Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 7de augustus 2000 ter uitvoering van artikel 16 van de Politieregeling 1999 (P.B. 1999, no. 79) (Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000).

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 7de augustus 2000 ter uitvoering van artikel 16 van de Politieregeling 1999 (P.B. 1999, no. 79) (Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000).
CiteertitelBesluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerppersoneel en organisatie
Eigen onderwerpopenbare orde en veiligheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt:

  • a.

    het landsbesluit rangen en beëdiging politie 1966 van 8 augustus 1966, P.B. 1966, no. 146;

  • b.

    het landsbesluit aanstellings- en bevorderingseisen politie van 21 november 1971 [lees: 1977], P.B. 1977, no. 316;

  • c.

    het landsbesluit ranglijsten politie 1977 van 21 november 1977, P.B. 1977, no. 318;

  • d.

    het landsbesluit beoordeling politie van 2 november 1973, P.B. 1973, no. 188;

  • e.

    het Bezoldigingslandsbesluit Korps Politie Nederlandse Antillen, P.B. 1972, no. 172;

  • f.

    het Bezoldigingslandsbesluit Korps Politie Nederlandse Antillen 1999, P.B. 1999, no. 180.

Het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is vastgesteld bij landsbesluit van 29-08-2000 (P.B. 2000, no. 86).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Staatsregeling van de Nederlandse Antillen, art. 15, eerste lid;
  2. Politieregeling 1999, art. 16;
  3. Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht, art. 3;
  4. Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren, art. 2, 3
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-08-2008art. 26

15-07-2008

P.B. 2008, no. 65

n.v.t.
01-10-200001-09-2000Nieuwe regeling

07-08-2000

P.B. 2000, no. 80

n.v.t.

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 7de augustus 2000 ter uitvoering van artikel 16 van de Politieregeling 1999 (P.B. 1999, no. 79) (Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000)

HOOFDSTUK I Algemeen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:de Minister van Justitie;
b. bevoegd gezag:de minister, ten aanzien van ambtenaren van politie die tewerkgesteld zijn bij een landelijke dienst van politie genoemd in artikel 3 van de Politieregeling 1999, en het plaatselijk hoofd van politie, ten aanzien van ambtenaren van politie die tewerkgesteld zijn bij het onder zijn verantwoordelijkheid vallende korps;
c. ambtenaar van politie:de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant, de hulpagent die in opleiding is, en de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;
d. aspirant:degene die toegelaten is tot de basisopleiding;
e. ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak:de ambtenaar, bedoeld in artikel 4, onder a, van de Politieregeling 1999, met uitzondering van de aspirant en de hulpagent, die in opleiding is;
f. ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie:de ambtenaar, bedoeld in artikel 4, onder b, van de Politieregeling 1999;
g. volledige betrekking:een betrekking met een arbeidstijd van gemiddeld 40 uur per week;
h. deelbetrekking:een betrekking met een arbeidstijd van gemiddeld minder dan 40 uur per week;
i. bezoldiging:het loon van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met inachtneming van de bepalingen van dit landsbesluit aan de hand van een bezoldigingsschaal vastgesteld, dan wel in het Bezoldigingslandsbesluit 1998 (P.B. 1997, no. 314),voor zover het betreft de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;
j. bezoldigingsschaal:een als zodanig in de bij dit landsbesluit behorende bijlage B vermelde, van een volgnummer voorziene reeks van bedragen;
k. bezoldigingstrede:elk afzonderlijk binnen een bezoldigingsschaal opgenomen bezoldigingsbedrag;
l. detachering:een tijdelijke tewerkstelling elders dan bij het korps waar de ambtenaar van politie is geplaatst, dan wel elders dan bij de landelijke dienst van politie, bedoeld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, indien hij daar is geplaatst;
m. plaats van tewerkstelling:het gebouw, het gebouwencomplex, het terrein of het vaartuig dat de ambtenaar van politie voor de normale uitoefening van zijn functie is aangewezen, en bij gebrek aan een dergelijke aanwijzing,het gebouw, het gebouwencomplex, het terrein of het vaartuig waar hij gewoonlijk zijn functie uitoefent;
n. werkgebied:I.indien het betreft een ambtenaar van politie die tewerkgesteld is bij het Korps Curaçao of Bonaire: het betreffende eilandgebied;
   II.indien het betreft een ambtenaar van politie die tewerkgesteld is bij het Korps Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba: het eilandgebied waarin de plaats van tewerkstelling is gelegen; en
   III.indien het betreft een ambtenaar van politie die tewerkgesteld is bij een landelijke dienst van politie, genoemd in artikel 3 van de Politieregeling 1999: de Nederlandse Antillen dan wel het door het bevoegd gezag aangewezen gedeelte van de Nederlandse Antillen.
o. functie:het samenstel van werkzaamheden door de ambtenaar in zijn ambt te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen hem door het bevoegd gezag uitdrukkelijk of impliciet is opgedragen;
p. maximum-bezoldiging:het bedrag behorende bij de hoogste bezoldigingstrede van een bezoldigingsschaal, waarvan de volgnummeraanduiding uitsluitend uit een getal bestaat;

HOOFDSTUK II Aanstelling, beoordeling en bezoldiging

§ 1. Algemeen
Artikel 2

De Hoofdstukken II en III van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (P.B. 1964, no. 159) en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie, met dien verstande, dat de in artikel 13, eerste en tweede lid, van voornoemde landsverordening bedoelde regelen en regelingen inzake bevordering wel van toepassing blijven op de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie:

§ 2. Rangen
Artikel 3
  • 1. Voor de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de ambtenaar, bedoeld in artikel 5, eerste lid, gelden de volgende rangen:

    • a.

      commissaris;

    • b.

      hoofdinspecteur;

    • c.

      inspecteur;

    • d.

      hoofdagent;

    • e.

      brigadier;

    • f.

      agent;

    • g.

      aspirant;

    • h.

      hulpagent;

  • 2. Een in het eerste lid eerder genoemde rang is hoger dan een later genoemde rang.

  • 3. De volgende rangen zijn verbonden aan de volgende functies:

    • a.

      hulpagent, voor functies die zijn gewaardeerd op bezoldigingsschaal 1, 2 en 3;

    • b.

      aspirant voor degene die is aangesteld om de opleiding tot agent of inspecteur te volgen, bezoldigingsschaal 4;

    • c.

      agent voor functies die zijn gewaardeerd op bezoldigingsschaal 5;

    • d.

      brigadier voor functies die zijn gewaardeerd op bezoldigingsschaal 6 en 7;

    • e.

      hoofdagent voor functies die zijn gewaardeerd op bezoldigingsschaal 8;

    • f.

      inspecteur voor functies die zijn gewaardeerd op bezoldigingsschaal 9, 10 en 11;

    • g.

      hoofdinspecteur voor functies die zijn gewaardeerd op bezoldigingsschaal 12, 13 en 14;

    • h.

      commissaris voor functies die zijn gewaardeerd op bezoldigingsschaal 15, 16 en 17;

  • 4. Hij die is aangesteld als aspirant, heeft voor de duur dat hij praktijkstage volgt de rang die verbonden is aan de functie die hij tijdens die stage uitoefent.

  • 5. De Minister kan om redenen van dienstbelang functies die zijn gewaardeerd op bezoldigingsschaal 12, 13 of 14, aanwijzen waaraan, in afwijking van het bepaalde in het derde lid, onder g en h, de rang van commissaris is verbonden.

§ 3. Aanstellingseisen
Artikel 4
  • 1. Aanstelling geschiedt in tijdelijke of vaste dienst.

  • 2. Aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Artikel 5
  • 1. De aanstelling van de aspirant geschiedt in tijdelijke dienst voor de duur dat de basisopleiding wordt gevolgd. De aanstelling van de hulpagent geschiedt in tijdelijke dienst voor de duur dat de opleiding tot hulpagent wordt gevolgd.

  • 2. Na het voltooien van de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot hulpagent vindt aanstelling in tijdelijke dienst plaats als ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak:

    • a.

      voor een proeftijd van ten minste twee en ten hoogste zes maanden indien het een hulpagent betreft voor wie de duur van de aanstelling door het bevoegd gezag is bepaald op een periode van minimaal twee en maximaal vijf jaren;

    • b.

      in de overige gevallen voor een proeftijd van zes maanden, zonodig in bijzondere gevallen op verzoek van betrokkene met zes maanden te verlengen en zonodig ambtshalve te verlengen met het deel van de proeftijd dat hij niet in actieve dienst was.

  • 3. Na afloop van de in het tweede lid, onder a, bedoelde proeftijd vindt aanstelling in tijdelijke dienst plaats voor de krachtens dat onderdeel bepaalde periode, verminderd met de duur van de opleiding tot hulpagent en de proeftijd.

  • 4. Nadat de aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het derde lid, is geëindigd vindt geen aanstelling in vaste dienst plaats, tenzij daartegen geen bedenkingen bestaan bij het bevoegd gezag.

  • 5. De ambtenaar van politie, bedoeld in het tweede lid, onder b, die de proeftijd volgens het bevoegd gezag zonder bedenkingen heeft voltooid, wordt in vaste dienst aangesteld.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid kan de aanstelling van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die de proeftijd zonder bedenkingen heeft voltooid, in tijdelijke dienst plaatsvinden:

    • a.

      ter vervanging van een wegens ziekte of uit anderen hoofde afwezige ambtenaar van politie;

    • b.

      ter uitvoering van werkzaamheden met een kennelijk tijdelijk karakter.

  • 7. Zodra de omstandigheid die leidde tot de aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het zesde lid, zich niet meer voordoet vindt zo mogelijk aanstelling in vaste dienst plaats.

  • 8. De aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het zesde lid, onder a, kan niet langer duren dan vijf jaren.

  • 9. In het geval, bedoeld in het zesde lid, onder b, wordt in ieder geval aangenomen dat de omstandigheid die leidde tot de aanstelling in tijdelijke dienst, zich niet meer voordoet wanneer betrokkene twee jaar, zonder onderbreking van langer dan een maand, in politiedienst werkzaam is, waarvan laatstelijk ten minste één jaar in zijn huidige functie.

  • 10. Het negende lid geldt niet in die gevallen waarin vaststaat dat de werkzaamheden in de door betrokkene uitgeoefende functie binnen een jaar worden beëindigd.

Artikel 6
  • 1. De aanstelling van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, kan in tijdelijke dienst voor bepaalde duur plaatsvinden:

    • a.

      voor een proeftijd van één jaar, zonodig in bijzondere gevallen op verzoek van betrokkene met één jaar te verlengen en zonodig ambtshalve te verlengen met het deel van de proeftijd dat hij niet in actieve dienst was;

    • b.

      ter vervanging van een wegens ziekte of uit anderen hoofde afwezige ambtenaar van politie;

    • c.

      ter uitvoering van werkzaamheden met een kennelijk tijdelijk karakter;

    • d.

      indien betrokkene in dienst wordt genomen als leerling ter opleiding tot een functie binnen de politiedienst dan wel in verband met zijn verdere praktische opleiding of vorming;

    • e.

      indien een wijziging in de taak van betrokkene of het politiedienst-onderdeel is voorgenomen.

  • 2. Zodra de omstandigheid die leidde tot de aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, zich niet meer voordoet vindt zo mogelijk aanstelling in vaste dienst plaats.

  • 3. De aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, onder b, kan niet langer duren dan vijf jaren.

  • 4. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder c en e, wordt in ieder geval aangenomen dat de omstandigheid die leidde tot de aanstelling in tijdelijke dienst, zich niet meer voordoet wanneer betrokkene twee jaar zonder onderbreking van langer dan een maand in politiedienst werkzaam is, waarvan laatstelijk ten minste één jaar in zijn huidige functie.

  • 5. Het vierde lid geldt niet in die gevallen waarin vaststaat dat de werkzaamheden in de door betrokkene uitgeoefende functie binnen een jaar worden beëindigd.

Artikel 7

Aanstelling of plaatsing in een functie vindt niet plaats van personen die op het tijdstip waarop de door de minister voor die functie vastgestelde leeftijdsgrens, anders dan die genoemd in artikel 118, wordt bereikt, niet ten minste een ononderbroken diensttijd van drie jaren doorgebracht kunnen hebben in een dergelijke functie.

Artikel 8
  • 1. Voor een aanstelling als aspirant of hulpagent komt uitsluitend in aanmerking degene die:

    • a.

      de Nederlandse nationaliteit bezit;

    • b.

      van onbesproken levensgedrag is;

    • c.

      een lengte van tenminste 170 centimeter heeft. Voor vrouwen geldt een minimum-lengte van 168 centimeter;

    • d.

      een leeftijd van tenminste 17 jaar en van ten hoogste 34 jaar heeft;

    • e.

      voldoet aan de door de minister te stellen eisen betreffende het geneeskundig en psychologisch onderzoek;

    • f.

      voldoet aan de bij het geschiktheidsonderzoek te stellen eisen en

    • g.

      voldoet aan de door de minister te stellen eisen met betrekking tot het opleidingsniveau.

  • 2. Voor een aanstelling als ambtenaar van politie, anders dan als aspirant of hulpagent, komt in aanmerking degene die voldoet aan de door de bij landsbesluit vastgestelde eisen van bekwaamheid en geschiktheid voor de uit te oefenen functie, en de eisen, genoemd in het eerste lid, onder a, b, e en g.

  • 3. Betrokkene kan bij een negatieve uitslag van het geneeskundig onderzoek het bevoegd gezag binnen een week na ontvangst van de schriftelijke uitslag schriftelijk en gemotiveerd vragen een nieuw geneeskundig onderzoek te laten instellen. Een dergelijk verzoek kan éénmaal worden gedaan. Het nieuwe geneeskundig onderzoek geschiedt zo spoedig mogelijk.

  • 4. Het geneeskundig onderzoek, bedoeld in het eerste lid, behoeft in spoedeisende gevallen niet vooraf te worden ingesteld, indien betrokkene in tijdelijke dienst wordt aangesteld en zijn dienstverrichting naar verwachting niet langer dan zes maanden zal duren.

  • 5. Bij plaatsing in een andere functie wordt de ambtenaar van politie niet opnieuw onderworpen aan een geneeskundig onderzoek, tenzij voor die functie medische eisen zijn vastgesteld.

  • 6. In zeer bijzondere gevallen, in overeenstemming met de minister, kan degene die niet voldoet aan de in dit artikel genoemde eisen met betrekking tot leeftijd of opleidingsniveau, toch in aanmerking komen voor een aanstelling als ambtenaar van politie.

Artikel 9
  • 1. Voor aanstelling, plaatsing of detachering in een functie die door de minister is aangewezen als vertrouwensfunctie, komt alleen in aanmerking degene ten aanzien van wie een veiligheids-onderzoek is ingesteld door de daartoe door de minister aangewezen instantie.

  • 2. Er kan slechts tot aanstelling, plaatsing of detachering worden overgaan als op grond van het veiligheidsonderzoek tegen de functievervulling door betrokkene geen bedenkingen zijn gerezen.

  • 3. Indien het veiligheidsonderzoek wel bedenkingen oplevert wordt betrokkene schriftelijk in kennis gesteld van de aard daarvan. Betrokkene kan het bevoegd gezag binnen een week na ontvangst van de bedenkingen schriftelijk en gemotiveerd verzoeken de bedenkingen te heroverwegen. Een dergelijk verzoek kan eenmaal worden gedaan. De heroverweging geschiedt zo spoedig mogelijk.

Artikel 10
  • 1. Bij de aanvaarding van zijn ambt legt de ambtenaar van politie de volgende eed dan wel verklaring en belofte van zuivering af:

    "Ik zweer (verklaar) dat ik onmiddellijk of middellijk, in welke vorm of onder welk voorwendsel ook, tot het verkrijgen van mijn ambt aan niemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd dan wel zal geven of beloven.

    Ik zweer (beloof) dat ik, om iets hoegenaamd in mijn ambt te doen of te laten van niemand hoegenaamd, onmiddellijk of middellijk, beloften of geschenken zal aannemen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik!)".

    Daarna legt de ambtenaar van politie de volgende eed of belofte af:

    "Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning en de wettelijke regelingen die in de Nederlandse Antillen gelden, alsmede gehoorzaamheid aan de Gouverneur.

