Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

MINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING van de 23ste juli 2001, regelende de ambtsinstructie voor de ambtenaren van het Korps politie Nederlandse Antillen, belast met de uitvoering van de politietaak, alsmede de instructie betreffende het gebruik van geweld en (vuur)wapens voor de ambtenaren van het Korps Politie Nederlandse Antillen, belast met de uitvoering van de politietaak, en andere functionarissen die betrokken zijn bij de uitvoering van de politietaak (Regeling ambts- en geweldinstructie KPNA)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingMINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING van de 23ste juli 2001, regelende de ambtsinstructie voor de ambtenaren van het Korps politie Nederlandse Antillen, belast met de uitvoering van de politietaak, alsmede de instructie betreffende het gebruik van geweld en (vuur)wapens voor de ambtenaren van het Korps Politie Nederlandse Antillen, belast met de uitvoering van de politietaak, en andere functionarissen die betrokken zijn bij de uitvoering van de politietaak (Regeling ambts- en geweldinstructie KPNA)
CiteertitelRegeling ambts- en geweldinstructie KPNA
Vastgesteld doorMinister van Justitie
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerppersoneel en organisatie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze ministeriële beschikking vervangt de Ministeriële Beschikking van de 15de maart 1995, houdende nieuwe instructie betreffende het aanwenden van geweld en het gebruik van (vuur)wapens voor ambtenaren van het Korps Politie Nederlandse Antillen (Beschikking geweldinstructie KPNA) (P.B. 1995, no. 27) en de Ministeriële Beschikking van de 20ste mei 1959, Algemene Secretarie no. 5931 (Algemeen Dienstvoorschrift Politiepersoneel).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Politieregeling 1999, art. 7 en 8

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-08-2001Nieuwe regeling

23-07-2001

P.B. 2001, no. 73

n.v.t.

Tekst van de regeling

Intitulé

MINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING van de 23ste juli 2001, regelende de ambtsinstructie voor de ambtenaren van het Korps politie Nederlandse Antillen, belast met de uitvoering van de politietaak, alsmede de instructie betreffende het gebruik van geweld en (vuur)wapens voor de ambtenaren van het Korps Politie Nederlandse Antillen, belast met de uitvoering van de politietaak, en andere functionarissen die betrokken zijn bij de uitvoering van de politietaak (Regeling ambts- en geweldinstructie KPNA)

HOOFDSTUK 1

§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 1

In deze beschikking wordt verstaan onder:

  • 1.

    ambtenaar:

    • a.

      de ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 4, onder a, van de Politieregeling 1999; en

    • b.

      degene die is benoemd tot aspirant of hulpagent in opleiding, voor de duur dat hij de praktijkstage volgt.

  • 2.

    meerdere:

    • a.

      de ambtenaar die uit hoofde van zijn functie of krachtens aanwijzing met de leiding is belast of bet [lees: het] bevel heeft over de taakuitvoering; of

    • b.

      indien geen meerdere kan worden aangewezen, wordt de ambtenaar die een hogere rang heeft, of, bij gelijkheid in rang, de ambtenaar met de meeste dienstjaren met meerdere gelijkgesteld;

      of

    • c.

      ingeval van samenwerking met anderen dan genoemd in het eerste lid, worden personen krachtens aanwijzing door het plaatselijk hoofd van politie, op voordracht van de korpschef, als meerdere aangemerkt

  • 3.

    politiecellen:

    een in een gebouw, beheerd door of ten behoeve van het Korps Politie Nederlandse Antillen, te onderscheiden ruimte waarin 1 of meer gangen met daaraan grenzend 1 of meer ruimten liggen, die worden gebruikt voor het opsluiten van personen, anders dan bedoeld in de Aanwijzingsbeschikking Gestichten 1999 (P.B. 1999, no.118).

  • 4.

    Deze beschikking is mede van toepassing op:

    • a.

      douanepersoneel dat wordt ingezet ten behoeve van de uitvoering van politietaken, waaronder begrepen de maritieme rechtshandhaving; en

    • b.

      de buitengewoon agent, met dien verstande dat op buitengewone agenten, die uitsluitend behoren tot dan wel werkzaam zijn ten behoeve van de maritieme rechtshandhaving, alleen Hoofdstuk III van toepassing is; en

    • c.

      de functionaris, bedoeld in artikel 1, onder g en h, van het Landsbesluit houdende algemene maatregelen van de 27ste januari 1978 (P.B.1978, no.23) ter uitvoering van artikel 2 ten 1ste van de Wapenverordening 1931 (P.B.1967, no.168); en

    • d.

      een lid van het Vrijwilligers Korps Nederlandse Antillen, voor zover in de uitvoering van politietaken.

§ 2 Ambtsuitvoering
Artikel 2

De ambtenaar verricht zijn dienst met inachtneming van deze regeling en voorts op de wijze, voorgeschreven door of namens de autoriteit, onder wiens bevelen hij werkzaam is.

