Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

Landsverordening van de 8ste december 1964 houdende regelen van materieelrechtelijke aard betreffende de rechtstoestand van de landsdienaren van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLandsverordening van de 8ste december 1964 houdende regelen van materieelrechtelijke aard betreffende de rechtstoestand van de landsdienaren van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden
CiteertitelLandsverordening Materieel Ambtenarenrecht
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerppersoneel en organisatie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beschikking Richtlijnen Ambtenaren 1948 (P.B. 1948, no. 63), de Beschikking van de 4de oktober 1946 no. 870, betreffende georganiseerd overleg in ambtenarenzaken (P.B. 1946, no. 149), het Koninklijk Besluit van 29 juli 1911 no. 43, waarbij een regeling is vastgesteld nopens de korting op de van landswege genoten wordende inkomsten van koloniale landsdienaren of gewezen koloniale landsdienaren ten behoeve van hun echtgenote of gescheiden echtgenote en hun kinderen (P.B. 1911, no. 43), artikel 5a van de Overgangsregeling Rechtspositie Personeel (P.B. 1953, no. 12) en het Tuchtreglement politie en gevangenispersoneel (P.B. 1959, no. 95).

De artikelen 12 tweede lid, 68 tweede lid, en 122 derde lid, onder b, van deze regeling zijn nog niet in werking getreden.

Het tijdstip van inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling (met uitzondering van art. 5, vierde lid, 12, tweede lid, 68, tweede lid, 122, derde lid onder b en 123) is vastgesteld bij landsbesluit van 21-12-1965 (P.B. 1965, no. 203).

Het tijdstip van inwerkingtreding van art. 5, vierde lid, en 123 van de oorspronkelijke regeling (met ingang van 01-04-1976) is vastgesteld bij landsbesluit van 19-03-1976 (P.B. 1976, no. 64).

Het tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling van 06-12-1968 (P.B. 1968, no. 168) is vastgesteld bij landsbesluit van 31-01-1969 (P.B. 1969, no. 15).

Het tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling van 11-05-1995 (P.B. 1995, no. 93) is vastgesteld bij landsbesluit van 10-10-1995 (P.B. 1995, no. 181).

De wijzigingsregeling van 23-09-1999 (P.B. 1999, no. 148), in werking getreden met ingang van 01-10-1999, is vervallen bij de wijzigingsregeling van 14-12-1999 (P.B. 1999, no. 213), zodat de tekst zoals die gold vóór 01-10-1999 met ingang van 17-12-1999 weer in werking is getreden.

De toekenning van periodieke verhogingen is in afwijking van het bepaalde in art. 18, eerste lid, met ingang van 07-07-1990 met terugwerkende kracht tot 01-07-1986 opgeschort voor de duur van vier jaren. Zie de Regeling opschorting loonperiodieken (P.B. 1990, no. 47), waarbij de regelingen zoals gepubliceerd in P.B. 1985, no. 119 , P.B. 1986, no. 85 en P.B. 1987, no. 146, (met terugwerkende kracht) werden ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Staatsregeling van de Nederlandse Antillen, art. 13, derde lid
  2. Eilandenregeling Nederlandse Antillen, art. 2, eerste lid, onder E, sub 5, art. 2, laatste alinea

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren (P.B. 1959, 126)

Regeling kinder-, kostwinners- en detacheringstoelagen (P.B. 1965, 204)

Regeling Vakantie en Vrijstelling van dienst Ambtenaren (P.B. 1969, 44)

Landsverordening houdende voorziening inzake de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige behandeling, enz. (P.B. 1971, 135)

Landsbesluit overdracht strafbevoegdheid (P.B. 1977, 174)

Landsbesluit houdende algemene maatregelen van 1 juli 1985 (P.B. 1985, 85)

Landsbesluit houdende algemene maatregelen van 12 december 1985 (P.B. 1985, 181)

Landsbesluit van 9 oktober 1997 tot aanwijzing van de datum 21 oktober als dag, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht, zulks in verband met de jaarlijkse viering van de "Dia di Antia" (P.B. 1997, no. 262).

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-12-2008hoofdstuk X, art. 101, 102, 103, 104, 105, 106, 107, 108, 109

21-08-2008

P.B. 2008, no. 70

2004-2005-2909
05-07-2008art. 42, lid 4

03-06-2008

P.B. 2008, no. 50

2006-2007-3219
31-05-200801-08-2000art. 4, 40a

21-05-2008

P.B. 2008, no. 33

2003-2004-2809
17-03-2001art. 27

23-02-2001

P.B. 2001, no. 23

2000-2001-2425
15-03-2001art. 29, 40 lid 3, hoofdstuk XI § 10 art. 118a

15-03-2001

P.B. 2001, no. 24

2000-2001-2427
01-01-2000art. 94, 99

29-12-1999

P.B. 1999, no. 239

1999-2000-2319
01-10-199917-12-1999art. 94, 99

23-09-1999

P.B. 1999, no. 148

1998-1999-2228
01-01-1998art. 45a

23-12-1997

P.B. 1997, no. 313

1997-1998-2021
01-01-1998hoofdstuk IV, § 1, art. 17, 18, 19, 20, 23, 26, 27, 28, 30, 31, 35, 37, 38, 39, hoofdstuk VI, § 11, art. 75, 75a, 83, 83a, 84, 94, 120, 124a

23-12-1997

P.B. 1997, no. 310

1997-1998-2007
14-10-1995art.2

11-05-1995

P.B. 1995, no. 93

1993-1994-1603
31-01-198701-01-1987art. 44, 45, 45A

29-12-1986

P.B. 1986, no. 165

onbekend
23-08-198602-07-1986art. 42, lid 4

17-07-1986

P.B. 1986, no. 91

1986-1987-17; 1984-1985-25
16-08-1986art. 25, 94, 98

17-07-1986

P.B. 1986, no. 83

1986-1987-14; 1986-15
12-02-1983art. 4, 5, 6, 95, 96

11-02-1983

P.B. 1983, no. 22

1982-1983-17
11-04-198101-01-1978art. 42, lid 4

23-01-1981

P.B. 1981, no. 18

1978—1979-3
02-04-198116-05-1973art. 27

01-04-1981

P.B. 1981, no. 89

1979—1980-3; 1978—1979-37
28-09-1978art. 84, lid 1

30-08-1978

P.B. 1978, no. 262

1977—1978-32
02-03-197801-01-1976art. 26, lid 2

03-02-1978

P.B. 1978, no. 25

1976—1977-44
03-10-1975art. 18, 19

09-09-1975

P.B. 1975, no. 161

1974—1975-29
24-03-1973art. 57A

09-03-1973

P.B. 1973, no. 47

1972-1973-24
27-09-1971art. 84, lid 6

25-08-1971

P.B.1971, no. 132

1971-1972-3; 1970-1971-42
01-01-196901-01-1968art. 11 lid 2, 27 lid 5, 44 lid 1, 45A

06-12-1968

P.B. 1968, no. 168

1968—1969-35
08-03-196703-10-1966art. 42, lid 5

14-02-1967

P.B. 1967, no. 35

1966-1967—18
01-01-1966Nieuwe regeling

08-12-1964

P.B. 1964, no. 159

1964-1965-33; 1963-1964-18; 1962-1963-41; 1961-1962-48; 1960-1961-54

Tekst van de regeling

Intitulé

Landsverordening van de 8ste december 1964 houdende regelen van materieelrechtelijke aard betreffende de rechtstoestand van de landsdienaren van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden (P.B. 1964, 159), zoals gewijzigd.

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1
  • 1. Ambtenaren in de zin van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften is hij die door het bevoegde gezag is benoemd of aangesteld in openbare dienst om in de Nederlandse Antillen dan wel op een of meer eilanden van de Nederlandse Antillen werkzaam te zijn.

  • 2. Tot de openbare dienst behoren alle diensten en bedrijven door de Nederlandse Antillen en de openbare lichamen beheerd, met inbegrip van het van overheidswege gegeven openbare onderwijs.

  • 3. Niet zijn ambtenaren in de zin van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften:

    • a.

      zij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten;

    • b.

      de werklieden.

Artikel 2
  • 1. Voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften worden, tenzij in deze landsverordening anders is bepaald, niet als ambtenaren beschouwd:

    • a.

      de leden en buitengewone leden van de Raad van Advies;

    • b.

      de Ministers;

    • c.

      de krachtens de Staatsregeling of andere wettelijke regeling voor hun leven aangestelde ambtenaren;

    • d.

      de procureur-generaal;

    • e.

      de gezaghebbers;

    • f.

      de secretaris van de algemene rekenkamer;

    • g.

      de directeur en de onderdirecteur van de Sociale Verzekeringsbank;

    • h.

      de directeur van de Landsloterij;

    • i.

      onbezoldigde ambtenaren.

  • 2. De hoofdstukken IV, V en VI zijn niet van toepassing op ambtenaren die niet regelmatig dienst doen. Ten aanzien van deze ambtenaren kunnen onderwerpen welke in de genoemde hoofdstukken geregeld zijn, naarmate zulks met betrekking tot elke dienst of elk bedrijf waarin zij te werk zijn gesteld noodzakelijk blijkt, worden geregeld:

    bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, indien het de openbare dienst van de Nederlandse Antillen betreft, en

    bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, indien het de openbare dienst van een eilandgebied betreft.

Artikel 3

De bepalingen van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften vinden slechts toepassing voor zover niet bij een landsverordening of uit kracht daarvan gegeven voorschriften anders is of wordt bepaald.

Artikel 4

Voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften wordt verstaan onder:

overheid:a.de Nederlandse Antillen, indien de ambtenaar als zodanig in dienst van deze rechtspersoon zal worden of is benoemd;
 b.het eilandgebied bij hetwelk de ambtenaar als zodanig in dienst zal worden of is benoemd;
het bevoegde gezag:a.de Gouverneur voor wat betreft de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen, met inachtneming van het hierna sub b bepaalde;
 b.de Staten voor wat betreft benoeming, schorsing en ontslag van hun griffier;
 c.het bestuurscollege voor wat betreft de ambtenaren in dienst van het eilandgebied, met inachtneming van het hierna sub d bepaalde;
 d.de eilandsraad voor wat betreft benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris van het eilandgebied.

HOOFDSTUK II Aanstelling en bevordering

Artikel 5
  • 1. Aanstelling geschiedt in vaste of in tijdelijke dienst.

  • 2. Aan de aanstelling in vaste dienst gaat in de regel vooraf een aanstelling in tijdelijke dienst.

  • 3. Aanstelling in tijdelijke dienst kan slecht plaats hebben:

    • a.

      indien mag worden aangenomen, dat de werkzaamheden, waarmede de ambtenaar zal worden belast, van aflopende aard zijn. Wanneer werkzaamheden als in de vorige volzin bedoeld elkaar in een aaneensluitende reeks opvolgen, wordt de aanstelling in tijdelijke dienst van de ambtenaar, die met die werkzaamheden is belast, na vijf jaren door een aanstelling in vaste dienst vervangen, indien mag worden aangenomen, dat deze werkzaamheden ten minste nog vijf jaren zullen voortduren. De aanstelling in tijdelijke dienst wordt in elk geval na tien jaren dienst als zodanig door een aanstelling in vaste dienst vervangen;

    • b.

      indien een wijziging van de taak van de betrokken dienst is voorgenomen;

    • c.

      van personen, in dienst genomen ter vervanging van tijdelijk afwezig personeel;

    • d.

      van personen in opleiding;

    • e.

      van personen als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • f.

      voor een proeftijd van niet langer dan één jaar, ten hoogste met nog één jaar te verlengen. In bijzondere gevallen kan op verzoek van de ambtenaar de proeftijd na twee jaren nog uiterlijk met één jaar worden verlengd;

    • g.

      van personen, met wie voor de aanstelling overeengekomen is dat zij voor een bepaaldelijk aangeduide tijd in dienst treden.

  • 4. Een aanstelling in tijdelijke dienst als bedoeld in het derde lid onder b, c en d duurt niet langer dan vijf jaren.

  • 5. De aanstelling van de ambtenaren kan geschieden onder de voorwaarde, dat ontslag zal worden verleend, indien niet binnen een daarvoor te stellen termijn een bepaald diploma of bepaalde diploma's zijn behaald.

