Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 16de september 1970 ter uitvoering van artikel 336, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 16de september 1970 ter uitvoering van artikel 336, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen
CiteertitelLandsbesluit Voogdijraden 1970
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Landsbesluit houdende algemene maatregelen van de 27ste mei 1958 (P.B. 1958, no. 73). De krachtens artikel 12 van dat besluit vastgestelde en goedgekeurde reglementen blijven van kracht totdat zij door nieuwe zijn vervangen.

De oorspronkelijke regeling is ingevolge artikel 19, eerste lid, tegelijk in werking getreden met de landsverordening van de 21ste augustus 1968 (P.B. 1968, no. 132) (zie besluit van 16-10-1970, P.B. 1970, no. 121).

Het is aannemelijk dat deze regeling nog steeds van kracht is, alhoewel bij de inwerkingtreding van het nieuwe Burgerlijk Wetboek op 1 maart 2001 niet is voorzien in een nieuwe wettelijke grondslag of overgangsregeling voor uitvoeringsregelingen gebaseerd op het oude Burgerlijk Wetboek.

De huidige grondslag is Burgerlijk Wetboek Boek 1, art. 238, vierde lid. Dit artikellid komt overeen met artikel 336, vierde lid van het vervallen Burgerlijk Wetboek.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Burgerlijk Wetboek art. 238, vierde lid

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-03-199123-05-1990art. 1

05-11-1991

P.B. 1991, no. 23

n.v.t.
26-01-199110-09-1990art. 6

11-01-1991

P.B. 1991, no. 8

n.v.t.
01-11-1970Nieuwe regeling

16-09-1970

P.B. 1970, no. 111

n.v.t.

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 16de september 1970 ter uitvoering van artikel 336, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen

Artikel 1

In dit landsbesluit wordt verstaan onder de Minister: de Minister van Justitie.

Artikel 2

  • 1. Elke voogdijraad is samengesteld uit een door de Minister te bepalen oneven aantal leden, dat, de voorzitter inbegrepen, in de eilandgebieden Aruba en Curaçao ten minste vijf en ten hoogste negen en in het eilandgebied Bonaire en op de eilanden Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten ten minste drie en ten hoogste vijf bedraagt.

  • 2. Aan elke voogdijraad kunnen één of meer plaatsvervangende leden worden toegevoegd die invallen bij belet, ontstentenis of afwezigheid van een lid.

  • 3. De voogdijraad wordt bijgestaan door een secretaris.

Artikel 3

  • 1. De leden, waaronder begrepen de plaatsvervangende leden, worden door de Minister benoemd en ontslagen.

  • 2. De secretaris wordt door de Gouverneur benoemd en ontslagen.

  • 3. Voor de benoeming van een lid of plaatsvervangend lid biedt de voogdijraad een alfabetisch ingerichte aanbeveling van twee personen aan de Minister aan.

  • 4. De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden geschiedt voor de tijd van zes jaar, met dien verstande dat, met uitzondering van de voorzitter, de helft van het aantal leden aftreedt om de drie jaren volgens een door de Minister opgemaakte rooster.

  • 5. De aftredende leden en plaatsvervangende leden zijn terstond herbenoembaar.

  • 6. Tussentijds ontslag wordt verleend aan een lid of plaatsvervangend lid:

    • a.

      bij het bereiken van de leeftijd van zestig jaar met ingang van de eerste dag van de daarop volgend maand. De Minister kan echter in bijzondere gevallen hiervan afwijken, doch slechts voor zover het het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden betreft.

    • b.

      op eigen verzoek.

  • 7. Buitendien wordt tussentijds ontslag aan een lid of plaatsvervangend lid verleend:

    • a.

      indien hij zich metterwoon vestigt buiten het eilandgebied of het eiland waar de raad gevestigd is;

    • b.

      bij gebleken ongeschiktheid wegens ouderdom, ziekte of andere omstandigheden;

    • c.

      ingeval hij onder curatele is gesteld;

    • d.

      ingeval hij bij onherroepelijk vonnis veroordeeld is geworden vanwege enig misdrijf;

    • e.

      wegens slecht levensgedrag.