Artikel 3

De ambtenaar zal zich bij de uitoefening van zijn taken onthouden van gedragingen, waardoor aan de goede naam van het Korps Politie Nederlandse Antillen afbreuk gedaan kan worden.

Artikel 4
  • 1. Behoudens bij nadere ambtelijke instructie vast te stellen bijzondere voorschriften, brengt de ambtenaar bij officiële gelegenheden -in uniform gekleed- op militaire wijze de groet:

    • a.

      voor leden van het Koninklijk Huis en de Gouverneur van de Nederlandse Antillen, waarbij halt en front wordt gemaakt, tenzij anders is voorgeschreven; en

    • b.

      tijdens het ten gehore brengen van volksliederen bij officiële gelegenheden, tenzij de dienstverrichting het brengen van de groet niet toelaat; en

    • c.

      voor ontplooide, door of vanwege Hare Majesteit de Koningin uitgereikte of met Koninklijke overstemming gevoerde vaandels en standaarden, waarbij halt en front wordt gemaakt; en

    • d.

      voor ministers, staatssecretarissen en gezaghebbers.

  • 2. De groet wordt niet gebracht door de ambtenaar die optreedt als bestuurder van een in beweging zijnd vervoermiddel, of die actief bezig is met de regeling van het verkeer.

  • 3. In burgerkleding groet de ambtenaar en brengt hij eerbewijzen met inachtneming van de gebruikelijke beleefdheidsvormen.

Artikel 5
  • 1. De ambtenaar zorgt voor een correct voorkomen.

  • 2. Hij verricht zijn taken in uniform, tenzij hij is aangewezen om in burgerkleding dienst te doen.

  • 3. In uniform of burgerkleding gekleed, draagt hij de wapens als voor de dienst voorgeschreven. Bij burgerkleding worden de wapens als regel onzichtbaar gedragen.

  • 4. Hij draagt er zorg voor dat zijn uniformkleding en uitrustingsstukken en de hem verstrekte wapens steeds in goed onderhouden en zindelijke staat verkeren.

  • 5. Het is de ambtenaar verboden dienstkleding, -auto's, en -gebouwen voor een ander doel te gebruiken, dan waarvoor zij zijn verstrekt respectievelijk beschikbaar gesteld.

Artikel 6

De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs, dat hem door de dienstleiding is verstrekt:

  • a.

    ongevraagd bij optreden in burgerkleding, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken; en

  • b.

    op verzoek daartoe bij optreden in uniform.

Artikel 7
  • 1. De ambtenaar bekwaamt zich voortdurend in de kennis van zijn plichten, bevoegdheden en alle andere zaken met betrekking tot zijn taken.

  • 2. Hij stelt zich voortdurend op de hoogte van de in de Nederlandse Antillen en het eiland van zijn plaats van tewerkstelling geldende wettelijke regelingen, die voor de politie van belang zijn, en van de voor hem geldende reglementen, dienstvoorschriften en ambtelijke instructies.

Artikel 8

De ambtenaar is verplicht van een dagvaarding of oproeping om voor enig rechterlijk of ander college te verschijnen onverwijld kennis te geven aan zijn meerdere, die hem in de gelegenheid zal stellen aan die dagvaarding of oproeping gevolg te geven.

Artikel 9
  • 1. De ambtenaar is verplicht ten spoedigste bij verhuizing, verandering van burgerlijke staat of wijziging van zijn gezinssamenstelling daarvan kennis te geven aan het hoofd van dienst ter plaatse. Desgevraagd wordt daarbij het trouwboekje overgelegd.

  • 2. Met verlof, vrijstelling van dienst of anderszins langer dan twee maal vierentwintig uur buiten het eiland van tewerkstelling vertoevend, draagt de ambtenaar er zorg voor dat zijn adres en zo mogelijk bereikbaarheid via enig communicatiemiddel bekend is bij het hoofd van dienst van het eiland van tewerkstelling of, indien hij daaronder ressorteert, het hoofd van de Centrale Politie Dienst.

Artikel 10

Indien tegen een verdachte van een strafbaar feit proces verbaal zal worden opgemaakt, wordt dit zo mogelijk aan hem meegedeeld met inachtneming van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 11
  • 1. Ingeval van buitengewone omstandigheden treedt de ambtenaar met inachtneming van de door of namens het Plaatselijk Hoofd van Politie verstrekte en te verstrekken instructies onverwijld op en wel op de bij deze instructie bepaalde of nader te bepalen plaatsen.