Artikel 6
  • 1. Voor aanstelling tot ambtenaar kan, met inachtneming van de voor de bekleding van het ambt vast te stellen bepalingen, slechts in aanmerking komen hij die:

    • a.

      van goed zedelijk gedrag is, hetgeen dient te blijken uit een verklaring, afgegeven door de daartoe bevoegde instantie;

    • b.

      Nederlander is, tenzij bij landsverordening dan wel bij eilandsverordening voor de benoeming in een bepaald ambt is afgeweken van het voorschrift dat geen vreemdeling benoembaar is;

    • c.

      op grond van de uitslag van een geneeskundig onderzoek, ingesteld door een of meer door het bevoegde gezag aangewezen geneeskundigen, geschikt is verklaard voor de vervulling van het ambt.

  • 2. Een geneeskundig onderzoek behoeft in spoedeisende gevallen niet vooraf te worden ingesteld, indien de ambtenaar in tijdelijke dienst wordt aangesteld en zijn dienst, naar mag worden aangenomen, niet langer dan zes maanden zal duren.

Artikel 7
  • 1. De uitslag van het geneeskundig onderzoek als bedoeld in het vorige artikel wordt aan de belanghebbende zo spoedig mogelijk medegedeeld.

  • 2. De kosten van het geneeskundig onderzoek alsmede de eventuele reis- en verblijfkosten terzake van dit onderzoek van belanghebbende komen ten laste van de overheid.

  • 3. De belanghebbende kan tegen de uitslag van het geneeskundig onderzoek in lid 1 bedoeld in beroep komen volgens door het bevoegd gezag te stellen regelen.

Artikel 8

In bijzondere gevallen kan hij, die bij het geneeskundig onderzoek niet geschikt bevonden is, desniettemin in het belang van de dienst tot ambtenaar in tijdelijke dienst worden aangesteld, mits de geneeskundige(n) als bedoeld in artikel 6 verklaart (verklaren), dat tegen een aanstelling in tijdelijke dienst uit medisch oogpunt geen bezwaar bestaat. Aan de betrokkene wordt, alvorens hij wordt aangesteld, mededeling gedaan van de inhoud en strekking van artikel 6, eerste lid, van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (P.B. 1997, 312).

Artikel 9
  • 1. Bij overgang naar een ander ambt wordt een ambtenaar niet opnieuw gekeurd, tenzij voor dat ambt keuringseisen zijn vastgesteld of redelijkerwijze kunnen geacht worden te gelden, zwaarder dan die, welke zijn vastgesteld of redelijkerwijze geacht kunnen worden te gelden voor het ambt, dat hij tevoren bekleed heeft.

  • 2. In het geval als bedoeld in het vorige lid vindt het bepaalde in de artikelen 7 en 8 overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

De ambtenaar is, in geval van ziekte en wanneer het bevoegde gezag zulks in verband met zijn gezondheidstoestand nodig acht, verplicht zich te onderwerpen aan een onderzoek van een of meer geneeskundigen, daartoe door het bevoegde gezag aan te wijzen.

Artikel 11
  • 1. De ambtenaar ontvangt zo spoedig mogelijk een schriftelijke aanstelling, welke het ambt alsmede zijn naam, voornamen en geboortedatum vermeldt.

  • 2. De aanstelling vermeldt voorts:

    • a.

      of de ambtenaar in vaste of tijdelijke dienst wordt aangesteld. In het laatstbedoelde geval wordt tevens vermeld of de aanstelling voor een bepaalde tijd, voor een proeftijd, dan wel voor onbepaalde tijd geschiedt;

    • b.

      zo mogelijk de dag van ingang van de aanstelling;

    • c.

      de bezoldiging en de andere voordelen in geld, welke de ambtenaar worden toegekend;

    • d.

      in voorkomende gevallen, het feit dat artikel 6, eerste lid, van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren op hem van toepassing is alsmede de grond of gronden daarvan.

  • 3. Alle wijzigingen, welke worden gebracht in de punten als in het tweede lid vermeld, worden de ambtenaar schriftelijk medegedeeld.

Artikel 12
  • 1. Een exemplaar van deze landsverordening, de Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren (P.B. 1969, 44), de Regeling vergoeding behandelings- en verplegings-kosten overheidsdienaren (P.B. 1986, 165), de Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren (P.B. 1959, 126), de Lumpsumregeling overheidsdienaren (P.B. 1988, 30), de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren en de Regeling ambtenarenrechtspraak 1951 (P.B. 1951, 134) en andere landsverordeningen die voor de rechtspositie van de ambtenaar van rechtstreeks belang zullen blijken te zijn, zo mogelijk in een overeenkomstig latere wijzigingen bijgewerkte vorm of anders onder toevoeging van de landsverordeningen waarin zulke wijzigingen zijn aangebracht, alsmede de uit kracht van een of meer van de genoemde landsverordeningen gegeven voorschriften liggen voor de ambtenaar bij de dienst waarbij hij werkzaam is op door het hoofd van de dienst te bepalen plaatsen en tijden ter inzage.

  • 2. Het bepaalde in het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de onherroepelijke rechterlijke uitspraken in ambtenarenzaken.

Artikel 13
  • 1. Aanstelling en bevordering geschieden, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.

  • 2. Ingeval ten aanzien van de aanstelling en de bevordering ontwikkelings- en andere eisen moeten worden vastgesteld, geschiedt zulks:

    • a.

      bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen;

    • b.

      bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied.

  • 3. De krachtens het bepaalde in het vorige lid onder b voor de eilandgebieden Aruba en Curaçao vast te stellen eisen moeten, indien voor de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen in overeenkomstige functies eisen zijn of worden vastgesteld, daaraan zoveel mogelijk gelijkwaardig zijn.

Artikel 14
  • 1. De ambtenaar is verplicht de Nederlandse taal te verstaan.

  • 2. De ambtenaar die als zodanig geregeld met het publiek in aanraking komt is bovendien verplicht de landstaal te verstaan binnen een jaar, nadat hij met een zodanige functie werd belast.

  • 3. Onder de landstaal wordt verstaan op de benedenwindse eilanden de Papiamentse taal en op de bovenwindse eilanden de Engelse taal.

  • 4. De betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege bepaalt zo nodig of de ambtenaar is een ambtenaar als bedoeld in het tweede lid. De Minister of het bestuurscollege kan de in dat lid genoemde verplichting ook aan andere categorieën van ambtenaren opleggen.

HOOFDSTUK III Beoordeling en ranglijst

Artikel 15
  • 1. Aan de wijze waarop de ambtenaar zijn functie vervult wordt door of namens het bevoegde gezag geregeld aandacht besteed door functioneringsgesprekken met hem te houden en beoordelingen van zijn functioneren op te maken.

  • 2. Een beoordeling wordt in elk geval opgemaakt, wanneer degene die door het bevoegde gezag als beoordelingsautoriteit is aangewezen dit wenselijk acht of de betrokken ambtenaar hierom op redelijke gronden verzoekt.

  • 3. Alvorens een beoordeling wordt vastgesteld, wordt deze met de betrokken ambtenaar besproken; hem wordt de gelegenheid geboden zijn mening erover kenbaar te maken.

  • 4. Het bevoegde gezag stelt nadere regels vast aangaande het beoordelen van ambtenaren. Deze regels worden vastgesteld:

    • a.

      bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, voor zover het de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen betreft, en

    • b.

      bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, voor zover het de ambtenaren in dienst van een eilandgebied betreft.

  • 5. Indien ten aanzien van ambtenaren die bij een bepaald dienstvak zijn te werk gesteld of die tot een bepaalde groep van ambtenaren behoren voorschriften worden vereist welke afwijken van de in het voorgaande lid bedoelde regels of strekken ter aanvulling of uitwerking van die regels, worden deze voorschriften bij een afzonderlijk landsbesluit, onderscheidenlijk eilands-besluit, houdende algemene maatregelen vastgesteld.

  • 6. Een leidraad inzake het houden van functioneringsgesprekken wordt opgesteld:

    • a.

      bij beschikking van de Staatssecretaris van Algemene Zaken, voor zover het betreft de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen, en

    • b.

      bij besluit van het Bestuurscollege van een eilandgebied, voor zover het betreft de ambtenaren in dienst van dat eilandgebied.

Artikel 15a
  • 1. Het bevoegde gezag kan regels vaststellen aangaande de inrichting en het bijhouden van een ranglijst. Voor zover het de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de eilandgebieden betreft, worden deze regels vastgesteld bij een algemene verordening als bedoeld in het vierde lid van het voorgaande artikel, naar de in dat artikellid bedoelde onderscheidingen.

  • 2. Bij de vaststelling van regels als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald dat diensttijd, in een gelijkwaardige rang in dienst van de Nederlandse Antillen of van een eilandgebied doorgebracht en zonder onderbreking voorafgaande aan de betrekking in verband waarmede de ranglijst wordt opgemaakt, volledig meetelt voor het bepalen van de plaats van de betrokken ambtenaar op die ranglijst.

Artikel 16
  • 1. De beoordeling, bedoeld in artikel 15, de aantekening met betrekking tot een ambtenaar in de ranglijst, bedoeld in artikel 15a, aangebracht, en de weigering om een beoordeling te doen plaatsvinden of een aantekening in de ranglijst aan te brengen zijn beschikkingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (P.B. 1951, 134).

  • 2. In de algemene verordeningen, bedoeld in de artikelen 15 en 15a, wordt in elk geval de mogelijkheid geopend van een administratief beroep tegen een beoordeling, een aantekening in de ranglijst of een weigering om een beoordeling te doen plaatsvinden of een aantekening aan te brengen.

  • 3. Eveneens wordt de mogelijkheid van administratief beroep geopend tegen beschikkingen met betrekking tot verhogingen van een bezoldiging, toekenning van een toelage of beloning, en de weigering om een verhoging, een toelage of een beloning toe te kennen, voor zover de daartoe strekkende beschikkingen mede of uitsluitend op grond van een beoordeling als bedoeld in artikel 15 zijn tot stand gebracht.

  • 4. Op het administratief beroep wordt beslist door het bevoegde gezag.

HOOFDSTUK IV Bezoldiging, uitkeringen en toelagen

§ 1. Bezoldiging, persoonlijke toelage en beloning voor overwerk
Artikel 17

Voor zover niet in of krachtens het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba, de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen en de Eilandenregeling Nederlandse Antillen afwijkende voorschriften worden gegeven, geschiedt de bezoldiging van de ambtenaren overeenkomstig regels, vastgesteld:

  • a.

    bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen, en

  • b.

    bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied.

Artikel 18

Indien de bezoldiging geschiedt overeenkomstig een schaal die verschillende, naar de hoogte van de bedragen opstijgende bezoldigingstreden vertoont, kunnen de regels, bedoeld in het voorgaande artikel, bepalen dat de toekenning van verhogingen van de bezoldiging mede of uitsluitend afhankelijk wordt gemaakt van de inhoud van een beoordeling als bedoeld in artikel 15 en hieromtrent nadere voorschriften bevatten.

Artikel 19
  • 1. Aan de gewone bezoldiging welke voor een ambtenaar geldt kunnen behalve de toelagen en vergoedingen, bedoeld in de artikelen 26, tweede en derde lid, en 27, vijfde lid, ook bijzondere individuele vergoedingen en verhogingen of persoonlijke toelagen met een periodiek karakter worden verbonden. De gronden waarop een zodanige verhoging of toelage kunnen worden toegekend worden in de regels, bedoeld in het eerste lid van artikel 17, bepaald; artikel 18 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20
  • 1. De laagste bezoldiging die ingevolge enige voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen geldende regeling kan worden vastgesteld, is niet lager dan het in overeenkomstige gevallen en voor een overeenkomstig tijdvak van in loondienst verrichte arbeid krachtens de Landsverordening minimumlonen (P.B. 1972, 110) voor enig eilandgebied vastgesteld bedrag van het minimumloon.

Artikel 21

De bezoldiging van een ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd, is gelijk aan de bezoldiging die hij in die functie zou hebben genoten, indien de voor hem geldende werktijd gelijk zou zijn aan de voor zijn functie gebruikelijke volledige werktijd, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit de voor die ambtenaar geldende werktijd en de noemer uit de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd.

Artikel 22

In het geval, bedoeld in het voorgaande artikel, geldt voor de toepassing van de artikelen 18, 19, 20 en 26, tweede en vierde lid, als bezoldiging voor die ambtenaar de bezoldiging die hij in die functie zou hebben genoten, indien de voor hem geldende werktijd gelijk zou zijn aan de voor zijn functie gebruikelijke volledige werktijd.

