Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Veghel

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Veghel
Officiële naam regelingNadere regels maatschappelijke ondersteuning 2012
CiteertitelNadere regels maatschappelijke ondersteuning 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-04-201226-06-2013Nieuwe regeling

03-04-2012

Stadskrant Veghel, 11-04-2012

18494

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2012

Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn regels opgesteld rond de individuele verstrekkingen aan inwoners. De gemeente beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor compensatie. Dit doet de gemeente aan de hand van de bepalingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2012 en de bepalingen in deze nadere regels. De nadere regels zijn een verdere uitwerking van de bepalingen in de verordening en waarborgt de transparantie van de gemeentelijke werkwijze naar derden.

Juridische status

De nadere regels ontlenen hun status aan artikel 156 van de Gemeentewet:

“De raad kan aan het college, een door hem ingestelde bestuurscommissie en een deelraad bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.”

Als nadere regels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen. Voor de gemeente zijn deze nadere regels evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en nadere regels wel correct heeft gehanteerd. Uiteraard dienen bij gewijzigd beleid ook de nadere regels te worden aangepast.

 

De Verordening maatschappelijke ondersteuning 2012 wordt door de gemeenteraad vastgesteld. De nadere regels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Daarnaast is het mogelijk de bedragen jaarlijks te indexeren, wat gemandateerd is aan het college van burgemeester en wethouders.

 Compensatieplicht

Artikel 4 Wmo, het artikel dat gemeenten de opdracht geeft tot het verstrekken van individuele voorzieningen, luidt:

“Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

  • 1.

    een huishouden te voeren;

  • 2.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • 3.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • 4.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.”

 

In de verordening worden op basis van artikel 4 lid 1 van de wet de volgende te bereiken resultaten genoemd:

  • 1.

    Een schone en leefbare woning;

  • 2.

    Wonen in een geschikte woning;

  • 3.

    Adequaat gebruik kunnen maken van goederen voor primaire levensbehoeften;

  • 4.

    Adequaat gebruik kunnen maken van schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • 6.

    Zich verplaatsen in en om de woning;

  • 7.

    Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • 8.

    De mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

 

In de Wmo gaat het om maatwerk; de nadruk ligt op zorgvuldig onderzoek van de individuele situatie.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt, of in het netwerk rondom de persoon, om het probleem op te lossen. De eigen verantwoordelijkheid en die van het netwerk komen tijdens Het Gesprek aan de orde.

 

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn, omdat dit behoort tot iemands normale levenspatroon. Bijvoorbeeld bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt.

Eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen bekeken worden.

 

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen natuurlijk allerlei individuele factoren in mee, zoals: is er plaats voor?

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen van deze nadere regels komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven. Tot dat gebeurt wordt er door de VNG geadviseerd, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.

Nieuwe wetgeving

In deze nadere regels laten we de nieuwe plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ, zoals aangekondigd in het regeerakkoord van VVD en CDA, buiten beschouwing evenals andere aangekondigde wetswijzigingen.

Hoofdstuk 1 Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 1.1 Resultaat 1: een schone en leefbare woning
Artikel 1.1.1 Inleiding

Tot een schone en leefbare woning behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat bijvoorbeeld om het stofzuigen van de woning, het schoonmaken van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.Deze ruimten zijn die ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Zie bijlage 1 voor de normtijden.

Artikel 1.1.2 Afwegingskader
  • a. Het gaat om alle activiteiten teneinde de woning schoon en leefbaar te houden.

  • b. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, de eigen kracht en gebruikelijke zorg. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Voorbeeld: Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor bepaalde werkzaamheden inhuurt. Ook al zouden er nieuwe beperkingen optreden, in deze situatie is er geen compensatie nodig omdat het geen invloed heeft op het te bereiken resultaat. Immers, de werkzaamheden worden voortgezet.

  • c. Het college beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt op basis van de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Vanaf de leeftijd van 18 jaar mag verwacht worden dat deze persoon een éénpersoonshuishouden draaiende kan houden. Vanaf 23 jaar mag worden verwacht dat men een volledig huishouden kan voeren. Voor kinderen geldt:

  • -Kinderen tot 5 jaar: leveren geen bijdrage aan huishoudelijke werkzaamheden.

  • -Kinderen van 5-12 jaar: worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij de lichte huishoudelijke taken zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen en kleding in de wasmand gooien.

  • -Kinderen vanaf 13 jaar: verrichten naast bovengenoemde taken: hand- en spandiensten, houden de eigen kamer op orde dat wil zeggen: opruimen, stofzuigen en het bed verschonen. 

  • Bij gebruikelijke zorg wordt ervan uitgegaan dat naast een volledige baan een huishouden kan worden gerund. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden kan hiervan afgeweken worden.

  • d. Het college beoordeelt of in Het Gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Voorbeeld: o.a. het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

  • e. Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt. De aard van de werkzaamheden en de tijdsnormering van hulp bij het huishouden zijn opgenomen in bijlage 1. Hiervan kan afgeweken worden indien hier vanuit het oogpunt van zelfredzaamheid en/of eigen verantwoordelijkheid aanleiding toe is.

  • f. De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De hoogte van het PGB moet voldoende zijn om te voldoen aan de compensatieplicht, maar kan nooit hoger zijn dan dezelfde compensatie in natura.

  • g. Bij huishoudelijke hulp in natura en bij een persoonsgebonden budget kent het college hulp toe in uren. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat bereikt zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

  • h. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • i. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • j. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.2 Resultaat 2: Wonen in een geschikte woning
Artikel 1.2.1 Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse inwoner dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keuze voor een woning dient iemand uiteraard rekening te houden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of nog te verwachte beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Artikel 1.2.2 Afwegingskader
  • a. Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Het treffen van voorzieningen in de volgende woonvormen komt niet in aanmerking voor compensatie:  hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, woningen die onbewoonbaar zijn verklaard en woningen die bestemd zijn om gesloopt te worden, kamerverhuur en specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen zoals AWBZ-instellingen, gezamenlijke ruimten van woningen en woongebouwen of voorzieningen die bij (nieuw)bouw, verbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • b. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, de eigen kracht, gebruikelijke zorg en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Een niet-uitputtelijke lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen is opgenomen in bijlage 2.