  • 8. Hij, die ter vervulling ener vacature, buiten de in de rooster bepaalde tijd opengevallen, tot lid benoemd is, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, moet aftreden.

Artikel 4

  • 1. Wanneer een vacature van lid of plaatsvervangend lid openvalt geeft de Voogdijraad onverwijld kennis aan de Minister, onder aanbieding van de aanbeveling als in het derde lid van het voorgaande artikel bedoeld.

  • 2. Ingeval van periodieke aftreding van leden of plaatsvervangende leden geschieden de kennisgeving en de aanbeveling in het vorige lid bedoeld drie maanden vóór het tijdstip van aftreden.

Artikel 5

  • 1. Bij belet, ontstentenis of afwezigheid wordt de voorzitter vervangen door de plaatsvervangende voorzitter en bij belet, ontstentenis of afwezigheid van de plaatsvervangende voorzitter door het in dienstjaren oudste lid. Bij gelijke diensttijd geschiedt de vervanging door het in leeftijd oudste lid.

  • 2. Bij belet of ontstentenis van de secretaris wordt deze vervangen door een door de Gouverneur aan te wijzen persoon.

Artikel 6

  • 1. Aan de leden (daaronder begrepen de invallende plaatsvervangende leden) en de secretaris (daaronder begrepen de ter diens vervanging aangewezen persoon) wordt voor het bijwonen van vergaderingen van de Voogdijraad als presentiegeld een maandelijkse vergoeding toegekend ten bedrage van 250, respectievelijk 500,. Zij ontvangen tevens vergoeding voor reis en verblijfkosten.

  • 2. Het presentiegeld wordt door een lid (daaronder begrepen een invallend plaatsvervangend lid) slechts genoten, indien hij in de daarmee corresponderende maand ten minste één vergadering van de Voogdijraad heeft bijgewoond. In die vergadering moet tenminste de helft van het aantal leden waaruit de Voogdijraad bestaat, de voorzitter inbegrepen, aanwezig zijn geweest.

  • 3. De secretaris geniet een door de Gouverneur vast te stellen bezoldiging of toelage.

Artikel 7

Alle van de voogdijraad uitgaande stukken worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

Artikel 8

  • 1. De voogdijraad kan in ieder bijzonder geval bij besluit één of meer zijner leden of zijn secretaris machtigen tot het verrichten van handelingen tot welke de voogdijraad bevoegd is, en tot het verstrekken van de inlichtingen of voorlichting, die ter voldoening aan de wettelijke voorschriften van de voogdijraad kunnen worden gevraagd.

  • 2. Afschrift van het besluit strekt voor zoveel nodig tot bewijs van de verleende machtiging.

Artikel 9

  • 1. In afwijking van het bepaalde in het vorige artikel kan de voogdijraad bij besluit aan de secretaris algemene machtiging geven om de voogdijraad in rechte te vertegenwoordigen.

  • 2. Het tweede lid van artikel 8 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

Een voorstel wordt een rechtsgeldig besluit:

  • a.

    als het met meerderheid van stemmen is aangenomen in een rechtsgeldig gehouden vergadering;

  • b.

    als het met goedkeuring van de voorzitter bij rondschrijven ter kennis van de leden gebracht, door de meerderheid hunner voor „akkoord" is getekend, tenzij een der leden schriftelijk de wens te kennen geeft dat het voorstel in een vergadering wordt behandeld.

Artikel 11

Een vergadering wordt geacht rechtsgeldig te zijn gehouden:

  • a.

    bij aanwezigheid van meer dan de helft van het aantal leden;

  • b.

    ingeval van een verdaagde vergadering, ongeacht het aantal leden ter vergadering aanwezig.

