Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSBESLUIT,HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 21ste oktober 1980 ter uitvoering van artikel 35, eerste lid van de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen (P.B. 1979, 27), houdende het promotiereglement van de Universiteit van de Nederlandse Antillen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT,HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 21ste oktober 1980 ter uitvoering van artikel 35, eerste lid van de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen (P.B. 1979, 27), houdende het promotiereglement van de Universiteit van de Nederlandse Antillen
CiteertitelPromotiereglement Universiteit Nederlandse Antillen
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen, art. 37, eerste lid

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-10-1980Nieuwe regeling

21-10-1980

P.B. 1980, no. 268

n.v.t.

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT,HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 21ste oktober 1980 ter uitvoering van artikel 35, eerste lid van de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen (P.B. 1979, 27), houdende het promotiereglement van de Universiteit van de Nederlandse Antillen

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit landsbesluit wordt verstaan onder:

a. Universiteit:Universiteit van de Nederlandse Antillen;
b. Promovendus:Degene die op grond van artikel 34 van de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen (P.B. 1979, 27) de bevoegdheid heeft om te promoveren en zich metterdaad daartoe voorbereidt;
c. Proefschrift:Een (ontwerp)studie in boekvorm of een (ontwerp) studie bestaande uit een bundeling van een reeks in essentie samenhangende artikelen alsmede tenminste zes onderscheidenlijk niet op het onderwerp van deze studie betrekking hebbende stellingen, die aan deze studie zijn toegevoegd;
d. Promotor:Degene die op grond van artikel 11 van deze Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen (P.B. 1979, 27) tot hoogleraar of lector is benoemd of een niet-Antilliaanse hoogleraar of lector, die daarmede gelijk te stellen is en die aan een promovendus metterdaad bijstand verleent.

HOOFDSTUK II De toegang tot de promotie

Artikel 2
  • 1. Toegang tot de promotie hebben zij, die een doctoraal examen met goed gevolg hebben afgelegd, mits zij een proefschrift hebben geschreven alsmede tenminste zes onderscheidenlijk niet op het onderwerp van het proefschrift betrekking hebbende stellingen en zij voldaan hebben aan de overige in dit reglement gestelde vereisten.

  • 2. Onder het met goed gevolg afgelegd hebben van een doctoraal examen wordt in dit artikel mede verstaan het vrijgesteld zijn van het afleggen van zodanig examen met betrekking tot de promotie.

Artikel 3

Tot de promotie kunnen met toestemming van de Universiteitsraad, de Rector magnificus gehoord, eveneens worden toegelaten degenen die in vereniging een proefschrift hebben geschreven, mits daarbij voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    dat ieder van de mede-auteurs een essentiële en duidelijk afgrensbare wetenschappelijke bijdrage tot het proefschrift heeft geleverd en ieder een belangrijk gedeelte van het proefschrift zelf heeft geschreven een en ander duidelijk aantoonbaar voor de promotor;

  • b.

    dat ieder van de mede-auteurs zelf het in artikel 2, eerste lid, vereiste aantal stellingen aan het proefschrift heeft toegevoegd;

  • c.

    dat in een voorwoord of toelichting nauwkeurig wordt aangegeven, welk aandeel ieder van de mede-auteurs heeft gehad in de totstandkoming van het proefschrift;

  • d.

    dat de promotor en ieder van de mede-auteurs instemt met de mogelijke instelling van een begeleidende commissie ter nadere controle op de onder a. gestelde voorwaarde;

  • e.

    dat de promotor zich bereid verklaart om, na deswege te zijn aangezocht, ten behoeve van de Universiteitsraad een evaluatierapport samen te stellen.

Artikel 4

De Universiteitsraad, de Rector magnificus gehoord, kan beslissen, dat de bezitter van een getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in een andere faculteit dan die, waarin de promotie zal plaatsvinden, tot de promotie wordt toegelaten, daarbij inachtnemend de aard van het doctoraal examen en het onderwerp van het proefschrift.

HOOFDSTUK III De promovendus

Artikel 5

De promovendus is auteur of mede-auteur van het proefschrift. Hij behoort het in het proefschrift beschreven onderzoek zelfstandig verricht te hebben of, indien het een mede-auteurschap betreft, aan het proefschrift een essentiële en duidelijk afgrensbare wetenschappelijke bijdrage te hebben geleverd en een gedeelte ervan zelf te hebben geschreven.