  • c. Het college beoordeelt of het resultaat, wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de medisch aanvaardbare termijn waarop een woning beschikbaar komt, eventueel aanwezige mantelzorg en de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene, de verhouding tussen de besparing van de gemeente en de gevolgen voor de belanghebbende, afstand tot voorzieningen en de mogelijke gebruiksduur van de oplossing. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

  • d. Het primaat van verhuizen wordt altijd beoordeeld.

  • e. Als er geen algemene woonvoorziening beschikbaar is en het primaat van verhuizing niet toegepast kan worden, dan zal onderzocht moeten worden of het plaatsen van een losse woonunit mogelijk is. Hiervoor moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse woonunit bestaan. Daarbij zal het meestal zo zijn dat er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse woonunit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van de belanghebbende om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse woonunit wel. Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Hierbij dient gelet te worden op de verwachte termijn van het gebruik van de woonunit in verband met een tijdelijke vergunning. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de woonunit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de woonunit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

  • f. Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Voorbeeld: Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

  • g. Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

  • h. Het aanpassen van doelgroepengebouwen kan alleen voor compensatie in aanmerking komen wanneer er sprake is van een aanpassing die niet als standaard noodzakelijke voorziening voor de doelgroep kan worden gekwalificeerd. Hierover maakt het college afspraken met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

  • i. Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

  • j. Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de belanghebbende.

  • k. Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

  • l. De belanghebbende die voor het eerst zelfstandig gaat wonen, wordt uitgesloten voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten, omdat dit kosten zijn die elke persoon eens in zijn/haar leven moet maken.

  • m. Het verhuizen van een geschikte woning naar een ongeschikte woning komt niet in aanmerking voor compensatie.

  • n. In aanmerking komende kosten voor compensatie bij een bouwkundige- of bouwtechnische aanpassingen, zie bijlage 3.

  • o. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • p. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.3 Resultaat 3: Goederen voor primaire levensbehoeften
Artikel 1.3.1 Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen, schoonmaakmiddelen en verzorgingsproducten, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Grotere inkopen zoals kleding en duurzame gebruiksgoederen zijn geen primaire levensbehoeften en vallen niet onder de resultaten die voor compensatie in aanmerking kunnen komen.Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen doen. Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. Indien mogelijk wordt bij het behalen van dit resultaat gebruik gemaakt van algemene voorzieningen zoals bijvoorbeeld boodschappendiensten, maaltijdservice, kant- en klare maaltijden uit supermarkten of andersoortige vrijwilligersdiensten. Een algemene voorziening wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er geen al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Artikel 1.3.2 Afwegingskader
  • a. Onder dit resultaat worden gerekend het beschikken over levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

  • b. Allereerst beoordeelt het college of in Het Gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Voorbeeld: Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, een maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden.

  • c. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden de mogelijkheden onderzocht – in de omgeving en het inzetten van de eigen kracht. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden bereid zijn deze boodschappen te doen.

  • d. Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht de bereiding van de maaltijden en/of het doen van de boodschappen over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt op basis van de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Vanaf de leeftijd van 18 jaar mag verwacht worden dat deze persoon een éénpersoonshuishouden draaiende kan houden. Vanaf 23 jaar mag worden verwacht dat men een volledig huishouden kan voeren. Voor kinderen geldt dat zij vanaf 13 jaar kleine boodschappen kunnen doen en de broodmaaltijden kunnen verzorgen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Afhankelijk van de situatie kan compensatie voor het bereiden van maaltijden worden ingezet.

  • e. Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is. De normtijden hiervoor zijn de normen zoals voorheen onder de AWBZ gehanteerd, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt. Deze normen worden uitgedrukt in uren en zijn weergegeven in bijlage 1.

  • f. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • g. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • h. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.4 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
Artikel 1.4.1 Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Bij het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare algemeen gebruikelijke hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Artikel 1.4.2 Afwegingskader
  • a. De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan.

  • b. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving en het inzetten van de eigen kracht. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Voorbeeld: Het anders inrichten van de woning, hierbij kan gedacht worden aan het verplaatsen van de wasmachine en droger van een verdieping naar de begane grond.

  • c. Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het wassen, drogen en eventueel strijken over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij de was in de wasmand gooien en schone was opruimen. Vanaf 18 jaar wordt verwacht dat zij kunnen wassen, drogen en eventueel strijken. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten, zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • d. Vervolgens beoordeelt het college of in Het Gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Bijvoorbeeld het gebruik maken van een wasserij.

  • e. Wat betreft het strijken van kleding worden er geen beddengoed, theedoeken, zakdoeken en ondergoed, etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

  • f.  Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • g. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • h. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.5 Resultaat 5: Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
Artikel 1.5.1 Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk te ondersteunen zodat de ruimte ontstaat om een permanente oplossing te zoeken, als dat zelfstandig of met het netwerk niet lukt.

Artikel 1.5.2 Afwegingskader
  • a. Het resultaat van het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, bestaat uit het tijdelijk ondersteunen bij het zorgen voor de kinderen zodat ruimte ontstaat om een permanente oplossing te zoeken. Bij zorg voor kinderen gaat het om die tijden dat de kinderen verzorgd moeten worden.

  • b. Het college beoordeelt of de ouder(s)/opvoeder(s) zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving en het inzetten van de eigen kracht. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Dit kan bijvoorbeeld door een herverdeling van taken of opvang door personen binnen het sociale netwerk, zoals opvang door grootouders.

  • c. Vervolgens wordt in Het Gesprek gekeken of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, waar kinderen verzorgd kunnen worden.

  • d. Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof of zorgverlof.

  • e. Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

  • f. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • g. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • h. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.6 Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning
Artikel 1.6.1 Inleiding

Het gaat hier om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die niet bedoeld is voor het verplaatsen in en om de woning, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 7 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Artikel 1.6.2 Afwegingskader
  • a. Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Als beoordeeld is dat hulpmiddelen zoals een rollator of alternatieve oplossingen zoals een herindeling van de meubels niet volstaat, dient te worden vastgesteld dat belanghebbende voor het dagelijks zittend verplaatsen is aangewezen op een rolstoel.

