Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Hoogezand-Sappemeer

Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Hoogezand- Sappemeer 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Hoogezand-Sappemeer
Officiële naam regelingBesluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Hoogezand- Sappemeer 2011
CiteertitelBesluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Hoogezand- Sappemeer 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201101-04-2013Nieuwe regeling

28-06-2011

13 juli Regiokrant

Geen

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen
  • 1. Voor de begripsbepalingen verwijzen we naar de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hoogezand-Sappemeer 2009 en de hieronder vermelde definities .

    • a.

      Maximale Periodebijdrage: Bedrag dat de persoon met beperking maximaal aan de eigen bijdrage en het eigen aandeel gezamenlijk, per periode van 4 weken moet betalen. De bedragen zijn vastgelegd in het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning en overgenomen in dit Besluit.

    • b.

      Verzamelinkomen: Het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 1 en lid 2 van het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit inkomensbegrip wordt gebruikt bij de bepaling van de hoogte van de Maximale periodebijdrage.

    • c.

      Besparingsbijdrage: Een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard, omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen.

Hoofdstuk 2 Kosten voor rekening aanvrager,eigen bijdrage of eigen aandeel en berekening maximale periode bijdrage

Artikel 2. Meerkosten

Indien de aanvrager een duurdere voorziening wil dan de goedkoopst compenserende komt het meerdere voor rekening van de aanvrager.

Artikel 3. Besparingsbijdrage
  • 1. Bij de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget (verder te noemen Pgb) of een financiële tegemoetkoming dan wel bij verstrekking in natura, worden algemeen gebruikelijke kosten die de aanvrager door de verstrekking bespaart in mindering gebracht respectievelijk bij aanvrager in rekening gebracht.

  • 2. Bij de vaststelling van de hoogte van het Pgb dan wel de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woontechnische aanpassing van de woning wordt, rekening gehouden met de leeftijd (afschrijving) van de te vervangen / aan te passen voorziening.

  • 3. Voor gebruik van de collectieve vervoersvoorzieningen betaalt de pashouder een ritprijs vergelijkbaar met het openbaarvervoertarief zonder korting.

Artikel 4 Eigen bijdrage/ eigen aandeel
  • 1. Voor voorzieningen die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt is een eigen aandeel verschuldigd (o.a. woningaanpassingen, verhuis- en inrichtingskosten, diverse vervoersvoorzieningen).

  • 2. Voor voorzieningen die in natura of als Pgb worden verstrekt is een eigen bijdrage verschuldigd (o.a. huishoudelijke hulp, roerende en losse woonvoorzieningen, diverse vervoersvoorzieningen waaronder scootmobielen).

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 en 4.2 van dit besluit is geen eigen aandeel of eigen bijdrage verschuldigd voor een rolstoel, voor collectief vervoer, voor woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten, voor verhuis- en inrichtingskosten als een aangepaste woning wordt vrijgemaakt, voor tijdelijke huisvesting en voor huurderving en voor voorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar.

Artikel 5. Vaststelling en inning eigen bijdrage en eigen aandeel
  • 1. De eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt berekend, opgelegd, vastgesteld en geïnd per periode van 4 weken, zoals geregeld in artikel 4 lid 3 (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Berekening, oplegging, vaststelling en inning van eigen bijdrage of eigen aandeel vindt plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) met de door de gemeente Hoogezand-Sappemeer vastgestelde regels en op basis van het landelijk Besluit Maatschappelijke Ondersteuning .

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in artikel 5.2 van dit besluit wordt bij een Pgb voor huishoudelijke hulp de eigen bijdrage namens de gemeente Hoogezand-Sappemeer voorlopig vastgesteld door Menzis.

Artikel 6. Hoogte eigen bijdrage / eigen aandeel
  • 1. De eigen bijdrage of het eigen aandeel over een periode van 4 weken is gelijk aan de wettelijke ‘Maximale periodebijdrage’ in die periode (zie artikel 7), tenzij deze hoger is dan de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ in die periode. In dat geval is de eigen bijdrage of het eigen aandeel gelijk aan de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ (zie hoofdstuk 3).