Artikel 6

De promovendus is mede-verantwoordelijk voor het proefschrift als wetenschappelijke bijdrage.

Artikel 7

De promovendus legt het gereed gekomen concept of gedeelten daarvan aan zijn promotor voor, brengt de in de discussie overeengekomen veranderingen aan en dient het aldus tot stand gekomen proefschrift ter uiteindelijke goedkeuring bij hem in.

Artikel 8

De krachtens artikel 2, eerste lid, aan het proefschrift toe te voegen stellingen behoort de promovendus eerst aan zijn promotor voor te leggen, waarna deze hem kan verwijzen naar andere hoogleraren, lectoren of gepromoveerde deskundigen aan wie hij de afzonderlijke stellingen dient voor te leggen.

Artikel 9

De promovendus gaat pas tot vermenigvuldigen van zijn proefschrift over, nadat hij van zijn promotor schriftelijk toestemming daartoe heeft verkregen.

Artikel 10

Behoudens het bepaalde in artikel 17 draagt de promovendus er zorg voor, dat het proefschrift niet vóór de datum der promotie als afzonderlijke publicatie is verschenen.

HOOFDSTUK IV Uitwendige en inwendige vormvereisten van het proefschrift

Artikel 11

Het proefschrift en de stellingen worden geschreven in de Papiamentse, Nederlandse, Engelse of Spaanse taal, of, met goedkeuring van de Universiteitsraad, in een andere taal.

Artikel 12

Indien het proefschrift in de Nederlandse taal is geschreven, wordt daaraan een overzicht van de inhoud in het Papiaments, Spaans of Engels toegevoegd. Is het geheel of gedeeltelijk in een andere taal geschreven, dan dient daaraan een overzicht van de inhoud in de Nederlandse taal te worden toegevoegd.

Artikel 13

De omvang van een proefschrift, dat niet in vereniging wordt geschreven, dient bij voorkeur de 65 000 à 80 000 woorden (125 à 150 blz. tekst) niet te boven te gaan.

Artikel 14
  • 1. Ieder proefschrift dient te bevatten:

    • a.

      een titelpagina;

    • b.

      de na(a)m(en) van de promotor(en);

    • c.

      een inhoudsopgave;

    • d.

      zo mogelijk een naam-, een zaakregister en/of bronnenregister;

    • e.

      een samenvatting van de inhoud, zulks met inachtneming van artikel 12.

  • 2. Desgewenst kan de promovendus een voorwoord opnemen.

Artikel 15
  • 1. De drukproef van het titelblad behoeft de goedkeuring van de Rector magnificus alvorens tot drukken wordt overgegaan.

  • 2. De tekst van het titelblad volgt zoveel mogelijk het model dat in gedrukte vorm bij de administrateur is gedeponeerd.

  • 3. Is de tekst van het titelblad door de Rector magnificus goedgekeurd en geparafeerd, dan mag in de tekst niet meer worden gewijzigd, tenzij daartoe opnieuw goedkeuring van de zijde van de Rector magnificus is verkregen.

Artikel 16
  • 1. Het proefschrift dient aan het einde een bondig geschreven curriculum vitae van de auteur(s) te bevatten.

  • 2. Het curriculum vitae dient te bevatten;

    • a.

      de geboortedatum;

    • b.

      de geboorteplaats;

    • c.

      de data, binnen welke voorbereidend wetenschappelijk onderwijs werd genoten en de aard van dat onderwijs;

    • d.

      de data, waarbinnen wetenschappelijk onderwijs werd genoten en de aard van dit onderwijs;

    • e.

      eventueel kwalifikaties bij het behalen der getuigschriften;

    • f.

      gegevens omtrent de beroepsuitoefening na het voltooien van de wetenschappelijke opleiding;

    • g.

      eventueel aan welk instituut het promotieonderzoek werd uitgevoerd;

    • h.

      eventueel door welke instantie de totstandkoming van het proefschrift financieel werd begunstigd of mogelijk gemaakt;

    • i.

      door wie - naast de promotor - wetenschappelijke steun werd verleend bij de totstandkoming.