  • b. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, bijvoorbeeld voorbij het winkelen of bij uitstapjes, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool.

  • c. De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

  • d. Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

  • e. Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • f. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

  • g. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Indien de rolstoel na de economische afschrijvingstermijn, wordt beoordeeld en technisch nog niet is afgeschreven en daarnaast nog in voldoende mate compenseert, zal de vervanging van de rolstoel uitgesteld worden (net zoals bij verstrekking in natura).

  • h. Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

  • i. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.  Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.7 Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 1.7.1 Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Bij lokaal verplaatsen moet gedacht worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Artikel 1.7.2 Afwegingskader
  • a. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, het inzetten van de eigen kracht en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Dat kunnen naast het oplossen van een vervoersprobleem in eigen kring, ook het openbaar vervoer en fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke. Een niet-uitputtelijke lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen is opgenomen in bijlage 2.

  • b. Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende/betrokkene uit bestaat.

  • c. Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende/betrokkene. Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootermobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

  • d. Bij personen met een loopafstand tot 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

  • e. Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura (taxipas, rolstoeltaxipas), een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.

  • f. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn wanneer door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

  • g. Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de belanghebbende/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Zou betrokkene een geschikte, gebruikte voorziening ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze voorziening, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Indien deze voorziening na de economische afschrijvingstermijn, wordt beoordeeld en technisch nog niet is afgeschreven en daarnaast nog in voldoende mate compenseert, zal de vervanging uitgesteld worden (net zoals bij verstrekking in natura).

  • h. Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Voorbeeld: Zo kan het o.a. dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

  • i. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening. 

  • j. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.8 Resultaat 8: medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan
Artikel 1.8.1 Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is de mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dat wil zeggen het kunnen deelnemen aan het leven van alledag.Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 1.8.2 Afwegingskader
  • a. Het doel is het ontmoeten van medemensen. Hierbij moet onderzocht worden of er een noodzaak bestaat om een specifieke contact te compenseren omdat er bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden zijn om met medemensen in contact komen.

  • b. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, het inzetten van de eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen en voorliggende voorzieningen. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels.

  • c. Als het gaat om een vervoersprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het resultaat uit paragraaf 1.7 (lokaal verplaatsen per vervoersmiddel) opgelost kan worden.

Hoofdstuk 2 Verstrekkingsvormen, eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 2.1 Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

 

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden (het compenseren van problemen die een belanghebbende ondervindt) te bereiken.

Artikel 2.2 Verstrekking in natura

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de belanghebbende een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. De voorziening kan in eigendom, bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening worden verstrekt.

Artikel 2.3 Persoonsgebonden budget

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 van de Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief voor een naturaverstrekking te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee de belanghebbende één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in de verordening genoemde regels van toepassing zijn. In bijlage 4 van deze nadere regels is daarnaast het ‘Uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget’ opgenomen. In dit protocol zijn de uitvoeringsregels rondom het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd, zoals de uitsluitingsgronden, uitbetalingen en regels omtrent de verantwoording.

 

De hoogte van het uurbedrag van een persoonsgebonden budget voor Hulp bij het Huishouden is vastgelegd in bijlage 5. Het uurbedrag moet voldoende zijn om te compenseren. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal bedragen. Deze uurbedrag kan jaarlijks geïndexeerd worden. Het college stelt elk jaar opnieuw de hoogte van het uurbedrag vast.

Artikel 2.4 Financiële tegemoetkoming

De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

 

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de belanghebbende.

Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis.

 

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de belanghebbende worden afgestemd. Te denken valt aan een financiële tegemoetkoming voor de vervoerskosten en een verhuiskostenvergoeding.

Artikel 2.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel
  • a. Artikel 15 Wmo bepaalt dat de gemeenteraad een eigen bijdrage kan opleggen aan personen van 18 jaar of ouder. De eigen bijdrage wordt uitsluitend toegepast op voorzieningen waarvoor op grond van de Wmo een eigen bijdrage mag worden gevraagd. De hoogte van de eigen bijdrage kan per voorziening verschillen en is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening. Daarnaast is de hoogte van de eigen bijdrage afhankelijk van het verzamelinkomen van de belanghebbende. Artikel 23 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2012 bepaalt dat er een eigen bijdrage verschuldigd is.

  • b. Artikel 19 lid 1 Wmo bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van het verzamelinkomen van de belanghebbende. We spreken dan van een ‘eigen aandeel’ in de kosten. Een eigen aandeel is alleen mogelijk bij een financiële tegemoetkoming. Bij een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt niet gesproken van een eigen aandeel, maar van een eigen bijdrage. Het verschil van betekenis tussen eigen aandeel en eigen bijdrage zit in de vorm waarin de Wmo-voorziening wordt verstrekt en dus niet in de soort voorziening dat wordt verstrekt. Samen met het eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn. Wanneer een belanghebbende er voor kiest af te wijken van de goedkoopst compenserende oplossing, komen de meerkosten voor rekening van de belanghebbende.

  • c. Voor het verschaffen van een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening in eigendom geldt voor het opleggen van het eigen aandeel een maximum van 39 perioden van 4 weken (artikel 4.1 lid 3 Besluit maatschappelijke ondersteuning). Het eigen aandeel mag nooit de kostprijs van de woonvoorziening overschrijden. Dus zodra de belanghebbende de kostprijs van de voorziening heeft betaald kan niet langer een eigen aandeel worden gevraagd. Dit geldt ook indien de 39 perioden van 4 weken, nog niet is afgelopen. Het anticumulatiebeding van het CAK geldt ook voor het eigen aandeel.

Artikel 2.5.1 Hoogte eigen bijdragen/eigen aandeel
  • 1. De hoogte van de eigen bijdragen worden jaarlijks bepaald door aan te sluiten bij artikel 4.1 lid 1 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur). Indien de bedragen in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur) worden gewijzigd, worden de te hanteren eigen bijdragen in de gemeente geacht op gelijke wijze te zijn gewijzigd.