    Ik zweer (beloof) dat ik mij in de dienst getrouw en ijverig zal betonen, dat ik de mij verstrekte opdrachten met ijver zal volbrengen, dat ik aan niemand anders dan aan hen aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben, zal openbaren zaken die geheim gehouden behoren te worden, en dat ik in het algemeen alles zal doen en laten wat een goed ambtenaar van politie doet en laat.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik)!"

  • 2. De ambtenaar van politie legt de eden dan wel verklaringen en beloften af ten overstaan van het bevoegd gezag of de door deze daartoe aangewezen persoon.

Artikel 11
  • 1. Aan de ambtenaar van politie wordt, zo mogelijk voor de aanvaarding van zijn ambt, maar in ieder geval binnen een maand na aanvang van zijn werkzaamheden, door het bevoegd gezag een akte van aanstelling uitgereikt waarin in elk geval worden vermeld:

    • a.

      de naam, voornamen en geboortedatum;

    • b.

      of de aanstelling geschiedt in tijdelijke of vaste dienst al dan niet met een proeftijd en de duur van de eventuele proeftijd, waarbij, indien de aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst, wordt vermeld of de aanstelling geschiedt voor bepaalde tijd en zoja voor hoe lang, dan wel voor onbepaalde tijd en de toepasselijke aanstellingsgrond;

    • c.

      de functie waarin hij wordt geplaatst;

    • d.

      de plaats van tewerkstelling;

    • e.

      de datum van ingang van de aanstelling;

    • f.

      de bezoldigingsschaal en de bezoldigingstrede die zijn toegekend.

  • 2. Wijziging van de gegevens, genoemd in het eerste lid, wordt de ambtenaar van politie binnen twee maanden schriftelijk door het bevoegd gezag meegedeeld, behoudens wijziging van een regeling waarnaar is verwezen.

Artikel 12
  • 1. De ambtenaar van politie wordt bij zijn aanstelling schriftelijk door het bevoegd gezag op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van zijn rechtspositie.

  • 2. Regelingen waarin zijn rechtspositie is neergelegd, en andere voor hem geldende regelingen en schriftelijke instructies die hij bij de uitoefening van zijn functie moet naleven, worden op een voor de ambtenaar van politie gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd.

  • 3. Over wijzigingen in regelingen betreffende zijn rechtspositie wordt de ambtenaar van politie zo spoedig mogelijk schriftelijk door het bevoegd gezag op de hoogte gesteld.

§ 4. Bezoldiging, vergoedingen en toelagen
Artikel 13
  • 1. Hoofdstuk IV, behoudens de artikelen 29 en 32, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, aspirant en hulpagent die in opleiding is.

  • 2. Op de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, zijn uitsluitend de artikelen 14 tot en met 23 van toepassing.

Artikel 14
  • 1. De bezoldiging en een met die bezoldiging verbonden vergoeding of toelage worden maandelijks of tegen het einde van de kalendermaand waarop de betaling betrekking heeft, betaald door het Land.

  • 2. Wanneer de bezoldiging en een met die bezoldiging verbonden vergoeding of toelage moet worden uitbetaald over een gedeelte van een kalendermaand, wordt het te betalen bedrag berekend door het voor een maand vastgestelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal dagen gedurende welke de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, in dienst zijn geweest en het product te delen door dertig.

  • 3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken, indien daartoe naar het oordeel van de minister op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat.

  • 4. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, betaalt de minister aan de weduwe of weduwnaar een som uit gelijk aan driemaal het bedrag van de inkomsten per maand, op het tijdstip van het overlijden van betrokkene.

  • 5. Indien de overleden ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, aspirant of hulpagent die in opleiding is, niet in actieve dienst is, wordt een som uitbetaald gelijk aan driemaal hetgeen hij als inkomsten per maand zou hebben ontvangen, indien hij op de eerste van maand van het overlijden in actieve dienst was geweest.

  • 6. Indien de overleden ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, aspirant of hulpagent die in opleiding is, geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen ten aanzien van wie familierechtelijke betrekkingen bestaan. Ontbreken zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling ten behoeve van zijn ouders, zusters, broers, meerderjarige wettige of natuurlijke kinderen ten aanzien van wie familierechtelijke betrekkingen bestaan, dan wel stief- of pleegkinderen, indien de overledene in overwegende mate in het levensonderhoud van voornoemde betrekkingen voorzag.

  • 7. Laat de overleden ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, aspirant of hulpagent die in opleiding is, ook geen betrekkingen na als genoemd in het zesde lid, dan wordt het bedrag aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Artikel 15
  • 1. Bij de indiensttreding of de overgang naar een andere functie wordt de bezoldigingsschaal bepaald met inachtneming van de aard en het niveau van de functie waarmede de betrokken ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, wordt belast.

  • 2. Van het eerste lid kan worden afgeweken, indien het niet voldoen aan de opleidingseisen of gebrek aan ervaring met betrekking tot de arbeid die betrokkene in de functie moet verrichten, de verwachting aannemelijk maakt dat zijn wijze van functioneren zich tegen de toepassing van dat artikellid vooralsnog verzet. In dat geval kan de bezoldigingsschaal bepaald worden en gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaren bepaald blijven op ten hoogste twee volgnummers beneden de schaal die met toepassing van het eerste lid in aanmerking zou komen. Indien het functioneren van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, aan het einde van het genoemde tijdvak de toepassing van het eerste lid nog niet toelaat, wordt hij geplaatst in een functie waarvan de aard en het niveau in overeenstemming is met de schaal volgens welke hij bezoldigd wordt, of wordt hem ontslag aangezegd.

  • 3. Aard en niveau van de functie worden bepaald aan de hand van functiebeschrijvingen en functieniveau-karakteristieken, welke deel uitmaken van een als bijlage A bij dit landsbesluit gevoegd functiewaarderingssysteem.

  • 4. Anders dan bij wijze van disciplinaire straf, bedoeld in hoofdstuk IX, kan zonder voorafgaand ontslag voor een ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, geen bezoldigingsschaal worden vastgesteld die een lagere maximum-bezoldiging bevat dan die welke in de voordien voor hem geldende bezoldigingsschaal aangegeven is.

  • 5. De ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die vijf jaren is bekleed met rang van agent, wordt bevorderd tot de rang van brigadier, mits de wijze waarop hij zijn functie uitoefent als voldoende is beoordeeld overeenkomstig artikel 25.

Artikel 16
  • 1. De ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, die, anders dan bij wijze van overwerk bedoeld in artikel 23, dienst verrichten tussen 18.00 uur en 6.00 uur ontvangen voor elk door hen binnen de genoemde tijd gewerkt vol uur een toelage van f [lees: Naf] 0,40. Het bedrag van deze toelage kan door de minister in overeenstemming met de Minister van Algemene Zaken bij beschikking worden gewijzigd, indien het feit, dat een voor ambtenaren algemeen geldende wijziging in de bezoldiging is aangebracht, daartoe aanleiding geeft.

  • 2. Een gewerkte tijd van vijftien minuten of meer, doch korter dan één uur, wordt voor de toepassing van het eerste lid als een vol uur aangemerkt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid ontvangen de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, die ingevolge het voor hen geldende werkrooster avond of nachtdienst, dienst op zon- en feestdagen of een combinatie van deze vormen van dienst moeten verrichten en die niet in het genot zijn van enige andere ingevolge dit landsbesluit aan hen daarvoor toegekende vergoeding of toelage, de in dat lid bedoelde vergoeding ook in geval van overwerk, verricht tussen 18.00 uur en 6.00 uur.

Artikel 17

Indien de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, anders dan bij wijze van disciplinaire straf, bedoeld in hoofdstuk IX, wordt belast met een andere functie, als gevolg waarvan zijn bezoldiging op grond van de overige bepalingen van dit landsbesluit een verlaging zou moeten ondergaan, zonder dat de bekleding met die andere functie bij wijze van waarneming, bedoeld in artikel 22, geschiedt of zonder dat ontslag voorafgegaan is, blijft deze verlaging achterwege.

Artikel 18
  • 1. De bezoldiging van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak wordt verhoogd tot het bedrag dat behoort bij de naasthogere bezoldigingstrede in de schaal, indien hij naar het oordeel van het bevoegd gezag, dat is neergelegd in een formele beoordeling, bedoeld in artikel 25, zijn functie naar behoren vervult. Deze beoordeling vindt voor iedere ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, niet later dan één jaar na zijn indiensttreding of na zijn overgang naar een andere functie en vervolgens ten minste aan het einde van elk jaar plaats.

  • 2. De bezoldiging van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan worden verhoogd tot het bedrag dat behoort bij de eerste bezoldigingstrede volgend op de naasthogere bezoldigingstrede in de schaal, indien hij naar het oordeel van het bevoegd gezag, dat is neergelegd in een formele beoordeling, bedoeld in artikel 25, zijn functie zeer goed of uitstekend verricht.

  • 3. Vervult de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, zijn functie naar het oordeel van het bevoegd gezag niet naar behoren, dan blijft verhoging van de bezoldiging achterwege.

  • 4. De in het eerste en het tweede lid bedoelde verhogingen van de bezoldiging worden met ingang van 1 januari van een jaar toegekend, zolang de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de maximum-bezoldiging van de voor hem geldende bezoldigingsschaal nog niet heeft bereikt, doch voor de eerste maal niet eerder dan nadat sinds zijn aanstelling als ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, ten minste zes maanden zijn verstreken.

Artikel 19

Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de aspirant en hulpagent die in opleiding is, met dien verstande dat aan een verhoging, bedoeld in het eerste of derde lid, geen formele beoordeling als bedoeld in artikel 25, ten grondslag behoeft te liggen.

Artikel 20

De bezoldiging van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een deelbetrekking wordt vastgesteld op een evenredig deel van de bezoldiging bij een volledige betrekking.

Artikel 21

Ingeval de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bevorderd wordt naar een functie waaraan een bezoldigingsschaal is verbonden die een hogere maximum-bezoldiging bevat dan die welke voorkomt in de schaal volgens welke hij tot dusver is bezoldigd, wordt hem de bezoldigingstrede in de nieuwe schaal toegekend waarvan het bedrag minstens even hoog is als het procentuele verschil tussen twee bezoldigingstreden in de oude schaal.

Artikel 22
  • 1. Indien de taakuitvoering continuïteit in de uitoefening van een functie veronderstelt en geen andere ambtenaar van politie voor de uitvoering van die taak is aangesteld, die deze geheel of gedeeltelijk kan waarnemen, dan wel indien het dienstbelang zulks vordert, wordt de daarvoor in aanmerking komende ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, door het bevoegd gezag met de tijdelijke waarneming van die functie belast, al dan niet met ontheffing uit zijn eigenlijke functie.

  • 2. De ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die overeenkomstig het eerste lid is belast met de tijdelijke waarneming van een functie, die in belangrijkheid en verantwoordelijkheid aanmerkelijk uitgaat boven de eigenlijke functie van deze ambtenaar, heeft over de tijd van de waarneming aanspraak op toekenning door de minister van een toelage boven zijn eigen bezoldiging ten bedrage van het verschil tussen de bezoldiging, welke hij zou genieten, ware hij definitief benoemd in de functie die hij waarneemt, en zijn eigen bezoldiging, indien de waarneming:

    • a.

      30 dagen of langer onafgebroken heeft geduurd;

    • b.

      in een tijdvak van zes maanden in totaal gedurende 30 dagen of langer heeft geduurd;

    • c.

      in een tijdvak van twaalf maanden in totaal 60 dagen of langer heeft geduurd.

  • 3. Tijdens de waarneming worden de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de hem in zijn eigenlijke functie toekomende bezoldigingstreden toegekend, onder verrekening van de in het tweede lid bedoelde toelage, terwijl deze toelage opnieuw wordt bepaald, telkens wanneer hij in de functie die hij waarneemt, aanspraak zou hebben verkregen op een verhoging van bezoldiging, ware hij definitief in dat ambt aangesteld.

  • 4. Indien uit de waarneming, bedoeld in het eerste lid, voor de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, als zodanig direct aanwijsbare en op geld waardeerbare schade voortvloeit, wordt hem de geleden schade door de minister vergoed.

Artikel 23
  • 1. Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die uit hoofde van zijn functie onvermijdelijk arbeid opgedragen wordt buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster gedurende ten minste 8 uren en ten hoogste 12 uren per maand, wordt een vergoeding toegekend van NAf. 300,-- per maand.

  • 2. Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die uit hoofde van zijn functie onvermijdelijk arbeid opgedragen wordt buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster gedurende langer dan 12 uren en ten hoogste 32 uren per maand, wordt een vergoeding toegekend van NAf. 750,-- per maand.

  • 3. Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die uit hoofde van zijn functie onvermijdelijk arbeid opgedragen wordt buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster gedurende meer dan 32 uren per maand, wordt een vergoeding toegekend van NAf. 1.000,-- per maand.

  • 4. Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die uit hoofde van zijn functie onvermijdelijk arbeid opgedragen wordt buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster, anders dan bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, in verband met calamiteiten of buitengewone omstandigheden, gedurende ten minste 8 uren per dag wordt een vergoeding toegekend van NAf. 125,-- per dag.

  • 5. Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die uit hoofde van zijn functie onvermijdelijk arbeid opgedragen wordt ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster op een feestdag, gedurende ten minste 4 uren, wordt een vergoeding toegekend van NAf. 125,-- per feestdag.

  • 6. Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die uit hoofde van zijn functie opgedragen wordt zich buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster gedurende ten minste 8 uren per dag ter beschikking van de politiedienst te houden in zijn woning of op zijn plaats van tewerkstelling, dan wel voor de dienst bereikbaar te zijn gedurende ten minste 8 uren per dag, wordt een vergoeding toegekend van NAf. 75,-- per dag.

  • 7. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die een functie bekleed in de rang van inspecteur of hoger.

  • 8. Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die een functie bekleedt in de rang van inspecteur of hoger en de uit hoofde van zijn functie onvermijdelijk arbeid verricht buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster, wordt een vergoeding in vrije tijd toegekend berekend naar de gemaakte overuren en bepaald op:

    • a.

      honderd procent, indien het een dienstuitoefening betreft wegens verschuiving van dienst binnen 2x24 uur van de oorspronkelijk voorgeschreven dienst;

    • b.

      honderd vijftig procent, indien het een dienstuitoefening betreft op werkdagen;

    • c.

      twee honderd procent, indien het een dienstuitoefening betreft op zater-, zon- en feestdagen.

  • 9. Het eerste tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de aspirant en hulpagent die in opleiding is.

§ 5. Functioneringsgesprek en beoordeling
Artikel 24

De Beschikking functioneringsgesprekken (P.B. 1999, no. 75) is op de ambtenaar van politie van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25
  • 1. Met inachtneming van de door de minister vastgestelde regels wordt de ambtenaar van politie die een verzoek daartoe indient dan wel ten aanzien van wie dit door het bevoegd gezag nodig wordt geoordeeld, beoordeeld over de wijze waarop hij zijn functie uitoefent en over zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die functie.

  • 2. Aan het verzoek van de ambtenaar van politie om overeenkomstig het eerste lid te worden beoordeeld, wordt niet eerder voldaan dan na het verstrijken van zes maanden sedert de vaststelling van de voorafgaande over hem uitgebrachte beoordeling.

  • 3. Er worden toekomstverwachtingen gemaakt over de ambtenaar van politie die in beschouwing wordt genomen voor een naar verwachting binnen afzienbare tijd vrijkomende hogere functie bij het korps of een landelijke politiedienst, bedoeld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, waar hij is geplaatst.

  • 4. Ook kunnen toekomstverwachtingen worden opgemaakt over een ambtenaar van politie die in de nabije toekomst om plaatsing op een andere niet hogere functie binnen het korps of een landelijke politiedienst, bedoeld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, waar hij is geplaatst, vraagt, mits de mogelijkheid tot een dergelijke plaatsing reëel aanwezig is en het hoofd van dienst instemt met de wens van betrokkene, of ten aanzien van wie een dergelijke plaatsing door het bevoegd gezag wenselijk wordt geacht.

  • 5. Onder toekomstverwachtingen wordt in dit artikel verstaan: een systematische bezinning op de behoefte en potentiële capaciteiten van de ambtenaar van politie, bekeken in het kader van de mogelijkheden binnen het korps of de landelijke politiedienst, bedoeld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, waar hij is geplaatst, welke bezinning uitmondt in concrete afspraken alsmede in het daarop tijdig ondernemen van actie.