Artikel 23

De ambtenaar ontvangt over de tijd gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen en opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten geen bezoldiging en aan de bezoldiging eventueel verbonden toelagen en vergoedingen, tenzij hij, na daartoe door het hoofd van dienst in de gelegenheid te zijn gesteld, redenen kan aandragen die zijn verzuim rechtvaardigen.

Artikel 24
  • 1. Aanstelling tot een betrekking, aan welke periodieke verhogingen zijn verbonden, geschiedt als regel op de voor die betrekking vastgestelde laagste bezoldiging, doch in ieder geval op een bedrag, hetwelk in de desbetreffende schaal voorkomt.

  • 2. Ten behoeve van de toekenning der (verdere) periodieke verhogingen kan door het bevoegde gezag een extra diensttijd worden toegekend.

  • 3. Bij overgang naar een andere betrekking in dezelfde schaal van bezoldiging wordt de in de oude betrekking voor toekenning van periodieke verhogingen geldende diensttijd medegeteld voor het bepalen van de bezoldiging en de periodieke verhoging in de nieuwe betrekking.

  • 4. Bij overgang naar een andere betrekking op een gelijke bezoldiging als in de tevoren beklede betrekking genoten, telt de tijd, gedurende welke in laatstbedoelde functie gelijke bezoldiging werd genoten, mede voor de toekenning van de eerstvolgende periodieke verhoging in de nieuwe betrekking.

  • 5. Bij overgang naar een betrekking, aan welke een gelijke eindbezoldiging is verbonden, worden, indien in de vorige betrekking laatstelijk een hogere bezoldiging werd genoten dan de aanvangsbezoldiging van de nieuwe betrekking, al dadelijk zoveel verhogingen toegekend, dat betrokkene niet in bezoldiging achteruitgaat. Eventueel is het vierde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing. Indien een bezoldigingsvooruitgang wordt verkregen, kleiner dan het bedrag der eerstvolgende periodieke verhoging in de oude betrekking, dan telt de voor die verhoging vervulde diensttijd mede voor de toekenning van de eerstvolgende verhoging in de nieuwe betrekking.

  • 6. Ingeval overgang geschiedt naar een betrekking, aan welke een hogere eindbezoldiging is verbonden, wordt de bezoldiging toegekend, welke onmiddellijk gelegen is boven het bedrag, laatstelijk in de lagere rang aan bezoldiging genoten. Indien een bezoldigingsvooruitgang wordt verkregen, gelijk aan het bedrag der eerstvolgende periodieke verhoging in de oude betrekking of minder, dan telt de voor die verhoging vervulde diensttijd mede voor de toekenning van de eerstvolgende verhoging in de nieuwe betrekking.

  • 7. De krachtens de vorige leden toegekende bezoldiging wordt voor de toekenning van verdere periodieke verhogingen beschouwd als te zijn verkregen door gewone periodieke verhogingen, na de daarvoor gevorderde diensttijd.

  • 8. In de aanstellingsbeschikking wordt de datum van de eerste periodieke verhoging bepaald.

  • 9. De dagtekening van ingang van een aanstelling tot hogere rang kan worden gesteld op een tijdstip, voorafgaande aan de dagtekening van de beschikking van bevordering.

  • 10. Voor gevallen, waarin de voorgaande leden van dit artikel niet of niet naar billijkheid voorzien, kan door het bevoegde gezag een bijzondere regeling getroffen worden.

Artikel 25
  • 1. Aan de ambtenaar, aan wie zodanige eisen gesteld worden dat zijn positie of taak een bijzonder karakter draagt, kan de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege een in ieder bijzonder geval vast te stellen toelage toekennen.

  • 2. De toelage wordt bepaald op ten hoogste vijfentwintig ten honderd van de genoten bezoldiging.

Artikel 26
  • 1. Indien een wettelijke regeling continuïteit in de vervulling van een ambt veronderstelt en tot dat ambt niet meer ambtenaren zijn aangesteld, die het geheel of gedeeltelijk kunnen waarnemen, dan wel indien het belang van de dienst dit vordert wordt de daartoe in aanmerking komende ambtenaar door het bevoegde gezag met de tijdelijke waarneming van dat ambt belast, al dan niet met ontheffing uit zijn eigenlijke betrekking.

  • 2. De ambtenaar die overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid is belast met de tijdelijke waarneming van een ambt, dat in belangrijkheid en verantwoordelijkheid aanmerkelijk uitgaat boven het eigenlijke ambt van de ambtenaar, heeft over de tijd der waarneming aanspraak op toekenning door de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege van een toelage boven zijn eigen bezoldiging ten bedrage van het verschil tussen de bezoldiging, welke hij zou genieten, ware hij definitief benoemd in het ambt dat hij waarneemt, en zijn eigen bezoldiging, met inachtneming van de bepalingen betreffende persoonlijke toelage(n) indien de waarneming:

    • a.

      30 dagen of langer onafgebroken heeft geduurd;

    • b.

      in een tijdvak van zes maanden in totaal gedurende 30 dagen of langer heeft geduurd;

    • c.

      in een tijdvak van twaalf maanden in totaal 60 dagen of langer heeft geduurd.

  • 3. Bij tijdelijke waarneming krachtens benoeming van een ander ambt dan in het eerste lid bedoeld, zonder ontheffing uit zijn eigenlijke betrekking kan in bijzondere gevallen ter beoordeling van de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege, boven de toelage in het vorige lid bedoeld een tijdelijke toelage worden toegekend.

  • 4. Indien de ambtenaar tijdens de waarneming voor een verhoging van de bezoldiging in aanmerking komt, wordt hem deze toegekend in zijn schaal. De toelage, bedoeld in het tweede lid, wordt alsdan bepaald op het verschil tussen de bezoldigingstrede die hij door deze verhoging bereikt en de bezoldigingstrede die hij in de bij het door hem waargenomen ambt behorende schaal bereikt zou hebben, indien hem de verhoging daarin zou zijn toegekend. De beoordeling van de betrokken ambtenaar tijdens de waarneming geschiedt naar de wijze van zijn functioneren in het door hem waargenomen ambt.

  • 5. Indien uit de waarneming als in het eerste lid bedoeld voor de ambtenaar als zodanig direct aanwijsbare en op geld waardeerbare schade voortvloeit, wordt hem de geleden schade door de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege vergoed.

Artikel 27
  • 1. Indien het dienstbelang het onvermijdelijk maakt dat aan een ambtenaar werk wordt opgedragen buiten de vastgestelde werktijden, wordt hem op de in dit artikel bepaalde voet door de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege een beloning toegekend, met dien verstande, dat arbeid, welke gedurende korter dan vijftien minuten aansluitend op de normale werktijd wordt verricht, niet als overwerk wordt aangemerkt.

  • 2. Bij het opdragen van overwerk wordt in acht genomen, dat de ambtenaar, behalve in de krachtens artikel 24 van de Arbeidsregeling 2000 (P.B. 2000, no. 67) aangewezen gevallen, slechts bij uitzondering arbeid mag verrichten langer dan gedurende het aantal uren en de tijdvakken, genoemd in artikel 14 van de Arbeidsregeling 2000.

  • 3. De vergoeding voor overwerk wordt in vrije tijd genoten en bestaat uit verlof, gelijk aan het aantal uren overschrijding van de per werkperiode vastgestelde arbeidsduur van een voltijds-werkende vermenigvuldigd met de factor:

    • a.

      2: voor overwerk, verricht op een dienstvrije dag, op een feestdag als bedoeld in het vierde lid van artikel 42, en tussen zondagmorgen zes uur en maandagmorgen zes uur;

    • b.

      1½: voor overwerk, verricht op andere tijdstippen

  • 4. Het verlof wordt zo spoedig mogelijk toegekend, doch in de regel niet later dan in de kalendermaand volgende op die, waarin de overschrijding plaats had, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen van de ambtenaar.

  • 5. Indien naar het oordeel van de betrokken Minister of het betreffende Bestuurscollege het dienstbelang zich bepaaldelijk verzet tegen het geheel of gedeeltelijk toekennen van verlof, wordt in plaats van verlof een vergoeding gedeeltelijk in vrije tijd en gedeeltelijk in geld of een vergoeding geheel in geld toegekend.

  • 6. Een vergoeding gedeeltelijk in vrije tijd en gedeeltelijk in geld als bedoeld in het vijfde lid, bestaat uit:

    • a.

      verlof, gelijk aan het aantal uren overschrijding van de per werkperiode vastgestelde arbeidsduur van een voltijdswerkende; en

    • b.

      een bedrag in geld, dat voor elk uur van de overschrijding, bedoeld onder a, een percentage van de voor de ambtenaar geldende inkomsten per uur bedraagt, te weten:

      • 1.

        100%: voor overwerk, verricht op een dienstvrije dag, op een feestdag als bedoeld in het vierde lid van artikel 42, en tussen zondagmorgen zes uur en maandagmorgen zes uur;

      • 2.

        50%: voor overwerk, verricht op andere tijdstippen.

  • 7. Een vergoeding geheel in geld bestaat uit een bedrag in geld, dat voor elk uur overschrijding van de per werkperiode vastgestelde arbeidsduur van een voltijdswerkende een percentage van de voor de ambtenaar geldende inkomsten per uur bedraagt, te weten:

    • 1.

      100%: voor overwerk, verricht op een dienstvrije dag, op een feestdag als bedoeld in het vierde lid van artikel 42, en tussen zondagmorgen zes uur en maandagmorgen zes uur;

    • 2.

      50%: voor overwerk, verricht op andere tijdstippen.

  • 8. De ambtenaar ontvangt voor dienst verricht ingevolge het voor hem geldende werkrooster op een feestdag als bedoeld in het derde lid voor elk uur dat hij volgens het werkrooster heeft gewerkt, naast zijn inkomen een toelage gelijk aan 100% van zijn uurloon.

  • 9. Geen beloning voor overwerk, berekend per uur en geen toelage als bedoeld in het voorgaande lid worden genoten door ambtenaren:

    • a.

      die een betrekking bekleden, welke hoger wordt bezoldigd dan volgens schaal 9 van het "Bezoldigingslandsbesluit 1998" of volgens daarmede in andere organieke regelingen der bezoldigingen voorkomende overeenkomstige bezoldigingsschalen danwel volgens de schalen, welke daarvoor eventueel in de plaats zullen treden;

    • b.

      die met de leiding van een dienstvak of een onderdeel daarvan zijn belast of die zelfstandig overwerk verrichten;

    • c.

      die zijn belast met de uitoefening van een functie c.q. taak, welke met zich meebrengt, dat zij regelmatig overwerk moeten verrichten.

    Aan de onder a. en b. bedoelde ambtenaren kan voor overwerk een eenmalige vergoeding of een gratificatie en aan de onder c. bedoelde ambtenaren een vaste maandelijkse vergoeding in vrije tijd of, in zeer bijzondere gevallen, in geld worden toegekend, vast te stellen door de desbetreffende minister of het betreffende bestuurscollege, voor wat betreft de maximale hoogte van het bedrag van een zodanige vergoeding in vrije tijd of, in zeer bijzondere gevallen, in geld of gratificatie met inachtneming van het bij of krachtens artikel 75 bepaalde.

  • 10. Als inkomsten, bedoeld in het zesde en zevende lid, worden aangemerkt de bezoldiging, vermeerderd met een eventuele kindertoelage, de bijzondere individuele vergoedingen en de verhogingen en persoonlijke toelagen met een periodiek karakter welke op grond van een organieke regeling van de bezoldiging en ingevolge de artikelen 19 en 26 worden genoten, de continue-toelage en vergoedingen van onkosten daaronder niet begrepen.

Artikel 28

Nadere voorschriften betreffende de uitvoering van de bepalingen van deze paragraaf kunnen worden vastgesteld bij een algemene verordening naar de in artikel 17 gemaakte onderscheidingen.

§ 2. Kinder-, standplaats- en kostwinnerstoelage
Artikel 29
  • 1. Boven en behalve de vastgestelde bezoldiging geniet de ambtenaar voor de ongehuwde kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat beneden de leeftijd van achttien jaar en/of zijn ongehuwde stiefkinderen beneden de leeftijd van achttien jaar, laatstgenoemden voor zover zij geheel ten laste van de ambtenaar komen, een kindertoelage, welke wordt toegekend door of namens het bevoegde gezag.