  • 2. Wanneer meerdere Wmo voorzieningen verstrekt worden en/of wanneer er ook voor AWBZ zorg een eigen bijdrage opgelegd wordt, geldt het anticumulatiebeginsel. Het anticumulatiebeginsel bepaalt dat de cliënt per 4 weken nooit meer betaalt dan de voor zijn situatie berekende ‘Maximale periodebijdrage’, ongeacht de totale kosten van alle voorzieningen (van AWBZ en/of Wmo).

Artikel 7. Maximale periodebijdrage
  • 1. Bij de bepaling van de hoogte van de Maximale periodebijdrage in een bepaald jaar, wordt rekening gehouden met het verzamelinkomen van de aanvrager en dat van zijn eventuele partner over het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend. Onder verzamelinkomen wordt in dit besluit verstaan: het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2. lid 1 van het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning. De gegevens over het verzamelinkomen worden ingewonnen bij de belastingdienst.

  • 2. De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar € 17,80 per 4 weken, met dien verstande dat indienzijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 636,- het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd meteen dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 22.636-.

  • 3. De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder € 17,80 per 4 weken, met dien verstande datni dien zijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 15.838,- het bedrag van € 17,80 wordt verhoodgmet een dertiende deel van 15% van hetverschil tussen zijn verzamelinkomen en € 15.838,-.

  • 4. De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor gehuwde personen, indien een van beiden jonger is dan 65 jaar € 25,40 per 4 weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke verzamelinkomen meer bedraagt dan € 27.902,-, het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke verzamelinkomen en € 27.902,.

  • 5. De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 25,40 per 4 weken, met dien verstandedat indien hun gezamenlijke

    verzamelinkomen meer bedraagt dan € 22.100,- het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke verzamelinkomen en € 22.100,-

  • 6. Voor wat betreft de hoogte van de in artikel 7 lid 2 tot en met 5 van dit besluit genoemde bedragen wordt aangesloten bij de bedragen genoemd in artikel 4.1 (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning .

Hoofdstuk 3 Duur oplegging eigen bijdrage of eigen aandeel en vaststelling ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’

Artikel 8. Beschikking

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer berichten een aanvrager in een beschikking, tot verstrekking van een voorziening, gedurende welke periode een eigen bijdrage en/of aandeel verschuldigd is en hoe hoog het bedrag van de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ is (op basis van artikel 9 t/m 11).

Artikel 9. Eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden
  • 1. Voor hulp bij het huishouden in natura wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de huishoudelijke hulp wordt verstrekt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: het aantal uren ontvangen zorg in die 4 weken, vermenigvuldigd met het uurtarief dat de gemeente Hoogezand-Sappemeer aan de gecontracteerde zorgleverancier, waar aanvrager de huishoudelijke hulp van wil afnemen, betaalt

  • 2. Voor hulp bij het huishouden in de vorm van een Pgb wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang het periodieke persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het periodieke persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

Artikel 10. Eigen aandeel bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming
  • 1. Voor voorzieningen die verstrekt worden in de vorm van een periodieke financiële tegemoetkoming wordt een eigen aandeel opgelegd zolang de tegemoetkoming verstrekt wordt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van de periodieke financiële tegemoetkoming omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

  • 2. Voor voorzieningen die verstrekt worden in de vorm van een eenmalige financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld woningaanpassing of woningsanering) wordt een eigen aandeel opgelegd gedurende 39 periodes van 4 weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedeeld door 39.

Artikel 11. Eigen bijdrage bij verstrekking in natura (eigendom en in bruikleen)
  • 1. Voor voorzieningen die in eigendom worden verstrekt (bijvoorbeeld bepaalde roerende woonvoorzieningen en/of vervoersvoorzieningen) wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende 39 periodes van 4 weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de aanschafprijs van de verstrekte voorziening, gedeeld door 39.

  • 2. Voor relatief goedkope voorzieningen (waarvan de kosten van aanschaf lager zijn dan € 500,-, zoals bijvoorbeeld een losse douche- of toiletstoel) die in bruikleen worden vertrekt wordt een eigen bijdrage opgelegd, gedurende 39 periodes van vier weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de Prijs van de verstrekte voorziening (kosten van aanschaf, aanpassing, onderhoud en verzekering), gedeeld door 39 .