  • 6. De ambtenaar van politie wordt van de inhoud van de over hem opgemaakte beoordeling, bedoeld in het derde lid, en van de over hem opgemaakte toekomstverwachtingen, bedoeld in de vierde en vijfde lid, zo spoedig mogelijk in kennis gesteld nadat deze door het bevoegd gezag bekrachtigd zijn. Hij ontvangt een afschrift daarvan. Hij ondertekent het document voor kennisgeving van de inhoud en ontvangst ervan.

  • 7. De ambtenaar van politie kan binnen zes weken na ontvangst van het document bij de minister een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen tegen een voor hem opgemaakte beoordeling of toekomstverwachtingen en vragen om een heroverweging. De heroverweging geschiedt zo spoedig mogelijk.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op de aspirant en de hulpagent die in opleiding is.

  • 9. De minister kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen.

HOOFDSTUK III Arbeids- en rusttijden

Artikel 26
  • 1. Hoofdstuk V van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.

  • 2. Het bevoegd gezag stelt de arbeids- en rusttijden van de ambtenaar van politie vast middels een maand- dan wel kwartaal-dienstrooster, tenzij de minister anders heeft bepaald.

  • 3. Het dienstrooster moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de arbeidsuren bedragen gemiddeld 40 uren per week;

    • b.

      per periode van vier weken worden acht roostervrije dagen aangegeven;

    • c.

      bij de vaststelling van een roostervrije dag wordt zorggedragen dat tenminste 18 uren van een zelfde kalenderdag deel uitmaken van een onafgebroken rusttijd van tenminste 30 uren;

    • d.

      bij de vaststelling van twee of meer opeenvolgende roostervrije dagen wordt zorggedragen dat daarop aansluitend tenminste 6 uren volgen gedurende welke geen dienst behoeft te worden gedaan;

    • e.

      de tijdstippen van het begin en het einde van de dienst worden vermeld.

  • 4. De gezamenlijke dienstroosters geven in een kalenderjaar in totaal tenminste 22 vrije weekenden aan dan wel tenminste 22 periodes van twee aaneengesloten vrije dagen waarbij de aaneengesloten periode een zaterdag of zondag omvat

  • 5. Bij de vaststelling van de diensttijd moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

    • a.

      de dagelijkse dienst is in verband met de aard van de werkzaamheden niet overmatig en wordt, behoudens zo mogelijk een onderbreking voor het nuttigen van de maaltijd, zoveel mogelijk aaneengesloten verricht;

    • b.

      opeenvolgende diensten worden behoorlijk door rusttijd onderbroken;

    • c.

      op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen wordt de ambtenaar van politie zoveel mogelijk in de gelegenheid gesteld zijn kerk te bezoeken.

    • d.

      op zaterdag en zondag wordt een diensttijd aangegeven van ten hoogste 12 uur; op de overige dagen wordt per etmaal een diensttijd aangegeven van ten hoogste 14 uur;

    • e.

      per periode van vier weken worden niet meer diensturen aangegeven voor dienst op zondag en in het tijdvak tussen 22.00 en 6.00 uur dan een door de minister vastgesteld aantal uren;

    • f.

      in 12 periodes van vier weken in een kalenderjaar geven de gezamenlijke dienstroosters per periode van vier weken ten hoogste 160 diensturen en in de dertiende periode van vier weken ten hoogste 168 diensturen aan.

  • 6. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden op zondag is bepaald, geldt ook voor het verrichten van werkzaamheden op Nieuwjaarsdag, de dag volgend op de dag waarop de grote carnavalsoptocht wordt gehouden, Goede Vrijdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, de Dag van de Arbeid, de Koninkrijksdag, dan wel Dia di Reino, dan wel Kingdom Day, beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd.

  • 7. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden op zondag is bepaald, is voor de ambtenaar van politie, die tot een geloofsgemeenschap behoort die de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag houdt, van overeenkomstige toepassing op die dag, indien hij daartoe de wens te kennen geeft.

  • 8. Het dienstrooster wordt de ambtenaar van politie uiterlijk een week voor aanvang van de periode waarop het betrekking heeft, bekend gemaakt.

  • 9. De minister kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 27

De ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of hulpagent die in opleiding is, die daartoe de wens te kennen geeft, kan in deeltijd gaan werken tenzij daar naar het oordeel van het bevoegd gezag ernstige bezwaren voor de bedrijfsvoering uit voortvloeien.

HOOFDSTUK IV Vakantie

§ 1. Algemeen
Artikel 28

Artikel 43 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, Hoofdstuk II van de Landsverordening van 24 april 1969, houdende regeling van de aanspraken van ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst [lees: De Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren] (P.B. 1969, nr. 44), en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.

§ 2. De aspirant
Artikel 29
  • 1. Aan de aspirant wordt door het bevoegd gezag vakantie met behoud van bezoldiging verleend met inachtneming van deze paragraaf.

  • 2. De vakantie wordt als volgt verleend:

    • a.

      vier aaneengesloten werkdagen onmiddellijk aansluitend aan de tweede Paasdag;

    • b.

      een aaneengesloten periode vallend in het tijdvak waarin voor inrichtingen waar van overheidswege openbaar onderwijs wordt gegeven, de zomervakantie is of zal worden vastgesteld;

    • c.

      vijf werkdagen rond Kerstmis en Nieuwjaarsdag.

  • 3. Door het bevoegd gezag worden elk jaar in de maand januari de vakantieperiodes vastgesteld met inachtneming van het tweede lid.

  • 4. Wegens dringende reden van dienstbelang kan door het bevoegd gezag worden bepaald dat de vakantie over een of meer periodes bedoeld in het tweede lid, geheel of gedeeltelijk niet wordt genoten dan wel wordt ingetrokken.

  • 5. Een vakantie die of een gedeelte van een vakantie dat ingevolge het vierde lid niet is genoten dan wel is ingetrokken, wordt zo spoedig mogelijk alsnog verleend nadat de reden die daartoe heeft geleid, heeft opgehouden te bestaan.

Artikel 30
  • 1. Indien de aspirant tijdens een verleende vakantie blijkens een geneeskundige verklaring gedurende een of meer werkuren arbeidsongeschikt is geweest, wordt het aantal vakantieuren dat overeenkomt met het aantal werkuren gedurende welke hij arbeidsongeschikt is geweest, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem vrijstelling van dienst, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder b, verleend.

  • 2. De aspirant kan de niet genoten vakantieuren bedoeld in het eerste lid, niet opnemen zolang hij geplaatst is op het opleidingsinstituut. De artikelen 41 en 42 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 31
  • 1. De aspirant die onmiddellijk voorafgaand aan zijn aanstelling als aspirant in dienst van de Nederlandse Antillen of een eilandgebeid werkzaam was, anders dan als ambtenaar behorende tot het onderwijzend personeel of als personeelslid van het gesubsidieerde onderwijs, of die op dat moment bij een publiekrechtelijke instelling dan wel bij een door de Nederlandse Antillen of een eilandgebied in het leven geroepen privaatrechtelijke rechtspersoon werkzaam was, behoudt bij zijn aanstelling aanspraak op de door hem niet-genoten vakantie-uren waarop hij tot en met december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin zijn aanstelling plaatsvindt, aanspraak had overeenkomstig de voorafgaand aan de aanstelling voor hem geldende voorschriften, met dien verstande dat hij de niet-genoten vakantie-uren niet kan opnemen zolang hij geplaatst is op het opleidingsinstituut.

  • 2. Aan de aspirant kan, ter vervanging van de door hem in zijn vorige overheidsbetrekking niet-genoten vakantie-uren, door het bevoegd gezag een geldelijke vergoeding worden toegekend gelijk aan het bedrag dat hem aan bezoldiging zou zijn uitgekeerd tijdens de vakantie-uren indien deze genoten zouden zijn. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de nagelaten betrekkingen van een overleden aspirant.

§ 3. Overige ambtenaren van politie
Artikel 32
  • 1. Aan de ambtenaar van politie, niet zijnde een aspirant, wordt, al dan niet op zijn verzoek, in elk kalenderjaar door het bevoegd gezag vakantie met behoud van bezoldiging verleend met inachtneming van deze paragraaf.

  • 2. Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag voor de ambtenaar van politie geldige redenen van verhindering bestaan, wordt de vakantie niet ongevraagd verleend.

  • 3. Vakantie kan wegens dringende redenen van dienstbelang geheel of gedeeltelijk door het bevoegd gezag worden geweigerd of ingetrokken.

Artikel 33
  • 1. Het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar van politie aanspraak heeft, bedraagt:

    • a.

      152 vakantie-uren voor de bezoldigingsschalen 1, 2, 3, 4 en 5;

    • b.

      176 vakantie-uren voor de bezoldigingsschalen 6, 7, 8 en 9;

    • c.

      200 vakantie-uren voor de bezoldigingsschalen 10, 11, 12 en 13;

    • d.

      224 vakantie-uren voor de bezoldigingsschalen 14, 15, 16 en 17.

  • 2. Aan de ambtenaar van politie die ingevolge het voor hem geldende dienstrooster avond- en/of nachtdienst en/of dienst op zon- en feestdagen moet verrichten, wordt in afwijking van het eerste lid, het aantal vakantie-uren toegekend, dat is vastgesteld voor de bezoldigingsschaal onmiddellijk volgend op die waartoe deze behoort.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid geldt de bezoldigingsschaal waartoe de ambtenaar van politie op 1 januari van het kalenderjaar behoort, of, in geval van aanstelling of bevordering in de loop van een kalenderjaar, de bezoldigingsschaal waartoe hij op dat tijdstip behoort.

  • 4. Bij de ambtenaar van politie die in onregelmatige ploegendienst werkzaam is, en de ambtenaar van politie, bedoeld in het tweede lid, worden voor elk tijdvak van een week waarin zij vakantie genieten, evenveel vakantie-uren op het hen jaarlijks toekomend aantal vakantie-uren in mindering gebracht als bij de ambtenaar van politie voor wie de werkweek uit vijf werkdagen bestaat.

  • 5. De ambtenaar van politie die onmiddellijk voorafgaand aan zijn aanstelling als ambtenaar van politie in dienst van de Nederlandse Antillen of een eilandgebied werkzaam was, anders dan als ambtenaar behorende tot het onderwijzend personeel of als personeelslid van het gesubsidieerde onderwijs, of die op dat moment bij een publiekrechtelijke instelling dan wel bij een door de Nederlandse Antillen of een eilandgebied in het leven geroepen privaatrechtelijke rechtspersoon werkzaam was, behoudt bij zijn aanstelling aanspraak op de door hem niet-genoten vakantieuren waarop hij tot en met december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin zijn aanstelling plaatsvindt, aanspraak had overeenkomstig de voorafgaand aan de aanstelling voor hem geldende voorschriften.

Artikel 34
  • 1. Bij beëindiging of aanvang van de aanstelling in de loop van een kalenderjaar, wordt de aanspraak op vakantie-uren op grond van artikel 33 vastgesteld naar evenredigheid van de tijd dat de ambtenaar van politie in dat kalenderjaar werkzaamheden heeft verricht of zal verrichten.

  • 2. Voor de ambtenaar van politie voor wie de geldende werktijd korter is dan de gebruikelijke volledige werktijd, wordt het ingevolge artikel 33, eerste tot en met derde lid, van toepassing zijnde aantal vakantie-uren vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal uren van de voor hem geldende werktijd, en de noemer uit het aantal uren van de voor zijn functie gebruikelijke volledige werktijd.

  • 3. Indien in de loop van een kalenderjaar wijziging optreedt in de omvang van de voor de ambtenaar van politie geldende werktijd, wordt het aantal vakantie-uren waarop hij gedurende het resterende deel van dat kalenderjaar aanspraak heeft, opnieuw bepaald door het aantal vakantie-uren voor elk tijdvak van het kalenderjaar waarin de voor hem geldende werktijd gelijk is, afzonderlijk vast te stellen en hiervan de som te berekenen. Het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar van politie gedurende elk tijdvak van het kalenderjaar aanspraak heeft, wordt berekend door het aantal maanden dat dat tijdvak heeft geduurd, te delen door 12 en het quotiënt te vermenigvuldigen met het aantal vakantie-uren waarop hij aanspraak zou hebben, indien het een volledig kalenderjaar betroffen zou hebben.

  • 4. Het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar van politie na toepassing van dit artikel over een kalenderjaar aanspraak heeft, wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren.

Artikel 35
  • 1. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar van politie in het geheel geen werkzaamheden verricht, met uitzondering van de eerste kalendermaand, heeft hij geen aanspraak op vakantie-uren.

  • 2. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar van politie gedeeltelijk werkzaamheden verricht, heeft hij aanspraak op vakantie-uren naar evenredigheid van het gedeelte van de kalendermaand dat hij werkzaamheden verricht.

  • 3. Vermindering, bedoeld in het eerste en tweede lid, vindt niet plaats bij:

    • a.

      verleende vakantie-uren;

    • b.

      niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar van politie te wijten ziekte of ongeval, voor zover de verhindering tot dienstverrichting korter duurt dan 26 weken dan wel 52 weken in geval van verhindering tot dienstverrichting wegens een dienstongeval;

    • c.

      zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 72;

    • d.

      verblijf in militaire dienst wegens herhalingsoefening;

    • e.

      vrijstelling op grond van artikel 45;

    • f.

      buitengewoon verlof van korte duur op grond van de artikelen 48, 50, 51, 52 of 53;

    • g.

      andere redenen op grond waarvan het bevoegd gezag daartoe redenen aanwezig acht.

  • 4. Het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar van politie na toepassing van dit artikel over een kalenderjaar aanspraak heeft, wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren.

Artikel 36
  • 1. Gedurende de eerste zes maanden na de datum van aanstelling heeft de ambtenaar van politie aanspraak op vakantie-uren naar rato van 1/12 gedeelte van het conform de artikelen 33 en 34 berekende aantal vakantie-uren voor iedere volle kalendermaand dat hij zijn functie heeft uitgeoefend, tenzij hij onmiddellijk voorafgaand aan de aanstelling, een onderbreking van veertien dagen of minder buiten beschouwing gelaten, reeds ten minste zes maanden onafgebroken in dienst van de Nederlandse Antillen of een eilandgebied werkzaam was.

  • 2. Het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar van politie na toepassing van dit artikel over een kalenderjaar aanspraak heeft, wordt zo nodig naar beneden afgerond op hele uren.

Artikel 37
  • 1. Over de tijdstippen waarop de vakantie-uren worden genoten, alsmede over de wijze waarop en de mate waarin deze gesplitst opgenomen kunnen worden, wordt door het bevoegd gezag beslist met inachtneming van dit artikel.

  • 2. Bij het nemen van de beslissing wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar van politie.

  • 3. Indien de ambtenaar van politie daarom vraagt en de dienst dat toelaat, kan in een kalenderjaar maximaal de helft van het aantal vakantie-uren waarop hij per kalenderjaar aanspraak heeft, gesplitst worden verleend.

  • 4. Door de minister kan een, zonodig per politiedienstonderdeel verschillend, minimum aantal aaneengesloten vakantie-uren worden vastgesteld dat op een zelfde dag als vakantie-uren toe gekend kan worden. Dit aantal kan niet hoger worden gesteld dan het voor de ambtenaar van politie volgens de voor hem geldende werktijd op een dag vastgestelde aantal werkuren.

Artikel 38
  • 1. Indien de ambtenaar van politie tijdens een verleende vakantie blijkens een geneeskundige verklaring gedurende een of meer werkuren arbeidsongeschikt is geweest, wordt het aantal vakantie-uren dat overeenkomt met het aantal werkuren gedurende welke hij arbeidsongeschikt is geweest, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten, en wordt hem vrijstelling, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder b, verleend.

  • 2. De niet-genoten vakantie-uren, bedoeld in het eerste lid, worden opnieuw verleend met in achtneming van deze paragraaf.

Artikel 39
  • 1. Indien de ambtenaar van politie in een kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel is verleend, worden hem de niet-genoten vakantie-uren in het volgende kalenderjaar aaneengesloten verleend. De vakantie-uren van het voorgaande jaar en de vakantie-uren van het lopende jaar worden aaneengesloten genoten tenzij de ambtenaar van politie te kennen geeft laatstbedoelde vakantie-uren in het daarop volgende kalenderjaar te willen opnemen. Vakantie-uren over meer dan twee kalenderjaren kunnen niet aaneengesloten worden verleend. Artikel 37, derde en vierde lid, is onverkort van toepassing.