  • 2. De eigen bijdrage/eigen aandeel voor hulp bij het huishouden bedraagt maximaal de kostprijs per uur die afgesproken is met de aanbieders of het maximaal te betalen PGB bedrag.

  • 3. Aan personen aan wie een woonvoorziening ingevolge artikel 15 lid b en d van de verordening is verstrekt, wordt, voor zover deze woonvoorziening bestaat uit het verstrekken van een individuele voorziening, een eigen aandeel gevraagd conform het hierboven bepaalde in 1 t/m 4. Ook bij een woonvoorziening geldt dat het eigen aandeel de kostprijs van de woonvoorziening niet mag overschrijden.

  • 4. Er wordt geen eigen bijdrage/eigen aandeel opgelegd aan personen jonger dan 18 jaar.

Artikel 2.5.2 Inning eigen bijdragen/eigen aandeel

Het CAK (Centraal Administratie Kantoor) is bij wet aangewezen als de landelijke instantie die de eigen bijdrage/eigen aandeel oplegt en int. De reden hiervoor is dat bij de eigen bijdrage/eigen aandeel een anticumulatiebeding geldt. Hiermee wordt stapeling van eigen bijdragen voorkomen: dit geldt voor zowel de Wmo als de AWBZ. De Wmo is voorliggend bij de vaststelling van de eigen bijdrage/aandeel. Dit betekent dat als een belanghebbende zowel een eigen bijdrage moet betalen voor de Wmo als voor AWBZ-zorg, en daardoor boven het maximum bedrag uit komt, de eigen bijdrage/aandeel van de Wmo voor gaat op de eigen bijdrage in de AWBZ.

Het CAK stelt de maximale eigen bijdrage/aandeel vast die aan een belanghebbende kan worden opgelegd in het kader van de Wmo en/of de AWBZ. De eigen bijdrage mag de maximale grens, die is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, niet te boven gaan. Ook mag de eigen bijdrage of het eigen aandeel niet meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening.

 

Het CAK bepaalt aan de hand van het verzamelinkomen van de belanghebbende de hoogte van de maximale eigen bijdrage die per periode van vier weken kan worden opgelegd. Het CAK krijgt de gegevens omtrent het verzamelinkomen aangeleverd door de belastingdienst. De eigen bijdrage over het betreffende jaar wordt gebaseerd op het verzamelinkomen van twee jaar daarvoor. Bijvoorbeeld: de eigen bijdrage over het jaar 2012 wordt gebaseerd op het verzamelinkomen over het jaar 2010.

 

Op de website van het CAK (www.hetcak.nl) staat een rekenprogramma waarmee de eigen bijdrage kan worden berekend. In de folder van het CAK is eveneens een rekenmodule met rekenvoorbeelden opgenomen. Tevens is het mogelijk om het gratis nummer van het CAK te bellen (0800-1925) om de eigen bijdrage te laten berekenen.

 Omdat het verzamelinkomen af kan wijken van het huidige inkomen, betekent dit dat de opgelegde eigen bijdrage te hoog of te laag kan zijn. Bij een sterke daling van het verzamelinkomen kan bij het CAK een verzoek om herziening worden ingediend. Meer informatie hierover staat op de website van het CAK.

Hoofdstuk 3 Werkwijze

Paragraaf 3.1 Het Gesprek
Artikel 3.1 Van melding naar oplossing: Het Gesprek

In het eerste contact met de inwoner wordt melding gemaakt van een (probleem)situatie. Het vervolgproces bestaat uit Het Gesprek. Binnen Het Gesprek bestaat een onderscheid tussen twee onderdelen:

- De vraagverheldering en het vaststellen van het te behalen resultaat

- Het afspreken van oplossingen

 

Dit moet resulteren in een arrangement. Schematisch zien de fases er als volgt uit:

Eerste contact > vraag verhelderen en resultaat vaststellen > oplossingen afspreken > (toewijzen voorziening) > arrangement

 

Hieronder worden deze fases verder uitgewerkt.

Artikel 3.1.1 Fase 1: Het eerste contact

In een eerste contact met de inwoner (hulpvrager en/of mantelzorger) wordt nagegaan of vraagverheldering op alle leefgebieden noodzakelijk is. Het is niet nodig en ook niet haalbaar om een uitgebreid gesprek te voeren met iedere inwoner. Soms is de situatie bekend of is op voorhand duidelijk dat er geen regieproblemen ondervonden worden door de inwoner.

 

Ook als afgezien wordt van een breed Gesprek moet rekening gehouden worden met de persoonlijke omstandigheden of te wel de persoonskenmerken en behoeften van de inwoner/belanghebbende. Bij een aanvraag voor een voorziening moet de behoefte in kaart worden gebracht. Vervolgens wordt het te verwachten resultaat benoemd en dan volgt een oplossing op maat.

Artikel 3.1.2 Fase 2: Het Gesprek

Doel van Het Gesprek is, los van eventuele oplossingen, gezamenlijk vast te stellen wat de ondersteunings- en participatiebehoefte is, met daarbij een inschatting van de zelfredzaamheid van de inwoner. Een tweede doel van het gesprek is de voorbereiding op een mogelijke formele aanvraag van een individuele voorziening zoals bedoeld in de verordening.

 

Het is goed om aan het begin van het Gesprek de wederzijdse bedoelingen en verwachtingen volstrekt helder te hebben, voor zover dat van een inwoner met problemen gevraagd kan worden. Het gaat immers niet om het beoordelen van een aanvraag maar om het samen bespreken van de problemen, het te bereiken resultaat en de ondersteuningsbehoefte. Het Gesprek is de noodzakelijke voorbereiding op een mogelijke aanvraag. Het Gesprek is niet vrijblijvend en belangrijk voor inwoner en gemeente.

 

De vraagverheldering kan plaatsvinden op alle leefgebieden:

  • 1.

    Huisvesting: denk hierbij aan een schoon en leefbaar huis en wonen in een geschikt huis.

  • 2.