  • 2. De ambtenaar, die buiten dienst een rustig voorval waarneemt, hetwelk binnen de bevoegdheidssfeer van de politie ligt, of die buiten dienst op andere wijze van een zodanig ernstig voorval mededeling ontvangt, is verplicht naar bevind van zaken hulp te bieden en voorlopige maatregelen te nemen ter voorkoming van verder onheil dan wel ter verzekering van de mogelijkheid tot opsporing van een strafbaar feit. Een en ander in afwachting van het overnemen van de behandeling van de zaak door een dienstdoend functionaris, die bij of krachtens lands- of eilandsverordening belast is met toezichthoudende of opsporingstaken.

  • 3. Bij dringende noodzaak verleent de ambtenaar die buiten dienst is, hulp bij de uitoefening van politietaken aan een dienstdoend functionaris, die bij of krachtens lands- of eilandsverordening belast is met toezichthoudende of opsporingsbevoegdheden

§ 3 Maatregelen jegens arrestanten
Artikel 12
  • 1. Voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich daartegen niet verzet, stelt de ambtenaar zo spoedig mogelijk een familielid of huisgenoot van de arrestant in kennis van de insluiting. Indien de arrestant minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging. Indien de arrestant meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de arrestant.

  • 2. Indien de omstandigheden uitvoering van het eerste lid niet mogelijk maken bij een arrestant die geen ingezetene is, wordt het consulaat van het land waarvan de arrestant ingezetene is, zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de insluiting.

  • 3. De ambtenaar stelt, met in achtneming van artikel 48 van het Wetboek van Strafvordering, de raadsman van de arrestant in kennis van de insluiting.

  • 4. Ten behoeve van de registratie van ingesloten arrestanten wordt door de Minister van Justitie een model arrestanten-register vastgesteld.

  • 5. Het verblijf in een politiecel mag de termijn van achttien aaneensluitende dagen niet overschrijden.

Artikel 13
  • 1. De ambtenaar onderzoekt de arrestant direct voorafgaand aan de insluiting in een politiecel aan zijn kleding en handbagage op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de arrestant of aanwezige derden kunnen vormen.

  • 2. Bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze onverwijld in bewaring.

  • 3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.

Artikel 14
  • 1. De ambtenaar kan slechts van de arrestant verlangen dat deze zich ontkleedt, indien:

    • a.

      de kleding tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of aanwezige derden kan vormen en de hulpofficier van justitie daarvoor toestemming heeft gegeven; of

    • b.

      de kleding tijdens de insluiting naar het oordeel van de politiearts een gevaar voor de gezondheid van betrokkene of aanwezige derden kan vormen.

  • 2. De ambtenaar neemt de kleding, bedoeld in het eerste lid, onverwijld in bewaring en draagt zorg voor vervangende kleding.

Artikel 15
  • 1. De ambtenaar, die een onderzoek, bedoeld in artikel 14, heeft uitgevoerd, maakt hiervan onverwijld schriftelijk rapport op ten behoeve van zijn meerdere.

  • 2. De ambtenaar noteert nauwkeurig alle voorwerpen en kledingstukken die hij in bewaring heeft genomen. Bij voorwerpen van geringe omvang of waarde kan worden volstaan met een globale aanduiding.

  • 3. Een afschrift van de aantekening, bedoeld in het tweede lid, wordt door de arrestant en de ambtenaar ondertekend, en aan de arrestant overhandigd.

Artikel 16
  • 1. De ambtenaar kan de arrestant, na toestemming van de hulpofficier van justitie, aan permanente camera-observatie onderwerpen.

  • 2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, is slechts geoorloofd in die gevallen waarin sprake is van een zodanige dreiging van gevaar voor het leven of de veiligheid van betrokkene of aanwezige derden, dat doorlopende controle ter afwending van dit gevaar noodzakelijk is.

  • 3. De ambtenaar doet de arrestant onverwijld mededeling van de permanente camera-observatie en maakt aantekening van de permanente camera-observatie en de reden daarvoor.

Artikel 17
  • 1. Indien er aanwijzingen zijn dat een arrestant medische bijstand behoeft dan wel dat er bij hem medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar onverwijld met de politie-arts. De ambtenaar overlegt eveneens onverwijld met de politie-arts, indien de arrestant zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.

  • 2. Indien de arrestant vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan onverwijld in kennis.

  • 3. Indien de arrestant te kennen geeft geen medische hulp te willen hebben, terwijl er aanwijzingen zijn dat medische bijstand gewenst is, waarschuwt de ambtenaar onverwijld de politiearts en deelt hij deze de houding van de arrestant mee.

Artikel 18

De ambtenaar mag de politiearts bij het onderzoek en de behandeling geen beperkingen opleggen. Hij volgt de aanwijzingen die de politiearts ten behoeve van de gezondheid van de arrestant geeft, onverwijld op en maakt aantekening van de door die arts gegeven aanwijzingen.