  • 3. Voor voorzieningen anders dan die vermeld staan onder artikel 11.2 van dit besluit, die in bruikleen verstrekt worden en waarbij geen onderhouds- of verzekeringskosten zijn (bijvoorbeeld driewielfietsen) , wordt een eigen bijdrage opgelegd, gedurende 65 periodes van 4 weken (5 jaar) tenzij met de leverancier een andere afschrijvingstermijn is overeengekomen. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de Prijs van de verstrekte voorziening (kosten van aanschaf, aanpassing, onderhoud en verzekering), gedeeld door 65 dan wel door de afschrijvingstermijn van de voorziening in weken.

  • 4. Voor voorzieningen die in bruikleen verstrekt worden en waaraan ook onderhouds- en reparatiekosten zijn verbonden (bijvoorbeeld scootmobielen) wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de contractueel vastgelegde Prijs (voor aanschaf, aanpassing, onderhoud en verzekering) van de voorziening gedeeld door de contractueel vastgelegde technische levensduur van de voorziening, omgerekend naar een bedrag per 4 weken.

  • 5. Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in bruikleen, worden de hoogte en de duur van de eigen bijdrage afgestemd op de hoogte en de toekenningsduur van het Persoonsgebonden budget . De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het periodieke persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

  • 6. Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in eigendom, wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende 39 periodes van 4 weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het persoonsgebonden budget gedeeld door 39 periodes van 4 weken.

Hoofdstuk 4 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget (Pgb) en een financiële tegemoetkoming

Artikel 12. Regels rond verstrekking
  • 1. Verstrekking van een Pgb vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Verstrekking in de vorm van Pgb vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget waardoor het Pgb niet rechtmatig en doelmatig zal worden besteed;

    • b.

      er sprake is van toekenning van een collectieve vervoersvoorziening

    • c.

      het op grond van het ziektebeeld te verwachten valt dat de voorziening binnen de normale vervangstermijn zal moeten worden vervangen;

    • d.

      het een voorziening voor een kind betreft in de leeftijd van 0 tot 16 jaar en te verwachten is dat de voorziening binnen de normale vervangingstermijn zal moeten worden vervangen.

  • 3. Het verstrekte Pgb-bedrag mag alleen worden gebruikt om hulp bij het huishouden in te kopen dan wel een voorziening te verwerven conform het in de beschikking vermelde program van eisen waaraan de voorziening dient te voldoen.

  • 4. Bij een Pgb voor hulp bij huishouden is de budgethouder verplicht om een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de hulpverlener of de hulpverlenende instantie. Een modelovereenkomst is te verkrijgen bij de Sociale verzekeringsbank (SVB).

  • 5. Bij een Pgb voor verwerving van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen is de budgethouder verplicht om gedurende de toekenningsperiode (gebruiksduur) de aangeschafte voorziening voldoende te laten onderhouden en, voor zover van toepassing, toereikend te verzekeren. In geval van een scootmobiel of elektrische rolstoel is het verplicht om minimaal een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten gedurende de gebruiksduur van het hulpmiddel.

Artikel 13. Uitbetaling Pgb
  • 1. Het per beschikking toegekende Pgb voor hulp bij het huishouden wordt als voorschot uitbetaald door storting op rekening van de aanvrager.

  • 2. Het per beschikking toegekende Pgb voor aanschaf van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt als voorschot uitbetaald op basis van een door het college goedgekeurde offerte, met als maximum het per beschikking toegekende bedrag, door storting op rekening van de aanvrager.

Artikel 14. Verantwoording en controle Pgb
  • 1. De verantwoording van het Pgb door de budgethouder aan het College vindt plaats in alle gevallen na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elke voorschotperiode dan wel enig kalenderjaar;

  • 2. Is het budget niet of niet volledig gebruikt dan zal het resterende bedrag worden teruggevorderd dan wel, indien van toepassing, worden verrekend met het toegekende budget voor het volgende kalenderjaar.