  • 2. Het vorige lid is eveneens van toepassing op kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar, die deel uitmaken van het gezin van de ambtenaar, die hij geheel als eigen kinderen onderhoudt en opvoedt en die niet door de eigen ouders kunnen worden onderhouden en opgevoed, elk afzonderlijk geval door het bevoegde gezag te beoordelen.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden met kinderen beneden de leeftijd van achttien jaren gelijkgesteld:

    • a.

      kinderen van achttien tot vijf en twintig jaar, wier tijd behoudens in geval van ziekte of vakantie geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs;

    • b.

      kinderen van achttien tot vijf en twintig jaar, die naar het oordeel van het bevoegde gezag ten gevolge van ziekte of gebreken blijvend buiten staat zijn om met arbeid, die voor hun krachten is berekend, een derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd in staat zijn met arbeid te verdienen.

Artikel 30

Aan de ambtenaar kan volgens vastgestelde regelen een standplaats- en een detacheringstoelage worden toegekend.

Artikel 31

Nadere voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 29 en 32 worden vastgesteld:

  • a.

    bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen;

  • b.

    bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied.

Artikel 32

Ten aanzien van de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd wordt in de uitvoeringsvoorschriften, bedoeld in het voorgaande artikel, indien en voor zover daarbij ter vaststelling van de kinder, standplaats, kostwinners en detacheringstoelagen de bezoldiging het uitgangspunt vormt, de overeenkomstig artikel 21 berekende bezoldiging in aanmerking genomen.

§ 3. Bezoldiging in militaire dienst
Artikel 34

De ambtenaar, die als militair in werkelijke dienst is, wordt geacht in zijn burgerlijke betrekking van dienst vrijgesteld te zijn.

Artikel 35

De ambtenaar, die ter vervulling van zijn dienstplicht voor eerste oefening onder de wapenen verblijft, geniet gedurende de daarvoor vastgestelde tijd de aan zijn ambt verbonden inkomsten, verminderd met zijn militaire beloning.

Artikel 36

De ambtenaar die voor herhalingsoefeningen in werkelijke dienst is, behoudt over de tijd van deze dienst het volle genot van de aan zijn ambt verbonden inkomsten.

Artikel 37
  • 1. De ambtenaar, die in verband met oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden verplichte werkelijke dienst verricht, geniet gedurende dertig dagen de volle aan zijn ambt verbonden inkomsten en daarna hetgeen deze meer bedragen dan zijn militaire beloning.

  • 2. Het eerste lid is eerst van toepassing nadat de militair, hetzij vóór, hetzij gedurende de buitengewone omstandigheden de eerste oefening heeft volbracht.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet ten aanzien van de buitengewone dienstplichten, die eerst in werkelijke dienst behoeven te komen na het jaar der lichting, waartoe zij behoren of naar hun leeftijd gerekend kunnen worden te behoren.

Artikel 38

[vervallen]

Artikel 39
  • 1. Op de ambtenaar, die in tijdelijke dienst is aangesteld, zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 34 tot en met 37, slechts van toepassing tot en met de dag, waarop de burgerlijke betrekking zou zijn geëindigd indien hij daaraan niet door de militaire dienst zou zijn onttrokken.

  • 2. De bepalingen van deze paragraaf worden uitgevoerd door de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege.

  • 3. Ten aanzien van de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd wordt ter uitvoering van de bepalingen van deze paragraaf de overeenkomstig artikel 20 berekende bezoldiging in aanmerking genomen.

§ 4. Uitkering bij overlijden
Artikel 40
  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt door de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege aan de langstlevende echtgenoot een som uitgekeerd, gelijk aan drie maal het bedrag van de maandelijkse inkomsten op het tijdstip van overlijden.

  • 2. Indien de overleden ambtenaar op het tijdstip van overlijden niet in actieve dienst is, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan drie maal hetgeen hij als inkomsten zou hebben genoten, indien hij op de eerste der maand van het overlijden in activiteit was geweest.

  • 3. Indien de overleden ambtenaar geen betrekking als bedoeld in het eerste lid nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de kinderen tot wie de ambtenaar in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van een en twintig jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters of overige kinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.

  • 4. Laat de overleden ambtenaar ook geen betrekkingen als in het vorige lid bedoeld na, dan kan het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten der laatste ziekte en der begrafenis, zo de nalatenschap van de overleden ambtenaar voor de betaling dier kosten ontoereikend is.

Artikel 41

[vervallen]

HOOFDSTUK V Dienst- en werktijden

Artikel 42
  • 1. Zoveel mogelijk wordt voor iedere dienst of bedrijf een regeling van de werktijd vastgesteld en bekend gemaakt, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens landsverordeningen, houdende bepalingen tot regeling van de arbeidsduur.

  • 2. Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen, dat deze in verband met de aard der werkzaamheden niet overmatig zij en behoorlijk door rusttijd wordt onderbroken, alsmede, dat op zondag alleen bij onvermijdelijkheid dienst wordt geëist.

  • 3. Bij de regeling van de werktijd en bij haar toepassing wordt voorts ten aanzien van iedere ambtenaar zoveel mogelijk gezorgd, dat hij op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagrust zo weinig mogelijk wordt beperkt. Bij die regeling wordt ernaar gestreefd, dat van de ambtenaar op althans zesentwintig zondagen per jaar geen dienst wordt geëist.

  • 4. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de Nieuwjaarsdag, de datum, vallende na de, op ieder eilandgebied afzonderlijk, gehouden carnavalsoptocht, de Goede Vrijdag, de Christelijke tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de Koning officieel wordt gevierd, de dag waarop de dag van de arbeid (1 mei) officieel wordt gevierd, de Koninkrijksdag (15 december) en iedere dag, die daarenboven bij landsbesluit wordt aangewezen.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde regeling wordt vastgesteld:

    • a.

      bij of krachtens landsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen;

    • b.

      bij of krachtens eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied.

HOOFDSTUK VI Verlof, verlofsbezoldiging en aanspraken in geval van ziekte

Artikel 43

Aan de ambtenaar wordt verlof verleend en verlofsbezoldiging toegekend overeenkomstig de regelen, bij landsverordening gesteld.

Artikel 44

De aanspraken van ambtenaren op vrije geneeskundige behandeling en/of verpleging en, in verband daarmede, vrije overtocht, alsmede de bepaling van de categorie of categorieën van ambtenaren waaraan deze aanspraken toekomen, worden bij of krachtens landsverordening geregeld.

Artikel 45

Aan de ambtenaar, die voor zich zelf of voor zijn gezin terzake van geneeskundige behandeling en/of verpleging in onvermijdelijke uitgaven is vervallen, wordt een tegemoetkoming verleend overeenkomstig de regelen, bij of krachtens landsverordening gesteld.

Artikel 45A
  • 1. Aan de gewezen ambtenaar in vaste of in tijdelijke dienst, wiens dienstverband is geëindigd tijdens de verhindering om arbeid te verrichten door ziekte anders dan bedoeld in de volgende leden, doch vóór het verstrijken van een tijdvak van 12 maanden sedert de aanvang van de verhindering, wordt voor de verdere duur van de arbeidsongeschiktheid, doch uiterlijk tot het tijdstip van eindiging van voormeld tijdvak van 12 maanden, een uitkering toegekend overeenkomende met de verlofsbezoldiging die hij gedurende ziekteverlof zou hebben genoten indien zijn dienstverband niet was geëindigd.

  • 2. Aan de gewezen ambtenaar in vaste dienst, wiens dienstverband is geëindigd tijdens de verhindering om arbeid te verrichten door ziekte of gebreken, welke ontstaan zijn in en door de uitoefening van de dienst en niet aan de schuld of grove nalatigheid van de betrokken ambtenaar is te wijten, doch vóór het verstrijken van een tijdvak van 36 maanden sedert de aanvang van de verhindering, wordt voor de verdere duur van de arbeidsongeschiktheid, doch uiterlijk tot het tijdstip van eindiging van voormeld tijdvak van 36 maanden, een uitkering toegekend overeenkomende met de verlofsbezoldiging die hij gedurende ziekteverlof zou hebben genoten indien zijn dienstverband niet was geëindigd.

  • 3. De gewezen ambtenaar in tijdelijke dienst, wiens dienstverband is geëindigd tijdens de verhindering om arbeid te verrichten door ziekte of gebreken, welke ontstaan zijn in en door uitoefening van de dienst en niet aan de schuld of grove nalatigheid van de betrokken ambtenaar is te wijten, heeft voor de verdere duur van de gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, aanspraak op een maandelijkse uitkering in geld gelijk aan de maandelijkse uitkering in geld, welke op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (P.B. 1966, no. 14) zou zijn genoten indien hij onder de werking van deze landsverordening viel. Bij de vaststelling van de uitkering wordt echter geen rekening gehouden met de loongrenzen genoemd in bedoelde landsverordening, terwijl ingeval van gehele arbeidsongeschiktheid gedurende het tijdvak bedoeld in het eerste lid deze uitkering niet op een lager bedrag mag worden gesteld dan dat, hetwelk zou zijn toegekend krachtens dat lid.

  • 4. De arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, dient te blijken uit een verklaring van de geneeskundige commissie of de geneeskundige, bedoeld in artikel 33 van de Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren (P.B. 1969, no. 44), met overeenkomstige toepassing van de in het vierde, vijfde en zesde lid van dat artikel vastgestelde bepalingen.

  • 5. Op de uitkeringen, welke krachtens de leden 1 en 2 worden genoten, worden eventuele uitkeringen aan pensioen ten laste van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen, of bij wijze van pensioen op grond van de Landsverordening Leeftijdsgrens Ambtenaren (P.B. 1959, no. 126), vermeerderd met de daarop komende duurtetoeslag, in mindering gebracht.

  • 6. Het bepaalde in de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren (P.B. 1986, no. 165) is, gedurende de tijd dat de in de vorige leden bedoelde uitkeringen worden genoten en voorts ingeval van een ongeval in de zin van de Landsverordening Ongevallenverzekering (P.B. 1966, no. 14) zolang de gevolgen van het ongeval dit noodzakelijk maken, van overeenkomstige toepassing op de hiervoor bedoelde gewezen ambtenaren.

  • 7. Aan de nagelaten betrekkingen van de in het derde lid bedoelde gewezen ambtenaar worden de uitkeringen in geld toegekend, welke zouden zijn verleend indien betrokkene onder de werking van de Landsverordening Ongevallenverzekering (P.B. 1966, no. 14) viel, met dien verstande dat bij de vaststelling van de uitkering geen rekening wordt gehouden met de loongrenzen genoemd in bedoelde landsverordening.

HOOFDSTUK VII Verschillende verplichtingen en rechten van de ambtenaar

§ 1. Eed of belofte
Artikel 46
  • 1. De ambtenaar is verplicht bij de aanvaarding van zijn betrekking, bij aanstelling in een andere betrekking of indien hij met de tijdelijke waarneming van een ambt wordt belast, een eed of belofte van zuivering en een ambtseed of belofte af te leggen.

  • 2. De eed of belofte wordt afgelegd in handen van het bevoegde gezag of van een door deze aangewezen hoofd van dienst.

§ 2. Het verrichten van arbeid
Artikel 47
  • 1. De ambtenaar is gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

  • 2. De ambtenaar dient de door de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege voor zijn werkzaamheid of zijn gedrag vastgestelde voorschriften na te komen.

  • 3. Hij behoort zich te onthouden van het bezigen van vloeken en van ruwe of onzedelijke taal.

Artikel 48
  • 1. Aan de ambtenaar kan door of namens de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

  • 2. Hij is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde, welke ten aanzien van het verblijf aldaar door of namens de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege zijn gesteld.

Artikel 49
  • 1. De ambtenaar is verplicht de gehele voor hem geldende werktijd aan de zaken van de overheid te wijden. Het is hem verboden gedurende deze werktijd zich zonder geldige reden te verwijderen van de plaats waar de werkzaamheid moet worden verricht.

  • 2. Het is de ambtenaar verboden gedurende de voor hem geldende werktijd zich bezig te houden met de behartiging van particuliere belangen van zichzelf of van derden.

  • 3. Het is de ambtenaar verboden aan ambtenaren of ander personeel in dienst van de overheid op te dragen of te verzoeken gedurende de voor hen geldende werktijd werkzaamheden te verrichten anders dan ten behoeve van de overheid.

