Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Hoogezand-Sappemeer

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Hoogezand-Sappemeer 2012”.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Hoogezand-Sappemeer
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Hoogezand-Sappemeer 2012”.
CiteertitelAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Hoogezand-Sappemeer 2012”.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht en de wet werk en bijstand

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2012Nieuwe regeling

19-12-2011

Regiokrant, 4 januari 2012

Geen

Tekst van de regeling

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving
  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • A.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • B.

      Bbz: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • C.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer;

    • D.

      de bijstand: de algemene en de bijzondere bijstand;

    • E.

      de norm: de norm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet, vermeerderd met eventueel ontvangen bijzondere bijstand voor toeslag levensonderhoud;

    • F.

      de belanghebbende: degene die bijstand ontvangt of ontving in of na de periode waarop de afstemmingswaardige gedraging betrekking heeft. Indien het leden van een gezin betreft wordt

      hieronder elk van de gezinsleden verstaan;

    • G.

      de inlichtingenplicht: de verplichting zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet, artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 38, tweede lid,

      van het Bbz;

    • H.

      de medewerkingsplicht: de verplichting zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet en artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • I.

      de gedraging: het handelen of nalaten;

    • J.

      het trajectplan: het individueel plan, gericht op de vergroting van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces of op de deelname aan sociale activiteiten;

    • K.

      het benadelingsbedrag: het bruto ten onrechte of teveel ontvangen bedrag aan bijstand;

    • L.

      algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, prostitutie, illegaal werk of werk dat gewetensbezwaren oproept;

    • M.

      te snel interen op het beschikbare vermogen: meer interen dan anderhalf maal de voor de belanghebbende geldende norm.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben

    dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Verlaging van de bijstand
  • 1. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig deze verordening en op grond van artikel 18 van de wet in geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan van de

    belanghebbende of wanneer de belanghebbende de inlichtingen- en medewerkingsplicht niet of

    onvoldoende nakomt.

  • 2. Het besluit om de bijstand te verlagen bevat tenminste de reden van de verlaging, de periode waarover deze wordt toegepast en het percentage van de verlaging. Als de verlaging naar boven of beneden

    afwijkt van de standaardverlaging, motiveert het college deze afwijking.

  • 3. De verlaging wordt toegepast op de norm.

  • 4. De verlaging gaat in op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop het besluit tot

    verlaging bekend is gemaakt.

  • 5. Voor zover de bijstand nog niet is betaald, kan de verlaging in afwijking van het voorgaande lid

    toegepast worden op een nog uit te betalen periode uit het verleden.

  • 6. Indien de verlaging niet meer kan worden toegepast op een nog uit te betalen periode, kan deze worden opgelegd over de periode waarin de gedraging plaatsvond of aanving.

  • 7. De verlaging wordt toegepast op de norm geldend in de maand van effectuering van de verlaging.

  • 8. In afwijking van het derde lid kan een verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen, of hebben ontvangen.

  • 9. In afwijking van het vierde lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het

    levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de maatregel

    met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 3. Afzien van de verlaging
  • 1. Het college ziet af van een verlaging van de bijstand indien:

    • A.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of;

    • B.

      als er tussen een verwijtbaar geachte gedraging en de constatering hiervan meer dan twaalf maanden zijn verstreken, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend;

    • C.

      in afwijking van onderdeel b wordt een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht niet opgelegd na verloop van 60 maanden nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 4. Heroverweging
  • 1. Het college heroverweegt eens per drie maanden het besluit tot het verlagen van de bijstand voor zolang

    deze verlaging voortduurt.

Artikel 5. Langdurigheidstoeslag
  • 1. Op de langdurigheidstoeslag vindt geen verlaging plaats.

Artikel 6. Waarschuwing en dringende redenen
  • 1. Het college kan afzien van het verlagen van de bijstand en volstaan met een schriftelijke waarschuwing bij een verwijtbare gedraging in de eerste categorie, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van deze

    verordening, als de gedraging niet plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 2. Het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van de tenuitvoerlegging van een verlaging

    van de bijstand als er sprake is van zeer dringende redenen. Omstandigheden die het rechtstreekse

    gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging, zijn geen zeer dringende redenen.