Artikel 17
  • 1. Indien een proefschrift geheel of ten dele bestaat uit een bundeling van een reeks in essentie samenhangende artikelen, worden deze voorzien van een inleiding en zonodig van een tussengevoegde verbindende tekst en/of een nawoord.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde artikelen dienen niet langer dan 5 jaren voor de promotiedatum te zijn gepubliceerd, tenzij de Universiteitsraad, de Rector magnificus gehoord, om dringende redenen dispensatie van deze bepaling verleent op deugdelijk gemotiveerd voorstel van de promotor.

  • 3. Indien een proefschrift als bedoeld in het eerste lid, geschreven is in samenwerking met anderen, is artikel 3 van toepassing.

Artikel 18

Indien in een proefschrift, bestaande uit artikelen, wordt verwezen naar nog niet gepubliceerde artikelen van de promovendus, worden deze artikelen als vermenigvuldigd manuscript bijgevoegd.

Artikel 19
  • 1. Het proefschrift dient te worden ge(offset)drukt, behoorlijk te worden gebonden of ingenaaid en te worden uitgevoerd in een handzaam formaat.

  • 2. Van de verplichting om het proefschrift te doen drukken kan, indien de promovendus daartoe een met redenen omkleed verzoek heeft ingediend, gehele of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend door de Universiteitsraad, de Rector magnificus gehoord.

  • 3. Wordt deze vrijstelling verleend, dan wordt het proefschrift of het niet gedrukte gedeelte daarvan als getypte tekst of op andere goed leesbare wijze vermenigvuldigd in een door de Universiteitsraad nader te bepalen aantal.

  • 4. De promovendus zendt tenminste drie weken voor de promotie de gedrukte of anderszins vermenigvuldigde tekst van het proefschrift in voldoende aantal exemplaren naar de administrateur, die voor distributie zorg draagt volgens de regelen, die per faculteit zijn vastgesteld.

Artikel 20

Het proefschrift dient nieuw inzicht te verschaffen in de bestaande stand van de gepubliceerde- en ter algemene kennisneming openstaande resultaten van de betrokken tak van wetenschap.

Artikel 21

De promotor toetst de hem voorgelegde tekst o.a. aan de volgende kwalitatieve richtlijnen:

  • a.

    het belang van het onderwerp;

  • b.

    het belang en een scherpe profilering van de probleemstelling;

  • c.

    de originaliteit van de behandeling;

  • d.

    het wetenschappelijk niveau van de ordening, de analyse en de verwerking van het materiaal;

  • e.

    de afleiding van nieuwe inzichten en nieuwe opvattingen uit deze analyse;

  • f.

    de zuiverheid van de gevolgde methodiek bij deze analyse;

  • g.

    de aanwezigheid van de nodige zelfbeperking in de opgestelde tekst;

  • h.

    de aanwezigheid van een kritische confrontatie van eigen conclusies met bestaande theorieën of opvattingen;

  • i.

    de aanwezigheid van creatieve voorstellen op het in het proefschrift behandelde wetenschapsgebied;

  • j.

    de aanwezigheid van evenwicht in de opbouw van het proefschrift en helderheid in de taalkundige stijl.

HOOFDSTUK V De promotor

Artikel 22
  • 1. De promotor stelt, zodra hij met de promovendus overeenstemming heeft bereikt over het onderwerp van zijn proefschrift de decaan van de faculteit, waarin de promotie zal moeten plaatsvinden, alsmede de Rector magnificus op de hoogte.

  • 2. Bij voorkeur laat hij het onderwerp registreren bij de nationaal of internationaal daartoe meest geëigende instelling.

Artikel 23

De promotor begeleidt de promovendus naar vermogen bij de bewerking van zijn proefschrift, o.a. door de hem voorgelegde concepten binnen zodanig tijdsbestek als vereist is met het oog op de mogelijkheid tot voortzetting en voltooiing van het proefschrift door te lezen en voorstellen te doen tot wijziging en aanvulling, door hem behulpzaam te zijn bij de systematiek van het onderzoek, door de tot stand gekomen tekst te toetsen aan de eisen als geformuleerd onder de artikelen 20 en 21, alsmede door toe te zien op een correct taalgebruik.

Artikel 24
  • 1. De promotor draagt de verantwoordelijkheid voor de aanvaarding van het manuscript als proefschrift. Hij dient er zorg voor te dragen, dat het proefschrift redelijkerwijze voldoet aan de kwantitatieve richtlijn van artikel 13 en de kwalitatieve eisen van de artikelen 20 en 21.