Artikel 19
  • 1. De ambtenaar controleert de arrestant regelmatig met dien verstande dat:

    • a.

      in het geval de politiearts is gewaarschuwd, de arrestant ten minste elk kwartier in de cel wordt gade geslagen;

    • b.

      in het geval medische hulp is verstrekt, de arrestant zo vaak wordt geobserveerd als de politiearts heeft voorgeschreven;

    • c.

      in het geval geen medische hulp noodzakelijk wordt geacht, de arrestant eenmaal per twee uur wordt gadegeslagen.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, observeert de ambtenaar zo nodig in de cel, waarbij hij met name acht slaat op de mate waarin de arrestant aanspreekbaar is. Personen die in een toestand geraken waarin zij niet aanspreekbaar zijn, worden onverwijld per ambulance naar een polikliniek vervoerd.

  • 3. De ambtenaar maakt aantekening van de observaties, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 20

Bij de overplaatsing van de arrestant geeft de ambtenaar de geneesmiddelen, de notities, bedoeld in de artikelen 18 en 19, voor zover die van belang kunnen zijn en de rapportage van de politie-arts die bestemd is voor de arts die de behandeling zal overnemen, mee.

Artikel 21
  • 1. Bij de invrijheidstelling dan wel overbrenging naar een gesticht, bedoeld in de Aanwijzingsbeschikking Gestichten 1999, wordt daarvan en de reden daartoe aangetekend in het register als bedoeld in artikel 12.

  • 2. De ambtenaar zorgt ervoor dat bij de invrijheidstelling van een arrestant die zichzelf niet kan verplaatsen, vervoer en begeleiding voor die persoon beschikbaar is.

HOOFDSTUK II Gebruik van geweld

§ 1 Algemeen
Artikel 22

Het gebruik van geweldsmiddelen als omschreven in de paragrafen 3, 4, 5 en 6 van dit hoofdstuk, is uitsluitend toegestaan aan de ambtenaar:

  • a.

    aan wie die geweldsmiddelen rechtens zijn toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop de geweldsmiddelen hem zijn toegekend; en

  • b.

    die in het gebruik van die geweldsmiddelen is geoefend.

Artikel 23
  • 1. Indien de ambtenaar, al of niet in gesloten verband, onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt, gebruikt hij geen geweld dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan van welke geweldsmiddelen gebruik gemaakt kan worden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      in het geval de meerdere, bedoeld in het eerste lid, vooraf anders heeft bepaald; of

    • b.

      in een situatie, waarin op grond van artikel 43 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen, een beroep gedaan kan worden op noodweer.

Artikel 24

De mate van het aan te wenden geweld bij het gebruik van een (vuur)wapen of bij het inzetten van een politiehond dan wel de noodzaak handboeien te gebruiken, moet worden afgewogen tegen de inbreuk die op de rechtsorde werd gemaakt. Daarbij streeft de ambtenaar naar evenredigheid tussen het beoogde doel en het geweldsmiddel en hanteert het minst ingrijpende geweldsmiddel dat nog aanvaarbare resultaten oplevert.

Artikel 25

Het gebruik van een (vuur)wapen of het aanwenden van (lichaams)geweld door een ambtenaar als middel van verhoor van een persoon die verdacht wordt van een strafbaar feit, is nimmer toegestaan.

§ 2 Meldingsprocedure
Artikel 26
  • 1. De ambtenaar die met een door de dienstleiding verstrekt vuurwapen heeft geschoten -het geven van een waarschuwingsschot daaronder begrepen- of van een wapen als bedoeld in artikel 30, gebruik heeft gemaakt of anderszins geweld heeft aangewend, meldt de feiten en omstandigheden dienaangaande en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld aan zijn meerdere of een door de Korpschef aangewezen functionaris.

  • 2. De mondelinge melding, bedoeld in het eerste lid, wordt door de meerdere of de door de Korpschef aangewezen functionaris onverwijld vastgelegd in een meldingsformulier, volgens een door de Minister van Justitie vastgesteld model, en ingeleverd bij de Korpschef.

  • 3. De Korpschef wijst in elk bureau een functionaris aan die het opmaken van het in het eerste en tweede lid bedoelde melding coördineert en begeleidt.

  • 4. Het meldingsformulier bedoeld in het tweede lid, wordt door de Korpschef binnen vierentwintig uur na ontvangst ter kennis gebracht van de officier van justitie ter standplaats waarbinnen het geweld is aangewend, indien:

    • a.

      de gevolgen van het aanwenden van geweld daartoe naar het oordeel van de Korpschef aanleiding geven;

      of

    • b.

      het aanwenden van geweld, lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis dan wel de dood heeft veroorzaakt; of

    • c.

      gebruik is gemaakt van het vuurwapen en daarmee een of meer schoten zijn gelost.

  • 5. In geval van bijzondere eenheden die als collectief optreden, berust de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting tot schriftelijke vastlegging en inlevering op degene die belast is met de leiding van de betrokken eenheid.