  • 3. Is het Pgb anders besteed dan waarvoor bedoeld, dan zal het college het Pgb geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 15. Beëindiging voorziening verstrekt met Pgb
  • 1. Ingeval het gebruik van de voorziening, welke met een Pgb is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de budgethouder verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde aan de gemeente te vergoeden.

  • 2. Bij de vaststelling van het Pgb wordt rekening gehouden met de contractueel vastgelegde technische levensduur van de voorziening en indien daarover niets is vastgelegd de afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn. Mocht na die tijd blijken dat de voorziening nog in goede staat verkeert, dan wordt de gebruiksduur verlengd en indien van toepassing een Pgb toegekend voor onderhoud en reparatie.

Hoofdstuk 5 Hulp bij hethuishouden

Artikel 16. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.
  • 1. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 2. Vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp in de huishouding als volgt plaats: Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat per klasse per jaar bedraagt:

    • Klasse 1 (0 tot en met 1,9 uur per week): € 890,-

    • Klasse 2 (2 tot en met 3,9 uur per week): € 2.673,-

    • Klasse 3 (4 tot en met 6,9 uur per week): € 4.902,-

    • Klasse 4 (7 tot en met 9,9 uur per week): € 7.573,-

    • Klasse 5 (10 tot en met 12,9 uur per week): € 10.246,-

    • Klasse 6 (13 tot en met 15,9 uur per week): € 12.918,-

    Terwijl bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend een uurbedrag van € 17,07 wordt gehanteerd .

Hoofdstuk 6 Woonvoorzieningen

Artikel 17. Bouwkundige of woontechnische aanpassingen van een woning en uitraasruimte
  • 1. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning of een uitraasruimte wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte voor de goedkoopst adequate oplossing, minus de besparingsbijdrage conform artikel 3 van dit besluit.

  • 2. De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming:

    • 1.

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • 2.

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in deRisicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • 3.

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

    • 4.

      De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van2% van de aanneemsom;

    • 5.

      De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • 6.

      De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • 7.

      Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    • 8.

      De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel.

    • 9.

      De door het College (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • 10.

      De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • 11.

      De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

    • 12.

      De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van €350,--.

  • 3. De financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van één woonruimte (artikel 17 van de verordening) bedraagt maximaal €2.500,-

Artikel 18. Afschrijvingstermijn bouwkundige of woontechnische aanpassingen
  • a.

    Het in artikel 19 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

    voor het eerste jaar 0% van de meerwaarde,

    voor het tweede jaar 20% van de meerwaarde,

    voor het derde jaar 40% van de meerwaarde,

    voor het vierde jaar 60% van de meerwaarde,

    voor het vijfde jaar 80% van de meerwaarde,

  • b.

    De meerwaarde wordt bepaald door op het moment van verkoop, of eigendomsoverdracht, de woning met en zonder de aanpassingen te laten taxeren door een onafhankelijke instantie.

Artikel 19. Verhuiskostenvergoeding
  • 1. Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt voor de verhuiskostenvergoeding als bedoeld in artikel 15 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2.500,-

Artikel 20. Roerende niet bouwtechnische woonvoorzieningen
  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor aanschaf van een roerende woonvoorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de kosten van de goedkoopst-compenserende voorziening zoals vermeld in een door het College geaccepteerde offerte.

  • 2. De hoogte van het Pgb voor onderhoud en reparatie wordt vastgesteld op basis van het bedrag dat door het College aan de leverancier zou worden betaald voor onderhoud en reparatie van de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 3. De financiële tegemoetkoming voor woningsanering bedraagt maximaal:

    Gordijnen : € 14,- per vierkante meter glasoppervlakte

    Vloerbedekking : € 18,50 per vierkante meter vloeroppervlakte.