  • 2. Indien het proefschrift geschreven is door medeauteurs, draagt de promotor tevens de verantwoordelijkheid, dat aan de voorwaarden, gesteld in artikel 3, sub a tot en met c, is voldaan.

Artikel 25
  • 1. Tenminste zes maanden vóór het tijdstip, waarop de promotie zal plaatsvinden, dient de hoogleraar of lector, die als promotor zou willen worden aangewezen, daartoe schriftelijk het verzoek in bij de Universiteitsraad, onder bemiddeling van de Rector magnificus.

  • 2. Tenzij omstandigheden van dringende aard zich hiertegen verzetten, willigt de Universiteitsraad dit verzoek in.

  • 3. De Rector magnificus kan van de in het eerste lid genoemde termijn ontheffing verlenen.

Artikel 26
  • 1. Voor elke promotie kunnen twee of meer promotoren worden aangewezen, die in evenredigheid met hun aandeel in de totstandkoming van het proefschrift verantwoordelijk zijn voor de wetenschappelijke kwaliteit van het proefschrift.

  • 2. Indien twee of meer promotoren als zodanig optreden, maken zij in onderling overleg uit, voor welke aspecten en/of gedeelten van het proefschrift ieder de verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 24, eerste lid, op zich neemt.

  • 3. Omtrent de aanwijzing van een tweede of volgende promotor zal in het algemeen geen beslissing worden genomen dan in overeenstemming met de promotor en de promovendus.

  • 4. De tweede of volgende promotor heeft dezelfde rechten en plichten als de promotor.

Artikel 27

Twee of meer promotoren kunnen worden aangewezen, indien:

  • a.

    het proefschrift betrekking heeft op een interdisciplinair veld van onderzoek;

  • b.

    het proefschrift betrekking heeft op samenhangende, gelijkwaardige onderzoeksvelden van disciplinair verschillend karakter (multidisciplinair onderzoek);

  • c.

    het proefschrift betrekking heeft op delen van een onderzoeksthema, die, hoewel gelijk geaard en in elkaars verlengde liggend, een gespecialiseerde kennis vragen;

  • d.

    deskundig inzicht wordt gevraagd van twee of meer promotoren ten aanzien van theorievorming, opzet en uitvoering van het onderzoek.

Artikel 28

Een tweede promotor vanuit de faculteit, waarin de promotie zal plaatsvinden, zal worden aangewezen, indien het verzoek als bedoeld in artikel 25 afkomstig is van een hoogleraar of lector van een andere instelling van wetenschappelijk onderwijs buiten het Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel 29
  • 1. Indien het verzoek tot aanwijzing als promotor betrekking heeft op het toelaten van twee of meer auteurs, die in vereniging een proefschrift hebben geschreven, dient dit tenminste één jaar voordat de promotie zal plaatsvinden, bij de Universiteitsraad te worden ingediend.

  • 2. De Universiteitsraad, de Rector magnificus gehoord, kan bij de inwilliging van het in het vorig lid bedoelde verzoek, na overleg met de promotor en ieder van de mede-auteurs, overgaan tot de instelling van een begeleidende commissie, die ertoe bijdraagt, dat aan de in artikel 3 sub a tot en met c, gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 30

Omtrent de aanwijzing tot promotor beslist de Universiteitsraad, de Rector magnificus gehoord.

HOOFDSTUK VI De coreferent

Artikel 31
  • 1. Op de Rector magnificus rust de verplichting om, in overleg met de promotor, over te gaan tot de benoeming van één of meer coreferenten.

  • 2. Bij het optreden van een promotor, afkomstig van een andere faculteit dan die, waarin de promotie zal plaatsvinden, dient tenminste één coreferent uit de faculteit, waarin de promotie plaatsvindt, te worden aangewezen.

Artikel 32

Als coreferent kunnen worden aangewezen hoogleraren, lectoren of gepromoveerde deskundigen, die niet hoogleraar of lector zijn.