  • 6. De betrokken ambtenaar of de leidinggevende, bedoeld in het vijfde lid, wordt door de meerdere regelmatig op de hoogte gehouden van de afhandeling van de mondelinge melding en de schriftelijke vastlegging.

§ 3. Vuurwapens
Artikel 27

Het gebruik van een handvuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstands-precisievuur kan worden afgegeven, tegen personen, vervoermiddelen, vaartuigen en luchtvaartuigen, waarin of waarop zich personen bevinden, is slechts geoorloofd:

  • a.

    in een situatie, waarin op grond van artikel 43 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen een beroep gedaan kan worden op noodweer; of

  • b.

    om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuur- of steekwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken; of

  • c.

    om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming onttrekt of heeft onttrokken en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een rustig misdrijf, poging daartoe of de deelnemingsvormen, bedoeld in artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen, dat tevens moet worden aangemerkt als een grove aantasting van de rechtsorde; of

  • d.

    in geval van een opdracht vanwege het bevoegde gezag of een optreden in gesloten verband onder leiding van een meerdere ter beteugeling van een volksoploop. Een volksoploop doet zich voor de toepassing van dit onderdeel slechts voor, indien sprake is van een groep of groepen mensen, die een ernstig en onmiddellijke bedreiging vormt of vormen voor het leven van anderen en de openbare orde.

Artikel 28

Het gebruik van een handvuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstands-precisievuur kan worden afgegeven, tegen personen, vervoermiddelen, vaartuigen en luchtvaartuigen, waarin of waarop zich personen bevinden, is niet geoorloofd:

  • a.

    indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt;

    en

  • b.

    indien een aanmerkelijke kans bestaat dat onschuldige derden, zoals omstanders of passanten, door de afgevuurde kogel(s) kunnen worden getroffen.

Artikel 29

Het gebruik van automatisch vuur tegen personen, vervoermiddelen, vaartuigen en luchtvaartuigen, waarin op waarop zich personen bevinden, is slechts geoorloofd:

  • a.

    door de daartoe door de Korpschef in het bijzonder aangewezen ambtenaren; en

  • b.

    na verkregen schriftelijke bijzondere of algemene machtiging van de officier van justitie.

Artikel 30
  • 1. Het gebruik van een vuurwapen, waarmee automatisch vuur en lange afstands-precisievuur kan worden afgegeven, is, onverminderd het bepaalde in artikel 29, slechts geoorloofd tegen personen, vervoermiddelen, vaartuigen en luchtvaartuigen, waarin of waarop zich personen bevinden, in een situatie waarin sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf.

  • 2. Een vuurwapen waarmee automatisch vuur en lange afstands-precisievuur kan worden afgegeven, mag slechts worden meegevoerd ten behoeve van de opleiding dan wel voor:

    • a.

      het verrichten van een aanhouding van een persoon van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken; of

    • b.

      de bewaking en beveiliging van personen en objecten.

  • 3. Het meevoeren van vuurwapens waarmee automatisch vuur en lange afstands-precisievuur kan worden afgegeven in het geval, bedoeld in het tweede lid, is slechts toegestaan na toestemming van de officier van justitie en met schriftelijke machtiging van de Minister van Justitie.

  • 4. De machtiging, bedoeld in het derde lid, wordt door tussenkomst van de procureur-generaal schriftelijk gevraagd. Indien wegens de vereiste spoed de machtiging niet schriftelijk kan worden gevraagd of verleend, kan deze mondeling worden gevraagd en verleend. De machtiging die mondeling is verleend, wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk bevestigd.

  • 5. De officier van justitie doet van het meevoeren van vuurwapens waarmee automatisch vuur en lange afstands-precisievuur kan worden afgegeven, zo mogelijk vooraf mededeling aan het betrokken plaatselijk hoofd van politie.

Artikel 31
  • 1. De ambtenaar dient onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen zal schieten, met luide stem of op andere niet te miskennen wijze te waarschuwen dat geschoten zal worden, indien niet terstond het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing, die zo nodig vervangen kan worden door een waarschuwingsschot, blijft slechts achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.

  • 2. Een waarschuwingsschot moet op zodanige wijze worden gegeven dat gevaar voor personen en goederen zo veel mogelijk wordt vermeden.

§ 4 Wapens, anders dan vuurwapens
Artikel 32

De ambtenaar kan in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening beschikken over de wapenstok en (en gas- of een andere vloeistofverspreidende) spuitbussen.

Artikel 33

Deze paragraaf is mede van toepassing op het aanwenden door de ambtenaar van lichaamsgeweld.

Artikel 34

Het gebruik van wapens, bedoeld in artikel 32, tegen personen is slechts geoorloofd:

  • a.

    in een situatie waarin op grond van artikel 43 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen een beroep gedaan kan worden op noodweer; of

  • b.

    in met in artikel 27, onder b tot en met d, genoemde overeenkomstige situaties; of

  • c.

    om agressief gedrag of verzet van een persoon te onderdrukken respectievelijk te breken; of

  • d.

    om dreigende agressie of verzet van een persoon te voorkomen.