  • 4. Het is de ambtenaar verboden:

    • a.

      gedurende de voor hem geldende werktijd alcoholhoudende dranken te gebruiken of bij zich te hebben;

    • b.

      in de dienstlokalen, -voertuigen en -vaartuigen alcoholhoudende dranken te bewaren.

Artikel 50

Indien de ambtenaar door ziekte of anderszins verhinderd is zijn dienst te verrichten, is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zo tijdig mogelijk mededeling te doen aan het hoofd van dienst of aan een door deze aangewezen ambtenaar, teneinde vertraging of hinder in de dienst zoveel doenlijk te voorkomen.

Artikel 51
  • 1. Indien een persoon, die hetzelfde perceel bewoont als de ambtenaar of ten hoogste veertien dagen tevoren bewoond heeft, lijdende is aan cholera, difterie, gele koorts, pest, pokken (variolae en varioloïdes), roodvonk, febris typhoidea en para-typhus, vlektyphus, of aan een andere bij landsbesluit houdende algemene maatregelen aangewezen ziekte, waarop de algemene bepalingen der verordening, houdende bepalingen ter bestrijding van besmettelijke ziekten (P.B. 1921, no. 66) van toepassing zijn, is het de ambtenaar verboden aan de dienst deel te nemen. De ambtenaar is verplicht bij het waarnemen in het perceel van een ziekte als bedoeld, hiervan ten spoedigste kennis te geven aan het hoofd van dienst.

  • 2. Aan de ambtenaar kan door het hoofd van dienst in geval van ziekten, die voor de omgeving gevaar opleveren, de deelneming aan de dienst worden ontzegd.

  • 3. Het verbod tot deelneming aan de dienst houdt tevens in het verbod tot betreden van dienstlokalen of terreinen.

  • 4. De ambtenaar ontvangt over de tijd, gedurende welke het hem overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is aan de dienst deel te nemen, zijn inkomen.

Artikel 52
  • 1. De ambtenaar is verplicht zo nodig tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht.

  • 2. Hij kan echter niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting heeft plaats gehad, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten, of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij en voorzover naar het oordeel van het bevoegde gezag zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de overheidsdienst noodzakelijk is.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde werkzaamheden worden de ambtenaar opgedragen door of namens de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege.

Artikel 53
  • 1. Behoudens het bepaalde in het derde lid is de ambtenaar, wanneer het belang van de dienst zulks vordert, verplicht, al of niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere betrekking of een andere werkkring te aanvaarden, welke hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen. Deze opdracht gaat uit van het bevoegde gezag.

  • 2. Een andere betrekking of een andere werkkring wordt hem, tenzij in spoedeisende gevallen, niet opgedragen dan nadat hij is gehoord.

  • 3. Aan de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd, kan niet zonder zijn instemming een standplaats buiten het eiland van zijn inwoning of arbeid buiten de voor hem geldende werktijd worden opgedragen.

§ 3. Nevenarbeid
Artikel 54
  • 1. Het is de ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen verboden een uit een eilandskas bezoldigd ambt tegelijk met zijn ambt te bekleden anders dan met machtiging van de Minister onder wie hij ressorteert.

  • 2. Het is de ambtenaar in dienst van een eilandgebied verboden een uit 's Lands kas bezoldigd ambt tegelijk met zijn ambt te bekleden anders dan met machtiging van het betrokken bestuurscollege.

  • 3. Het weigeren van een gevraagde of het intrekken van een reeds verleende machtiging wordt door de bevoegde autoriteit bij een met redenen omkleed besluit ter kennis van de betrokken ambtenaar gebracht.

  • 4. Bij aanvaarding van een ambt als bedoeld in het eerste en tweede lid zonder de vereiste machtiging of voortgezette bekleding daarvan, nadat bedoelde machtiging is ingetrokken, wordt de ambtenaar geacht zijn ontslag te hebben gevraagd, indien aan een schriftelijke aanzegging om het ambt te laten varen geen gevolg wordt gegeven.

Artikel 55
  • 1. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar hetgeen voor hem is bepaald ten aanzien van het aanvaarden van nevenbetrekkingen of het verrichten van nevenwerkzaamheden.

  • 2. Zijn regelen in het belang van de dienst gesteld voor het drijven van nering of handel door de ambtenaar, dan is hij verplicht zich naar die regelen te gedragen.

  • 3. Aan de ambtenaar zal in geen geval toestemming worden verleend een nevenbetrekking te aanvaarden of nevenwerkzaamheden te verrichten of nering dan wel handel te drijven, indien dit:

    • a.

      schadelijk kan zijn voor zijn dienstvervulling;

    • b.

      niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.

  • 4. De regelen overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel worden vastgesteld:

    • a.

      bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen;

    • b.

      bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied.

Artikel 56

Het is de ambtenaar verboden werken, leveringen of dienstverrichtingen welke direct dan wel indirect geheel of gedeeltelijk ten laste van de overheid komen, aan te nemen, zich daarvoor borg te stellen of daaraan, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings deel te hebben.

Artikel 57

Aan de ambtenaren of aan bepaalde groepen van ambtenaren van een bepaalde dienst kan door het bevoegde gezag worden verboden commissaris, bestuurder, vennoot, aandeelhouder of lid te zijn van nader te noemen vennootschappen, stichtingen of verenigingen, welke geregeld in aanraking komen of krachtens haar opzet kunnen komen met de betrokken dienst.

Artikel 57A
  • 1. De ambtenaar, die een besturende, beherende dan wel toezichthoudende functie vervult in een naamloze vennootschap of ander rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, en voor de in die functie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan uit 's Lands kas, indien hij ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen is, of uit de eilandskas, indien hij ambtenaar in dienst van een eilandgebied is, een vergoeding ontvangt, is verplicht die vergoeding in 's Lands kas, respectievelijk in de desbetreffende eilandskas te storten, indien de benoeming in die functie:

    • a.

      heeft plaats gehad door of vanwege het bevoegde gezag of

    • b.

      is voortgevloeid uit een wettelijk voorschrift dan wel uit een overeenkomst welke met instemming van het bevoegde gezag is tot stand gekomen.

  • 2. Het vorige lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ambtenaar, die een nevenfunctie vervult, welke verband houdt met het door hem beklede ambt en hem is opgedragen door het bevoegde gezag en voor de in die functie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan uit 's Lands kas, respectievelijk een eilandskas of de kas van een publiekrechtelijke instelling, een vergoeding ontvangt.

  • 3. Aan de ambtenaar die een functie als bedoeld in het eerste of tweede lid vervult, kan ten laste van 's Lands kas, respectievelijk de desbetreffende eilandskas, een naar redelijkheid vast te stellen vergoeding worden toegekend.

§ 4. Gebruik van overheidsgoederen
Artikel 58
  • 1. Het is de ambtenaar verboden overheidsgoederen te gebruiken ten bate van particuliere belangen van zichzelf of van derden.

  • 2. De ambtenaar mag een vervoermiddel, hetwelk hem door de overheid ten behoeve van de dienst ter beschikking is gesteld, uitsluitend gebruiken voor het door de dienst vereiste vervoer.

  • 3. Onder zodanig vervoer wordt niet verstaan het vervoer van de ambtenaar van en naar zijn woning en naar en van de plaats zijner werkzaamheden.

  • 4. In bijzondere omstandigheden kan de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege tijdelijk dispensatie verlenen van het bepaalde in het derde lid.

§ 5. Verhouding tot derden
Artikel 59
  • 1. Het is de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde aan te nemen, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze gedaan wordt teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.

  • 2. Het is de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde te verzoeken, indien de derde uit de omstandigheden, waaronder het verzoek wordt gedaan, redelijkerwijze moet begrijpen, dat de ambtenaar zich zal laten bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten ingeval het verzoek wordt ingewilligd.

Artikel 60
  • 1. Onder gift wordt mede verstaan de kwijtschelding van een verplichting alsmede het nakomen van een overeenkomst, waardoor de ambtenaar klaarblijkelijk bevoordeeld wordt.

  • 2. Onder belofte wordt mede verstaan verbintenis.

  • 3. Een gift of belofte, gedaan aan de echtgenoot, kinderen of ouders van de ambtenaar, alsmede aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen, waardoor de voor ambtenaar een rechtstreeks financieel voordeel te verwachten is, wordt gelijkgesteld met een gift of belofte aan de ambtenaar zelf.

Artikel 61

De ambtenaar is verplicht terstond aan de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege mededeling te doen, indien door een derde pogingen zijn aangewend om hem door een gift of belofte te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.

§ 6. Geheimhouding
Artikel 62
  • 1. De ambtenaar is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in zijn ambt is ter kennis gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt of hem uitdrukkelijk is opgelegd.

  • 2. De in het vorige lid bedoelde verplichting bestaat niet tegenover hen, aan wie de ambtenaar onmiddellijk of middellijk ondergeschikt is, noch in zover hij door een boven hem gestelde van de verplichting tot geheimhouding is ontheven.

Artikel 63

Het is de ambtenaar verboden misbruik te maken van hetgeen hij in zijn ambt heeft vernomen.

§ 7. Dienstkleding
Artikel 64
  • 1. De ambtenaar is verplicht de dienstkleding en de onderscheidstekenen te dragen, indien en voor zover dat voor hem door het bevoegde gezag voorgeschreven is.

  • 2. Het buiten dienst gekleed gaan in uniform is geoorloofd, behalve bij betogingen, optochten en openbare politieke vergaderingen, tenzij daarvoor door de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege bijzondere vergunning wordt gegeven. Voorts kan, indien daartoe termen aanwezig worden geacht, het dragen van een uniform buiten dienst voor bepaalde categorieën van ambtenaren door de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege worden verboden.

  • 3. Het dragen van dienstkleding of onderscheidingstekenen buiten model is verboden, behoudens door de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege te verlenen ontheffing.

  • 4. De verstrekking van dienstkleding of een vergoeding daarvoor geschiedt overeenkomstig de regelen, welke worden vastgesteld:

    • a.

      bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen;

    • b.

      bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied.

Artikel 65

Het is de ambtenaar verboden bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekenen of in dienst andere uniformkledingstukken te dragen dan die van overheidswege zijn verstrekt of voorgeschreven, en overigens insignes of andere onderscheidingstekenen te dragen, waarvan het dragen verboden is. Dit verbod is niet toepasselijk ten aanzien van vreemde ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het wettig gezag verlof is verleend.

§ 8. Ambts- en dienstwoningen
Artikel 66
  • 1. De ambtenaar is verplicht, indien hem een ambts- of dienstwoning door of namens de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege ter bewoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften, welke daaromtrent zijn gesteld.

  • 2. Hij draagt de onderhoudskosten, welke volgens wettelijke regeling en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij door het bevoegde gezag terzake een afwijkende regeling is vastgesteld.

  • 3. De ambtenaar die een ambts- of dienstwoning bewoont, onthoudt zich van het uitsteken of hijsen van andere dan nationale of oranje vlaggen. Uit het uiterlijk aanzien van de ambt- of dienstwoning of van het daarbij behorende erf mag niet blijken van de politieke gezindheid van de ambtenaar of zijn huisgenoten.

§ 9. Schadeplicht en rekenplicht
Artikel 67

Verplichting tot zekerheidsstelling wordt de ambtenaar niet opgelegd.

Artikel 68
  • 1. De ambtenaar, die als zodanig en zonder terzake rekenplichtig te zijn door onrechtmatige handelingen of door het nalaten van de zorg waartoe hij gehouden is, middellijk of onmiddellijk de overheid schade toebrengt, is verplicht die schade te vergoeden.

  • 2. De vervolging van en het verhaal op de ambtenaar, zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden, geschieden volgens regelen, bij landsverordening vast te stellen.

Artikel 69
  • 1. De rekenplichtige ambtenaar wordt van de verplichting tot aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.

  • 2. Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit aansprakelijkheid voor ondergeschikten, dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van het personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.

Artikel 70

De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd, dat hij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien gedurende die tijd zijn betrekking wordt waargenomen krachtens aanwijzing door het bevoegde gezag.

Artikel 71

De artikelen van deze paragraaf vinden slechts toepassing voor zover de Comptabiliteitslandsverordening (P.B. 1953, no. 1) en de Landsverordening Algemene Rekenkamer Nederlandse Antillen (P.B. 1956, no. 35) niet anders bepalen.