Artikel 33

Tot de taak van de coreferent behoort:

  • a.

    het geven van adviezen aan de promotor en, indien laatstgenoemde daarmee instemt, desgewenst ook aan de promovendus, in het bijzonder omtrent die gedeelten van het proefschrift, die specifiek betrekking hebben op zijn gebied van wetenschapsbeoefening;

  • b.

    het kennis nemen van vorm en inhoud van het gehele proefschrift, teneinde zich een oordeel te kunnen vormen over de hoedanigheden van het werk. Hij beperkt zich in zijn oordeelvorming tot het kwalitatief beoordelen van de hoofdlijnen van de voorgelegde studie, vanuit de probleemstelling zoals overeengekomen tussen promotor(en) en promovendus;

  • c.

    het fungeren als gesprekspartner van de promotor als deze zich een oordeel moet vormen over de hoedanigheden van het proefschrift;

  • d.

    het uitbrengen van een schriftelijk advies aan de promotor met afschrift aan de Rector magnificus, inzake de vraag of en in hoeverre het proefschrift naar zijn mening als al dan niet toereikend kan worden beschouwd.

Artikel 34

De coreferent(en) brengt(brengen) binnen zes weken na ontvangst van het manuscript schriftelijk advies uit aan de promotor. Indien deze zich met het uitgebracht advies niet kan verenigen, deelt hij dit binnen twee weken aan de coreferent(en) mede.

Artikel 35

Indien de promotor en de coreferent(en) niet tot een overeenstemming komen, leggen zij hun geschil ter nader overleg voor aan de Rector magnificus. Is de Rector magnificus promotor of coreferent, dan wordt het geschil ter nader overleg voorgelegd aan de waarnemend Rector magnificus. De (waarnemend) Rector magnificus zal er naar streven, dat tijdens dit overleg overeenstemming tot stand komt tussen de geschilhebbende partijen.

Artikel 36

De promotor keurt het manuscript niet goed dan nadat in onderling overleg overeenstemming is bereikt met de coreferent of conform artikel 35 overeenstemming is bereikt.

HOOFDSTUK VII De promotie

Artikel 37
  • 1. Tot een promotie wordt, buiten de academische vakanties om, te allen tijde gelegenheid gegeven.

  • 2. De Universiteitsraad, de Rector magnificus gehoord, kan om bijzondere redenen toestaan, dat een promotie tijdens een van de academische vakanties geschiedt.

  • 3. De promotie wordt in het openbaar gehouden. Plaats en tijdstip van de promotie worden door of namens de Rector magnificus na overleg met de promotor, de promovendus en de decaan van de faculteit waarin de promotie plaatsvindt, vastgesteld.

    De promotie vindt plaats in de Aula van de Universiteit. Is deze niet beschikbaar, dan kan de Rector magnificus een andere geschikte plaats aanwijzen.

  • 4. Tot het vaststellen van plaats en datum van de promotie richt de promovendus zich tot de Rector magnificus onder overlegging van een ontwerp-titelpagina, waarop of waarbij een door de promotor getekende verklaring voorkomt, dat op grondslag van het proefschrift de promotie kan plaatsvinden, alsmede van de brief van de Universiteitsraad, waarin de promotor is aangewezen.

Artikel 38
  • 1. Zonder toestemming van de Rector magnificus zullen geen band-, radio- of televisie-opname van de promotieplechtigheid mogen worden gemaakt.

  • 2. Wordt een band-, radio- of televisie-opname gewenst, dan zal daarvoor tenminste twee weken van tevoren schriftelijk toestemming van de Rector magnificus moeten worden aangevraagd en verkregen. De Rector magnificus geeft deze toestemming niet, indien de promovendus en de promotor daarmee niet instemmen.

    De Rector magnificus of degene, die hem vervangt, beslist per geval over het verzoek. Tijdens de verdediging mag niet worden gefotografeerd of gefilmd. Maximaal vier personen worden toegelaten voor het fotograferen en filmen van de buluitreiking en bijbehorende toespraak.

Artikel 39
  • 1. De promotie vindt plaats ten overstaan van een door de Rector magnificus in overleg met de decaan van de betrokken faculteit en de promotor(en) aan te wijzen commissie.

    De promotiecommissie bestaat uit de Rector magnificus of een door hem aangewezen plaatsvervanger, de promotoren, de decaan van de faculteit en zo mogelijk tenminste drie (oud)-hoogleraren, lectoren of gepromoveerde deskundigen uit de faculteit, waarin de promotie plaatsvindt.