Artikel 35

De ambtenaar dient, tenzij de omstandigheden dit niet toelaten, onmiddellijk voordat hij van het wapen gebruik zal maken, met luide stem of op andere niet te miskennen wijze te waarschuwen dat het wapen gebruikt zal worden indien niet terstond het gegeven bevel wordt opgevolgd.

§ 5 Politiehond
Artikel 36

Het gebruik van een politiehond is slechts geoorloofd door in het bijzonder daartoe door de Korpschef aangewezen ambtenaren.

Artikel 37

Het gebruik van een politiehond tegen personen is slechts geoorloofd:

  • a.

    in een situatie waarin op grond van artikel 43 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen een beroep gedaan kan worden op noodweer; of

  • b.

    om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen, als bedoeld in de Vuurwapenverordening 1931 of de Wapenverordening 1931, bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken; of

  • c.

    om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming onttrekt of heeft onttrokken en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens een strafbaar feit ter zake waarvan ingevolge artikel 100 van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven.

Artikel 38

De ambtenaar dient, tenzij de omstandigheden zulks niet toelaten, onmiddellijk voordat hij een politiehond inzet met luide stem of op andere niet te miskennen wijze te waarschuwen dat de hond zal worden ingezet, indien niet terstond het gegeven bevel wordt opgevolgd.

§ 6 Handboeien
Artikel 39

Het gebruik van handboeien is slechts geoorloofd:

  • a.

    ter voorkoming van vlucht van een persoon die verdacht wordt van een strafbaar feit ter zake waarvan ingevolge artikel 100 van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven en waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij vluchtgevaarlijk is; of

  • b.

    bij een persoon die is aangehouden of waarvan de vrijheidsbeneming rechtmatig is bevolen en die verdacht wordt van of is veroordeeld wegens een strafbaar feit ter zake waarvan ingevolge artikel 100 van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven; of

  • c.

    bij een aangehouden persoon of persoon wiens vrijheidsbeneming rechtmatig is bevolen, die wordt vervoerd of verplaatst in een vervoermiddel, vaartuig of luchtvaartuig ten dienste van de politie of justitie, indien die persoon zich agressief gedraagt of heeft gedragen of zich verzet of heeft verzet dan wel redelijkerwijs verwacht kan worden dat die persoon zich agressief zal gedragen of zich zal verzetten.

HOOFDSTUK III Maritieme rechtshandhaving

§ 1 Algemene en begripsbepalingen
Artikel 40

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. functionaris:de functionaris, behorende tot dan wel werkzaam ten behoeve de maritieme rechtshandhaving die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast is met toezichthoudende en opsporingstaken. Indien betrokkene tevens ambtenaar als bedoeld in artikel 1, is, doet het bepaalde in dit hoofdstuk niet af aan hem overigens bij of krachtens deze regeling;
b. gezagvoerder:degene die belast is met het bevel over een eenheid, behorende tot dan wel tijdelijk toegevoegd aan of ingezet voor de maritieme rechtshandhaving;
c. officier van piket:de functionaris die belast is met piketdienst;
d. ernstig misdrijf:een misdrijf waarvoor in de strafwetgeving van de Nederlandse Antillen voorlopige hechtenis is toegelaten.
Artikel 41
  • 1. Behoudens in het geval dat de gezagvoerder niet bevoegd is tot het zelfstandig aanwenden van geweld, wendt de functionaris geen geweld aan dan na uitdrukkelijke last van de gezagvoerder.

  • 2. De gezagvoerder die niet bevoegd is tot het zelfstandig aanwenden van geweld, zal geen geweld aanwenden dan na uitdrukkelijke last van een aan hem toegevoegde ambtenaar.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing in een situatie, waarin een beroep gedaan kan worden op artikel 43 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.

§ 2 Hand- en boordvuurwapens
Artikel 42
  • 1. Het gebruik van een handvuurwapen ten behoeve van niet-automatisch vuur is slechts geoorloofd:

    • a.

      in een situatie, waarin op grond van artikel 43 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen een beroep gedaan zou kunnen worden op noodweer; of

    • b.

      om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen, dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen of ander wapen, dat naar zijn aard is bestemd om op afstand te worden gebruikt, bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken; of

    • c.

      om een persoon aan te houden die wordt verdacht van of veroordeeld is wegens het plegen van een ernstig misdrijf, dat bovendien als onaanvaardbare aantasting van de rechtsorde van de Nederlandse Antillen moet worden aangemerkt, en die zich aan zijn aanhouding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken.