§ 10. Schadeloosstellingen
Artikel 72

Aan de ambtenaar, die door het bevoegde gezag naar een andere standplaats wordt overgeplaatst of in zijn standplaats ten behoeve van de dienst verplicht wordt van woning te veranderen, wordt een vergoeding verleend, met inachtneming van de daaromtrent gestelde regelen, welke worden vastgesteld:

  • a.

    bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen;

  • b.

    bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied.

Artikel 73
  • 1. De ambtenaar heeft bij dienstreizen recht op vergoeding wegens reis- en verblijfkosten en op verzekering tegen vliegrisico's.

  • 2. De vergoeding wegens reiskosten wordt niet genoten indien vrije overtocht is verleend.

  • 3. Regelen betreffende toekenning van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wegens verblijfkosten en die betreffende de hiervoor bedoelde verzekering worden vastgesteld:

    • a.

      bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen;

    • b.

      bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied.

  • 4. De opdracht tot de dienstreis gaat uit van het bevoegde gezag of van de daartoe bevoegde functionarissen. De ambtenaar is verplicht een hem opgedragen dienstreis te aanvaarden.

Artikel 74

Door het bevoegde gezag kan worden bepaald, in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zal worden verleend.

§ 11. Beloningen en andere bijzondere eenmalige toelagen.
Artikel 75
  • 1. De ambtenaar kan wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting door het bevoegde gezag worden beloond.

  • 2. De beloningen zijn:

    • a.

      tevredenheidsbetuiging;

    • b.

      gratificatie;

    • c.

      bevordering;

    • d.

      eenvoudige geldelijke beloning.

  • 3. De gratificatie bedraagt in een kalenderjaar niet meer dan een bedrag, vast te stellen:

    • a.

      bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen, en

    • b.

      bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied.

  • 4. De eenvoudige geldelijke beloning gaat een bedrag, gelijk aan tien procent (10%) van de aanvangsbezoldiging, behorende bij schaal 1 van een overzicht van bezoldigingsschalen zoals vastgesteld bij het bezoldigingslandsbesluit bedoeld in artikel 17, eerste lid onder a, niet te boven en kan ten hoogste tweemaal per kalenderjaar aan dezelfde ambtenaar worden toegekend.

  • 5. Ten aanzien van de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd wordt ter uitvoering van de bepalingen van dit artikel de bezoldiging in aanmerking genomen die hij in die functie zou hebben genoten, indien de voor hem geldende werktijd gelijk zou zijn aan de voor zijn functie gebruikelijke volledige werktijd.

Artikel 75a

Indien het naar het oordeel van het bevoegde gezag van groot algemeen belang is dat een bepaalde vacante betrekking zonder uitstel wordt bezet of dat een betrekking door de ambtenaar die haar bezet niet wordt opgegeven, kan een eenmalige uitkering worden toegekend aan de persoon die bereid is de bedoelde betrekking gedurende een bepaald, in de beschikking waarbij de uitkering wordt toegekend als voorwaarde voor de toekenning aan te duiden tijdvak te gaan bezetten, onderscheidenlijk niet op te geven. Aan de toekenning kunnen ook andere voorwaarden, verband houdende met de betreffende betrekking en de wijze waarop zij wordt uitgeoefend worden verbonden. Nadere regels aangaande de hoogte van de uitkering, de voorwaarden waaronder zij kan worden toegekend en de gevallen waarin zij geheel of gedeeltelijk niet wordt uitbetaald dan wel teruggevorderd, worden vastgesteld:

  • a.

    bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen, en

  • b.

    bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied.

§ 12. Studieopdracht
Artikel 76
  • 1. Aan de ambtenaar kan door het bevoegde gezag een studieopdracht naar het buitenland worden verstrekt. De ambtenaar die in volledige werktijd in zijn functie werkzaam is, is verplicht een studieopdracht van een duur van ten hoogste zes maanden te aanvaarden. Aan de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd, kan een dergelijke studieopdracht, en aan iedere ambtenaar kan een studieopdracht welke de duur van zes maanden overschrijdt niet zonder zijn instemming worden gegeven.

  • 2. Gedurende een studieopdracht wordt de ambtenaar op non-activiteit gesteld. Hem worden zodanige inkomsten toegekend, dat hij gedurende de studieopdracht op dezelfde wijze in zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin kan voorzien als ware hij in actieve dienst gebleven; voorts worden zodanige voorzieningen getroffen, dat de ambtenaar van bedoelde opdracht geen nadelen ondervindt. De ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd, maar die met de verlening van een studie-opdracht heeft ingestemd, wordt voor de duur van die opdracht in volledige werktijd aangesteld; bij de toekenning van inkomsten als bedoeld in dit lid wordt een betrekking in volledige werktijd als uitgangspunt genomen.

  • 3. In de beschikking, waarbij een studieopdracht wordt verleend, wordt bepaald of de tijd gedurende welke die opdracht wordt vervuld al dan niet:

    • a.

      volledig in aanmerking komt als diensttijd, zowel voor de beoordeling der pensioenaanspraken als voor de regelen van het pensioen;

    • b.

      aangemerkt wordt als tijd gedurende welke geen werkelijke dienst wordt verricht in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren;.

    • c.

      geldig is als diensttijd voor de toekenning van periodieke verhoging van bezoldiging.

§ 13. Andere verplichtingen en rechten
Artikel 77

Terzake van niet naleving van bepalingen, welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

Artikel 78

Indien schriftelijk klachten, de ambtenaar betreffende, bij het bevoegde gezag of het hoofd van dienst inkomen, wordt de ambtenaar zo spoedig mogelijk in de gelegenheid gesteld daarvan kennis te nemen en is hij desgevorderd verplicht, de desbetreffende stukken voor "gezien" te tekenen. Hij is bevoegd zijn oordeel over de inhoud daarvan zowel mondeling als schriftelijk te geven.

Artikel 79
  • 1. In strijd met een regeling, door het bevoegde gezag getroffen, worden de ambtenaar geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

  • 2. Het bevoegde gezag dat een algemene regeling vaststelde, is niet bevoegd voor een bepaald geval ten nadele van de ambtenaar daarvan af te wijken, tenzij de regeling afwijking voorbehoudt.

Artikel 80

Het verlenen van overtocht ten laste van de overheid of het toekennen van vergoeding van overtochtskosten geschiedt overeenkomstig de daarvoor bij landsverordening vastgestelde regelen.

Artikel 81

Voorschriften betreffende de overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar worden vastgesteld:

  • a.

    bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen;

  • b.

    bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied.

HOOFDSTUK VIII Disciplinaire straffen

Artikel 82
  • 1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt, of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.

  • 2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

  • 3. Een strafvervolging wegens een feit dat mede een plichtsverzuim inhoudt, sluit een disciplinaire strafoplegging wegens datzelfde feit niet uit.

Artikel 83
  • 1. De disciplinaire straffen, welke kunnen worden toegepast zijn:

    • a.

      schriftelijke berisping;

    • b.

      buitengewone dienst op andere dagen dan de zondag en de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen, zonder de ingevolge artikel 27 voor overwerk toe te kennen beloning of tegen een lagere beloning dan deze;

    • c.

      geldboete;

    • d.

      inhouding, geheel of gedeeltelijk, van inkomen;

    • e.

      terugzetting naar een lagere bezoldigingstrede;

    • f.

      uitsluiting van bevordering;

    • g.

      terugzetting in rang, al of niet voor een bepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;

    • h.

      schorsing voor een bepaalde tijd met inhouding, geheel of gedeeltelijk, van inkomen;

    • i.

      ontslag.

  • 2. Ten aanzien van de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de eilandgebieden kan bij een algemene verordening als bedoeld in het vierde lid van artikel 15, naar de in dat artikellid bedoelde onderscheidingen, de bevoegdheid tot het opleggen van de in het voorgaande lid onder de letters a tot en met g genoemde straffen aan in die verordening aangewezen functionarissen worden overgedragen.

  • 3. De toepassing van de in het eerste lid onder b, c, d, e, f en g genoemde straffen geschiedt met inachtneming van het navolgende:

    • 1.

      buitengewone dienst wordt opgelegd voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag al of niet in aansluiting op de diensttijd;

    • 2.

      geldboete bedraagt ten minste vijf procent (5%) en ten hoogste vijftig procent (50%) van de aanvangsbezoldiging, behorende bij schaal 1 van een overzicht van bezoldigingsschalen zoals vastgesteld bij het bezoldigingslandsbesluit bedoeld in artikel 17, eerste lid onder a, afgerond tot het naast-hogere bedrag in volle guldens;

    • 3.

      inhouding van inkomen geschiedt tot een bedrag van ten hoogste een maand inkomen;

    • 4.

      terugzetting in bezoldiging geschiedt voor ten hoogste twee bezoldigingstreden;

    • 5.

      uitsluiting van bevordering geschiedt voor niet langer dan vier jaren;

    • 6.

      terugzetting in rang bestaat in het overbrengen van de gestrafte naar de onmiddellijk lagere rang met of zonder vermindering van zijn bezoldiging tot de aan die rang verbonden bezoldiging;

    • 7.

      schorsing geschiedt voor ten hoogste zes maanden.

  • 4. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien betrokkene zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn, welke die van twee jaren niet te boven mag gaan, niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden. De voorwaarden mogen de godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.

  • 5. Dezelfde functionaris, die over de voorwaardelijke strafopschorting bedoeld in het vorige lid heeft beslist, kan, indien betrokkene zich binnen de bepaalde proeftijd wederom aan een plichtsverzuim als in het vorige lid bedoeld schuldig maakt of zich niet houdt aan de eventueel gestelde bijzondere voorwaarden, gelasten dat de opgeschorte straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.

  • 6. Ten aanzien van de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd wordt ter uitvoering van de bepalingen van dit artikel de bezoldiging in aanmerking genomen die hij in die functie zou hebben genoten, indien de voor hem geldende werktijd gelijk zou zijn aan de voor zijn functie gebruikelijke volledige werktijd.

Artikel 83a
  • 1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Regeling Ambtenaren-rechtspraak 1951 (P.B. 1951, 134), wordt zo mogelijk in het dienstgebouw of de werkplaats waar de ambtenaar zijn dienst verricht tegen gedagtekend en door hem ondertekend ontvangstbewijs ter hand gesteld.

  • 2. Indien de ambtenaar niet in het dienstgebouw of op de werkplaats aanwezig is, wordt de mededeling aan zijn woon- of verblijfplaats tegen gedagtekend en door de ontvanger ondertekend ontvangstbewijs afgegeven aan de betrokkene of aan een van zijn huisgenoten. Indien degene die met de afgifte van de mededeling belast is noch de ambtenaar, noch iemand van diens huisgenoten aantreft, of indien degene die hij aantreft weigert het stuk in ontvangst te nemen of het ontvangstbewijs te ondertekenen, wordt het bij aangetekende post aan zijn woon- of verblijfplaats gezonden.

  • 3. In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, wordt de betrokken ambtenaar geacht met de mededeling bekend te zijn geworden op de dag van de afgifte aan zijn woon- of verblijfplaats, onderscheidenlijk op de dag waarop het door de postdienst aan die woon- of verblijfplaats is bezorgd of aangeboden.

Artikel 84
  • 1. De straf wordt niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich, ter keuze van de tot het opleggen van straffen bevoegden, mondeling of schriftelijk, binnen zeven dagen tegenover deze te verantwoorden. Bij zijn verantwoording mag de ambtenaar van de hulp van anderen gebruik maken.

  • 2. Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding der redenen, melding gemaakt.

  • 3. Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en degene, van wiens hulp hij bij zijn verantwoording gebruik maakt, in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden, welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben, met uitzondering echter van de stukken tegen welker kennisneming het openbaar belang zich bepaaldelijk verzet.

  • 4. De strafoplegging moet schriftelijk geschieden en is met redenen omkleed.

  • 5. De tot het opleggen van straffen bevoegden geven aan de gestrafte onverwijld kennis van de strafoplegging door toezending van een afschrift van het desbetreffend besluit. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 83a zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Indien de strafoplegging plaats vindt door de krachtens het tweede lid van artikel 83 aangewezenen, wordt in het besluit tot strafoplegging tevens medegedeeld, dat binnen veertien dagen na ontvangst daarvan bij de betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege schriftelijk beroep van betrokkene onder aanvoering van gronden open staat, tenzij die Minister of dat bestuurscollege ingevolge het tweede lid van artikel 83 is aangewezen. De betrokken Minister of het betreffende bestuurscollege is verplicht binnen drie maanden na de dag waarop de ambtenaar in beroep is gekomen, deze een met redenen omklede beslissing toe te zenden.