  • 2. Indien de aard, de totstandkoming van het proefschrift of omstandigheden in de faculteit dit wettigen, kan de commissie ook zijn samengesteld uit leden van meer dan één faculteit of leden van buiten de Universiteit omvatten.

  • 3. De leden van de promotiecommissie verplichten zich bij de promotie aanwezig te zijn.

    Mochten zij daaraan niet kunnen voldoen, dan berichten zij onverwijld de Rector magnificus, die in overleg met de decaan van de faculteit waarin de promotie plaats vindt voor vervanging zorg draagt.

Artikel 40

De Rector magnificus kan, ingeval dringende redenen daartoe aanleiding geven, de samenstelling van de promotiecommissie wijzigen, na overleg met de decaan van de faculteit, waarin de promotie plaatsvindt.

Artikel 41
  • 1. De Rector magnificus zit de promotieplechtigheid voor. Hij opent de bijeenkomst en leidt de discussie.

  • 2. Indien deze verhinderd is, draagt hij zorg voor een andere voorzitter, waarbij allereerst de waarnemend Rector of een oud-rector zullen worden benaderd.

Artikel 42
  • 1. Aan de promovendus wordt gedurende één uur gelegenheid gegeven zijn proefschrift en zijn stellingen te verdedigen tegen de bedenkingen van de promotiecommissie, alsmede van ieder die tot het uitbrengen daarvan op verzoek als bedoeld in artikel 44, tweede en vierde lid, toestemming van de Rector magnificus heeft verkregen.

  • 2. Na de aankondiging "Hora est" voltooit degene, die aan het woord is, zijn betoog zo bondig mogelijk.

Artikel 43

De verdediging en oppositie geschieden in de Nederlandse, of, met toestemming van de Rector magnificus, in een andere taal.

Artikel 44
  • 1. De promotor draagt in overleg met de Rector magnificus zorg voor de oppositie, in overeenstemming met de beschikbare tijd.

  • 2. Op verzoek van de promotor, de promovendus, de decaan of op hun eigen verzoek kan de Rector magnificus toestemming geven aan anderen dan de in artikel 39, eerste lid, genoemden om aan de oppositie deel te nemen. Een dergelijk verzoek moet de Rector magnificus tenminste twee weken voor het tijdstip van de promotie bereikt hebben.

  • 3. Aan gepromoveerden, die aan de oppositie deelnemen, kan de gelegenheid worden geboden deel uit te maken van de corona.

  • 4. Vanuit het publiek kan slechts met toestemming van de Rector magnificus worden geopponeerd. Daartoe dient tenminste twee weken van tevoren een verzoek te worden ingediend.

  • 5. De Rector magnificus of zijn plaatsvervanger, die de voorzitter is tijdens de promotieplechtigheid, stelt in overleg met degenen ten overstaan van wie de promovendus zijn proefschrift verdedigt, de volgorde van de opponenten vast.

  • 6. De beslissing over de toekenning van het doctoraat geschiedt in de promotiecommissie bij meerderheidsbesluit, zo nodig bij stemming. Staken de stemmen over de toekenning van het doctoraat, dan wordt dit niet toegekend. Onthoudingen en blanco stemmen worden niet meegeteld.

HOOFDSTUK VIII Voorstel tot het verlenen van het iudicium "cum laude"

Artikel 45

Indien een promotor van oordeel is, dat de promovendus in zijn werk bewijs van meer dan gewone bekwaamheid heeft gegeven en dat het doctoraat "met lof" kan worden toegekend, doet hij tenminste vier weken vóór de promotie daartoe een met redenen omkleed voorstel aan de Rector magnificus.

Artikel 46

Indien de promotor het voorstel niet wenst te doen, kunnen de coreferenten - of één der coreferenten - het op dezelfde wijze indienen.

Artikel 47

Een dergelijk voorstel zal niet worden gedaan, als de tekst van het proefschrift niet aan artikel 20 en tenminste acht van de in artikel 21 aangegeven richtlijnen voldoet.

Artikel 48

De Rector magnificus wijst een beoordelingscommissie aan van tenminste drie (oud)- hoogleraren, lectoren, of gepromoveerde deskundigen om een dergelijk voorstel te onderzoeken.

De promotor noch de coreferent die volgens artikel 46 gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het voorstel te doen, maken deel uit van deze commissie.