    Dagbesteding: bijvoorbeeld onderwijs, arbeidsparticipatie, hobby’s, sociale activering zoals vrijwilligers werk, lichamelijke activering etc.

  • 3.

    Sociaal welzijn: sociaal netwerk, maatschappelijk deelnemen en bijdragen, kunnen verplaatsen, sociale vaardigheden, etc.

  • 4.

    Psychisch welzijn: welbevinden, eenzaamheid, regie, maatschappelijk gedrag, gevoel van veiligheid etc.

  • 5.

    Fysiek welzijn: fysieke gesteldheid en welbevinden, leven met beperkingen, zelfzorg, etc.

  • 6.

    Financiën: financiële situatie/inkomen, bestedingspatroon, etc.

 

De inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de inwoner zelf en inventariseert per leefgebied de volgende punten:

- Het probleem dat basis is voor de behoefte aan compensatie;

- De mogelijkheden die de inwoner ondanks dit probleem heeft;

- De onmogelijkheden waar de inwoner op basis van het ondervonden probleem tegenaan loopt;

- De resultaten die de inwoner zelf op de verschillende terreinen wil bereiken;

- De problemen, mogelijkheden en onmogelijkheden van de mantelzorger;

Artikel 3.1.3 Afwegingskader

Het afspreken van oplossingen heeft tot doel om een ondersteuningsarrangement vanuit de eigen kracht op te bouwen. De volgende prioriteitsvolgorde wordt gehanteerd:

  • a.

    De eigen kracht: Wat kan de inwoner nog zelf uitvoeren en regelen?

  • b.

    De sociale omgeving: Wat kan de inwoner zelf nog regelen binnen zijn netwerk zoals gezinsleden, familie, buren en vrienden?

  • c.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen: Zijn er algemeen verkrijgbare voorzieningen inzetbaar die niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met een beperking, maar ook door anderen gebruikt kunnen worden? Denk hierbij aan: een fiets met hulpmotor, een brommobiel, etc.

  • d.

    Algemene voorzieningen: Zijn er algemene voorliggende voorzieningen die door iedereen waarvoor de voorziening bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken zijn, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure? Denk hierbij aan dagrecreatie voor ouderen, eetpunten, boodschappen-service, rolstoelpools, openbaar vervoer, kinderopvang, respijtzorg voor mantelzorgers, etc.

  • e.

    Wettelijk voorliggende voorzieningen: Zijn er wettelijk voorliggende voorzieningen die het probleem geheel of gedeeltelijk kunnen oplossen? Bijvoorbeeld hulpmiddelen voor arbeidsparticipatie, rolstoelen voor kortdurend gebruik, leerlingenvervoer, etc.

  • f.

    Collectieve voorzieningen: Zijn er voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt? Bijvoorbeeld het collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • g.

    Individuele voorzieningen: Indien geen van de voorgaande mogelijkheden tot oplossingen leiden, is de verstrekking van een individuele voorziening het vangnet. Denk hierbij aan het verstrekken van een rolstoel, hulp in het huishouden of een woonvoorziening.

 

Het Gesprek gaat over de invulling van de compensatieplicht van de gemeente op de volgende 8 resultaatgebieden:

 

  • 1.

    Wonen in een schone en leefbare woning.

  • 2.

    Wonen in een geschikte woning.

  • 3.

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften.

  • 4.

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

  • 5.

    Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

  • 6.

    Het verplaatsen in en om de woning.

  • 7.

    Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

  • 8.

    Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

 Uitgangspunt bij alle oplossingen is het versterken van de zelfredzaamheid van de inwoner. Dit betekent dat wanneer de inwoner vaardigheden mist om te kunnen participeren, het verwerven van vaardigheden onderdeel van het arrangement moet worden. Daar waar het een inwoner ontbreekt aan een sociaal netwerk, dient om blijvende afhankelijkheid van voorzieningen te voorkomen ingezet te worden op het verwerven van sociale contacten.

Artikel 3.1.4 Fase 3: Het arrangement en het gespreksverslag

De afgesproken oplossingen en een eventuele formele aanvraag voor een individuele voorziening vormen samen het arrangement. In deze fase wordt op verschillende plaatsen de juiste ondersteuning voor de inwoner gehaald en wordt hetgeen besproken is vastgelegd in een gespreksverslag.

Uit het verslag blijkt in ieder geval welke eigen mogelijkheden benut kunnen worden en welke oplossingen in het sociale netwerk kunnen worden gevonden (b.v. gebruikelijke zorg). Daarnaast blijkt uit het gespreksverslag welke voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve voorzieningen en waar nodig en mogelijk welke individuele voorzieningen en activiteiten mogelijk en beschikbaar zijn ter oplossing van het probleem. Uit het gespreksverslag moet tot slot blijken of Het Gesprek leidt tot een formele aanvraag voor een individuele voorziening. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat het verslag gebruikt wordt als onderbouwing van de aanvraag en vanaf dat moment onderdeel is van de aanvraagprocedure. Het gespreksverslag wordt voorgelegd aan de inwoner met problemen, en zijn eventuele opmerkingen worden daaraan toegevoegd, zodat alle partijen zich kunnen vinden in de weergave van het Gesprek. Als beide partijen zich kunnen vinden in het gespreksverslag zetten zij hun handtekening eronder. Een kopie van het gespreksverslag wordt aan de inwoner verstrekt.

Paragraaf 3.2 De aanvraag
Artikel 3.2.1 Zorgvuldig onderzoek

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat er, in de ogen van de Raad, medische noodzaak aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Een advies van een andere deskundige dan een medicus kan noodzakelijk zijn. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

  • a.

    Artikel 24 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een belanghebbende geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is.

  • b.

    In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om onafhankelijk advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente aanvullend advies. Wanneer er advies gevraagd wordt, is afhankelijk van de situatie. Betreft het een eerste aanvraag of een herindicatie, zijn er wijzigingen in de fysieke, psychische en/of sociale situatie, het soort aandoening bv. moeilijk te objectiveerbare aandoeningen of om organisatorische redenen van de gemeente, etc.