Artikel 85
  • 1. De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.

  • 2. Indien tot onmiddellijke tenuitvoerlegging van de straf van buitengewone dienst is overgegaan en deze straf na ingesteld beroep niet wordt gehandhaafd, wordt de tijd, gedurende welke buitengewone dienst is verricht, aangemerkt als diensttijd gedurende welke opgedragen werk na de vastgestelde werktijden is verricht en wordt aan de hand van de terzake geldende voorschriften een beloning voor overwerk toegekend.

Artikel 86
  • 1. Terzake van een gedraging als bedoeld in artikel 82 kan slechts één disciplinaire straf worden opgelegd.

  • 2. De ambtenaar die zich aan meerdere op zich zelf staande gedragingen als bedoeld in artikel 82 schuldig maakt, kan terzake elk dier gedragingen afzonderlijk en zonder vermindering disciplinair worden gestraft.

HOOFDSTUK IX Schorsing en ontslag

Artikel 87

Onverminderd het bepaalde in artikel 82 kan de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt:

  • a.

    wanneer er een strafrechtelijke vervolging terzake van misdrijf tegen hem wordt ingesteld;

  • b.

    wanneer hem door het bevoegde gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;

  • c.

    in andere gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.

Artikel 88
  • 1. De ambtenaar is van rechtswege in zijn ambt geschorst, indien hij:

    • a.

      zich in verzekerde bewaring bevindt;

    • b.

      in een krankzinnigengesticht wordt verpleegd.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid wordt de ambtenaar, die in een krankzinnigengesticht wordt verpleegd, ziekteverlof verleend krachtens de terzake bestaande regelingen.

Artikel 89
  • 1. Tijdens de schorsing ingevolge artikel 87, onder a, of ingevolge artikel 88, eerste lid onder a, wordt het inkomen voor één derde gedeelte ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag, plaatsvinden. Het niet ingehouden gedeelte van het inkomen kan aan anderen dan aan de ambtenaar worden uitbetaald.

  • 2. Tijdens de schorsing ingevolge artikel 87, onder b, kan tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag het inkomen geheel of gedeeltelijk worden ingehouden. Van bedoelde datum van ingang van het ontslag af wordt het inkomen geheel ingehouden. Het niet ingehouden gedeelte van het inkomen kan aan anderen dan aan de ambtenaar worden uitbetaald.

  • 3. Het ingevolge het eerste lid ingehouden inkomen wordt alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.

  • 4. Het ingevolge het tweede lid ingehouden inkomen wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.

Artikel 90
  • 1. Ontslag wordt gegeven door het tot het benoemen tot het ambt bevoegde gezag. Het wordt schriftelijk verleend. De ontslagbeschikking vermeldt de dag van ingang van het ontslag dan wel een aanduiding van die dag.

  • 2. Bij ongevraagd ontslag wordt de ambtenaar, behoudens het bepaalde in artikel 92, de reden van het ontslag schriftelijk medegedeeld.

Artikel 91
  • 1. Aan de ambtenaar wordt op zijn verzoek eervol ontslag verleend.

  • 2. Tenzij overeenkomstig het verzoek van de ambtenaar zelf of om dringende redenen van openbaar belang, wordt dit ontslag niet verleend met ingang van een dag, vroeger dan één maand of later dan drie maanden na die dag, waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.

  • 3. Is een strafvervolging tegen de ambtenaar aanhangig of wordt overwogen hem in aanmerking te brengen voor een disciplinaire straf, dan kan het nemen van een beslissing op het verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.

Artikel 92
  • 1. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, die blijkens zijn benoeming voor een bepaalde tijd of voor een proeftijd is benoemd, wordt, tenzij het tegendeel blijkt, geacht eervol ontslag te zijn verleend, zodra die tijd is verstreken.

  • 2. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, die voor onbepaalde tijd is benoemd, kan eervol ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen:

    • a.

      van drie maanden ingeval de betrokkene bij het begin van de opzeggingstermijn laatstelijk ten minste twaalf maanden onafgebroken in dienst was;

    • b.

      van twee maanden ingeval de betrokkene bij het begin van de opzeggingstermijn laatstelijk zes maanden of langer, doch korter dan twaalf maanden, onafgebroken in dienst was;

    • c.

      van één maand ingeval de betrokkene bij het begin van de opzeggingstermijn laatstelijk korter dan zes maanden onafgebroken in dienst was.

  • 3. Over de tijd, welke aan de in het tweede lid bedoelde opzeggingstermijn mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van het inkomen.

  • 4. Op doorbetaling van het inkomen bestaat niet langer aanspraak indien de ambtenaar:

    • a.

      gedurende de opzeggingstermijn uit eigen beweging de actieve dienst verlaat;

    • b.

      gedurende de opzeggingstermijn zonder de vereiste toestemming een andere betrekking aanvaardt.

  • 5. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst als bedoeld in het eerste lid kan eervol ontslag worden verleend met ingang van de dag, gelegen binnen de bepaalde tijd of de proeftijd. In dat geval vindt het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 93

Aan de ambtenaar wordt wegens het bereiken van een bepaalde leeftijd eervol ontslag verleend overeenkomstig de regelen bij landsverordening gesteld.

Artikel 94
  • 1. Aan de ambtenaar kan eervol ontslag worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking, wegens verandering in de inrichting van de dienst of het bedrijf, waar hij werkzaam is, hetzij van twee of meer diensten of bedrijven, of wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten.

  • 2. Wanneer één van de in het eerste lid genoemde gevallen zich voordoet, wordt de betrokken ambtenaar, tegelijk met het verlenen van ontslag krachtens evengenoemd lid, door het bevoegd gezag bij landsbesluit respectievelijk eilandsbesluit ter beschikking gesteld van het Mobiliteitscentrum, bedoeld in het derde lid.

  • 3. Er is een Mobiliteitscentrum. Het Mobiliteitscentrum onderzoekt en evalueert ten aanzien van de hem ter beschikking gestelde ambtenaren wie van hen in aanmerking komt voor respectievelijk:

    • a.

      herplaatsing binnen de openbare dienst zonder om- of bijscholing;

    • b.

      om- of bijscholing ter herplaatsing binnen de openbare dienst;

    • c.

      om- of bijscholing in verband met mogelijke plaatsing in de particuliere sector.

    Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld omtrent het beheer en de inrichting van het Mobiliteitscentrum en worden nadere regels gesteld omtrent zijn in de vorige volzin genoemde taakstelling.

  • 4. Voor zover de ambtenaar voor om- of bijscholing in aanmerking komt, geschiedt dit onder toezicht van het Mobiliteitscentrum. De ambtenaar is verplicht zich te houden aan de aanwijzingen die hem in dit kader door het Mobiliteitscentrum worden verstrekt. Het Mobiliteitscentrum stelt het bevoegd gezag binnen de voor de ambtenaar geldende opzegtermijn in kennis van het resultaat van de door hem verrichte onderzoeken en evaluaties.

  • 5. Gedurende de voor de ambtenaar geldende opzegtermijn blijven de voor ambtenaren geldende en nader vast te stellen wettelijke regelingen en voorschriften onverkort op hem van toepassing. De terbeschikkingstelling eindigt met ingang van de dag volgend op de dag waarop de voor de ambtenaar geldende opzegtermijn eindigt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 10 tot en met 14 van de Wachtgeldregeling overheidsdienaren (P.B. 1986, no. 83).

  • 6. In de gevallen, dat door het bevoegd gezag wordt overgegaan tot toepassing van het eerste lid, geschiedt het ontslag van de in vaste dienst aangestelde ambtenaar, met uitzondering van het ontslag wegens opheffing van de betrekking, zoveel mogelijk in de volgende rangorde:

    • a.

      zij die zulks wensen;

    • b.

      zij die pensioengerechtigd zijn, waarbij degenen die niet reeds gedurende zes maanden of langer kostwinner zijn van een gezin of van de betrekkingen, bedoeld in de tweede volzin van artikel 40, derde lid, vóór degenen die dit wèl zijn, en binnen deze beide groepen ouderen in leeftijd vóór jongeren gaan;

    • c.

      zij die op de voet van de bepalingen van het West-Indisch Uitzendingsbesluit 1925 of het West-Indisch Detacheringsbesluit 1930 werden uitgezonden;

    • d.

      zij die de leeftijd van dertig jaren nog niet hebben overschreden en niet reeds gedurende zes maanden of langer kostwinner zijn van een gezin of van de betrekkingen, bedoeld in de tweede volzin van artikel 40, derde lid, te beginnen met degenen die de minste dienstjaren hebben;

    • e.

      zij die de minste dienstjaren hebben.

    Onder dienstjaren wordt verstaan de tijd in dienst van de Nederlandse Antillen of de eilandgebieden doorgebracht, ongeacht of gedurende deze tijd een functie in een volledige of in een kortere werktijd is bekleed.

  • 7. Wanneer het dienstbelang zulks vordert, kan bij verlening van ontslag worden afgeweken van de rangorde, genoemd in het vorige lid, met dien verstande dat, indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aanleiding geeft, deze geschiedt op basis van een door het bevoegd gezag vastgesteld plan, dat aan de betrokken ambtenaren kenbaar wordt gemaakt.

  • 8. Wanneer krachtens het eerste lid ontslag wordt verleend aan een ambtenaar in tijdelijke dienst, die daaraan geen aanspraak op wachtgeld ontleent, wordt een opzeggingstermijn in acht genomen als aangegeven in het tweede lid van artikel 92. Het derde en vierde lid van even-bedoeld artikel zijn alsdan van toepassing. In alle andere gevallen, waarin krachtens het eerste lid ontslag wordt verleend, wordt een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen.

Artikel 95

[vervallen]

Artikel 96

[vervallen]

Artikel 97
  • 1. Aan de ambtenaar kan eervol ontslag verleend worden op grond van gebleken revolutionaire gezindheid.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan voorts ontslag worden verleend aan de ambtenaar, die lid is van een vereniging, waarvan de Gouverneur, de Raad van Advies gehoord, verklaard heeft, dat zij om de doeleinden die zij nastreeft, of de middelen die zij aanwendt de behoorlijke vervulling van zijn plicht als ambtenaar kan in gevaar brengen of schaden, of die op enigerlei wijze medewerking of steun verleent aan een zodanige vereniging of aan van haar uitgaande actie.

Artikel 98
  • 1. Buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, kan de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van:

    • a.

      verlies van een vereiste bij de aanstelling voor de benoembaarheid gesteld, tenzij het vereiste alleen bij de aanvaarding van het ambt geldt;

    • b.

      staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • c.

      toepassing van lijfsdwang wegens schulden, krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • d.

      onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

    • e.

      blijvende ongeschiktheid voor de vervulling van zijn ambt als gevolg van een ziekte of gebrek;.

    • f.

      onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;

    • g.

      het niet behaald hebben van het (de) diploma('s) bedoeld in artikel 5, vijfde lid;

    • h.

      het willekeurig verbreken van het dienstverband door de ambtenaar.

  • 2. Behalve in het geval onder d van het eerste lid bedoeld wordt een ontslag op grond van dit artikel steeds eervol verleend. Het kan niet vroeger ingaan dan de dag, volgende op die, waarop de reden voor het ontslag voor het eerst geconstateerd en in de gevallen bedoeld in het eerste lid onder a, e, f en g tevens door of namens het bevoegde gezag aan de betrokkene is medegedeeld.

  • 3. Het ontslag op de in onderdeel e van het eerste lid bedoelde grond wordt eerst verleend, nadat ter zake van de ongeschiktheid een geneeskundig onderzoek is ingesteld.

  • 4. Het geneeskundig onderzoek, in het voorgaande lid voorgeschreven, geschiedt in de Nederlandse Antillen door de geneeskundige commissie, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel a, van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren, en in andere gevallen door een of meer geneeskundigen, aan te wijzen door de Gouverneur. De nadere regels, bedoeld in het vierde lid van het laatstgenoemde artikel, zijn van toepassing.

Artikel 99

Aan gewezen ambtenaren, aan wie eervol ontslag is verleend wegens opheffing hunner betrekking of wegens verandering van inrichting van de dienst of het bedrijf, waarbij zij werkzaam zijn, hetzij van twee of meer diensten en/of bedrijven, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten, wordt een wachtgeld toegekend volgens de daarvoor bij landsverordening gestelde bepalingen. Geen wachtgeld of een lager wachtgeldbedrag kan worden toegekend aan de ambtenaar die door het bevoegd gezag voor een andere, mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden, passende functie in aanmerking is gebracht, doch geweigerd heeft deze te aanvaarden dan wel die onbemiddelbaar is gebleken door eigen schuld of toedoen.

