Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van 9 september 1963 houdende voorschriften ter uitvoering van artikel 2 van de Veiligheidslandsverordening 1958 (P.B. 1958, no. 14)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van 9 september 1963 houdende voorschriften ter uitvoering van artikel 2 van de Veiligheidslandsverordening 1958 (P.B. 1958, no. 14)
CiteertitelVeiligheidsbesluit III
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerparbeidsregelgeving

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

In artikel 2 van de Overdrachtslandsverordening XVII (P.B. 1975, no. 267) is de Veiligheidslandsverordening 1958 gewijzigd. Bij de inwerkingtreding van de Overdrachtslandsverordening XVII verkrijgt de Veiligheidslandsverordening 1958 de status van eilandsverordening. Tegelijk krijgt het Veiligheidsbesluit III de status van eilandsbesluit h.a.m. De datum van inwerkingtreding verschilt per eilandgebied (zie onder Veiligheidslandsverordening 1958).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Veiligheidslandsverordening 1958, art. 2

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-11-1963Nieuwe regeling

09-09-1963

P.B. 1963, no. 140

n.v.t.

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van 9 september 1963 houdende voorschriften ter uitvoering van artikel 2 van de Veiligheidslandsverordening 1958 (P.B. 1958, no. 14)

Definities

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de minister:de minister van Sociale Zaken.
b. de ambtenaar:de ambtenaar bedoeld in artikel 2 lid 2 van de Veiligheidslandsverordening 1958 (P.B. 1958, no. 14).
c. een reservoir:een stationair reservoir, dat is een drukhouder met een waterinhoud van meer dan 150 l, die gebruikt wordt voor het opslaan van propaan of butaan.
d. een installatie:de op een leidingnet aangesloten verbruikstoestellen en reservoirs zomede alle leidingen, inrichtingen en hulp-apparaten, die voor het goed functioneren van de verbruikstoestellen nodig zijn.
e. butaan:een tot vloeistof verdicht gas, uitsluitend of in hoofdzaak bestaande uit de stoffen butaan, isobutaan, buteen, waarvan de dampspanning bij 70C ten hoogste 11 kg/cm2 absoluut bedraagt.
f. propaan:een tot vloeistof verdicht gas, uitsluitend of in hoofdzaak bestaande uit de stoffen propeen, propaan, butaan en isobutaan, waarvan de dampspanning bij 70C ten hoogste 31 kg/cm2 absoluut bedraagt.

Vergunning tot het gebruik van reservoirs

Artikel 2
  • 1. Tot het gebruik van een reservoir en toebehoren is vergunning nodig van de Minister of van de door hem daartoe aangewezen ambtenaar.

  • 2. Het verzoekschrift moet vergezeld gaan van een tekening van het reservoir met volledig ingeschreven maten en behelst verder een opgave van:

    • a.

      waar en door wie het reservoir vervaardigd is,

    • b.

      het doel, waartoe het reservoir in gebruik zal worden gesteld,

    • c.

      de waterinhoud, de persdruk en de werkdruk,

    • d.

      de grondstoffen, waaruit het reservoir in zijn verschillende onderdelen is vervaardigd, tenzij zulks uit de bovengenoemde tekening blijke,

    • e.

      de plaats waar het reservoir is of zal worden opgesteld,

    • f.

      het fabrieksnummer, en het nummer, de naam of merk, waarnaar het reservoir door de aanvrager onderscheiden wordt.

  • 3. Op het in het vorig lid bedoeld verzoekschrift wordt niet beschikt, dan nadat het reservoir door de ambtenaar is onderzocht.

  • 4. Indien het reservoir in de Nederlandse Antillen wordt geïmporteerd moet de aanvrager een certificaat van goedkeuring overleggen, dat opgemaakt is door een door de Minister erkende instantie of personen in het land van herkomst.

Het reservoir en toebehoren

Artikel 3
  • 1. Een reservoir moet geschikt zijn voor een werkdruk welke dusdanig is, dat voldoende marge bestaat tussen de afsteldruk van de veiligheidsklep en de dampspanning bij heersende temperatuur.

