Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

MINISTERIËLE BESCHIKKING van de 24ste mei 1962 houdende vaststelling van het huishoudelijk reglement voor het Gouvernements Opvoeding Gesticht op het eiland Curaçao

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingMINISTERIËLE BESCHIKKING van de 24ste mei 1962 houdende vaststelling van het huishoudelijk reglement voor het Gouvernements Opvoeding Gesticht op het eiland Curaçao
Citeertitel
Vastgesteld doorMinister van Justitie
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpstrafrecht

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de beschikking van de 11de maart 1950 no. 1183 (P.B. 1950, no. 35) houdende vaststelling van het huishoudelijk reglement voor het Gouvernements Opvoedingsgesticht op het eiland Curaçao.

Deze regeling bevat geen bepaling over het tijdstip waarop zij in werking treedt. Aangenomen is dat zij in werking trad met ingang van de dag volgend op die waarop zij in het Publicatieblad is opgenomen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening, houdende beginselen omtrent maatregelen ten opzichte van jeugdige personen (P.B. 1923, no. 37), art. 22, eerste lid

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-06-1962Nieuwe regeling

24-05-1962

P.B. 1962, no. 70

n.v.t.

Tekst van de regeling

Intitulé

MINISTERIËLE BESCHIKKING van de 24ste mei 1962 houdende vaststelling van het huishoudelijk reglement voor het Gouvernements Opvoeding Gesticht op het eiland Curaçao

I. Het navolgend huishoudelijk reglement vast te stellen voor het Gouvernements Opvoedings Gesticht op het eiland Curaçao;

HOOFDSTUK I Rangen

Artikel 1

Er zijn vier klassen in die zin, dat iedere jongen - onafhankelijk van de eventuele groepsindeling - individueel tot een bepaalde rang behoort.

De 4de rang is de laagste en de 1ste rang is de hoogste.

Artikel 2

De verhoging in rang geschiedt, met inachtneming van nadere door of namens de Minister van Cultuur en Opvoeding vast te stellen regels, door beoordeling van de betrokken jongen.

Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met het psychiatrisch rapport en het algemeen psychologisch beeld van de betrokken jongen, terwijl voorts gelet wordt op:

  • a.

    gedrag op slaapzaal, aan tafel, bij het werk, bij sport en spel en gedurende de vrije tijd;

  • b.

    vlijt op het werk en bij de studie;

  • c.

    algemene indruk, netheid ten aanzien van lichaam, kleding en gebruiksvoorwerpen.

Artikel 3

Door de opvoeders worden wekelijks punten genoteerd voor gedrag, vlijt en algemene indruk. Deze punten worden centraal verzameld door de dagelijkse leiding en kunnen als leidraad en/of hulpmiddel dienen bij de regelmatige bespreking van het bestuur met dagelijkse leiding en opvoeders.

Artikel 4

Bij zijn opname in het Gouvernements-opvoedingsgesticht wordt een jongen geplaatst in de vierde rang en zal minstens vier weken in deze rang blijven ter observatie.

Deze observatietijd kan hoogstens tien weken duren.

Gedurende deze tijd heeft de jongen gelegenheid zich in te werken, wordt hij geneeskundig en zonodig psychiatrisch onderzocht en psychologisch getest, naar de hand waarvan over zijn definitieve opname zal worden beslist.

Artikel 5

Aan de 3de, 2de en 1ste rang zijn bepaalde privileges verbonden, waarin een zekere gradatie ligt en wel zo, dat langzamerhand meer vrijheid kan worden gegeven en getracht wordt de jongen geleidelijk meer in te schakelen in het normaal maatschappelijk leven.

Artikel 6

De omschrijving van de privileges, alsmede de voorwaarden te stellen voor de verhoging in rang worden intern geregeld door de dagelijkse leiding in overleg met het bestuur, behoudens goedkeuring door of namens de Minister van Cultuur en Opvoeding.

HOOFDSTUK II Onderwijs

Artikel 7

Aan pupillen, die vanwege hun leeftijd of geringe ontwikkeling daarvoor in aanmerking komen, zal lager onderwijs gegeven worden. Verder wordt er vakonderwijs gegeven.

HOOFDSTUK III Spaargelden

Artikel 8

Per week wordt aan elke pupil een bedrag voor zijn uitgaanskas toegekend, uitgezonderd voor de 4de rangers.

Het maximum bedrag, dat wekelijks kan worden toegekend, bedraagt voor de 3de rangers 3,60; voor de 2de rangers 4,80 en voor de 1ste rangers 6,-. Indien wegens noodzakelijkheid van onderhoud van gebouwen, tuin of dergelijke, de pupillen buiten de normale dagorde worden ingeschakeld, mag daarvoor onafhankelijk van hun rangen een maximaal bedrag van 30 ct. per uur in hun uitgaanskas worden gestort.

Artikel 9

Voor elke jongen afzonderlijk wordt een zorgvuldige administratie gehouden voor zijn uitgaanskas.

Artikel 10

Met goedkeuring van het bestuur kan ten hoogste een derde deel van het spaargeld als zakgeld worden besteed, met dien verstande dat dit zakgeld als een afgezonderd deel van de uitgaanskas wordt geadministreerd. In bijzondere gevallen kan het bestuur toestaan, dat een hoger bedrag dan een derde deel van het spaargeld ten behoeve van de verpleegde wordt aangewend voor het aankopen van goederen. Over dit tegoed kan elke jongen privé beschikken tot een voor elke klasse bij wijze van voorrecht vast te stellen maximum.

Bij wijze van tuchtmaatregel kan worden bepaald, dat voor zakgeld bestemd bedrag moet worden gestort in de uitgaanskas.

Artikel 11

Het zakgeld mag gebruikt worden voor:

  • a.

    extra toiletartikelen, die een verpleegde wil gebruiken;

  • b.

    extra schoeisel of kleding;

  • c.

    cantine-artikelen tot een beperkt bedrag, overeenkomstig de in rang-privileges vastgestelde bedragen;

  • d.

    eventuele schadevergoeding voor moedwillig door de verpleegde toegebrachte schade.

Artikel 12

Gelden die een jongen van derden ontvangt worden gestort in de uitgaanskas.

Artikel 13

Aan de verpleegden wier terbeschikkingstelling van het Bestuur onherroepelijk is geëindigd, wordt de uitgaanskas, na zo nodig met reisgeld en de kosten van de in verband met de terugkeer van de verpleegde in de samenleving aan te schaffen kledingsbenodigdheden te zijn verminderd, hetzij ineens, hetzij in termijnen uitgekeerd.

Bij een ontslag tengevolge van voorwaardelijk eindigen der terbeschikkingstelling van het Bestuur kan een deel van de uitgaanskas, na zo nodig met reisgeld en de kosten van de in verband met de terugkeer van de verpleegde in de samenleving aan te schaffen kledingsbenodigdheden te zijn verminderd, worden uitgekeerd.

Na goedkeuring door of namens de Minister van Cultuur en Opvoeding kan de uitkering aan de verpleegde geschieden door tussenkomst van het bestuur ener vereniging, stichting of instelling als bedoeld bij artikel 10 van de verordening van 3 maart 1923 (P.B. 1923, no. 37), of in het geval bedoeld bij het tweede lid van dit artikel, van de instelling of persoon, die met het toezicht is belast.

HOOFDSTUK IV De briefwisseling

Artikel 14

Alle correspondentie, zowel inkomende als uitgaande, alsmede alle zendingen aan de verpleegden, zijn onderworpen aan het toezicht van de dagelijkse leiding.

Voor wat betreft de verpleegden, opgenomen op last van de Officier van Justitie of op last van de Rechtercommissaris als voorlopige aanhouding, is dit toezicht voorbehouden aan het parket van de Officier van Justitie.

HOOFDSTUK V Bezoeken

Artikel 15

Aan ouders, naaste familieleden en/of voogden kan worden toegestaan de verpleegden te bezoeken, een en ander met inachtneming van het advies van de psychiater.

Artikel 16

Het aantal bezoeken wordt onafhankelijk van de rang, voor iedere verpleegde vastgesteld naar het oordeel van de dagelijkse leiding.

Artikel 17

Bij het bezoek zal door of vanwege de dagelijkse leiding toezicht worden uitgeoefend. Zodra ontdekt wordt dat door de bezoekers iets wordt verricht wat in strijd is met de goede orde of tegen de voorschriften, gelast degene die toezicht houdt de bezoekers het gesticht te verlaten.

Door of namens de Minister van Cultuur en Opvoeding kan de toegang tot het gesticht aan bepaalde familieleden en/of relaties worden verboden.

Artikel 18

Alles wat de bezoekers medebrengen is, evenals alle binnenkomende zendingen voor de verpleegden aan het toezicht van de dagelijkse leiding onderworpen.

HOOFDSTUK VI Algemene Regels

Artikel 19

Door de jongens van 15 jaar en ouder mag gerookt worden op de in de dagorde van het Gouvernementsopvoedingsgesticht vastgestelde tijden. Nimmer mag worden gerookt op de slaapzaal, in de badzaal, tijdens de werkzaamheden, de studie en het vakonderricht.

Artikel 20

Geen van de verpleegden mag in het bezit [bedoeld zal zijn: in het bezit zijn] van lucifers of andere vuurtuig; evenzo is verboden het in het bezit hebben van mes, schaar en anders scherpe voorwerpen.

Artikel 21

Eventuele schadevergoeding wordt allereerst in debet van de zakgeldregeling geschreven.

Artikel 22

De straffen, genoemd in artikel 8 van de Verordening van 3 maart 1923 (P.B. 1923, no. 37), worden opgelegd door de Broeder belast met de dagelijkse leiding van zaken in het Gouvernements Opvoedingsgesticht, met dien verstande, dat de sub 2, 3 en 4 genoemde straffen slechts mogen worden opgelegd in overleg met het bestuur van het Gouvernements Opvoedingsgesticht onder nadere goedkeuring door of namens de Minister van Cultuur en Opvoeding.

Alle opgelegde straffen worden geregistreerd in een afzonderlijke bijlage bij het dossier van elke betrokken jongen en in een algemeen strafregister.

Van alle opgelegde straffen wordt binnen twee maal vier en twintig uur schriftelijk rapport uitgebracht aan het bestuur en aan het Bureau Cultuur en Opvoeding.

Artikel 23

Ten aanzien van de behartiging van de godsdienstige belangen van de verpleegden treedt het bestuur, voor zoveel nodig, in overleg met de bedienaren der onderscheiden godsdienstige gezindten.

Artikel 24

Aan de bedienaren der onderscheiden godsdienstige gezindten zal te allen tijde toegang tot het Gouvernements Opvoedingsgesticht worden gegeven.

Het is aan de bedienaren van de godsdienst verboden zich uit eigen beweging of zonder toestemming door of namens de Minister van Cultuur en Opvoeding op enige wijze in betrekking te stellen met verpleegden, die niet tot hun gezindten behoren.

Artikel 25

Met de wensen welke door de ouders of voogden worden kenbaar gemaakt omtrent de godsdienstige verzorging van verpleegden, wordt zoveel mogelijk rekening gehouden.

Artikel 26

Ten aanzien van de behartiging van de maatschappelijke belangen van de verpleegden treedt het bestuur in overleg met de Stichting van Reclassering en Kinderbescherming van het eiland alwaar de verpleegde voornemens is zich te vestigen, zodra overwogen wordt om de verpleegde voorwaardelijk of onherroepelijk uit de inrichting te ontslaan.

Vanaf dat tijdstip staat het bestuur aan de door de Stichting aangewezen toezichthouder contact met de betrokken verpleegde toe, zodat de toegewezen toezichthouder de terugkeer van de verpleegde in de samenleving kan voorbereiden door voor hem een passende werkkring en eventueel onderdak te zoeken.

Het is aan de toegewezen toezichthouder van de Stichting van de Reclassering en Kinderbescherming verboden zich eigener beweging of zonder toestemming van het bestuur op enige wijze in betrekking te stellen met de verpleegden voor wie hij niet in consult is geroepen.

Artikel 27

In gevallen, waarin dit Reglement niet voorziet, wordt door de Minister van Cultuur en Opvoeding beslist, met dien verstande, dat de dagelijkse leiding van het Gouvernements Opvoedingsgesticht in overleg met het bestuur bevoegd is voorlopige maatregelen te treffen onder nadere goedkeuring van de Minister van Cultuur en Opvoeding.

Artikel 28

Het bestuur dient halfjaarlijks een verslag in over het Gouvernements Opvoedingsgesticht aan de Minister van Cultuur en Opvoeding.

II

te bepalen, dat de beschikking van de 11de maart 1950 no. 1183 (P.B. 1950, no. 35) houdende vaststelling van het huishoudelijk reglement voor het Gouvernements Opvoedingsgesticht op het eiland Curaçao, vervalt.

III

te bepalen, dat deze beschikking in het Publicatieblad zal worden opgenomen.