Artikel 100

[vervallen]

HOOFDSTUK X Georganiseerd overleg

[vervallen]

Artikel 101

[vervallen]

Artikel 102

[vervallen]

Artikel 103

[vervallen]

Artikel 104

[vervallen]

Artikel 105

[vervallen]

Artikel 106

[vervallen]

Artikel 107

[vervallen]

Artikel 108

[vervallen]

Artikel 109

[vervallen]

HOOFDSTUK XI Inhouding, beslag en korting

§ 1. Algemeen
Artikel 110
  • 1. Onder bezoldiging wordt in dit hoofdstuk verstaan het geldsbedrag, dat een ambtenaar tijdens zijn ambtsbetrekking ter beloning van de door hem bewezen diensten, onder welke benaming ook, geniet, na aftrek van hetgeen hem in mindering wordt gebracht voor verhaal van pensioenbijdragen.

  • 2. Onder bezoldiging is in dit hoofdstuk wachtgeld begrepen.

  • 3. Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt een ter beschikking van een eilandgebied gestelde ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen geacht in dienst van dat eilandgebied te zijn.

§ 2. Inhouding
Artikel 111
  • 1. Op de door de overheid en de openbare lichamen verschuldigde bezoldigingen kan worden ingehouden, hetgeen de ambtenaar aan hen zelf verschuldigd is.

  • 2. Belastingen en retributies worden geacht ten deze tevens verschuldigd te zijn aan het lichaam, met de invordering belast.

§ 3. Beslag
Artikel 112

Ten aanzien van een op een bezoldiging gelegd beslag, gelden de bepalingen van het gemene recht.

§ 4. Korting
Artikel 113
  • 1. De overheid kan op de door haar verschuldigde bezoldigingen ten behoeve van schuldeisers van de ambtenaar kortingen toepassen voor vorderingen mits deze door de ambtenaar, naar aanleiding van het verzoek om de korting toe te passen, schriftelijk worden erkend.

  • 2. Als door de ambtenaar erkend gelden mede de vorderingen, waarvan het bestaan blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of van een authentieke akte in executoriale vorm.

§ 5. Beperkingen
Artikel 114
  • 1. Bezoldigingen zijn voor inhouden, beslag of korting vatbaar voor één derde gedeelte.

  • 2. Deze beperking geldt evenwel niet ten aanzien van inhouding, beslag of korting:

    • a.

      tot verhaal van onderhoudsgelden waarvan de verplichting tot betaling bij rechterlijke uitspraak is opgelegd;

    • b.

      terzake van een disciplinaire strafoplegging;

    • c.

      tot verhaal van een boete door de strafrechter of een bijzonder gerecht opgelegd;

    • d.

      tot verhaal van vergoeding van schade, door de ambtenaar in verband met de uitoefening van de dienst aan de overheid toegebracht door onrechtmatige handelingen of door het nalaten van de zorg waartoe hij gehouden is.

  • 3. Bezoldigingen zijn tot de helft vatbaar voor inhouding, beslag en korting, tot verhaal van hetgeen op de bezoldiging is vooruitbetaald, voorgeschoten of te veel betaald.

§ 6. Faillissement
Artikel 115
  • 1. In geval van faillissement van de ambtenaar wordt het gedeelte van de bezoldiging, hetwelk ingevolge beschikking van de rechter-commissaris niet aan de gefailleerde behoeft te worden uitgekeerd, gekort ten behoeve van de curator, voor zover daarop geen inhouding heeft plaats gehad.

  • 2. Faillissement van de ambtenaar en hem verleende surséance van betaling sluiten overigens korting uit.

§ 7. Samenloop
Artikel 116

In geval van samenloop van inhouding, beslag en korting, zal, ongeacht in welke tijdsorde zij plaats hebben, het vatbare gedeelte van de bezoldiging eerst worden ingehouden; van het overblijvende zal ten hoogste één vierde geacht worden beslagen te zijn en van het alsdan overblijvende zal ten hoogste één vierde kunnen worden gekort.

§ 8. Verdeling
Artikel 117
  • 1. Indien een ingehouden, in beslag genomen of gekort bedrag tussen meer dan een schuldeiser moet worden verdeeld, geschiedt de verdeling naar evenredigheid der vorderingen, voorzover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de andere.

  • 2. Indien naast vorderingen, voor welke de beperkingen van artikel 114, eerste lid niet gelden, ook andere in de verdeling moeten worden begrepen, wordt eerst het in artikel 114, eerste lid, bepaalde deel van dit bedrag onder alle schuldeisers zonder onderscheid verdeeld.

§ 9. Overdracht en inpandgeving
Artikel 118
  • 1. Overdracht of inpandgeving, waardoor de ambtenaar enig recht op bezoldiging aan een derde toekent, is slechts geldig, indien zij geschiedt met goedkeuring van de overheid, die hem de bezoldiging toegekend heeft.

  • 2. Zij is slechts geldig tot ten hoogste één derde gedeelte van de bezoldiging.

  • 3. Zij kan slechts geschieden bij hetzij authentieke akte, hetzij onderhandse in tweevoud opgemaakte akte, mits deze laatste geregistreerd is en geheel geschreven is met de hand van de ambtenaar die zelve ondertekend heeft of daaronder door deze geschreven is een goedkeuring, houdende voluitgeschreven in letters het overgedragen of in pand gegeven bedrag of gedeelte van zijn bezoldiging.

  • 4. Een afschrift van de authentieke akte dan wel een der dubbelen van de onderhandse akte moet bij de in het eerste lid bedoelde overheid worden ingeleverd.

§ 10 Verjaring van vorderingen
Artikel 118a

Tenzij in bijzondere wetgeving anders is bepaald, verjaren rechtsvorderingen ter zake van bezoldiging, pensioenen en andere geldelijke aanspraken, verschuldigd krachtens een rechtsverhouding waarop dit hoofdstuk van toepassing of van overeenkomstige toepassing is, door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De artikelen 316 tot en met 323 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing.

HOOFDSTUK XII Bijzondere voorzieningen

Artikel 119
  • 1. Aan een ambtenaar, die krachtens benoeming door de Gouverneur in openbare dienst hier te lande werkzaam zijnde, tot een door de Koning of de Staten te begeven openbare betrekking hier te lande wordt benoemd, wordt door de Gouverneur met ingang van de dag van de aanvaarding van de nieuwe betrekking eervol ontslag verleend.

  • 2. Aan een ambtenaar, die krachtens benoeming door de eilandsraad of het bestuurscollege in openbare dienst hier te lande werkzaam zijnde, tot een door de Koning of de Staten te begeven openbare betrekking hier te lande wordt benoemd, wordt door de eilandsraad c.q. het bestuurscollege met ingang van de dag van de aanvaarding van de nieuwe betrekking eervol ontslag verleend.

Artikel 120

Op de door de Koning benoemde ambtenaren zijn van toepassing de artikelen 3, 4, 14, 17, 21, 22, 23, 29, 40, 41, 43, 45, 51, 66, 72, 73, 74, 80 en 119. Mede zijn op deze ambtenaren van toepassing paragraaf 9 van hoofdstuk VII, en de hoofdstukken XI en XIII. De toepassing van de artikelen 111, eerste lid, 113, eerste lid, 114, eerste lid, en 118, eerste lid, geschiedt door de Gouverneur.

HOOFDSTUK XIII Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 121

Deze landsverordening treedt in werking op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip, dat voor de onderscheiden artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan zijn.

Artikel 122
  • 1. Alle op het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening bestaande besluiten en beschikkingen houdende algemeen verbindende voorschriften in de zin van artikel 35, lid 1 van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (P.B. 1951, no. 134) blijven, voor zover zij of daarin voorkomende bepalingen niet in strijd zijn met deze landsverordening, van kracht totdat zij overeenkomstig de voorschriften der Staatsregeling van de Nederlandse Antillen en van deze landsverordening zijn vervangen.

  • 2. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening bestaande toestemmingen en vergunningen aan ambtenaren en verleende kortingen blijven gehandhaafd totdat zij ingetrokken worden door de autoriteit, die ingevolge deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften zodanige toestemmingen, vergunningen of kortingen kan verlenen.

  • 3. Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening vervallen:

    • a.

      de Beschikking Richtlijnen Ambtenaren 1948 (P.B. 1948, no. 63);

    • b.

      de Beschikking van de 16de januari 1951 no. 2756 (P.B. 1951, no. 18) ter uitvoering van de artikelen 30, leden 1 en 2 en 31, lid 2 van de Beschikking Richtlijnen Ambtenaren 1948 (P.B. 1948, no. 63);

    • c.

      de Beschikking van de 4de oktober 1946 no. 870, betreffende georganiseerd overleg in ambtenarenzaken (P.B. 1946, no. 149);

    • d.

      het Koninklijk Besluit van 29 juli 1911 no. 43, waarbij een regeling is vastgesteld nopens de korting op de van landswege genoten wordende inkomsten van koloniale landsdienaren of gewezen koloniale landsdienaren ten behoeve van hun echtgenote of gescheiden echtgenote en hun kinderen (P.B. 1911, no. 43);

    • e.

      artikel 5a van de Overgangsregeling Rechtspositie Personeel (P.B. 1953, no. 12);

    • f.

      het Tuchtreglement politie en gevangenispersoneel (P.B. 1959, no. 95).

  • 4. Op gedragingen als bedoeld in artikel 82, gepleegd vóór de dag van inwerkingtreding van deze landsverordening blijven van toepassing de algemeen verbindende voorschriften, welke ten tijde van die gedragingen golden.

Artikel 123

De ambtenaren die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel in vaste niet pensioengerechtigde dienst zijn benoemd, worden, tenzij bedoelde benoeming heeft plaats gevonden wegens het niet voldoen aan de in de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 (P.B. 1949, no. 125) voor een benoeming in vaste dienst gestelde eisen, binnen een jaar na vorengenoemd tijdstip, als ambtenaar in de zin van gemelde Pensioenverordening benoemd, mits zij alsdan voldoen aan de voor een benoeming in vaste dienst in de zin van meergemelde pensioenverordening gestelde eisen.

Artikel 124

De omvang van de werking van het Koninklijk Besluit van 2 augustus 1915 no. 74, houdende verbod van beslaglegging onder publieke administratiën en van kortingen op traktementen en pensioenen in de kolonie Curaçao (P.B. 1915, no. 57) en van artikel 48 van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 (P.B. 1949, no. 125) wordt slechts in zoverre beperkt als noodzakelijk is voor de uitvoering van de voorschriften nopens inhouding, beslag en korting als bedoeld in hoofdstuk XI van deze landsverordening.

Artikel 124a
  • 1. De artikelen 18, 20, 25 en 75 van deze landsverordening blijven op de door de Koning benoemde ambtenaren van toepassing zoals zij luidden voordat de landsverordening van de 23ste december 1997 (P.B. 1997, 310), waarbij deze artikelen gewijzigd of vervallen verklaard zijn, in werking was getreden.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 120 blijven de artikelen 21, 22 en 23 van deze landsverordening op de in het voorgaande lid bedoelde ambtenaren tevens van toepassing in de vorm die zij hadden, voordat zij bij de genoemde landsverordening gewijzigd of vervallen verklaard werden.

  • 3. Op deze ambtenaren blijft eveneens het bij de genoemde landsverordening vervallen verklaarde artikel 24 van toepassing, met dien verstande dat in de beschikking waarbij de bezoldiging wordt toegekend tevens het tijdstip wordt vermeld waarop de eerste periodieke verhoging zal ingaan.

Artikel 125

[wijzigt de artikelen 626 en 639 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen]

Artikel 126

[wijzigt artikel 18 van het Faillissementsbesluit 1931 (P.B. 1931, no. 58)]

Artikel 127

[wijzigt de artikelen 1 en 2 van de Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren (P.B. 1959, no. 126)]

Artikel 128

[wijzigt artikel 2 van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (P.B. 1951, no. 134)]

Artikel 129

[wijzigt artikel 2 van de Arbeidsregeling 1952 (P.B. 1958, no. 24)]

Artikel 130

Deze landsverordening kan worden aangehaald als "Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht".