Overheidsorganisatie | Gemeente Bergambacht |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
art. 8 lid 1 sub d en art. 36 Wet werk en bijstand
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-09-2012 | 01-07-2012 | 01-01-2015 | actualisering | 26-06-2012 | Onbekend |
De raad van de gemeente Bergambacht
Gelezen het voorstel van het K5-bestuur inzake de verordening langdurigheidstoeslag;
Gelet op artikel 8 lid 1 sub d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;
Besluit :
vast te stellen de volgende
Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand.
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
2. In deze verordening wordt verstaan onder:
De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);
Peildatum: datum als bedoeld in artikel 36, vierde lid van de wet;
Referteperiode: een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaande aan de peildatum;
Bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onder c van de wet;
WTOS; de wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
WSF 2000: de Wet studiefinanciering 2000;
K5-bestuur: het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling K5.
Aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB is voldaan indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen onafgebroken niet hoger is geweest dan 101% van de toepasselijke bijstandsnorm.
1. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die tijdens de referteperiode een tijd in detentie heeft doorgebracht.
2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende bij wie er gedurende de referteperiode sprake is van een terugvordering als gevolg van fraude in het kader van de WWB, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandige (IOAZ).
3. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.
1. De hoogte van de toeslag bedraagt per jaar:
Voor een alleenstaande € 362,--
Voor een alleenstaande ouder € 462,--
Voor gehuwden € 516,--
2. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag die voor hem zou gelden als alleenstaande of alleenstaande ouder.
3. Voor toepassing van lid 1 tot en 2 is de situatie op de peildatum bepalend.
4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden eenmaal per jaar en wel op 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm op 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm op 1 januari van het daaraan voorafgaande jaar. De bedragen worden op hele Euro’s naar boven afgerond.
In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het K5 bestuur.
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Langdurigheidstoeslag 2012”.
Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2012.
Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand in werking vanaf 1 juli 2010.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van d.d. 26 juni 2012.
De griffier, Mw. Drs. A.R. Visser
De voorzitter, A. van Erk
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen, die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen, onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Naar aanleiding van het vervallen van de Wet investeren in Jongeren (WIJ) is deze verordening op enkele punten aangepast.
De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB). De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen.
Artikel 1 Begrippen
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.
Lid 2 onder b: peildatum
De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om de datum waarop is aangevraagd. Het betreft de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen (zoals bedoeld in artikel 34 WWB) en geen uitzicht op inkomensverbetering. De peildatum kan maximaal 60 maanden voor de aanvraagdatum liggen, gezien de jurisprudentie over de verjaringstermijn financiële aanspraken waaruit blijkt dat aanspraken jegens de overheid na vijf jaar niet meer afdwingbaar zijn (LJN:BF5718).
Lid 2 onder c: referteperiode
Hierin is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 2 onder ‘Langdurig’.
Artikel 2 Langdurig laag inkomen
Langdurig
De vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag is verlaagd van 23 naar 21 jaar kan worden afgeleid dat onder langdurig tenminste drie jaar moet worden begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject. In deze verordening wordt aangesloten bij deze periode. Deze termijn van 36 maanden dient aaneengesloten te zijn.
Laag inkomen
Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is men gebonden aan een ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De (nieuwe) bovengrens bedraagt 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB). Bij de vaststelling van de verordening in 2010 is er voor gekozen om de grens te stellen op 101% van de toepasselijke bijstandsnorm, dus iets boven de bijstandsnorm, om te voorkomen dat een persoon met een andere uitkering niet door een iets andere berekeningssystematiek of afrondingswijze zou worden uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. Bij de vaststelling van het inkomen telt eerder verstrekte langdurigheidstoeslag niet mee.
Dit betekent dat het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger mag zijn dan 101% van de toepasselijke bijstandsnorm. De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 101% van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd (vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, LJN BP5532). In een recente uitspraak stelde de CRvB vast dat een overschrijding van € 15,- per maand niet gezien kan worden als marginaal. (CRvB 27-03-2012, nr. 10/2488 WWB).
Deze verordening brengt met zich mee dat de langdurigheidstoeslag nadrukkelijk wordt opengesteld voor belanghebbenden met inkomsten uit arbeid. Daardoor raken personen die uitstromen uit de uitkering en gaan werken, niet automatisch hun toeslag kwijt. Ook zelfstandigen met lage inkomsten kunnen voor de regeling in aanmerking komen.
Artikel 4 Hoogte langdurigheidstoeslag
In artikel 4 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.
Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid om langdurigheidstoeslag toe te kennen aan een partner als de ander is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of 13 lid 1 van de wet. Wel moeten beide partners voldoen aan de overige voorwaarden van artikel 36 lid 1 van de wet en deze verordening. Voldoet een van hen niet aan deze overige voorwaarden, dan heeft ook de ander geen recht.
In artikel 4 lid 3 is bepaald dat voor de toepassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet worden uitgegaan van de situatie op de peildatum.
In lid 4 is een indexeringsbepaling opgenomen.
De overige artikelen behoeven geen andere toelichting.