  • 2. Behoudens in het in het derde lid genoemde geval, verliest de ambtenaar van politie zijn aanspraak op de door hem niet-genoten vakantie-uren die betrekking hebben op het kalenderjaar voorafgaand aan het afgelopen kalenderjaar.

  • 3. Indien de toestemming tot het opnemen van vakantie-uren geheel of gedeeltelijk is geweigerd of ingetrokken, behoudt de ambtenaar van politie zijn aanspraak op de niet-genoten vakantie-uren. Weigering of intrekking van de toestemming tot het opnemen van vakantie-uren kan tot maximaal 12 maanden uitstel daarvan leiden.

  • 4. Behalve in het geval dat de aanstelling wegens ontslag eindigt, kan de ambtenaar van politie in een kalenderjaar nooit meer vakantie worden verleend dan tweemaal het hem ingevolge artikel 33 toekomende aantal vakantie-uren.

  • 5. In geval van intrekking van de toestemming tot het opnemen van vakantie-uren worden de vakantie-uren op een dag waarop de ambtenaar van politie deze uren als gevolg van de intrekking slechts gedeeltelijk heeft genoten, niet als vakantie-uren aangemerkt.

  • 6. Indien de ambtenaar van politie als gevolg van een intrekking geldelijke schade lijdt, wordt die schade hem vergoed uit ‘s Lands kas.

Artikel 40
  • 1. Indien de ambtenaar van politie in een kalenderjaar meer vakantie-uren heeft genoten dan hem ingevolge deze paragraaf toekomen, wordt het meerdere verrekend met de hem over één of meer volgende kalenderjaren toekomende vakantie-uren, met dien verstande dat in een kalenderjaar de vakantie-uren verminderd mogen worden met maximaal een derde gedeelte van het aantal vakantie-uren, waarop de ambtenaar van politie ingevolge artikel 33 aanspraak heeft.

  • 2. Het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar van politie na toepassing van dit artikel over een kalenderjaar aanspraak heeft, wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren.

Artikel 41
  • 1. Indien de ambtenaar van politie bij zijn overlijden nog aanspraak had op vakantie-uren wordt aan zijn weduwe of weduwnaar zo spoedig mogelijk door de minister een bedrag uitbetaald gelijk aan het bedrag aan bezoldiging dat hem zou zijn uitgekeerd gedurende de vakantie-uren, indien deze zouden zijn genoten. Bij de vaststelling van het aantal uren vindt artikel 35 geen toepassing.

  • 2. Indien de overleden ambtenaar van politie geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen ten aanzien van wie familierechtelijke betrekkingen bestaan. Ontbreken zodanige kinderen dan geschiedt de uitbetaling ten behoeve van zijn ouders, zusters, broers, meerderjarige wettige of natuurlijke kinderen ten aanzien van wie familierechtelijke betrekkingen bestaan, dan wel stief- of pleegkinderen, indien de overledene in overwegende mate in het levensonderhoud van voornoemde betrekkingen voorzag.

  • 3. Laat de overleden ambtenaar van politie ook geen betrekkingen na als genoemd in het tweede lid, dan wordt het bedrag aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Artikel 42
  • 1. Aanspraken op nietgenoten vakantie-uren vervallen op de datum van ingang van ontslag van de ambtenaar van politie. Indien de ambtenaar van politie uiterlijk veertien dagen daarna weer in dienst treedt, kan hij alsnog aanspraak maken op de niet-genoten vakantie-uren van het lopende kalenderjaar.

  • 2. Indien op de dag van ontslag blijkt, dat de ambtenaar van politie teveel vakantie-uren heeft genoten, is hij voor ieder te veel genoten vakantie-uur schuldig een bedrag gelijk aan de bezoldiging die hij genoot per werkuur onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag.

  • 3. Verrekening van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, vindt plaats conform Hoofdstuk XI van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht.

HOOFDSTUK V Vrijstelling van dienst

Artikel 43
  • 1. Hoofdstuk III van de Landsverordening van 24 april 1969, houdende regeling van de aanspraken van ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst [lees: De Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren], en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.

  • 2. Tenzij anders is bepaald bij dit besluit of bij of krachtens enige landsverordening, anders dan die genoemd in het eerste lid, wordt de vrijstelling van dienst verleend met behoud van volle bezoldiging.

Artikel 44
  • 1. Vrijstelling van dienst, te verlenen door het bevoegd gezag, geniet de ambtenaar van politie die:

    • a.

      als militair in werkelijke dienst is voor herhalingsoefening;

    • b.

      uit hoofde van ziekte of ongeval verhinderd is zijn functie uit te oefenen.

  • 2. Aan de ambtenaar van politie wordt door het bevoegd gezag vrijstelling van dienst verleend, voor zover hij op één van de in artikel 26, vijfde lid, genoemde dagen, tenzij het een zaterdag of een zondag betreft:

    • a.

      werkzaamheden heeft verricht;

    • b.

      een roostervrije dag heeft genoten als bedoeld in artikel 26, tweede lid, onder b;

    • c.

      verlof heeft genoten als vergoeding voor verricht overwerk.

  • 3. De dag waarop vrijstelling van dienst, bedoeld in het tweede lid, wordt verleend, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Bij de vaststelling wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar van politie.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt het verrichten van werkzaamheden gedurende ten hoogste de helft van de voor de ambtenaar van politie geldende gemiddelde dagelijkse diensttijd gelijkgesteld met dienst gedurende een halve dag en wordt het verrichten van werkzaamheden gedurende meer dan de helft van de voor de ambtenaar van politie geldende gemiddelde dagelijkse diensttijd gelijkgesteld met dienst gedurende een hele dag.

Artikel 45
  • 1. De ambtenaar van politie, geniet, voor zover het dienstbelang dat toelaat, vrijstelling van dienst, te verlenen door het bevoegd gezag, indien het politiedienstonderdeel op een daartoe aangewezen kerkelijke, landelijke of eilandelijke feest- of gedenkdag gesloten is.

  • 2. Aan de ambtenaar van politie wordt door het bevoegd gezag vrijstelling van dienst verleend op een andere werkdag, voor zover hij op één van de in het eerste lid bedoelde dagen:

    • a.

      werkzaamheden heeft verricht;

    • b.

      een roostervrije dag als bedoeld in artikel 26, tweede lid, onderdeel b, heeft genoten;

    • c.

      verlof heeft genoten als vergoeding voor verricht overwerk.

  • 3. Artikel 44, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VI. Buitengewoon verlof

§ 1. Algemeen
Artikel 46

Hoofdstuk III van de Landsverordening van 24 april 1969, houdende regeling van de aanspraken van ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst [lees: De Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren], en de daarop gebaseerde regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.

Artikel 47
  • 1. Aan de ambtenaar van politie wordt in de gevallen en onder de voorwaarden genoemd in dit hoofdstuk, buitengewoon verlof van korte duur verleend door het bevoegd gezag en buitengewoon verlof van lange duur door de minister.

  • 2. Door de verlof verlenende instantie kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het aanvragen en verlenen van buitengewoon verlof.

§ 2. Buitengewoon verlof van korte duur
Artikel 48

Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten, wordt de ambtenaar van politie, voor zover dat niet in zijn vrije tijd kan geschieden en omzetting van de dienst niet mogelijk is, buitengewoon verlof verleend voor de uitoefening van het kiesrecht en voor het voldoen aan een wettelijke verplichting.

Artikel 49
  • 1. Aan de ambtenaar van politie die tot lid van een vertegenwoordigend lichaam in de Nederlandse Antillen is verkozen, wordt op zijn verzoek buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van dat lichaam of voor het maken van reizen in of buiten de Nederlandse Antillen in zijn hoedanigheid van lid van dat lichaam.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de ambtenaar van politie op wie de Non-activiteits-landsverordening van toepassing zijn [lees: is].

  • 3. Aan de ambtenaar van politie wordt op zijn verzoek buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van of het verrichten van werkzaamheden voor publiekrechtelijke college’s of commissies in de Nederlandse Antillen waarin hij is benoemd of waarvoor hij is aangewezen, voor zover dat niet in zijn vrije tijd kan geschieden.

  • 4. Dit artikel laat onverlet de mogelijkheid voor de ambtenaar van politie om de Gouverneur te vragen toepassing te geven aan de Tijdelijke regeling vrijstelling van dienst ambtenaren en werknemers (P.B. 1997, no. 328).

Artikel 50
  • 1. Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten, wordt jaarlijks tot ten hoogste 120 werkuren buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen van ambtenaren, van centrale organisaties waarbij die verenigingen zijn aangesloten, of van internationale ambtenarenorganisaties, mits de ambtenaar van politie hieraan deelneemt:

    • a.

      indien het betreft vergaderingen van verenigingen van ambtenaren, als bestuurslid van die vereniging;

    • b.

      indien het betreft vergaderingen van centrale organisaties waarbij verenigingen van ambtenaren zijn aangesloten, als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die centrale organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren;

    • c.

      indien het betreft vergaderingen van een internationale ambtenarenorganisatie, als bestuurslid van die organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren.

  • 2. Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daartegen verzetten, wordt tot ten hoogste 208 werkuren per kalenderjaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar van politie die door een vereniging, bedoeld in het eerste lid, is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn vereniging of binnen de politiedienst, die ertoe strekken om de doelstellingen van zijn vereniging te ondersteunen.

  • 3. Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daartegen verzetten, wordt de ambtenaar van politie buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het deelnemen aan een cursus op uitnodiging van een vereniging, bedoeld in het eerste lid, of van een centrale organisatie waarbij die vereniging is aangesloten, met dien verstande dat dit verlof maximaal 48 werkuren per twee jaar bedraagt.

  • 4. Het aantal werkuren dat op grond van het eerste, tweede en derde lid aan een ambtenaar van politie verleend kan worden, bedraagt tezamen ten hoogste 240 werkuren per kalenderjaar, met dien verstande dat ten hoogste 320 werkuren per kalenderjaar worden verleend aan leden van het bestuur van een vereniging, bedoeld in het eerste lid, of van een centrale organisatie waarbij die vereniging is aangesloten.

  • 5. Het verlof, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, wordt slechts verleend aan ambtenaren van politie die lid zijn van een vereniging van ambtenaren die vertegenwoordigd is in de Centrale Commissie voor georganiseerd overleg in ambtenarenzaken.

  • 6. Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen als lid van vergaderingen van de Centrale Commissie voor georganiseerd overleg in ambtenarenzaken.

Artikel 51

Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten, wordt de ambtenaar van politie buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

  • a.

    voor het zoeken van een woning indien het dienstbelang de verhuizing vordert: ten hoogste twee werkdagen;

  • b.

    voor verhuizing uit hoofde van het dienstbelang: twee werkdagen, zonodig, indien betrokkene een eigen huishouding voert en het een verhuizing naar een ander eilandgebied betreft, te verlengen met twee werkdagen;

  • c.

    voor verhuizing, anders dan uit hoofde van dienstbelang, indien betrokkene een eigen huishouding voert: éénmaal per kalenderjaar ten hoogste twee werkdagen.

Artikel 52

Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten, wordt de ambtenaar van politie buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

  • a.

    bij zijn ondertrouw: op de dag zelf;

  • b.

    bij zijn huwelijk: vier werkdagen;

  • c.

    tot het bijwonen van een huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste en tweede graad: op de dag zelf;

  • d.

    bij ernstige ziekte van zijn echtgenote, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwde kinderen: ten hoogste vijftien werkdagen. Indien dit aantal in bepaalde omstandigheden niet toereikend is, kan artikel 55 toepassing vinden;

  • e.

    bij het overlijden van:

    • 1.

      de onder d genoemde personen: twee werkdagen;

    • 2.

      bloed of aanverwanten tot en met de derde graad: een werkdag;

  • f.

    indien betrokkene, in het geval bedoeld onder e, is belast met de regeling van de lijkbezorging of de nalatenschap dan wel met beide: ten hoogste vier werkdagen;

  • g.

    bij de bevalling van zijn echtgenote: ten hoogste twee werkdagen;

  • h.

    bij zijn 25, 30, 35 en 40-jarig ambtsjubileum: op de dag zelf;

  • i.

    bij zijn 25 of 40jarig huwelijksjubileum en bij het 25, 40, 50 of 60jarig huwelijksjubileum van zijn ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders of grootouders: op de dag zelf;

  • j.

    bij de doop, besnijdenis, kerkelijke bevestiging en Eerste Heilige Communie van betrokkene of zijn echtgeno(o)t(e), kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aanbehuwdkinderen: op de dag zelf.

Artikel 53

Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten, wordt de ambtenaar van politie buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

  • a.

    voor het afleggen van een examen voor het behalen van een diploma dat voor de uitoefening van zijn functie van belang kan worden geacht;

  • b.

    voor het zitting nemen in examencommissies op politiegebied: voor ten hoogste tien werkdagen per kalenderjaar.

Artikel 54
  • 1. De ambtenaar van politie die zorg draagt voor een persoon genoemd in het vierde lid, heeft aanspraak op buitengewoon verlof wegens calamiteiten met behoud van volle bezoldiging.

  • 2. Onder calamiteit wordt verstaan ziekte of een andere onverwachte gebeurtenis waardoor een noodsituatie ontstaat in de verzorging van een in het vierde lid genoemde persoon.

  • 3. Het verlof is bedoeld voor de eerste opvang en het treffen van verdere voorzieningen en bedraagt maximaal 8 werkuren per calamiteit voor maximaal 3 calamiteiten per kalenderjaar.

  • 4. De personen voor wier verzorging het buitengewoon verlof kan worden verleend zijn: de echtgenote, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen en aanbehuwdkinderen van de ambtenaar van politie.

  • 5. De ambtenaar van politie informeert het bevoegd gezag vooraf over het opnemen van het verlof onder opgave van de reden.

  • 6. Het bevoegd gezag kan verlangen dat de ambtenaar van politie achteraf aannemelijk maakt dat sprake was van een noodsituatie. Indien betrokkene daar naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in slaagt, worden de opgenomen uren in mindering gebracht op zijn vakantie-uren.

Artikel 55
  • 1. Buitengewoon verlof van korte duur kan verder voor ten hoogste 522 werkuren per kalenderjaar worden verleend, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat daartoe aanleiding bestaat.

  • 2. Tijdens dit buitengewoon verlof heeft de ambtenaar van politie aanspraak op volle bezoldiging gedurende de eerste 174 werkuren en op vijftig procent van zijn volle bezoldiging gedurende de overige werkuren.

  • 3. Het buitengewoon verlof kan voor zover dat is verleend voor meer dan 174 werkuren, indien dringende redenen van dienstbelang dat vorderen, door het bevoegd gezag worden ingekort tot minimaal 174 werkuren.

  • 4. Indien de ambtenaar van politie schade lijdt door de inkorting wordt de geldelijke schade hem uit ‘s Lands kas vergoed.

  • 5. De minister kan nadere regels stellen omtrent de gevallen waarin het eerste lid toegepast kan worden.

§ 3. Buitengewoon verlof van lange duur
Artikel 56

De ambtenaar van politie die als militair in werkelijke dienst is, anders dan voor herhalingsoefening, is van rechtswege met buitengewoon verlof van lange duur zonder behoud van bezoldiging, tenzij de minister anders bepaalt.

Artikel 57
  • 1. Aan de ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of hulpagent die in opleiding is, kan op zijn verzoek, met inachtneming van deze paragraaf, al dan niet onder bepaalde voorwaarden buitengewoon verlof van lange duur worden verleend.

  • 2. Het buitengewoon verlof gaat niet in dan nadat betrokkene het verlof met de daaraan verbonden voorwaarden heeft aanvaard.

  • 3. Het buitengewoon verlof kan voor zover dat is verleend voor meer dan 522 werkuren, indien dringende redenen van dienstbelang dat vorderen, door de minister worden ingekort tot minimaal 552 werkuren.

  • 4. Indien de ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, schade lijdt door de inkorting wordt de geldelijke schade hem uit ‘s Lands kas vergoed.