  • 2. Een reservoir moet van de volgende kentekenen zijn voorzien, welke moeten zijn ingeslagen, hetzij op het reservoir zonder de sterkte nadelig te beïnvloeden, hetzij op een roestvrije plaat, die met het reservoir metallisch is verbonden:

    • a.

      de aanduiding of het merk van de fabrikant,

    • b.

      het nummer van het reservoir,

    • c.

      de waterinhoud in liters of gallons,

    • d.

      de grootte van de werkdruk,

    • e.

      het merkteken van de laatste keuring.

  • 3. Een reservoir moet zijn voorzien van een of meer door middel van een veer belaste veiligheidskleppen.

  • 4. De in het vorig lid bedoelde veiligheidskleppen moeten direct zijn aangesloten op de dampruimte en zijn afgesteld op een druk gelijk aan de werkdruk van het reservoir.

  • 5. Veiligheidskleppen moeten zijn beschermd tegen regeninslag.

  • 6. Een reservoir moet zijn voorzien van een doelmatige manometer, welke direct met de dampruimte in verbinding staat.

  • 7. Een reservoir moet zijn voorzien van een vloeistofstandaanwijzer van doelmatige constructie, welke geschikt is voor de werkdruk van het reservoir.

  • 8. Indien een opening voor het aansluiten van een leiding op het reservoir groter is dan 2 mm2, moet het reservoir zijn voorzien van een stroombegrenzer. Deze stroombegrenzer:

    • a.

      moet in het reservoir zijn aangebracht;

    • b.

      mag niet zijn aangebracht in een leiding vóór of na een veiligheidsklep;

    • c.

      mag in gesloten stand geen grotere doorlaat hebben dan 2 mm2.

Installatie

Artikel 4
  • 1. Een leiding, welke op een reservoir is aangesloten, moet zijn voorzien van een afsluiter, welke direct op de reservoirstomp is aangebracht.

  • 2. De afsluiters moeten ontworpen zijn voor een werkdruk tenminste gelijk aan die van het reservoir.

  • 3. In elke installatie moet een doelmatige drukregelaar zijn aangebracht. De doorlaatcapaciteit van de toe te passen drukregelaar moet voldoende zijn om bij het maximale gasverbruik van de installatie de vereiste werkdruk te kunnen handhaven.

  • 4. Alle vaste leidingen moeten zijn uitgevoerd in naadloze stalen buizen.

  • 5. Verbindingen mogen niet zijn aangebracht in leidinggedeelten:

    • a.

      waar deze door wand, vloer, plafond e.d. worden gevoerd;

    • b.

      gelegen zijn in kelders, tussen vloeren of soortgelijke niet of slecht te ventileren ruimten.

  • 6. Voor ondergrondse leidingen mogen uitsluitend gelaste verbindingen worden toegepast.

  • 7. Bij gebruik van draadverbindingen moet van conische binnen- en buitendraad gebruik worden gemaakt. De schroefdraad moet nauwkeurig en goedpassend zijn. Als dichtingsmiddel moet uitsluitend gebruik worden gemaakt van een niet verhardende vloeibare dichtingsmassa, die bestand is tegen de inwerking van koolwaterstoffen.

  • 8. Bij gebruik van koppelingen moet uitsluitend gebruik worden gemaakt van die met conisch dichtingsvlak.

  • 9. Bij gebruik van flensverbindingen moeten de flenzen vlak afgedraaid zijn, eventueel voorzien van prenten. De pakkingring moet binnen de boutgaten vallen.

  • 10. Alle ondergrondse leidingen moeten tegen corrosie en tegen belasting door verkeer e.d. doelmatig zijn beschermd.

  • 11. Deze leidingen en daarin voorkomende appendages moeten van een zodanige constructie en materiaal zijn, dat zij volgens gangbare normen geschikt en veilig bruikbaar zijn voor propaan respectievelijk butaan met een werkdruk tenminste gelijk aan de dampspanning bij de heersende temperatuur.

  • 12. Een bovengronds reservoir moet deugdelijk zijn ondersteund door middel van een constructie van beton of metselwerk, welke geschikt is om het reservoir, gevuld met water, te kunnen dragen.

  • 13. Het reservoir moet zijn beschermd door een zonnedak, tenzij het oppervlak is geschilderd in een warmtestralen reflecterende kleur.

  • 14. Een ondergronds reservoir moet zonodig tegen verzakking onderscheidenlijk tegen opdrijving zijn gevrijwaard.

  • 15. Alvorens een nieuw aangelegde installatie in bedrijf wordt gesteld, moet het leidingnet met lucht worden doorgeblazen en moet de gehele installatie op gasdichtheid door de ambtenaar worden beproefd.

  • 16. De in het vorig lid genoemde verplichting geldt eveneens voor bestaande installaties, die een uitbreiding of een andere wijziging hebben ondergaan.

  • 17. Voor de beproeving van gasdichtheid moet het gehele leidingnet vanaf de uitlaatzijde van de drukregelaar tot en met de gesloten kranen op de verbruikstoestellen, respectievelijk de gesloten aansluitkranen van de niet afsluitbare toestellen, op een druk worden gebracht, die tenminste gelijk moet zijn aan 110% van de dampspanning bij de maximum heersende temperatuur.

Onderhoud en herstel

Artikel 5
  • 1.

    De installatie moet steeds in goede staat van onderhoud verkeren.

  • 2.

    Een reservoir mag niet door of met behulp van lassen worden hersteld of aan een warmtebehandeling worden onderworpen dan wel bij aanwezigheid van een belangrijke vervorming koud noch warm in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, indien dit niet door de ambtenaar is goedgekeurd.

Keuring

Artikel 6
  • 1. De gebruiker van een reservoir moet in het bezit zijn van het certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 2 lid 4.

  • 2. Een reservoir moet telkens gekeurd worden na:

    • a.

      ten hoogste vijf jaren;

    • b.

      alle belangrijke veranderingen of herstelwerkzaamheden aan het reservoir.

  • 3.

    • a.

      De keuringen bedoeld in lid 2 dienen te geschieden door of onder toezicht van de ambtenaar.

    • b.

      De ambtenaar kan, indien hij vermoedt dat enig reservoir ondeugdelijk is of is geworden, proefnemingen voorschrijven.

    • c.

      De kosten voortvloeiende uit bedoelde keuringen en beproevingen kunnen aan de gebruiker in rekening worden gebracht.

  • 4. Doorgaans is de keuring visueel, maar de ambtenaar kan o.a. na belangrijke veranderingen of herstelwerkzaamheden beproevingen, b.v. door persing en/of radiografisch onderzoek van laswerk, voorschrijven.

  • 5. Bij de keuring kan geëist worden, dat afdekkende lagen op de wanden van het reservoir geheel of ten dele verwijderd worden.

  • 6. Acht de ambtenaar of de persoon, die met de keuring belast is, het nodig dat een reservoir tot het instellen van de keuring buiten werking gesteld moet worden, dan geeft hij daarvan tijdig schriftelijk kennis aan de gebruiker.

  • 7. Het reservoir moet bij een keuring of een uitwendig onderzoek aan alle zijden toegankelijk zijn, zodat een doeltreffend onderzoek mogelijk is.

  • 8. Hij, die een reservoir gebruikt, is verplicht een register bij te houden vermeldende de kentekenen van het reservoir alsmede de data waarop het aan de vereiste keuringen is onderworpen.

Diverse bepalingen

Artikel 7
  • 1.

    Een reservoir mag niet gevuld worden met een hoeveelheid propaan of butaan, die overeenkomt met het vloeistofniveau waarbij het reservoir voor meer dan 80% met vloeistof is gevuld.

  • 2.

    Het bepaalde in dit besluit is niet van toepassing op de installaties van petroleumraffinaderijen.

Slotbepalingen

Artikel 8
  • 1. Door of namens de Minister van Sociale Zaken kan van de bepalingen van dit landsbesluit vrijstelling worden verleend.

  • 2. Zodanige vrijstelling kan te allen tijde worden ingetrokken.

Artikel 9
  • 1. Dit landsbesluit kan worden aangehaald als "Veiligheidsbesluit III".

  • 2. Het treedt in werking met ingang van de tweede maand na de datum van zijn afkondiging.