  • c.

    Bij het beoordelen van de medische situatie wordt gebruik gemaakt van de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang.

  • d.

    Indien er een voorziening wordt aangevraagd en de redelijke afschrijvingstermijn van de huidige voorziening is nog niet verstreken, wordt er geen nieuwe voorziening verstrekt, tenzij uit onderzoek blijkt dat de voorziening, bij normaal gebruik, eerder aan vervanging toe is. Uitzonderingen hierop zijn situaties waarin de beperkingen van de belanghebbende dusdanig zijn veranderd dat de reeds verstrekte voorziening niet meer  compenserend is en een andere voorziening nodig is.

    - Als een voorziening na de afschrijvingstermijn nog adequaat is en in voldoende mate compenseert, wordt geen nieuwe voorziening toegekend (ook als de economische levensduur verstreken is).

    - Als een voorziening niet langer gebruikt wordt door de belanghebbende, dient hiervan onverwijld bij de gemeente melding te worden gemaakt en kan de gemeente besluiten tot inname van de voorziening ten behoeve van herverstrekking.

Artikel 3.2.2 Hersteltermijn en buiten behandeling stellen van de aanvraag

Als de aanvraag is ingediend, kan het tijdens de behandeling ervan voorkomen dat de Wmo-medewerker nog aanvullende gegevens of bewijsstukken nodig heeft, waardoor de aanvraag nog niet afgehandeld kan worden. Artikel 4.5 van de Awb biedt dan de mogelijkheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Alvorens de gemeente de aanvraag buiten behandeling stelt, dient de belanghebbende wel de kans te krijgen om ‘binnen een redelijke termijn’ de ontbrekende informatie aan te vullen. Binnen de ‘hersteltermijn’ wordt de belanghebbende een laatste mogelijkheid geboden om de informatie alsnog binnen de gestelde termijn aan te leveren. Er staat niet hoe lang die redelijke termijn precies duurt. Dit kan ook niet, omdat niet elk geval hetzelfde zal zijn.

 

De periode wordt afgestemd op de individuele belanghebbende. Als het om een kopie van een identiteitsbewijs gaat, kan de belanghebbende die binnen een paar dagen overleggen. Maar als het om documenten gaat waarbij bijvoorbeeld een procedure doorlopen moet worden, dan heeft de belanghebbende aan een paar dagen niet genoeg. Hoe lang de aanvraagprocedure wordt uitgesteld, is dus afhankelijk van de specifieke vraag aan de individuele belanghebbende.

Paragraaf 3.3 Motivering van besluiten

Er is expliciet in de wet opgenomen dat een besluit met betrekking tot de Wmo een motivering moet bevatten. Artikel 26, lid 1 Wmo luidt:

“De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”

In de beschikking die de belanghebbende krijgt, staat dus hoe de voorziening hem helpt zelfstandig te functioneren en hoe hij met de voorziening gewoon deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ook worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt en of er een eigen bijdrage/eigen aandeel van toepassing is.

 

Artikel 3.3.1 Hardheidsclausule

Door middel van een clausule die in de verordening is opgenomen kan het college van burgemeester en wethouders bij uitzondering een besluit nemen dat afwijkt van de wet- en regelgeving binnen de Wmo. Dit is altijd een besluit dat in het voordeel van de belanghebbende uitpakt. De clausule zorgt er voor dat de verordening zo rechtvaardig mogelijk toegepast kan worden. Het betreft hier veelal een bijzondere, individuele situatie die aanleiding geeft om bij uitzondering af te wijken van de reguliere bepalingen. Het college van burgemeester en wethouders moet ter voorkoming van precedentwerking duidelijk aangeven waarom in de betreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.

Paragraaf 3.4 Bezwaarprocedure

Artikel 7:1 Awb bepaalt dat de belanghebbende altijd een bezwaar mag indienen als deze het niet eens is met het besluit dat het college van burgemeester en wethouders genomen heeft. Dit kan tot zes weken na dagtekening van de beschikking. Is het bezwaar te laat ingediend, dan wordt deze niet-ontvankelijk verklaard (niet meer in behandeling genomen).

 

Wat moet er in elk geval in het bezwaar staan:

Naam, adres en woonplaats van de belanghebbende;

Ontvangstdatum besluit;

Een omschrijving van het besluit waartegen bezwaar wordt gemaakt;

De redenen waarom bezwaar wordt gemaakt.

In de beschikking dient altijd een passage opgenomen te worden waarin staat dat en hoe de belanghebbende een bezwaar in kan dienen op het genomen besluit.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Citeertitel

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als “Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2012”.

Artikel 4.2 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.Alsdan vervallen de op 16 november 2010 vastgestelde beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door Burgemeester en wethouders van Veghel in de vergadering van 3 april 2012

 

 

Burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel.

 

De secretaris,

R.E.C. Kleijnen.

 

De burgemeester,

 

mr. I.R. Adema.

 

Bijlage 1 Tijdnormering hulp bij het huishouden

Tijdens de indicatiestelling wordt voor de werkzaamheden en taken aan de hand van een tijdnormering bepaald wat het exact aantal uren/minuten zijn die ingezet dienen te worden om de belanghebbende te compenseren. De tijdnormering is indicatief. Als er naar aanleiding van de individuele situatie van de belanghebbende reden is om af te wijken van de normering, dan is het mogelijk. Hiervoor is een deugdelijke motivatie noodzakelijk. Bij de normering wordt geen rekening gehouden met taken die de belanghebbende zelf kan uitvoeren. Wanneer de belanghebbende zelf nog bepaalde onderdelen van bijvoorbeeld de licht huishoudelijke werkzaamheden kan uitvoeren, kan de normtijd hierop worden aangepast.