Artikel 58
  • 1. Indien het verlof, bedoeld in artikel 57, uitsluitend strekt tot het persoonlijk belang van de ambtenaar van politie, kan dit slechts worden verleend zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste zes maanden.

  • 2. Indien het verlof, bedoeld in artikel 57, ten doel heeft de ambtenaar van politie in de gelegenheid te stellen een andere functie buiten de politiedienst te gaan vervullen en met de verlofverlening niet alleen het persoonlijk belang van betrokkene maar ook het algemeen belang wordt gediend, kan dit worden verleend zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste een jaar.

Artikel 59

Indien het verlof, bedoeld in artikel 57, ten doel heeft de ambtenaar van politie in de gelegenheid te stellen op te treden als bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, bedoeld in artikel 50, vijfde lid, dan wel van een centrale organisatie of internationale ambtenarenorganisatie waarbij die vereniging is aangesloten, wordt dit verleend zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste twee jaar.

Artikel 60
  • 1. Indien het verlof, bedoeld in artikel 57, ten doel heeft de ambtenaar van politie in de gelegenheid te stellen, anders dan in vaste dienst, hetzij een functie bij een volkenrechtelijke organisatie te vervullen hetzij als deskundige tijdelijk ten behoeve van Nederland, Aruba of een vreemde mogendheid werkzaam te zijn en met de verlofverlening het algemeen belang in overwegende mate wordt gediend, kan dit voor ten hoogste drie jaar, al dan niet met behoud van volle bezoldiging, worden verleend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar van politie die wenst te worden uitgezonden om in burgerlijke landsdienst van Nederland of Aruba tijdelijk een functie te vervullen, buitengewoon verlof worden verleend op basis van het West-Indisch Detacheringsbesluit 1930.

Artikel 61
  • 1. De ambtenaar van politie die na afloop van een hem verleend buitengewoon verlof van lange duur en zonder dat dit is verlengd, zijn werkzaamheden niet hervat, wordt gelijk behandeld als een ambtenaar van politie die een aanvraag tot ontslag heeft ingediend.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de ambtenaar van politie binnen een termijn van drie maanden ten genoege van de minister aannemelijk maakt, dat hij een geldige reden had om zijn werkzaamheden niet te hervatten. Alsdan wordt het verlof verlengd tot het tijdstip waarop de bedoelde reden heeft opgehouden te bestaan.

HOOFDSTUK VII Voorzieningen in verband met ziekte, ongeval, zwangerschap en bevalling

§ 1. Ziekte en ongeval
Artikel 62

De artikelen 44 en 45 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, Hoofdstuk VI van de Landsverordening van 24 april 1969, houdende regeling van de aanspraken van de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst van de eilandgebieden op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst [lees: De Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren], en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.

Artikel 63
  • 1. De ambtenaar van politie die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, geeft daarvan onverwijld kennis aan het hoofd van dienst.

  • 2. Het hoofd van dienst kan van de ambtenaar van politie overlegging vragen van een geneeskundige verklaring. Ter verkrijging van een vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan drie achtereenvolgende dagen is overlegging van een geneeskundige verklaring verplicht.

Artikel 64
  • 1. De ambtenaar van politie die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt vrijstelling van dienst wegens ziekte, bedoeld in artikel 44, verleend.

  • 2. De aanvankelijke duur van de vrijstelling van dienst wegens ziekte is ten hoogste zes maanden.

    Deze termijn kan telkens met ten hoogste zes maanden worden verlengd.

  • 3. De duur van de vrijstelling van dienst wegens ziekte, inbegrepen de verlenging daarvan, is ten hoogste vier jaren voor de ambtenaar van politie in vaste dienst en ten hoogste een jaar voor de ambtenaar van politie in tijdelijke dienst.

  • 4. Gedurende de vrijstelling van dienst wegens ziekte heeft de ambtenaar van politie aanspraak op een bezoldiging naar reden van:

    • a.

      voor de ambtenaar van politie in vaste dienst:

      • -

        zijn volle bezoldiging gedurende de eerste vierentwintig maanden;

      • -

        negentig procent van zijn volle bezoldiging gedurende de daaropvolgende twaalf maanden;

      • -

        tachtig procent van zijn volle bezoldiging gedurende de resterende maanden.

    • b.

      voor de ambtenaar van politie in tijdelijke dienst: zijn volle bezoldiging

  • 5. Tijdens de vrijstelling van dienst wegens ziekte ondergaat de bezoldiging van de ambtenaar van politie dezelfde wijzigingen, welke deze zou ondergaan indien hij niet verhinderd zou zijn om zijn werkzaamheden te verrichten.

  • 6. Een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte of ongeval wordt voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijn als een voortzetting van de vorige verhindering aangemerkt, tenzij die verhindering zich voordoet nadat dertig kalenderdagen zijn verstreken sedert de ambtenaar van politie zijn werkzaamheden volledig heeft hervat.

Artikel 65
  • 1. De ambtenaar van politie heeft geen aanspraak op doorbetaling van inkomsten:

    • a.

      indien de ziekte of het ongeval is voorgewend, althans zodanig overdreven is voorgesteld dat verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte of ongeval redelijkerwijs niet kan worden aangenomen;

    • b.

      indien de ambtenaar van politie de verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte of ongeval opzettelijk heeft veroorzaakt of verergerd, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand redelijkerwijs geen verwijt gemaakt kan worden;

    • c.

      indien de ziekte of het ongeval is veroorzaakt door of het gevolg is van een kwaal of lichaamsgebrek waarover de ambtenaar van politie voor of bij zijn aanstelling opzettelijk heeft gezwegen of waaromtrent hij toen opzettelijk valse inlichtingen heeft verstrekt;

    • d.

      indien hij tijdens de verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte of ongeval voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit door de geneeskundige, genoemd in artikel 66, de bezwaarcommissie, genoemd in artikel 67, de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid dan wel de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, of de herkeuringscommissie, genoemd in artikel 70, wenselijk wordt geacht in het belang van het genezingsproces.

  • 2. De betaling van de inkomsten wordt gestopt vanaf de dag waarop en zolang de ambtenaar van politie:

    • a.

      weigert zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek vanwege de dienst of, na voor een dergelijk onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    • b.

      zonder voldoende grond nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door zijn behandelend geneeskundige gegeven, uitgezonderd voorschriften inhoudende het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard;

    • c.

      zich zodanig gedraagt dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • d.

      in gebreke blijft op het door de geneeskundige genoemd in artikel 66, de bezwaarcommissie, genoemd in artikel 67, de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid dan wel de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, of de herkeuringscommissie, genoemd in artikel 70, bepaalde tijdstip en in de door hen bepaalde mate zijn dienstverrichting te hervatten, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen door evengenoemde geneeskundige(n) of commissie(s) als geldig erkende reden heeft opgegeven.

  • 3. De betaling van de inkomsten kan bovendien geheel of gedeeltelijk worden gestopt, indien de ambtenaar van politie zich niet houdt aan eventuele door de minister vastgestelde controlevoorschriften.

  • 4. In de in het eerste lid genoemde gevallen kan de minister op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat de ingehouden inkomsten geheel of gedeeltelijk wordt uitbetaald aan de betrekkingen van de ambtenaar van politie, genoemd in artikel 54.

Artikel 66
  • 1. De ambtenaar van politie kan aan een geneeskundig onderzoek worden onderworpen vanwege de dienst ter beoordeling van de vraag:

    • a.

      of sprake is van verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte of ongeval;

    • b.

      of zich een omstandigheid voordoet, bedoeld in artikel 65, eerste en tweede lid;

    • c.

      of maatregelen in het belang van herstel nodig zijn;

    • d.

      wanneer en in welke mate de werkzaamheden hervat kunnen worden.

  • 2. De vanwege de dienst optredende geneeskundige deelt zijn oordeel terstond mee aan de ambtenaar van politie en stelt het hoofd van dienst zo spoedig mogelijk ter zake schriftelijk in kennis.

Artikel 67
  • 1. De ambtenaar van politie die zich niet kan verenigen met het medisch oordeel, bedoeld in artikel 66, kan daartegen binnen driemaal 24 uur nadat dit oordeel schriftelijk te zijner kennis is gebracht, bij het bevoegd gezag een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen.

  • 2. Desgevraagd wordt hij in de gelegenheid gesteld een mondelinge toelichting te geven. Hij kan zich laten bijstaan door een raadsman.

  • 3. Behalve indien het bevoegd gezag, na overleg met de geneeskundige, bedoeld in artikel 66, het bezwaar van de ambtenaar van politie reeds aanstonds gegrond acht, wordt binnen twee weken na ontvangst daarvan een nieuw geneeskundig onderzoek verricht door een door het bevoegd gezag ingestelde bezwaarcommissie bestaande uit drie geneeskundigen. De geneeskundige, bedoeld in artikel 66, kan geen deel uit maken van de bezwaarcommissie.

  • 4. De bezwaarcommissie deelt haar oordeel zo spoedig mogelijk schriftelijk mee aan de ambtenaar van politie, het bevoegd gezag en het hoofd van dienst.

  • 5. De kosten verbonden aan de uitvoering van dit artikel komen voor rekening van het Land.

Artikel 68
  • 1. Vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan dertig dagen of verlenging daarvan waardoor die vrijstelling van langere duur wordt dan dertig dagen, wordt slechts verleend indien uit een schriftelijke verklaring van een door de minister ingestelde geneeskundige commissie, bestaande uit drie geneeskundigen, blijkt dat de betrokken ambtenaar van politie wegens ziekte of ongeval verhinderd is dienst te verrichten.

  • 2. In de schriftelijke verklaring wordt aangegeven:

    • a.

      wanneer en in welke mate de werkzaamheden hervat kunnen worden;

    • b.

      of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 65, eerste en tweede lid;

    • c.

      of maatregelen in het belang van herstel nodig zijn, waaronder begrepen aanpassing van de huidige functie en plaatsing in een andere functie, bedoeld in artikel 71. Indien verblijf buiten de Nederlandse Antillen noodzakelijk is, wordt daarvan mededeling gedaan, onder opgave van de plaats van verblijf en de wijze waarop de reis daarheen moet plaats vinden.

  • 3. Het bevoegd gezag kan een ambtenaar van politie die tewerkgesteld is op Bonaire of een van de Bovenwindse Eilanden, in afwijking van het eerste lid, vrijstelling van dienst wegens ziekte of verlenging daarvan verlenen op grond van een schriftelijke verklaring van een aldaar werkzame geneeskundige in dienst van de overheid.

  • 4. Indien een ambtenaar van politie als zodanig of in verband met het bekleden van een functie bedoeld in artikel 60, buiten de Nederlandse Antillen verblijft, kan het bevoegd gezag, in afwijking van het eerste lid, vrijstelling van dienst wegens ziekte of verlenging daarvan verlenen:

    • a.

      indien de ambtenaar van politie zich in Europa bevindt, op grond van een schriftelijke verklaring van een door de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland aangewezen geneeskundige;

    • b.

      indien de ambtenaar van politie zich elders bevindt, op grond van een schriftelijke verklaring van een door de minister aangewezen geneeskundige.

  • 5. De kosten verbonden aan de uitvoering van dit artikel komen voor rekening van het Land.

Artikel 69
  • 1. De ambtenaar van politie aan wie vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend voor een duur van drie of meer maanden, mag zijn werkzaamheden niet geheel of gedeeltelijk hervatten dan nadat uit een schriftelijke verklaring van de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid dan wel de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, blijkt dat betrokkene medisch is onderzocht en in staat is bevonden tot gehele of gedeeltelijke hervatting van zijn werkzaamheden.

  • 2. De ambtenaar van politie die aan het einde van de in artikel 64 genoemde maximum-duur voor vrijstelling van dienst wegens ziekte volgens een schriftelijke verklaring van de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid of de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, niet in staat is bevonden tot volledige hervatting van de dienstverrichting, kan, behoudens in het in het vierde lid genoemde geval, ontslag worden verleend conform artikel 71.

  • 3. Alvorens de schriftelijke verklaring op te stellen, onderwerpt de geneeskundige-commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid of de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, de ambtenaar van politie aan een medisch onderzoek. In de verklaring wordt tevens ingegaan op de mogelijkheid tot aanpassing van de huidige functie en plaatsing in een andere functie, bedoeld in artikel 71.

  • 4. Indien de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid dan wel de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, van oordeel is dat hervatting van de werkzaamheden door de ambtenaar van politie niet mogelijk is wegens een opgekomen ziekte of ongeval van voorbijgaande aard, wordt voor de duur van die ziekte of dat ongeval alsnog vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend met behoud van 70 procent van de volle bezoldiging.

  • 5. De kosten verbonden aan de uitvoering van dit artikel komen voor rekening van het Land.

Artikel 70
  • 1. Van een medisch oordeel krachtens artikel 68 of 69, staat binnen zes weken nadat de ambtenaar van politie daarvan schriftelijk in kennis is gesteld, beroep open bij een door de Gouverneur ingestelde herkeuringscommissie bestaande uit drie geneeskundigen. Een van de geneeskundigen wordt aangewezen door de ambtenaar van politie.

  • 2. Het beroep moet schriftelijk en met redenen omkleed worden ingediend. Het beroepschrift vermeld tevens de naam en het adres van de geneeskundige die door de ambtenaar van politie voor benoeming in de herkeuringscommissie wordt aangewezen.

  • 3. De leden van de herkeuringscommissie mogen niet betrokken zijn geweest bij het medisch oordeel, waartegen beroep is ingesteld.

  • 4. De herkeuringscommissie deelt haar oordeel zo spoedig mogelijk schriftelijk mee aan de ambtenaar van politie, het bevoegd gezag en het hoofd van dienst.

  • 5. De kosten verbonden aan de uitvoering van dit artikel komen voor rekening van het Land.

Artikel 71
  • 1. De ambtenaar van politie kan eervol ontslag worden verleend op grond van blijvende ongeschiktheid voor de verdere vervulling van zijn ambt wegens ziekte of gebreken, indien:

    • a.

      de maximum-duur van de vrijstelling van dienst wegens ziekte, genoemd in artikel 64 juncto 69, tweede lid, is verstreken; en

    • b.

      ter zake van de ongeschiktheid wegens ziekte of ongeval een geneeskundig onderzoek is ingesteld als bedoeld in artikel 69, waaronder begrepen een eventuele heroverweging door de herkeuringscommissie, bedoeld in artikel 70; en

    • c.

      het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar van politie, mede rekening houdend met zijn persoonlijkheid en omstandigheden, zijn huidige functie in aangepaste vorm of een andere passende functie binnen de politiedienst op te dragen, dan wel indien hij geweigerd heeft een dergelijke functie te aanvaarden.

  • 2. Onder andere passende functie, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt verstaan:

    • a.

      gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar van politie ongeschikt is tot het uitoefenen van zijn functie wegens ziekte of ongeval: iedere functie die aansluit bij zijn opleiding en ervaring dan wel bij zijn opleidings- en ervaringsniveau;

    • b.

      na het eerste jaar: iedere functie waartoe de ambtenaar van politie, gezien zijn capaciteiten, in staat is.

  • 3. Indien sprake is van een plaatsing als bedoeld in het eerste lid, onder c, in een functie voor minder uren dan het aantal waarvoor de ambtenaar van politie is aangesteld, dan heeft het ontslag alleen betrekking op het meerdere aantal uren.

§ 2. Zwangerschap en bevalling
Artikel 72
  • 1. De ambtenaar van politie heeft in verband met haar bevalling aanspraak op zwangerschaps en bevallingsverlof.

  • 2. De ambtenaar van politie heeft recht op zwangerschapsverlof vanaf de dag waarop de bevalling blijkens een schriftelijke verklaring van een genees- of verloskundige waarin de vermoedelijke datum van de bevalling wordt aangegeven, binnen zes weken is te verwachten. Het verlof begint in ieder geval twee weken vóór deze datum.

  • 3. De ambtenaar van politie heeft recht op bevallingsverlof van zes weken vanaf de dag volgend op die van de bevalling. Dit verlof wordt verlengd tot ten hoogste twaalf weken, voor zover het zwangerschapsverlof minder dan zes weken heeft bedragen.

  • 4. Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt gelijkgesteld met verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte.

Artikel 73

Aan de vrouwelijke ambtenaar van politie die een borstkind heeft, wordt op haar verzoek de gelegenheid gegeven om het kind te voeden.

§ 3 Tegemoetkoming in ziektekosten
Artikel 74
  • 1. In bijzondere gevallen kan de ambtenaar van politie door de minister een tegemoetkoming worden verleend in de noodzakelijk voor zichzelf of zijn medebelanghebbenden gemaakte kosten die verband houden met ziekte of ongeval, indien hierin niet ingevolge een andere regeling wordt voorzien en deze kosten redelijkerwijze niet te zijnen laste horen te blijven.

  • 2. In geval van ziekte of ongeval die in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar van politie opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder die moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid te wijten is, worden hem vergoed de te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van de minister, noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.

  • 3. De minister kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen.

HOOFDSTUK VIII Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar van politie

Artikel 75

Hoofdstuk VII, met uitzondering van de artikelen 72, 73 en 80, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.

Artikel 76
  • 1. De ambtenaar van politie is gehouden zijn ambtsverplichtingen nauwgezet en ijverig te vervullen en zich overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar van politie betaamt.

  • 2. Het is de ambtenaar van politie in ieder geval verboden:

    • a.

      zich tijdens de voor hem geldende werktijd zonder geldige reden te verwijderen van de plaats waar hij zijn werkzaamheden moet verrichten;

    • b.

      tijdens de voor hem geldende werktijd alcoholhoudende dranken te gebruiken of bij zich te hebben;

    • c.

      in dienstlokalen,-voertuigen of -vaartuigen alcoholhoudende dranken te bewaren.

  • 3. De aspirant, de hulpagent die in opleiding is, de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie die opsporingsbevoegdheid bezit, kunnen zich niet beroepen op de omstandigheid dat zij niet in dienst zijn in die gevallen waarin hun optreden redelijkerwijze is vereist.

  • 4. De ambtenaar van politie dient de door de minister, het bevoegd gezag dan wel het hoofd van dienst vastgestelde voorschriften stipt en nauwgezet na te leven.

  • 5. Ter zake van de niet-naleving van wettelijke en andere voorschriften die redelijkerwijs niet geacht kunnen worden aan de ambtenaar van politie bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

Artikel 77
  • 1. De ambtenaar van politie is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in zijn ambt ter kennis is gekomen voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt of hem uitdrukkelijk door de minister of het bevoegd gezag is opgelegd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet tegenover hen aan wie de ambtenaar van politie onmiddellijk of middellijk ondergeschikt is, noch in zoverre hij door de minister of het bevoegd gezag van die verplichting is ontheven.

Artikel 78
  • 1. De verstrekking van uniform- en dienstkleding en onderscheidingstekens aan de aspirant, de hulpagent die in opleiding is, de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die door de minister is aangewezen, alsmede het onderhoud daarvan geschieden door de zorg van het bevoegd gezag en voor rekening van het Land. De minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de verstrekking en het onderhoud.

  • 2. De ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, is verplicht de uniform- en dienstkleding en de onderscheidingstekens te dragen voor zover dat van dienstwege is voorgeschreven.

  • 3. Het buiten dienst gekleed gaan in uniform is geoorloofd behalve:

    • a.

      tijdens het vervullen van een nevenbetrekking of bij het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van derden, in welke vorm dan ook. Van dit verbod kan alleen ten aanzien van uit de openbare kas bezoldigde ambten ontheffing worden verleend door de minister;

    • b.

      bij betogingen, optochten en openbare politieke vergaderingen, tenzij daarvoor toestemming is verleend door de minister;

    • c.

      in andere door de minister te bepalen zeer bijzondere gevallen.

  • 4. Het is de ambtenaar van politie verboden in dienst uniformkledingstukken te dragen tenzij die van dienstwege zijn verstrekt of voorgeschreven.

  • 5. Het is de ambtenaar van politie verboden bij het gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens te dragen, tenzij die van dienstwege zijn verstrekt of voorgeschreven dan wel tot het dragen daarvan door de minister toestemming is verleend.

Artikel 79

De ambtenaar van politie die verhinderd is dienst te verrichten, geeft daarvan onverwijld kennis aan zijn hoofd van dienst.

Artikel 80
  • 1. De ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, is verplicht te gaan of blijven wonen in het eilandgebied waar hij geplaatst wordt, behoudens een hem door het bevoegd gezag verleende ontheffing.

  • 2. De ambtenaar van politie is gehouden om zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 6 maanden na zijn plaatsing in het eilandgebied, gevolg te geven aan de in het eerste lid bedoeld verplichting.

  • 3. De ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, is verplicht indien hem door de minister een dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning te gedragen conform de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld. Hij draagt de onderhoudskosten die volgens wettelijk voorschrift of plaatselijk gebruik normaliter voor rekening van de huurder zijn, tenzij de minister daarvan geheel of gedeeltelijk ontheffing heeft verleend.

  • 4. De ambtenaar van politie die een dienstwoning bewoont, onthoudt zich van het uitsteken of hijsen van andere vlaggen dan die van het Koninkrijk, de Nederlandse Antillen of het eilandgebied. Uit het uiterlijk aanzien van de dienstwoning en het bijbehorende erf mag niet blijken van een politieke gezindheid.

  • 5. De aspirant en de hulpagent die in opleiding is, genieten huisvesting en voeding van Landswege, tenzij het bevoegd gezag daarvan ontheffing heeft verleend.

  • 6. Door de minister kunnen regels worden gesteld omtrent een door de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, te betalen vergoeding voor de huisvesting en voeding van Landswege, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 81
  • 1. Indien het belang van de dienst dat naar het oordeel van het bevoegd gezag vordert, is de ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of hulpagent die in opleiding is, behoudens in het in het tweede lid genoemde geval, verplicht om binnen het korps of de landelijke dienst van politie, bedoeld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, waar hij geplaatst is, zijn functie te vervullen op een andere plaats van tewerkstelling of binnen een ander werkgebied, dan wel een andere functie dan waarin hij geplaatst is, te vervullen hetzij op zijn plaats van tewerkstelling of binnen zijn werkgebied hetzij op een andere plaats van tewerkstelling of binnen een ander werkgebied. Behoudens in spoedeisende gevallen geschiedt zulks niet dan na overleg met betrokkene.

  • 2. Aan de ambtenaar van politie die in deelbetrekking werkzaam is, kan niet zonder zijn instemming een plaats van tewerkstelling buiten het eilandgebied van inwoning worden opgedragen.

  • 3. Indien de ambtenaar van politie in een andere functie, bedoeld in het eerste lid, wordt geplaatst, wordt een functie opgedragen die hem in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen.

Artikel 82
  • 1. Het bevoegd gezag kan een ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, zo mogelijk met zijn instemming, in het belang van de dienst voor de duur van ten hoogste een jaar detacheren:

    • a.

      bij het Departement van Justitie of een landelijke dienst van politie genoemd in artikel 3 van de Politieregeling 1999, mits de detachering, indien het een ambtenaar van politie werkzaam bij een korps betreft, plaats vindt op aanvraag van of in overeenstemming met de minister;

    • b.

      bij een korps dan wel een ander korps, mits de detachering plaats vindt op aanvraag van of in overeenstemming met de desbetreffende korpschef;

  • 2. De periode bedoeld in het eerste lid, kan worden verlengd met maximaal één jaar.

  • 3. Indien het een hoofd van dienst of zijn plaatsvervanger betreft is voor de detachering en de verlenging daarvan de instemming van de minister vereist.

Artikel 83
  • 1. De ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, kan -op zijn verzoek- een andere functie dan die waarin hij is geplaatst, worden opgedragen, dan wel een andere plaats van tewerkstelling of een ander werkgebied worden aangewezen hetzij binnen het korps of de landelijke dienst van politie, genoemd in artikel 3 van de Politieregeling 1999, waar hij geplaatst is, hetzij daarbuiten doch binnen de politiedienst.

  • 2. Plaatsing in een andere functie, voor zover daaraan een hogere bezoldigingsschaal is verbonden, en plaatsing buiten het korps of de landelijke dienst van politie, waar de ambtenaar van politie geplaatst is, geschieden door de minister. In de overige gevallen geschiedt de plaatsing door het bevoegd gezag.

Artikel 84

De ambtenaar van politie kan niet worden verplicht om, indien bij een particulier een staking is uitgebroken of een uitsluiting heeft plaatsgevonden, ter vervanging van de stakers of de uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of de werknemers behulpzaam te zijn bij het verrichten van hun werkzaamheden, tenzij en voor zover zulks, naar het oordeel van de minister, met het oog op de openbare orde, veiligheid of gezondheid dan wel voor de regelmatige functionering van de overheid bepaaldelijk noodzakelijk is.

Artikel 85
  • 1. Het is de ambtenaar van politie, onverminderd het tweede en derde lid, indien daardoor de behoorlijke vervulling van zijn plichten als ambtenaar van politie in gevaar kan worden gebracht of het aanzien van zijn ambt kan worden geschaad, verboden om:

    • a.

      naast zijn ambt een beroep of bedrijf uit te oefenen;

    • b.

      een nevenbetrekking te aanvaarden dan wel ten behoeve van derden, tegen betaling, werkzaamheden te verrichten in welke vorm dan ook;

    • c.

      commissaris, bestuurder of vennoot te zijn van een rechtspersoon dan wel middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan werken, dienstverrichtingen of leveringen die direct of indirect geheel of gedeeltelijk ten laste komen van de overheid;

    • d.

      ten behoeve van derden werkzaamheden te verrichten die, naar het oordeel van het bevoegd gezag, de grenzen van een redelijke hulpvaardigheid overschrijden.

  • 2. Het is de ambtenaar van politie verboden om tegelijk met zijn ambt een uit de eilandskas bezoldigd ambt te bekleden, tenzij daarvoor toestemming is verleend door de minister.

  • 3. Bij de aanvaarding van een in het tweede lid bedoeld ambt of bij voortgezette bekleding daarvan, nadat de minister de in dat lid bedoelde toestemming heeft ingetrokken, wordt de ambtenaar van politie geacht ontslag te hebben gevraagd, indien aan de schriftelijke aanzegging om het ambt te laten varen niet onverwijld gevolg is gegeven.

Artikel 86
  • 1. Het is de ambtenaar van politie verboden geld, geschenken, diensten of kortingen van welke aard, in welke vorm, middellijk of onmiddellijk, of van wie dan ook, met uitzondering van door de Nederlandse Antillen of een eilandgebied uitgeloofde premies, aan te nemen of ten behoeve van wie ook te bedingen in verband met de uitoefening van zijn ambt.

  • 2. De ambtenaar van politie is verplicht onverwijld aan het bevoegd gezag mededeling te doen, indien een derde gepoogd heeft hem door een gift, kwijtschelding, belofte of verbintenis te bewegen in de uitoefening van zijn ambt iets te doen of na te laten.

Artikel 87
  • 1. De ambtenaar van politie, die een besturende of toezichthoudende functie vervult in een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, en die voor de in die functie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan uit ‘s Lands kas, een vergoeding ontvangt, is verplicht die vergoeding in ‘s Lands kas te storten, indien de benoeming in die functie:

    • a.

      plaats heeft gehad door de minister of het bevoegd gezag; of

    • b.

      is voortgevloeid uit een wettelijk voorschrift of een overeenkomst die met instemming van de minister of het bevoegd gezag tot stand is gekomen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ambtenaar van politie die een nevenfunctie vervult, die verband houdt met de uitoefening van zijn ambt en aan hem is opgedragen door de minister of het bevoegd gezag, en die voor de in die nevenfunctie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan uit ‘s Lands kas, een vergoeding ontvangt.

  • 3. Aan de ambtenaar van politie die een functie, bedoeld in het eerste of tweede lid, uitoefent, kan uit ‘s Lands kas een vergoeding worden toegekend door de minister.

Artikel 88
  • 1. Het is de ambtenaar van politie verboden overheidsgoederen te gebruiken ten bate van particuliere belangen.

  • 2. De ambtenaar van politie mag een vervoermiddel dat hem vanwege de overheid ten behoeve van de dienstverrichting ter beschikking is gesteld, alleen gebruiken voor het door de dienst- verrichting vereiste vervoer. Onder zodanig vervoer wordt niet begrepen het vervoer van de ambtenaar van politie van en naar de plaats van zijn inwoning en van en naar de plaats van zijn tewerkstelling.

  • 3. Het bevoegd gezag kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 89
  • 1. Aan de ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, kunnen studiefaciliteiten in tijd en/of geld worden verleend.

  • 2. Het bevoegd gezag kent studiefaciliteiten toe voor functiegerichte opleidingen tenzij zwaarwegende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten.

  • 3. Het bevoegd gezag kan studiefaciliteiten toekennen voor opleidingen die niet functie-gericht zijn, en voor opleidingen die gericht zijn op een functie buiten de politiedienst.

  • 4. De minister kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 90
  • 1. De ambtenaar van politie die in deelbetrekking werkzaam is en die op aanwijzing of met goedkeuring van het bevoegd gezag een opleiding volgt, is verplicht aan die opleiding deel te nemen als ware hij in volle betrekking aangesteld.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet ten aanzien van opleidingen waarvoor een programma is vastgesteld dat uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid van deelname door ambtenaren van politie die in deelbetrekking werkzaam zijn.

Artikel 91
  • 1. Aan de ambtenaar van politie kan door de minister een studieopdracht naar het buitenland worden verstrekt. De ambtenaar van politie die in volledige betrekking werkzaam is, anders dan de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, is verplicht een studieopdracht tot maximaal zes maanden te aanvaarden. De ambtenaar van politie kan geen studieopdracht die de duur van zes maanden overschrijdt, worden gegeven zonder zijn instemming.

  • 2. Gedurende de studieopdracht wordt de ambtenaar van politie op non-activiteit gesteld door de minister. Hem wordt een vergoeding toegekend gelijk aan de bezoldiging die hij genoot onmiddellijk voorafgaand aan de op non-actiefstelling. Voorts worden zodanige voorzieningen getroffen dat hij van de studieopdracht geen nadelen ondervindt in zijn rechtspositie.

  • 3. De ambtenaar van politie die in deelbetrekking werkzaam is, maar die met de verlening van de studieopdracht heeft ingestemd, wordt voor de duur daarvan in volledige werktijd aangesteld. Bij de toekenning van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, wordt een volledige betrekking als uitgangspunt genomen.

  • 4. In de beschikking waarbij de studieopdracht wordt verleend, wordt tevens bepaald of de tijd gedurende welke de studieopdracht wordt vervuld:

    • a.

      volledig in aanmerking komt als diensttijd, zowel voor de beoordeling van de pensioenaanspraken als voor de regelen van het pensioen;

    • b.

      aangemerkt wordt als tijd gedurende welke geen werkzaamheden worden verricht in de zin van artikel 35, eerste lid en derde lid, onder g;

    • c.

      geldig is als diensttijd voor de bevordering naar een hogere bezoldigingsschaal of voor de toekenning van een hogere bezoldigingstrede.

Artikel 92
  • 1. De ambtenaar van politie die geheel of gedeeltelijk voor ‘s Lands rekening een opleiding heeft gevolgd, en die tijdens die opleiding dan wel binnen drie jaar na het beëindigen daarvan de politiedienst verlaat, kan worden verplicht de kosten daarvan geheel of gedeeltelijk terug te betalen.

  • 2. Indien de minister de verplichting, bedoeld in het eerste lid, oplegt geschiedt dat bij of binnen drie maanden na de datum van ontslag.

  • 3. De ambtenaar van politie die een opleiding waarvoor studiefaciliteiten als bedoeld in artikel 89, zijn verleend, voortijdig afbreekt kan worden verplicht de door het Land gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk terug te betalen.

  • 4. Indien de minister de verplichting, bedoeld in het derde lid, oplegt geschiedt dat binnen drie maanden nadat hij kennis heeft gekregen van de voortijdige beëindiging van de opleiding.

  • 5. De minister kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 93
  • 1. De minister kan de ambtenaar van politie verplichten de door het Land geleden schade, voor zover deze te wijten is aan zijn opzet of roekeloosheid, geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

  • 2. Ten aanzien van gevallen waarin de schade minder bedraagt dan NAF [lees: NAf] 500,-- kan het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid uitoefenen.

  • 3. Het bedrag van de schadevergoeding wordt niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar van politie in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden.