HOOFDSTUK 2. Verwijtbare gedragingen en verlagingen

Artikel 7. Gedragingen
  • De gedragingen, zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, worden onderscheiden in de volgende

    categorieën.

  • 1. Eerste categorie:

    • A.

      het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van de inlichtingenplicht, voor zover dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van bijstand;

    • B.

      het niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij het UWV WERKbedrijf, of de organisatie bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

  • 2. Tweede categorie:

    • A.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

    • B.

      het onvoldoende inzet tonen ten aanzien van re-integratie;

    • C.

      een houding aannemen en/of gedrag vertonen welke belemmerend werkt voor de re-integratie;

    • D.

      het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van de verplichting, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

  • 3. Derde categorie:

    • A.

      het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

    • B.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • C.

      het niet of niet tijdig aanvragen of voortzetten van een voorliggende voorziening voor levensonderhoud;

    • D.

      het zich zodanig gedragen tijdens een gesprek met een werkgever dat een baan die beschikbaar was niet meer wordt aangeboden;

    • E.

      het niet nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden re-integratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie waaronder begrepen sociale activering en vrijwilligerswerk;

    • F.

      niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak, als bedoeld in artikel 44a van de wet;

    • G.

      het onvoldoende inspannen om gedurende de periode van vier weken na de melding, als bedoeld in artikel 44 van de wet, algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen door jongere meerderjarigen waarop artikel 41, vierde lid, van de wet van toepassing is.

  • 4. Vierde categorie:

    het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van de inlichtingenplicht, als dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van

    bijstand, waarbij het benadelingsbedrag lager dient te liggen dan de aangiftegrens van het Openbaar Ministerie, tenzij er geen proces verbaal is opgesteld of het Openbaar Ministerie afziet van vervolging.

  • 5. Vijfde categorie:

    het verwijtbaar te snel interen op het beschikbare vermogen zodat de belanghebbende naar oordeel van het college eerder bijstandsafhankelijk wordt.

  • 6. Zesde categorie:

    • A.

      het niet of niet tijdig aanvragen of voortzetten van een voorliggende voorziening en voor deze kosten een beroep wordt gedaan op de bijzondere bijstand;

    • B.

      het doen van een beroep of het blijven doen van een beroep op bijzondere bijstand vanwege een verwijtbare gedraging, anders dan genoemd in artikel 7, zesde lid, onderdeel a, van deze verordening;

    • C.

      het aanvragen van bijzondere bijstand voor een voorziening waarvoor de belanghebbende zich onvoldoende heeft verzekerd.

  • 7. Zevende categorie:

    indien de belanghebbende een uit de wet voortvloeiende verplichting niet of onvoldoende is nagekomen

    en deze daarnaast zich zeer ernstig heeft misdragen tegenover het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers, wordt het gedrag als volgt onderscheiden:

    • A.

      verbaal geweld (schreeuwen, schelden) en discriminatie;

    • B.

      intimidatie (uitoefenen van psychische druk) en zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

    • C.

      mensgericht fysiek geweld of een combinatie van de agressievormen, zoals genoemd in artikel 7,zevende lid, aanhef en onderdelen a en b, van deze verordening.

Artikel 8. Verlaging en samenloop
  • 1. Het college stelt de verlaging van de bijstand, zoals bedoeld in artikel 18 van de wet, vast op de onderstaande percentages.

    • A.

      5% van de norm bij gedragingen van de eerste categorie.

    • B.

      50% van de norm bij gedragingen van de tweede categorie.

    • C.

      100% van de norm bij gedragingen van de derde categorie.

    • D.

      Bij gedragingen van de vierde categorie bedraagt de verlaging:

    - i. 10% van de norm bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00;

    - ii. 25% van de norm bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot €

    2.000,00;

    - iii. 50% van de norm bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00;

    - iv. 100% van de norm bij een benadelingsbedrag vanaf € 4.000,00;

    - v. de verlaging, zoals bedoeld in subonderdelen i t/m iv, bedraagt minimaal € 50,00 en wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,00.

    • E.