 

Hierna volgt een schematische weergave van de tijdnormering zoals die bij de indicatiestelling gehanteerd wordt:

 

HH alleenstaande - seniorenwoning/flat

Nr. ActiviteitenMinutenUren
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5   1.6 1.7Boodschappen doen voor het dagelijks leven Broodmaaltijd bereiden Warme maaltijd bereiden Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc.) Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc.) De was doen (kleding/linnengoed wassen) Huishoudelijke spullen in orde houden60 p week 15 p keer 30 p keer 60 p week 90 p week   60 p week      -         1u 1u45 3u30 1u 1u30   1u

 

 

Veel voorkomende combinatiesMinutenUren
1.4 + 1.5 1.4 + 1.6 1.5 + 1.6 1.4 + 1.5 + 1.6 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6Licht + zwaar Licht + was Zwaar + was Licht + zwaar + was Brood (7x) + licht + zwaar + was150 120 150 210 3152u30 2u 2u30 3u30 5u15
       

 

 

HH alleenstaande - eengezinswoning

Nr. ActiviteitenMinutenUren
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5   1.6 1.7Boodschappen doen voor het dagelijks leven Broodmaaltijd bereiden Warme maaltijd bereiden Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc.) Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc.) De was doen (kleding/linnengoed wassen) Huishoudelijke spullen in orde houden60 p week 15 p keer 30 p keer 60 p week 180 p week   60 p week      -           1u 1u45 3u30 1u 3u   1u

 

 

Veel voorkomende combinatiesMinutenUren
1.4 + 1.5 1.4 + 1.6 1.5 + 1.6 1.4 + 1.5 + 1.6 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6Licht + zwaar Licht + was Zwaar + was Licht + zwaar + was Brood (7x) + licht + zwaar + was240 180 240 300 4054u 3u 4u 5u 6u45
       

HH twee- of meerpersoonshuishouden - woonsituatie niet van belang

Nr. ActiviteitenMinutenUren
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5   1.6 1.7 1.8Boodschappen doen voor het dagelijks leven Broodmaaltijd bereiden Warme maaltijd bereiden Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc.) Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc.) De was doen (kleding/linnengoed wassen) Huishoudelijke spullen in orde houden Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd60 p week (evt +) 15 p keer (evt +) 30 p keer (evt +) 90 p week (evt +) 180 p week (evt +)   90 p week (evt +) - Max. 630 p week (90 min p/d)1u 1u45 3u30 1u30 3u   1u30 - 10u30 max

 

 

Veel voorkomende combinatiesMinutenUren
1.4 + 1.5 1.4 + 1.6 1.5 + 1.6 1.4 + 1.5 + 1.6 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6Licht + zwaar Licht + was Zwaar + was Licht + zwaar + was Brood (7x) + licht + zwaar + was270 180 270 360 4654u30 3u 4u30 6u 7u45
       

‘evt. +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing, etc.

 

HH overige activiteiten alleenstaande/twee- of meerpersoonsleefeenheden

Nr.ActiviteitenMinutenUren
2.1 2.2 2.3Anderen helpen in huis met zelfverzorging Dagelijkse organisatie van het huishouden Advies, instructie, voorlichting*Tot max 40 uur per week 30 p week 30 p keer (max 3 keer p week, 6 weken)  0u30 1u30

* Als het gaat om het aanleren van huishoudelijke taken, dan geen tijd indiceren, maar aan te leren activiteiten indiceren in tijd en aangeven dat het om aanleren van die activiteiten gaat.

 

 

Bij de bepaling van de omvang van de indicatie worden de onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • 1.

    Tijden in de beschikking worden altijd afgerond op halve uren.

  • 2.

    De tijd waarmee de hulp bij het huishouden wordt geïndiceerd is noodzakelijk en niet meer dan nodig om verantwoorde hulp bij het huishouden te bieden in de directe leefruimten van de cliënt.

  • 3.

    De normtijden zijn gebaseerd op ‘normale’ huishoudens. Als er sprake is van bijvoorbeeld medische of praktische problematiek in de leefeenheid, zoals dieet, (ernstige) vervuiling van het huis, incontinentie, speekselvloed, overmatige transpiratie, allergie, wordt aanvullend op de basisminuten extra tijd berekend.

  • 4.

    Er kan nooit extra tijd berekend worden vanwege de persoonlijke voorkeur van de belanghebbende.

 

Factoren voor meer/ minder inzet van hulp bij het huishouden

 ActiviteitenFactoren meer/ minder hulpFreq. en tijd
 
1.1 Boodschappen doenBoodschappenlijst samenstellenBoodschappen inkopen en opslaan – wekelijksAls de leefeenheid bestaat uit meer dan 4 personen en/of er zijn kinderen jonger dan 12 jaar, dan kan er een indicatie gesteld worden voor boodschappen wanneer de afstand tot de winkels groot is.2 keer per week +30 minuten
 
1.2 + 1.3 Broodmaaltijd bereiden en warme maaltijd bereidenBroodmaaltijd klaarzettenTafel dekken en afruimenKoffie/thee zettenAfwassen (machine/handmatig)Warme maaltijd bereiden  Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraadAfwassen en opruimenAanwezigheid van kinderen <12 jaar  Per keer + 20 minuten
 
1.4 Licht huishoudelijk werk  Afwassen, als er geen indicatie is voor maaltijdbereiding: handmatig 15-30 min per keerMachine in- en uitruimen: 10 minuten per keerOpruimen: totaal dagelijkse beurt van het interieur is afhankelijk van de specifieke kenmerken van de leefeenheid: 15 tot 40 minuten per keer.Stof afnemen/ragenBedden opmaken Aantal kinderen onder de 12 jaarAllergie voor huisstofmijt mits in gesaneerde woningErnstige COPDErnstige beperkingen in gebruik van armen en handenAlleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden.    In principe max. 3x per week: Voor een leefeenheid zonder kinderen max. 20 minuten. Voor een leefeenheid met kinderen jonger dan 12 jaar max. 30 minuten.
 
1.5 Zwaar huishoudelijk werk  StofzuigenSchrobben, dweilen, soppen: sanitair en keukenBedden opmaken/ verschonenOpruimen huishoudelijk afval  In grote woningen met veel bewoners en dus meer vervuilingErnstige COPDAllergie voor huisstofmijt mits in gesaneerde woningJonge kinderen Max. 3x per week: Zonder kinderen max. 20 min. Met kinderen < 12 jaar max. 30 minuten.
 

