is om te voorkomen dat door toepassing van meerdere verlagingen genoemd in artikelen 4, 5 en 7 zouden leiden tot een lagere uitkering dan de genoemde percentages van de gehuwdennorm.
Artikel 8
In de dagelijkse uitvoeringspraktijk kan in een incidenteel geval de toepassing van deze verordening leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Het K5- bestuur kan dan afwijken van deze verordening.
De overige artikelen behoeven geen nadere toelichting.