  • 4. Het verhaal van de schade op de ambtenaarvan politie, zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden, geschiedt conform het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen.

Artikel 94
  • 1. De rekenplichtige ambtenaar van politie wordt van de verplichting tot aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft uitgevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.

  • 2. Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit aansprakelijkheid voor ondergeschikten, dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre de rekenplichtige ambtenaar van politie op het doen en laten van die ondergeschikten toezicht heeft gehouden.

  • 3. De rekenplichtige ambtenaar van politie is van zijn verantwoordelijkheid ter zake ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte, ongeval of andere wettige afwezigheid het beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien zijn betrekking gedurende die tijd wordt waargenomen.

  • 4. Dit artikel is alleen van toepassing voor zover de Comptabiliteitslandsverordening (P.B. 1953, nr. 1) en de Landsverordening Algemene Rekenkamer Nederlandse Antillen (P.B. 1956, nr. 35) [lees: P.B. 1988, no. 84] niet anders bepalen.

Artikel 95
  • 1. Aan de ambtenaar van politie wordt door de minister vergoed de schade aan zijn goederen die hij buiten zijn schuld lijdt ten gevolge van de uitoefening van het ambt, voor zover die schade niet bestaat uit normale slijtage van die goederen.

  • 2. De ambtenaar van politie heeft geen aanspraak op de in het eerste lid bedoelde vergoeding, indien hij ter zake van die schade tegenover derden rechten kan doen gelden.

  • 3. Indien de ambtenaar van politie zijn rechten tegenover derden aan het Land cedeert, wordt hij in het genot gesteld van het in geld uitgedrukte bedrag van de schade.

  • 4. Indien het Land ter zake van de rechten, verkregen middels een cessie, bedoeld in het derde lid, een civiele vordering instelt, worden de kosten die daaruit voor het Land voortvloeien, niet op de ambtenaar van politie verhaald.

  • 5. De minister kan ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid nadere regels stellen.

  • 6. Door de Gouverneur kan worden bepaald, in welke elders niet voorziene gevallen schadeloosstelling of vergoeding van kosten zal worden verleend aan de ambtenaar van politie.

Artikel 96
  • 1. De ambtenaar van politie kan door de minister of het bevoegd gezag de toegang tot dienstlokalen,-gebouwen en -terreinen of het werk, dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.

  • 2. De ambtenaar van politie is verplicht zich te gedragen conform de maatregelen van orde die door de minister, het bevoegd gezag of het hoofd van dienst ten aanzien van het verblijf op de in het eerste lid bedoelde plaatsen zijn vastgesteld.

Artikel 97
  • 1. De ambtenaar van politie die in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon die een ziekte heeft waarop de Landsverordening, houdende bepalingen [lees: nadere bepalingen] ter bestrijding van besmettelijke ziekten (PB. 1921, nr. 66), van toepassing is, mag geen dienst verrichten en heeft geen toegang tot dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen en het werk dan met toestemming van het bevoegd gezag dat deze toestemming slechts kan verlenen na positief advies van de geneeskundige, bedoeld in artikel 66.

  • 2. De ambtenaar van politie die verkeert in de situatie, bedoeld in het eerste lid, is verplicht daarvan onverwijld kennis te geven aan het bevoegd gezag en het hoofd van dienst. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door het bevoegd gezag of hoofd van dienst gegeven aanwijzingen, waaronder die betreffende het ondergaan van een geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 66.

  • 3. Gedurende de tijd dat de ambtenaar van politie ingevolge dit artikel geen werkzaamheden verricht, geniet hij zijn volle bezoldiging.

Artikel 98
  • 1. De ambtenaar van politie kan door de minister wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichtingen worden beloond met:

    • a.

      een tevredenheidsbetuiging;

    • b.

      een eenvoudige geldelijke beloning tot maximaal 10% van de aanvangsbezoldiging behorende bij bezoldigingsschaal 1;

    • c.

      een gratificatie van ten hoogste acht en een derde procent (8 1/3%) van de bezoldiging van de betrokken ambtenaar, berekend over een kalenderjaar;

    • d.

      een verhoging van de bezoldiging tot de naasthogere bezoldigingstrede;

    • e.

      een indeling in de naasthogere bezoldigingsschaal.

  • 2. De gratificatie zal in een kalenderjaar niet meer mogen bedragen dan 100% van de inkomsten per maand van de ambtenaar van politie.

  • 3. Ten aanzien van de ambtenaar van politie die in deelbetrekking werkzaam is, wordt voor de uitvoering van dit artikel in aanmerking genomen de inkomsten die hij genoten zou hebben, indien hij in volledige betrekking werkzaam was geweest.

Artikel 99
  • 1. De minister verstrekt de naar behoren functionerende ambtenaar van politie bij zijn 25, 30, 35 en 40-jarig ambtsjubileum een huldeblijk, bestaande uit een gratificatie of een geschenk, dan wel uit een combinatie van beide.

  • 2. De aan de huldeblijk verbonden uitgaven bedragen bij de in het eerste lid bedoelde ambts-jubilea respectievelijk maximaal 50, 100, 100 en 125 % van de som van de inkomsten per maand en de vakantie-uitkering van de ambtenaar van politie.

Artikel 100

Indien schriftelijke klachten de ambtenaar van politie betreffende, bij de minister, het bevoegd gezag of het hoofd van dienst inkomen, wordt de ambtenaar van politie onverwijld in de gelegenheid gesteld daarvan kennis te nemen. Hij is bevoegd zowel schriftelijk als mondeling zijn oordeel over de inhoud van de klacht te geven aan het bevoegd gezag of een door deze daartoe aangewezen instantie.

HOOFDSTUK IX Disciplinaire straffen

Artikel 101
  • 1. Hoofdstuk VIII van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.

  • 2. De ambtenaar van politie die zijn ambtelijke verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.

  • 3. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar van politie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

  • 4. Een strafrechterlijke vervolging wegens een feit dat mede plichtsverzuim inhoudt, sluit een disciplinaire strafoplegging wegens dat feit niet uit.

Artikel 102
  • 1. De disciplinaire straffen die de ambtenaar van politie kunnen worden opgelegd, zijn:

    • a.

      schriftelijke berisping;

    • b.

      buitengewone dienst op andere dagen dan op zondag of op de voor de ambtenaar van politie geldende algemene en kerkelijke feestdagen en zonder de ingevolge artikel 23 voor overwerk toe te kennen toelage of tegen een lagere toelage dan deze: voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag al dan niet in aansluiting op de voor hem geldende diensttijd;

    • c.

      geldboete: van ten hoogste vijftig procent (50%) van de aanvangsbezoldiging behorende bij bezoldigingsschaal 1;

    • d.

      geheel of gedeeltelijke inhouding van inkomsten: tot een bedrag van ten hoogste een maand inkomsten;

    • e.

      terugzetting naar een lagere bezoldigingstrede: voor ten hoogste twee bezoldigingstreden;

    • f.

      uitsluiting van bevordering: voor ten hoogste vier jaren;

    • g.

      terugzetting in de naastlagere rang, al dan niet voor bepaalde tijd en al dan niet met vermindering van de bezoldiging tot de aan die naastlagere rang verbonden bezoldiging;

    • h.

      schorsing voor een bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke inhouding van inkomsten: voor ten hoogste negen maanden;

    • i.

      ontslag.

  • 2. Aan de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, kan tevens worden opgelegd de disciplinaire straf van verwijdering van het opleidingsinstituut, dat de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot hulpagent verzorgt, voor ten hoogste veertien dagen, met dien verstande deze straf niet wordt opgelegd op de dagen waarop de opleidingsresultaten volgens de ter zake gestelde regels worden getoetst of beoordeeld.

  • 3. De bevoegdheid tot het opleggen van een straf, genoemd in het eerste lid, onder a, b en c, en het tweede lid, komt toe aan het bevoegd gezag. De bevoegdheid tot het opleggen van een straf, genoemd in het eerste lid, onder d, e en f komt toe aan de minister. De oplegging van een straf genoemd in het eerste lid, onder g, h en i, geschiedt bij landsbesluit.

  • 4. Bij het opleggen van een straf, genoemd in het eerste lid, kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd, indien de ambtenaar van politie zich gedurende een bij het opleggen van de straf te bepalen termijn van maximaal twee jaren, niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij de strafoplegging eventueel te stellen bijzondere voorwaarden. De bijzondere voorwaarden mogen de godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.

  • 5. Dezelfde instantie die over de voorwaardelijke strafopschorting, bedoeld in het vierde lid, beslist, kan gelasten dat de opgeschorte straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd indien de ambtenaar van politie zich binnen de vastgestelde proeftijd wederom schuldig maakt aan plichtsverzuim dan wel zich niet houdt aan een gestelde bijzondere voorwaarde, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 103
  • 1. Indien het voornemen bestaat om de ambtenaar van politie een disciplinaire straf op te leggen, geschiedt de strafoplegging niet dan nadat hij schriftelijk in de gelegenheid is gesteld om zich binnen zeven dagen tegenover de tot strafoplegging bevoegde instantie of een door deze aan te wijzen instantie te verantwoorden. Indien de strafoplegging bij landsbesluit plaats vindt, geschiedt de verantwoording bij de minister of een door deze daartoe aan te wijzen instantie.

  • 2. Degene tegenover wie de verantwoording plaats vindt, bepaalt of de verantwoording mondeling dan wel schriftelijk zal plaatsvinden. Bij schriftelijke verantwoording wordt de ambtenaar van politie op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld tot het geven van een mondelinge toelichting. Bij de mondelinge verantwoording kan de ambtenaar van politie zich laten bijstaan door een raadsman.

  • 3. Van de mondelinge verantwoording wordt direct een verslag opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door degene tegenover wie de verantwoording heeft plaatsgevonden en door de ambtenaar van politie. Indien de ambtenaar van politie het verslag weigert te ondertekenen, wordt dit in het verslag, zo mogelijk onder opgave van de redenen, vermeld. De ambtenaar van politie ontvangt een afschrift van het verslag.

  • 4. Indien de ambtenaar van politie dit verlangt, worden hem of zijn raadsman onverwijld kopieën verstrekt van de ambtelijke rapporten dan wel andere documenten die op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben, met uitzondering van documenten of onderdelen daarvan tegen welker kennisneming het openbaar belang zich volgens de tot strafoplegging bevoegde instantie bepaaldelijk verzet.

Artikel 104
  • 1. De kennisgeving bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (P.B. 1951, nr. 134), wordt zo mogelijk op de plaats van tewerkstelling aan de ambtenaar van politie tegen gedagtekend en door hem ondertekend ontvangstbewijs uitgereikt.

  • 2. Indien de ambtenaar van politie niet op de plaats van tewerkstelling aanwezig is, wordt de kennisgeving aan zijn woon- of verblijfplaats tegen gedagtekend en door de ontvanger ondertekend ontvangstbewijs afgegeven aan hemzelf of aan een van zijn huisgenoten. Indien degene die met de afgifte van de kennisgeving belast is noch de ambtenaar van politie noch iemand van zijn huisgenoten aantreft, of indien degene die hij aantreft weigert de kennisgeving in ontvangst te nemen of het ontvangstbewijs te ondertekenen, wordt het aangetekend aan de woon- of verblijfplaats van de ambtenaar van politie gezonden.

  • 3. In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, wordt de betrokken ambtenaar van politie geacht met de kennisgeving bekend te zijn geworden op de dag van afgifte aan zijn woon- of verblijfplaats, onderscheidenlijk op de dag waarop het door de postdienst aan die woon- of verblijfplaats is bezorgd of aangeboden.

Artikel 105
  • 1. De tot strafoplegging bevoegde instantie stelt de gestrafte ambtenaar van politie onverwijld in kennis van de strafoplegging door toezending van een afschrift daarvan. Artikel 104 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien de strafoplegging plaats vindt door het bevoegd gezag, niet zijnde de minister, wordt in de beslissing tevens meegedeeld dat binnen veertien dagen na ontvangst daarvan een met redenen omkleed beroepschrift ingediend kan worden bij de minister.

Artikel 106
  • 1. De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging is bepaald dat deze onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.

  • 2. Indien tot onmiddellijke tenuitvoerlegging van de straf van buitengewone dienst is overgegaan en deze straf na ingesteld beroep niet wordt gehandhaafd, wordt de tijd gedurende welke buitengewone dienst is verricht, aangemerkt als diensttijd gedurende welke werkzaamheden na de voor de betrokken ambtenaar van politie geldende werktijd zijn verricht, en wordt conform de geldende voorschriften een vergoeding voor overwerk toegekend.

HOOFDSTUK X Schorsing en ontslag.

§ 1. Algemeen
Artikel 107

De Hoofdstukken IX en XI, behoudens de artikelen 99 en 100, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht en de daarop gebaseerde regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.

§ 2. Schorsing
Artikel 108
  • 1. De ambtenaar is van politie [lees: de ambtenaar van politie] is van rechtswege in zijn ambt geschorst wanneer hem rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Krankzinnigenlandsverordening [lees: Verordening van den 21sten October 1921, tot regeling van het toezicht op krankzinnigen (P.B. 1922, no. 14)], genomen in het belang van de volksgezondheid.

  • 2. Indien de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel op grond van de Krankzinnigenlandsverordening [lees: Verordening van den 21sten October 1921, tot regeling van het toezicht op krankzinnigen (P.B. 1922, no. 14)] wordt de ambtenaar van politie, onverminderd het eerste lid, behandeld als ware hem vrijstelling van dienst wegens ziekte als bedoeld in hoofdstuk VII, verleend.

Artikel 109
  • 1. Onverminderd artikel 102, eerste lid, onderdeel h, kan de ambtenaar van politie bij landsbesluit in zijn ambt worden geschorst:

    • a.

      indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld;

    • b.

      wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is meegedeeld dan wel wanneer hem die straf is opgelegd;

    • c.

      wanneer naar het oordeel van de minister het dienstbelang dit bepaaldelijk vereist.

  • 2. In afwachting van de schorsing kan de ambtenaar van politie buiten functie worden gesteld door het bevoegd gezag.

  • 3. De duur van de schorsing bedraagt maximaal zes maanden. In zeer bijzondere gevallen kan deze termijn eenmaal met drie maanden worden verlengd bij landsbesluit.

Artikel 110
  • 1. Tijdens de schorsing worden de inkomsten voor een derde gedeelte ingehouden. Na verloop van zes weken kan verdere inhouding, ook van het volle bedrag der inkomsten, plaatsvinden. Indien het een schorsing betreft als bedoeld in artikel 109, lid 1, onder b, kan de minister bepalen dat met onmiddellijke ingang meer dan een derde gedeelte of het volle bedrag der inkomsten wordt ingehouden

  • 2. Geen inhouding vindt plaats ingeval van een schorsing in het belang van de dienst, bedoeld in artikel 109, eerste lid, onder c, van een maatregel op grond van de Krankzinnigenlandsverordening [lees: Verordening van den 21sten October 1921, tot regeling van het toezicht op krankzinnigen (P.B. 1922, no. 14)], of van een ophouding voor verhoor of een inverzekeringstelling, bedoeld in de titels V en VII van het Wetboek van Strafvordering, mits niet gevolgd door voorlopige hechtenis.

  • 3. De ingehouden inkomsten worden alsnog aan de ambtenaar van politie uitbetaald als de schorsing niet wordt gevolgd door een onvoorwaardelijk ontslag bij wijze van straf. Op de uit te betalen inkomsten worden in mindering gebracht de inkomsten die de ambtenaar van politie sedert de schorsing heeft genoten uit arbeid die hij als gevolg van de schorsing heeft kunnen verrichten, tenzij dit naar het oordeel van de minister onredelijk is.

  • 4. Het niet ingehouden gedeelte van de inkomsten van de geschorste ambtenaar van politie kan door de minister in bijzondere gevallen worden uitbetaald aan de betrekkingen van de ambtenaar van politie, genoemd in artikel 54.

§ 3. Ontslag
Artikel 111
  • 1. Ontslag wordt gegeven bij landsbesluit, dat de datum van ingang van het ontslag dan wel een aanduiding van die dag bevat.

  • 2. Bij ongevraagd ontslag wordt, behalve in de in artikelen 113, en 114, eerste lid, genoemde gevallen, de reden van ontslag meegedeeld.