Artikel 49

De beoordelingscommissie kan bij meerderheid van stemmen besluiten om een deskundige buiten de faculteit, gekwalificeerd op het wetenschapsgebied, dat in het proefschrift wordt omschreven, te raadplegen.

Artikel 50

De beoordelingscommissie stelt, indien zij zich in meerderheid voor het voorstel tot het verlenen van cum laude heeft uitgesproken, uiterlijk één week van tevoren de Rector magnificus op de hoogte.

Artikel 51

In de vergadering van de promotiecommissie na de verdediging van het proefschrift wordt door de promotor(en) c.q. de voorzitter van de beoordelingscommissie verslag gedaan van de bevindingen van promotor(en), coreferenten, respectievelijk de beoordelingscommissie, waarbij ook aan minderheidsstandpunten aandacht wordt geschonken.

Artikel 52

Indien twee of meer leden van de promotiecommissie het meerderheidsstandpunt van de beoordelingscommissie niet willen volgen, wordt het voorstel tot verlening van het praedicaat "cum laude" slechts aangenomen met een gekwalificeerde meerderheid van twee-derde van het aantal uitgebrachte stemmen.

Voor de berekening van deze gekwalificeerde meerderheid tellen uitgebrachte blanco stemmen niet mee. Oud-hoogleraren kunnen aan de beraadslaging deelnemen en hebben stemrecht.

HOOFDSTUK IX Geschillenregeling

Artikel 53

Indien tijdens de voorbereiding of naar aanleiding van de uiteindelijke goedkeuring van het proefschrift een geschil ontstaat tussen de promotor(en) onderling c.q. van hem (hen) en een coreferent c.q. leden van de commissies, onderscheidenlijk bedoeld in artikel 3 sub d respectievelijk 39 van dit Reglement, dan wel tussen promotor(en) en of coreferent enerzijds en de promovendus anderzijds, dat niet in onderling overleg tot een oplossing kan worden gebracht, verleent de Rector magnificus op verzoek van de meest gerede partij zijn bemiddeling.

Artikel 54

Indien deze bemiddeling niet binnen twee maanden tot overeenstemming leidt, kan de meest gerede partij zich tot de Universiteitsraad wenden. De Raad stelt de zaak in handen van een Commissie van Beroep, bestaande uit vijf bij voorkeur gepromoveerde personen, te weten drie (oud)leden van het wetenschappelijk personeel van de faculteit, waarin de promotie werd voorbereid aan te wijzen door de decaan van de faculteit, één persoon aan te wijzen door de appellant(en) en als vijfde de Rector magnificus, dan wel, indien deze zelf bij de zaak betrokken is, de waarnemend Rector magnificus.

De (waarnemend) Rector magnificus zit de vergadering van de commissie voor.

Artikel 55

De commissie van beroep behandelt de zaak met inachtneming van algemene beginselen van behoorlijke geschillenbeslechting. Zij hoort alle betrokkenen en kan ook deskundigen raadplegen. Binnen twee maanden brengt zij aan de Universiteitsraad een met redenen omkleed advies uit.

Bij dit advies wordt rekening gehouden met de specifieke verantwoordelijkheid van de promotor, de medeverantwoordelijkheid van de coreferent en de redelijke belangen van de promovendus.

De Universiteitsraad wijkt van het advies niet af dan om zeer dringende redenen. De beslissing van de Raad wordt terstond aan alle betrokkenen medegedeeld. Het besluit, waarbij van het advies wordt afgeweken wordt, onder vermelding van de gronden waarop dit is geschied, tezamen met het advies van de commissie van beroep aan de betrokkenen ter hand gesteld.

Artikel 56

Bij de berekening van de termijnen, genoemd in de artikelen 54 en 55, worden de academische vakanties buiten beschouwing gelaten.

HOOFDSTUK X Slotbepalingen

Artikel 57

In gevallen, waarin dit Landsbesluit niet voorziet of ingeval enig artikel voor verschillende uitleg vatbaar is, besluit de Universiteitsraad, de Rector magnificus gehoord.

Artikel 58

Dit landsbesluit, hetwelk kan worden aangehaald als "Promotiereglement Universiteit Nederlandse Antillen" treedt in werking met ingang van de dag na die van zijn afkondiging.