      Bij gedragingen van de vijfde categorie bedraagt de verlaging:

    i. 25% van de norm gedurende drie maanden indien de belanghebbende naar het oordeel van het college maximaal drie maanden te vroeg een aanvraag om bijstand indient;

    ii. 25% van de norm gedurende zes maanden indien de belanghebbende naar het oordeel van het college minimaal drie doch maximaal zes maanden te vroeg een aanvraag om bijstand indient;

    iii. 25% van de norm gedurende twaalf maanden indien de belanghebbende naar het oordeel van het college minimaal zes doch maximaal twaalf maanden te vroeg te vroeg een aanvraag om bijstand

    indient;

    iv. 25% van de norm gedurende achttien maanden indien de belanghebbende naar het oordeel van het college minimaal twaalf maanden te vroeg een aanvraag om bijstand indient.

    • F.

      Bij gedragingen van de zesde categorie verlaagt het college de bijzondere bijstand:

    i. met 100% gedurende de maanden waarover het recht op de voorliggende voorziening zou hebben bestaan als sprake is van een verwijtbare gedraging, zoals bedoeld in artikel 7, zesde lid, onderdeel a, van deze verordening;

    ii. met 100% als sprake is van een verwijtbare gedraging, zoals bedoeld in artikel 7, zesde lid, onderdeel b, van deze verordening;

    iii. met het bedrag waarop krachtens de gebruikelijke verzekering recht bestaat bij een verwijtbare gedraging, zoals bedoeld in artikel 7, zesde lid, onderdeel c, van deze verordening.

    • G.

      Bij gedragingen van de zevende categorie bedraagt de verlaging:

    i. 20% van de norm gedurende een maand bij gedragingen zoals bedoeld in artikel 7, zevende lid, onderdeel a, van deze verordening;

    ii. 50% van de norm gedurende een maand bij gedragingen zoals bedoeld in artikel 7, zevende lid,onderdeel b, van deze verordening;

    iii. 100% van de norm gedurende een maand bij gedragingen zoals bedoeld in artikel 7, zevende lid,onderdeel c, van deze verordening.

  • 2. Het college kan, in afwijking van het eerste lid, onderdelen a tot en met g, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen tot een maximum van 100% van de norm, rekening houdend met de

    ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3. Indien sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, zoals bedoeld in artikel 7 van deze verordening, die zich tegelijkertijd voordoen, worden de percentages bij elkaar opgeteld, tenzij er bijzondere

    individuele omstandigheden zijn om hier van af te wijken.

Artikel 9. Periode van de verlaging en recidive
  • 1. Een verlaging van de bijstand, zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vindt plaats voor de

    duur van één kalendermaand wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging.

  • 2. Indien binnen een periode van twaalf maanden na verzending van het besluit tot oplegging van een verlaging opnieuw een verwijtbare gedraging plaatsvindt, waarvoor in deze verordening minimaal

    dezelfde standaardverlaging geldt, verdubbelt het college de duur van de verlaging.

  • 3. Bij elke volgende verwijtbare gedraging die binnen een periode van twaalf maanden na verzending van het besluit tot oplegging van de verlaging plaatsvindt, waarvoor in de verordening minimaal dezelfde

    standaardverlaging geldt, wordt de duur van de verlaging telkens verdubbeld ten opzichte van de duur, zoals genoemd in het tweede lid.

  • 4. Voor toepassingen van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid tellen de beschikkingen tot het afzien van een verlaging en oplegging van een waarschuwing mee.

  • 5. In afwijking van het eerste lid kan het college in bijzondere gevallen de bijstand verlagen voor een langere duur, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de

    belanghebbende daartoe aanleiding geven.

  • 6. Indien de uitkering tijdens de afstemming wordt beëindigd, dan kan deze weer aanvangen indien de belanghebbende binnen zes maanden na stopzetting van de uitkering weer een beroep doet op de wet.

HOOFDSTUK 3. Slotbepalingen

Artikel 10. Beleidsregels

Het college stelt beleidsregels op ter uitvoering van deze verordening.

Artikel 11. Citeertitel en inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Hoogezand-Sappemeer 2012”.

  • 2. De verordening treedt in werking op 1 januari 2012, of zoveel te later als de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op

    bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden, in werking treedt.

  • 3. Per datum van de inwerkingtreding van deze verordening wordt ingetrokken de Afstemmingsverordening 2009 vastgesteld op 8 september 2009.