  • 4. Bij het bepalen van de financiële tegemoetkoming voor woonsanering wordt rekening gehouden met de afschrijving van de te vervangen gordijnen en vloerbedekking. Het volgende afschrijvingsschema wordt gehanteerd:

    Leeftijdstofferingafschrijving
    tot 2 jaar0%
    van 2 tot 4 jaar25%
    van 4 tot 6 jaar50%
    van 6 tot 8 jaar75%
    Ouder dan 8 jaar100%
     
Artikel 21. Tijdelijke huisvesting
  • 1. De financiële tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 14 eerste lid onder e van de verordening, voor tijdelijke huisvesting die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn eigen woonruimte of de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte bedraagt:

    • a.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 454 per maand voor maximaal zes maanden als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte

    • b.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 227 per maand voor maximaal zes maanden als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt alleen uitgekeerd over de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan.

Artikel 22. huurderving

De financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 14, eerste lid onder f van de verordening voor huurderving is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, maar bedraagt niet meer dan de helft van de werkelijke kosten met een maximum van € 227per maand en kan worden verstrekt gedurende maximaal zeven maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een vergoeding in aanmerking komt.

Hoofdstuk 7 Vervoersvoorzieningen

Artikel 23. Vormen van vervoersvoorzieningen

Een te verstrekken individuele vervoersvoorziening kan, naast een collectieve vervoersvoorziening, bestaan uit:

  • a.

    een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor aanschaf van

    • 1.

      Een open elektrische buitenwagen (scootmobiel)

    • 2.

      Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen

    • 3.

      Een al dan niet aangepaste bruikleenauto

    • 4.

      een ander verplaatsingsmiddel

  • b.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • 1.

      aanpassing van een eigen auto

    • 2.

      gebruik van een eigen auto

    • 3.

      gebruik van een taxi

    • 4.

      gebruik van een rolstoeltaxi

Artikel 24. Hoogte van Pgb en financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto
  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor aanschaf van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 23 lid a van dit besluit en de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto als bedoeld in artikel 23 lid b1 van dit besluit wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening op basis van een door het College goedgekeurde offerte, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

  • 2. De hoogte van het Pgb voor onderhoud en reparatie wordt vastgesteld op basis van een door het College goedgekeurde offerte.

  • 3. Indien huur de goedkoopst compenserende voorziening is voor een vervoersvoorziening waarvoor een Pgb wordt verstrekt, wordt het Pgb budget als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald

  • 4. Het Pgb voor aanschaf van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 23 lid a van dit besluit en de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto als bedoeld in artikel 23 lid b1 van dit besluit wordt toegekend voor de periode van 10 jaar

Artikel 25. Inkomensgrens

De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 23 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2009, bedraagt 1,5 maal het voor de cliënt toepasselijke bijstandsnormbedrag inclusief vakantietoeslag op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb).

Artikel 26. Hoogte financiële tegemoetkomingen in de kosten van gebruik van vervoersvoorzieningen
  • 1. Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt op declaratiebasis voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 997,49

  • 2. Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt op declaratiebasis voor gebruik van een taxi bedraagt € 3.989,92.

  • 3. Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt op declaratiebasis voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 5.979,60

  • 4. Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt op declaratiebasis voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 644,48.

  • 5. Voor zover de vervoersbehoefte van (echt-)paren niet samenvalt, wordt ten hoogste anderhalf maal de maximale financiële tegemoetkoming van 1 persoon toegekend.

Hoofdstuk 8 Rolstoelen

Artikel 27.
  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel die door de budgethouder wordt aangeschaft, wordt als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening op basis van de op dat moment geldende prijsafspraken met de door de gemeente gecontracteerde leverancier, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering.

  • 2. Indien huur de goedkoopst compenserende voorziening is voor een rolstoel waarvoor een Pgb wordt verstrekt, wordt het persoonsgebonden budget als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald

  • 3. Het Pgb voor aanschaf van een rolstoel wordt toegekend voor de periode van 10 jaar

Artikel 28. Sportrolstoel

Het bedrag van de financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel (artikel 26 Verordening) bedraagt € 3.100,- welk bedrag bedoeld is als

tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 29.

Dit besluit kan worden aangehaald als het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeenteHoogezand-Sappemeer 2011.

Artikel 30.

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2011.

Met ingang van diezelfde datum wordt het Besluit maatschappelijke ondersteuning Hoogezand- Sappemeer 2007 ingetrokken.