Artikel 112
  • 1. De ambtenaar van politie wordt op zijn aanvraag ontslag verleend.

  • 2. Behoudens in het geval, genoemd in artikel 61, wordt het ontslag niet verleend met ingang van een dag die vroeger dan een maand of later dan drie maanden ligt na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen door het bevoegd gezag.

  • 3. Van het eerste lid kan worden afgeweken indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf tegen de ambtenaar van politie is ingesteld of indien wordt overwogen hem de straf van ontslag op te leggen.

  • 4. Van het tweede lid kan worden afgeweken:

    • a.

      indien wordt overwogen de ambtenaar van politie een straf, bedoeld in artikel 102, op te leggen;

    • b.

      indien het dienstbelang dit bepaaldelijk vereist, met dien verstande dat de termijn van drie maanden tot ten hoogste zes maanden kan worden verlengd en dat bij de verlenging in redelijkheid met de belangen van de ambtenaar van politie rekening wordt gehouden;

    • c.

      op aanvraag van de ambtenaar van politie.

  • 5. Indien een ontslag op aanvraag wordt verleend aan een aspirant of hulpagent die in opleiding is, gaat het ontslag, in afwijking van het tweede lid, onmiddellijk in.

  • 6. Het ontslag op aanvraag wordt eervol verleend.

Artikel 113
  • 1. Aan de aspirant of de hulpagent die tegen het einde van de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot hulpagent niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend met ingang van de dag volgend op die waarop de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot hulpagent is voltooid.

  • 2. Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die tegen het einde van de proeftijd, bedoeld in artikel 5, tweede lid, niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend met ingang van de dag volgend op die, waarop de proeftijd is verstreken.

  • 3. Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve of andere taken ten dienste van politie, die tegen het einde van de proeftijd, bedoeld in artikel 6, eerste lid, niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend met ingang van de dag volgend op die, waarop de proeftijd is verstreken.

  • 4. Aan de aspirant of hulpagent die gedurende de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot hulpagent, en aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, of de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve of andere taken ten dienste van de politie, die gedurende de proeftijd niet de geschiktheid blijken te bezitten die voor de uitoefening van het ambt vereist wordt, kan eervol ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:

    • a.

      drie maanden, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste twaalf maanden ononderbroken in dienst was;

    • b.

      twee maanden, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste zes maanden maar korter dan twaalf maanden ononderbroken in dienst was;

    • c.

      één maand, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand korter dan zes maanden ononderbroken in dienst was.

  • 5. Het ontslag, bedoeld in het vierde lid, kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar van politie, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar van politie geschiedt, wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de inkomsten, vermeerderd met de vakantie-uitkering, waarop hij aanspraak zou hebben gehad, als hij tot het einde van de opzeggingstermijn in dienst was gebleven.

Artikel 114
  • 1. Aan de ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of hulpagent die in opleiding is, die blijkens zijn akte van aanstelling is benoemd in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd, bedoeld in de artikelen 5, leden 3 en 6, en 6, lid 1, onder b, c, d en e, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend zodra die tijd is verstreken.

  • 2. De ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of hulpagent die in opleiding is, die blijkens zijn akte van aanstelling is benoemd in tijdelijke dienst voor onbepaalde tijd, kan eervol ontslag worden verleend, mits een opzegtermijn in acht wordt genomen van:

    • a.

      drie maanden, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste twaalf maanden ononderbroken in dienst was;

    • b.

      twee maanden, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste zes maanden doch korter dan twaalf maanden ononderbroken in dienst was;

    • c.

      één maand, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand korter dan zes maanden ononderbroken in dienst was.

  • 3. De opzegging bedoeld in het tweede lid, kan niet geschieden gedurende de zwangerschap van de vrouwelijke ambtenaar van politie, noch gedurende het verlof, bedoeld in artikel 72, noch, indien zij de dienst heeft hervat, gedurende de daarop volgende periode van 4 weken. Ter staving van de zwangerschap kan het bevoegde gezag een verklaring van een genees- of verloskundige verlangen.

  • 4. Het ontslag, bedoeld in het tweede lid, kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar van politie, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar van politie geschiedt, wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de inkomsten, vermeerderd met de vakantie-uitkering, waarop hij aanspraak zou hebben gehad indien hij tot het einde van de opzeggingstermijn in dienst was gebleven.

  • 5. Aan de ambtenaar van politie in tijdelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, kan ontslag worden verleend met ingang van een dag gelegen binnen de bepaalde tijd. Alsdan zijn het tweede tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 115
  • 1. Aan de ambtenaar van politie kan eervol ontslag worden verleend:

    • a.

      wegens opheffing van zijn betrekking;

    • b.

      wegens overtolligheid van personeel als gevolg van verandering in de inrichting van de politiedienst of het politiedienstonderdeel dan wel wegens inkrimping van de personeelssterkte als gevolg van een vermindering van de werkzaamheden.

  • 2. Ontslag op een in het eerste lid genoemde grond kan alleen plaatsvinden indien:

    • a.

      het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar van politie een andere, mede rekening houdend met zijn persoonlijkheid en omstandigheden, passende functie op te dragen binnen de politiedienst;

    • b.

      de ambtenaar van politie geweigerd heeft een functie als bedoeld onder a, te aanvaarden.

  • 3. Ontslag van ambtenaren van politie wegens overtolligheid van personeel geschiedt in de volgende rangorde:

    • a.

      zij die dat wensen;

    • b.

      zij die pensioengerechtigd zijn, waarbij degenen die niet reeds gedurende zes maanden of langer kostwinner zijn van een gezin of van betrekkingen, bedoeld in artikel 41, vóór degenen die dat wel zijn, en binnen deze beide groepen ouderen in leeftijd vóór jongeren, gaan;

    • c.

      zij die op voet van het West-Indisch Detacheringsbesluit 1930 zijn uitgezonden;

    • d.

      zij die de leeftijd van dertig jaren nog niet hebben overschreden en niet reeds gedurende zes maanden of langer kostwinner zijn van een gezin of van betrekkingen, bedoeld in artikel 41, te beginnen met degenen die de minste dienstjaren hebben;

    • e.

      zij die de minste dienstjaren hebben. Onder dienstjaren wordt verstaan de tijd in dienst van de Nederlandse Antillen en een eilandgebied doorgebracht.

  • 4. Voor de berekening van het aantal dienstjaren wordt mede in aanmerking genomen de tijd die is gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de ambtenaar van politie behorende 0-4-jarige eigen, stief- of pleegkinderen tot een maximum van zes jaren.

  • 5. Indien het dienstbelang dit vereist kan bij de verlening van ontslag worden afgeweken van de rangorde, bedoeld in het derde lid. Omvat de afvloeiing in dat geval meer dan 1% van het aantal ambtenaren van politie werkzaam bij het korps of de landelijke dienst van politie bedoeld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, dan geschiedt zij naar een vooraf vastgesteld en aan de betrokken ambtenaar van politie kenbaar gemaakt plan.

  • 6. Bij de ontslagverlening wordt een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen, tenzij het betreft een ambtenaar van politie in tijdelijke dienst die daaraan geen aanspraak op wachtgeld ontleent. Alsdan is artikel 114, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Het ontslag kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar van politie, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn, genoemd in het zesde lid. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar van politie geschiedt wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de inkomsten, vermeerderd met de vakantie-uitkering, waarop hij aanspraak zou hebben gehad indien hij tot het einde van de opzeggingstermijn in dienst was gebleven.

Artikel 116

Aan de ambtenaar van politie kan eervol ontslag worden verleend op grond van:

  • a.

    gebleken revolutionaire gezindheid;

  • b.

    het lidmaatschap van een organisatie waarvan de Gouverneur, de Raad van Advies gehoord, verklaard heeft dat zij om de doelen die zij nastreeft of om de middelen die zij aanwendt, een behoorlijke vervulling van het ambt in gevaar kan brengen of kan schaden;

  • c.

    het op enigerlei wijze verlenen van medewerking of steun aan een organisatie, bedoeld onder b.

Artikel 117

Aan een ambtenaar van politie die in een door de Gouverneur of de Staten te begeven [lees: die door de Gouverneur of de Staten wordt benoemd in een] openbare betrekking hier te lande wordt benoemd, wordt met ingang van de dag van aanvaarding van die betrekking eervol ontslag verleend.

Artikel 118
  • 1. Aan de ambtenaar van politie wordt eervol ontslag verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die, waarin hij de zestigjarige leeftijd bereikt.

  • 2. De ingang van het op grond van het eerste lid te verlenen ontslag kan bij in zeer bijzondere gevallen voor de duur van ten hoogste een jaar worden opgeschort indien:

    • a.

      het opschorten van de ingang van het ontslag door de minister nodig wordt geacht in het belang van de dienst; en

    • b.

      de ambtenaar van politie daartoe een aanvraag heeft ingediend of daarmee heeft ingestemd; en

    • c.

      hij blijkens het schriftelijke oordeel van een geneeskundige bedoeld in artikel 66, geacht kan worden in staat te zijn om zijn ambt te blijven uitoefenen.

  • 3. Indien voldaan is aan de voorwaarden genoemd in het tweede lid, kan de duur bedoeld in dat lid, maximaal vier keer worden verlengd telkens met ten hoogste een jaar. Niettemin kan de ambtenaar van politie die, blijkens het schriftelijke oordeel van een geneeskundige, bedoeld in artikel 66, tussentijds ongeschikt is geworden voor de verdere uitoefening van zijn ambt, eervol ontslag worden verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij schriftelijk in kennis is gesteld van dat oordeel.

  • 4. De opschorting en verlenging ervan geschieden bij landsbesluit.

Artikel 119
  • 1. Buiten de gevallen bij dit besluit of bij of krachtens enige landsverordening, anders dan de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, bepaald kan de ambtenaar van politie alleen worden ontslagen op grond van:

    • a.

      het verlies van een vereiste voor de aanstelling, gesteld bij een regeling aan de aanstelling voorafgegaan zijnde, tenzij het vereiste alleen voor de aanvang van het ambt geldt;

    • b.

      een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak waarbij de ambtenaar van politie onder curatele is gesteld;

    • c.

      het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • d.

      een onherroepelijk geworden veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens misdrijf;

    • e.

      onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels of lichaamsgebreken;

    • f.

      het bij of in verband met de aanstelling dan wel de keuring verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot aanstelling of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de ambtenaar van politie aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2. Een ontslag op grond van het eerste lid, onder a en e, wordt steeds eervol verleend.

  • 3. Een ontslag, bedoeld in het eerste lid, kan niet eerder ingaan dan de dag volgende op die waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was.

HOOFDSTUK XI Bezwaar

Artikel 120
  • 1. De ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, kunnen binnen zes weken nadat zij van de beslissing inzake de vaststelling van een bezoldiging of de toekenning van een verhoging, vergoeding, toelage of andere beloning als bedoeld in hoofdstuk III, paragraaf 4, dan wel inzake de weigering hem een dergelijke verhoging, vergoeding, toelage of andere beloning toe te kennen in kennis zijn gesteld of nadat zij geacht kunnen worden op een andere wijze daarmee bekend te zijn geworden, hun bezwaren daartegen aan het bevoegd gezag kenbaar maken door de indiening van een met redenen omkleed bezwaarschrift.

  • 2. Het bezwaarschrift wordt door de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, of namens hen door een gemachtigde ondertekend. Indien het bezwaarschrift door een gemachtigde is getekend, worden stukken welke naar aanleiding ervan door het bevoegd gezag tot betrokkenen worden gericht aan deze gemachtigde of in elk geval mede aan deze toegezonden.

  • 3. De indiening van een bezwaarschrift schorst niet de uitvoering van de beslissing waartegen bezwaar wordt gemaakt.

  • 4. Tenzij het bezwaar kennelijk nietontvankelijk of ongegrond is, worden de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, in de gelegenheid gesteld over hun bezwaren te worden gehoord door één of meer door het bevoegd gezag daartoe aangewezen personen; degene die aangewezen is, onderscheidenlijk de meerderheid van degenen die aangewezen zijn, mag niet bij de totstandkoming van de beslissing of de weigering waartegen het bezwaar is gericht, betrokken zijn geweest.

  • 5. Deze ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, kunnen tijdens de zitting waarop zij worden gehoord, gebruik maken van een raadsman.

Artikel 121
  • 1. Het bevoegd gezag deelt de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, zijn beslissing op het bezwaar zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand na de ontvangst van het bezwaarschrift, dan wel, indien een hoorzitting heeft plaatsgevonden, na de datum van die hoorzitting, mede. Het tijdvak van een maand kan door het bevoegd gezag bij gemotiveerde beschikking éénmaal met ten hoogste een maand worden verlengd

  • 2. De mededeling omtrent de beslissing op het bezwaar bevat de overwegingen waarop deze steunt en, indien het bezwaar geheel of gedeeltelijk gegrond is gebleken, de wijziging van de oorspronkelijke beslissing of weigering waartoe de heroverweging het bevoegd gezag aanleiding heeft gegeven.

  • 3. De beslissing op het bezwaar is een beschikking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (P.B. 1951, no. 134). Indien met deze beslissing niet of niet geheel aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen, wordt in de mededeling, bedoeld in het tweede lid, tevens aangegeven, dat bij het gerecht in ambtenarenzaken in beroep kan worden gekomen en de termijn waarbinnen dat dient te geschieden.

HOOFDSTUK XII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 122

Ingetrokken worden:

  • a.

    het landsbesluit rangen en beëdiging politie 1966 van 8 augustus 1966, P.B. 1966, no. 146;

  • b.

    het landsbesluit aanstellings- en bevorderingseisen politie van 21 november 1971 [lees: 1977], P.B. 1977, no. 316;

  • c.

    het landsbesluit ranglijsten politie 1977 van 21 november 1977, P.B. 1977, no. 318;

  • d.

    het landsbesluit beoordeling politie van 2 november 1973, P.B. 1973, no. 188;

  • e.

    het Bezoldigingslandsbesluit Korps Politie Nederlandse Antillen, P.B. 1972, no. 172;

  • f.

    het Bezoldigingsbesluit [lees: Bezoldigingslandsbesluit] Korps Politie Nederlandse Antillen 1999, P.B. 1999, no. 180.

Artikel 123

De ambtenaar van politie die op grond van artikel 33 van de Politieregeling 1999 naar een korps of een landelijke dienst van politie, bedoeld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, is overgegaan en die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de Politieregeling 1999 aanspraken had krachtens de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, de Regeling Vrijstelling van Dienst en Vakantie Ambtenaren [lees: Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren], de Werk- en diensttijdenregeling politie of de landsbesluiten, genoemd in artikel 122, behoudt die aanspraken, voor zover die gunstiger zijn, gedurende 2 jaren na evengenoemde datum.

Artikel 124
  • 1. Dit besluit wordt aangehaald “Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000”.

  • 2. Dit besluit treedt in werking op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken, paragrafen, artikelen en artikelleden verschillend gesteld kan worden.

Bijlage A, bedoeld in artikel 15, derde lid, juncto artikel 3 Besluit Rechtspositie KPNA 2000

De Minister van Justitie:

Overwegende:

dat de politie een aparte positie inneemt in het maatschappelijk bestel en dat ook de functies een aantal kenmerken hebben, die in de gebruikelijke ambtelijke organisatie niet voorkomen, zoals, levensbedreigende situaties, 24 uur per dag beschikbaar moeten zijn en relatief grote afbreukrisico’s;

dat een en ander rechtvaardigt, dat deze bijzondere aspecten ook in de salariëring van ambtenaren van politie, belast met de uitvoering van de politietaak, en aspiranten tot uiting worden gebracht.

Gelet op artikel 15, derde lid, van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000;

HEEFT BESLOTEN:

Te bepalen dat de functies, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit Rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 beschreven en gewaardeerd worden conform het systeem, in Nederland bekend onder de benaming FUWASYS en in aangepaste vorm door de Regering van de Nederlandse Antillen van toepassing verklaard op functies bij evengenoemde regering, met dien verstaande dat het systeem aangeduid zal worden als FUWANT, de in Nederland geldende 18 schalen door 17 schalen vervangen worden en de bezoldigingsschalen en- bedragen opgenomen in bijlage B bij het Besluit Rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 van toepassing zijn.

Willemstad, 7 augustus 2000

De Minister van Justitie,

R.S.J. MARTHA