  • 2. Onder het plegen van een ernstig misdrijf als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt mede begrepen de poging tot het plegen daarvan en de deelnemingsvormen, genoemd in de artikelen 49 en 50 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.

  • 3. Van het vuurwapen wordt geen gebruik gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen, dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde van de Nederlandse Antillen met zich brengt.

Artikel 43
  • 1. Het gebruik van een vuurwapen, ingesteld op automatisch vuur, is slechts geoorloofd tegen personen, vervoermiddelen, vaartuigen en luchtvaartuigen, waarin of waarop zich personen bevinden in een situatie waarin sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf.

  • 2. Een vuurwapen, ingesteld op automatisch vuur, mag slechts ter hand worden genomen:

    • a.

      ten behoeve van de opleiding; of

    • b.

      voor het verrichten van een aanhouding van een persoon van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken.

  • 3. Het ter hand nemen van vuurwapens, ingesteld op automatisch vuur, in het geval, bedoeld in het tweede lid, onder b, is slechts toegestaan na toestemming van de officier van justitie of indien diens optreden niet kan worden afgewacht, van de officier van piket.

Artikel 44

De functionaris dient onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen zal schieten op een niet te miskennen wijze te waarschuwen dat zal worden geschoten, indien niet terstond het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing, die zo nodig kan worden vervangen door een waarschuwingsschot, blijft slechts achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.

Artikel 45

Het gebruik van een boordvuurwapen is slechts geoorloofd in de gevallen waarin deze regeling voorziet.

§ 3 Bepalingen betreffende het tot stoppen brengen van vaartuigen
Artikel 46

Elke poging een vaartuig tot stoppen te brengen moet worden voorafgegaan door een voor de opvarenden van dat vaartuig duidelijke en kenbare legitimatie.

Artikel 47
  • 1. De gezagvoerder is, binnen het kader van de hem opgedragen taken, bevoegd:

    • a.

      ter staande houding van een verdachte het vaartuig te doen halt houden;

    • b.

      indien aan deze opdracht geen gevolg wordt gegeven, binnen praaiafstand van het vaartuig te manoeuvreren en mondeling de opdracht, genoemd onder a, te herhalen, eventueel met de vermelding dat, bij het niet opvolgen van deze opdracht, geweld zal worden gebruikt.

  • 2. Indien aan de opdracht, bedoeld in het eerste lid, niet terstond gevolg wordt gegeven, mogen ter ondersteuning van de handeling, bedoeld in het eerste lid, onder b, 1 of meerdere boordvuurwapens op bet betreffende vaartuig, worden gericht.

Artikel 48
  • 1. De gezagvoerder is, in het geval dat de opdracht, bedoeld in artikel 47, niet terstond wordt opgevolgd, onverlet bet bepaalde in artikel 41, tweede lid, bevoegd om met gebruikmaking van de aanwezige vuurwapens 1 of meer schoten voor de boeg te geven.

  • 2. Bij het gebruik van het geweldsmiddel schot(en) voor de boeg is het verboden (mede) te vuren over land, dan wel over andere aanwezige vaartuigen en mogen niet meer schoten worden afgegeven dan strikt noodzakelijk is.

Artikel 49
  • 1. Indien de gezagvoerder:

    • a.

      een redelijk vermoeden beeft dat aan boord van het aangeroepen of gepraaide vaartuig een ernstig misdrijf is gepleegd, dan wel dat het vaartuig voor het plegen van een ernstig misdrijf wordt gebruikt, en het betreffende misdrijf moet worden aangemerkt als een grove aantasting van de rechtsorde van de Nederlandse Antillen; en

    • b.

      de overtuiging heeft dat het vaartuig de gegeven opdrachten, genoemd in artikel 47, alsmede 1 of meer schoten voor de boeg opzettelijk negeert, dan is hij, indien andere middelen om bedoelde opdrachten kracht bij te zetten niet dan wel niet tijdig beschikbaar zijn, en onverlet het bepaalde in artikel 41, tweede lid, bevoegd om met behulp van 1 of meer hem ter beschikking staande vuurwapens en met niet-explosieve munitie gericht te vuren uitsluitend op niet-vitale delen van het vaartuig.

  • 2. Bij het gebruik van het geweldsmiddel, bedoeld in bet eerste lid, mogen niet meer schoten worden afgegeven dan strikt noodzakelijk is.

  • 3. Aan het afgeven van 1 of meer schoten, bedoeld in het eerste lid, gaat een duidelijke en onmiskenbare waarschuwing vooraf, met vermelding van het deel of de delen van het vaartuig waarop zal worden geschoten.

  • 4. Na iedere waarschuwing zal de aan boord van bet vaartuig aanwezige bemanning een redelijke tijd worden gegeven zich van de aangewezen locatie te verwijderen. De tijdslimiet zal de bemanning van het te stoppen vaartuig op niet mis te verstane wijze worden medegedeeld.