Artikel 12

  • 1. Elke voogdijraad stelt een reglement vast, hetwelk de goedkeuring van de Minister behoeft en waarin wordt geregeld:

    • a.

      het minimum aantal gewone vergaderingen;

    • b.

      de wijze waarop gewone en buitengewone vergaderingen worden belegd;

    • c.

      de orde der werkzaamheden op de vergaderingen;

    • d.

      de wijze van stemmen op de vergaderingen; alsmede aan welke vereisten, behoudens het in artikel 10 gestelde, een besluit heeft te voldoen om als rechtsgeldig genomen te worden beschouwd;

    • e.

      de verdeling der werkzaamheden tussen de leden;

    • f.

      de instructie voor de secretaris:

    • g.

      de wijze van verantwoording en beheer van de gelden, welke krachtens wettelijke voorschrift aan de voogdijraad worden uitgekeerd ten behoeve van onderhoud en opvoeding van minderjarigen, alsmede de wijze waarop die uitkeringen worden verantwoord aan de daarop rechthebbenden.

  • 2. Wijzigingen in het reglement behoeven de goedkeuring van de Minister.

Artikel 13

  • 1. Het door de voogdijraad vastgestelde reglement wordt, zodra het de vereiste goedkeuring heeft bekomen, bekendgemaakt in het blad waarin van Landswege de officiële berichten worden geplaatst.

  • 2. Met wijzigingen in het reglement wordt op gelijke wijze gehandeld.

Artikel 14

Door de Minister wordt jaarlijks een bepaalde som ter beschikking gesteld van elke voogdijraad, bestemd tot het doen van de uitgaven, waartoe de voogdijraad gehouden is, de bureelkosten daaronder begrepen.

Artikel 15

Mededelingen of verzoeken, die bij een andere voogdijraad zijn ingekomen dan bij die, aan wie zij hadden behoren te worden gericht, worden onverwijld doorgezonden aan laatstbedoelde voogdijraad met gelijktijdige kennisgeving van de doorzending aan de afzender.

Artikel 16

  • 1. De secretaris houdt de notulen der vergadering zodanig, dat ten aanzien van ieder besluit tenminste blijkt hoeveel leden tot het nemen daarvan hebben medegewerkt en met hoeveel stemmen vóór en hoeveel stemmen tegen het besluit is genomen.

  • 2. De secretaris is verplicht aan de rechter in eerste aanleg desverlangd af te geven door hem ondertekende uittreksels uit de in het voorgaande lid bedoelde notulen.

Artikel 17

De voogdijraad voldoet aan de verzoeken van het Openbaar Ministerie, in aangelegenheden, minderjarigen betreffende, gedaan.

Artikel 18

  • 1. Elke voogdijraad zendt jaarlijks vóór l april aan de Minister een beredeneerd verslag van zijn werkzaamheden in het afgelopen jaar.

  • 2. De secretaris zendt een afschrift van dit verslag toe aan de Procureur-Generaal en aan het Hof van Justitie.

  • 3. Het verslag wordt ingericht overeenkomstig voorschriften van de Minister.

  • 4. Tegelijk met voormeld verslag zendt elke voogdijraad aan de Minister een staat, houdende opgave van de in het afgelopen jaar, ingevolge wettelijke voorschrift als bedoeld in het eerste lid van artikel 12, door de voogdijraad ontvangen en betaalde uitkeringen.

Artikel 19

  • 1. Dit landsbesluit hetwelk kan worden aangehaald als „Landsbesluit Voogdijraden 1970", treedt in werking tegelijk met de landsverordening van de 21ste augustus 1968 (P.B. 1968, no. 132).

  • 2. Met ingang van het in het vorige lid bedoelde tijdstip vervalt het landsbesluit houdende algemene maatregelen van de 27ste mei 1958 (P.B. 1958, no. 73).

  • 3. De voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van de voogdijraden, die als zodanig fungeren op het tijdstip van inwerkingtreding van dit landsbesluit, worden geacht krachtens en met ingang van dit tijdstip als zodanig door de Minister te zijn benoemd en treden af met inachtneming van de krachtens artikel 3 van dit landsbesluit nieuw vast te stellen rooster.

  • 4. De op grond van artikel 12 van het Landsbesluit Voogdijraden (P.B. 1958, no. 73) vastgestelde en goedgekeurde reglementen blijven van kracht totdat zij door nieuwe zijn vervangen.