Artikel 50
  • 1. In het geval dat van de zijde van een aangeroepen of gepraaid vaartuig geweld wordt gebruikt waardoor de veiligheid van de met de maritieme rechtshandhaving belaste eenheid of haar bemanning onmiddellijk en in ernstige mate wordt bedreigd, is de gezagvoerder bevoegd uit hoofd van zelfverdediging, met gebruikmaking van alle aan boord van die eenheid aanwezige vuurwapens, gericht te vuren.

  • 2. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid, genoemd in het vorige lid, moet het toegepaste geweld steeds proportioneel zijn aan het toegepaste geweld van de zijde van het andere vaartuig.

§ 4 Melding van geweldgebruik
Artikel 51
  • 1. De functionaris die met een door de dienst verstrekt vuurwapen heeft geschoten -het geven van waarschuwingsschoten en het geven van een of meerdere schoten voor de boeg daaronder begrepen-, meldt de feiten en omstandigheden dienaangaande en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld aan zijn gezagvoerder.

  • 2. De gezagvoerder die in de uitoefening van zijn functie geweld tegen een vaartuig waarin of waarop zich 1 of meerdere personen bevinden, heeft aangewend - het geven van 1 of meerdere schoten voor de boeg daaronder begrepen - moet deze aanwending van geweld, alsmede de redenen, welke daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen zo spoedig mogelijk schriftelijk rapporteren aan het hoofd van dienst.

  • 3. De melding, bedoeld in het eerste lid, wordt door de gezagvoerder terstond vastgelegd in een meldingsformulier, volgens een door de Minister van Justitie vastgesteld model en ingeleverd bij het hoofd van dienst.

  • 4. Het meldingsformulier bedoeld in het derde lid, wordt door het hoofd van dienst vierentwintig uur na ontvangst ter kennis gebracht van de officier van justitie ter standplaats, waarbinnen het geweld is aangewend, indien:

    • a.

      de gevolgen van het aanwenden van geweld daartoe naar het oordeel van het hoofd van dienst aanleiding geven; of

    • b.

      het aanwenden van geweld, lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis dan wel de dood heeft veroorzaakt; of

    • c.

      gebruik is gemaakt van het vuurwapen en daarmee 1 of meer schoten zijn gelost.

  • 5. De betrokken functionaris of gezagvoerder, in gevallen bedoeld in het vierde lid, wordt door de gezagvoerder respectievelijk het hoofd van dienst regelmatig op de hoogte gehouden van de afhandeling van de mondelinge melding en de schriftelijke vastlegging.

§ 5. Onderzoek aan kleding
Artikel 52
  • 1. De functionaris is bevoegd een onderzoek in te stellen aan de kleding en handbagage van personen, indien een zodanig onderzoek valt binnen de uitoefening van zijn functie, doch in ieder geval wanneer dat onderzoek, naar het redelijk inzicht van de functionaris, in het belang van hun eigen veiligheid, zijn veiligheid of de veiligheid van aanwezige derden noodzakelijk is.

  • 2. Het onderzoek, bedoeld in het vorige lid, mag de perken van redelijkheid en gematigdheid niet te buiten gaan.

  • 3. Het onderzoek aan de kleding geschiedt door het oppervlakkig aftasten van de kleding.

  • 4. Het onderzoek aan de kleding dient in beginsel te worden uitgevoerd door een functionaris van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.

  • 5. In het geval dat een persoon is of zal worden aangehouden, wordt van een onderzoek aan diens kleding of handbagage door de functionaris gemotiveerd melding gemaakt in het desbetreffende proces-verbaal van aanhouding.

Artikel 53
  • 1. De functionaris kan een persoon die is aangehouden, ten behoeve van het vervoer, handboeien aanleggen of doen aanleggen.

  • 2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de functionaris of van aanwezige derden.

  • 3. Van het aanleggen of doen aanleggen van handboeien wordt door de functionaris gemotiveerd melding gemaakt in de desbetreffende proces-verbaal van aanhouding.

HOOFDSTUK IV Slotbepalingen

Artikel 54
  • 1. De Ministeriële Beschikking van de 15de maart 1995, houdende nieuwe instructie betreffende het aanwenden van geweld en het gebruik van (vuur)wapens voor ambtenaren van het Korps Politie Nederlandse Antillen (Beschikking geweldinstructie KPNA) (P.B. 1995, no. 27) wordt ingetrokken.

  • 2. De Ministeriële Beschikking van de 20ste mei 1959, Algemene Secretarie no. 5931, wordt ingetrokken (Algemeen Dienstvoorschrift Politiepersoneel).

  • 3. Deze beschikking, die kan worden aangehaald als "Ambts- en geweldinstructie KPNA", treedt in werking met ingang van de dag volgend op de datum van uitgifte van het Publicatieblad, waarin hij wordt geplaatst.