 

 

1.6 De was doenKleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachineCentrifugeren, ophangen, afhalen.Was drogen in droogmachineVouwen, strijken (alleen bovenkleding), opbergenAantal kinderen jonger dan 16 jaar: + 30 minuten per kind per weekBedlegerige patiënten: + 30 minutenextra wassen i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 minuten1x per week: huishoudens met kleine kinderen max. 3x per week.  
 
1.8 + 2.1 Anderen helpen bij de zelfverzorging   Anderen helpen bij de maaltijdenWassen en aankledenHulp bij eten en/of drinkenOpvoedingsactiviteiten  Aantal kinderenLeeftijd kinderenGezondheidssituatie/ functioneren van kinderen/huisgenotenAanwezigheid gedragsproblematiek  < 6 jaar: max. 40 uur per week. Voor alleen het helpen bij de bereiding van maaltijden max 10u30 per week.   > 6 jaar: afhankelijk van situatie
 
2.2 Dagelijkse organisatie van het huishouden  Organisatie huishoudelijke activiteitenPlannen en beheren van middelen m.b.t. het huishoudenCommunicatieproblemenAantal huisgenoten, vooral kinderen jonger dan 16(Psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden1x per week: max. 3,5 uur  
 
2.3 Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden  Instructie bijOmgaan met apparatenLicht huishoudelijk werkZwaar huishoudelijk werkTextielverzorgingBoodschappen doenWarme maaltijd bereidenCommunicatieproblemen  3x per week: max. 6 weken  

 

Bijlage 2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarvan verwacht kan worden dat ook iemand zonder beperkingen deze voorziening aan kan schaffen. Een dergelijke voorziening is niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking, maar is een voorziening die door alle inwoners aangeschaft kan worden. Feit is dat wat vandaag de dag nog een bijzondere voorziening is, binnen afzienbare tijd een gangbaar artikel in de winkel kan zijn en dus mogelijk algemeen gebruikelijk. Een voorbeeld is de thermosstatische kraan die feitelijk was ontwikkeld om personen met beperkingen in de zin van verminderde spierkracht en slechte warmte/koude-prikkels, veilig te laten omgaan met warm water. In de loop der jaren is dit een artikel geworden dat vrij in iedere sanitairzaak te koop is.

 

Indien een voorziening algemeen gebruikelijk is, krijgt de belanghebbende van deze voorziening geen vergoeding van de gemeente. Wat algemeen gebruikelijk precies is, wordt regelmatig getoetst aan algemeen maatschappelijke normen.

 

Het begrip algemeen gebruikelijk gaat volgens de vaste rechtsregels van de Centrale Raad van Beroep op als een zaak voldoet aan de volgende drie criteria:

De voorziening is niet alleen voor iemand met een beperking bedoeld.

De voorziening is voor iedereen gewoon te koop bij bedrijven of winkels.

De voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

 

Een uitzondering op een algemeen gebruikelijke voorziening is de situatie waarbij een plotselinge ziekte of beperking (bijvoorbeeld door een ongeluk) noopt tot acute vervanging.

 

Ter informatie is hieronder een niet-limitatief overzicht opgenomen van een aantal zaken die algemeen gebruikelijk zijn. Er zal altijd een individuele toets plaatsvinden om te kijken of de

voorziening voor de belanghebbende algemeen gebruikelijk is.

 

Douche (vervangen lavet door douche)

Douchekop met glijdstang

Thermosstatische kranen

Ventilatiesysteem badkamer

Hendelmengkranen

Wandbeugels (niet inklapbaar of opklapbaar)

Inductie of keramische kookplaat

Verhoogd/verlaagd toilet

Vervangen lavet door douche

Wasdroger

Waterbed

Airconditioning

Centrale verwarming

Thermosstatische radiatorkranen

Meterkast met meerdere groepen

Zonwering

Intercom

Hometrainer

Mobiele telefoon

Spartamet of vergelijkbare elo-fiets

Tandem

Fiets of tandem met hulpmotor

Fiets met trapondersteuning

Fiets met lage instap

Autoaanpassingen zoals:

Automatische transmissie

Neerklapbare achterbank

Rechter buitenspiegel

Stuurbekrachtiging

Trekhaak

(Verwarmde) buitenspiegels

Elektrisch bedienbare ramen

Airconditioning

Kosten APK-keuring

Elektrische garagedeur opener

 

Tot slot wordt opgemerkt dat het voor komt dat hele ruimtes aangepast moeten worden, bijvoorbeeld een op de beperkingen ingerichte keuken. In principe komen alleen die kosten voor een vergoeding in aanmerking die noodzakelijk zijn. Dus in het voorbeeld van de keuken alleen de meerkosten ten opzichte van een normale keuken.

 

Bijlage 3 Bouwkundige- of woontechnische voorziening

Voorwaarden

 

In de beschikking worden voorwaarden gesteld waar de belanghebbende aan dient te voldoen, waardoor het mogelijk is de woonvoorziening te controleren en het proces te bewaken. De voorwaarden moeten middels de beschikking aan de belanghebbende en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de belanghebbende is, worden bekend gemaakt.

 

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • 1.

    Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college.

  • 2.

    Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woonvoorziening wordt aangebracht.

  • 3.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woonvoorziening.

  • 4.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woonvoorziening.

  • 5.

    Direct na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de woonvoorziening verklaart de belanghebbende schriftelijk aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid comform het programma van eisen (de technische eisen die gesteld worden aan de woonvoorziening).

  • 6.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de kosten van de woonvoorziening.

  • 7.

    De gereedmelding gaat vergezeld met alle rekeningen en betalingsbewijzen die betrekking hebben op de realisatie van de woonvoorziening.

  • 8.

    Indien na controle blijkt dat de belanghebbende niet voldaan heeft aan de voorwaarden die gesteld zijn aan de toekenning van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming, wordt niet of slechts gedeeltelijk overgegaan tot uitbetaling.

 

Voor compensatie in aanmerking komende kosten

 

De volgende kosten van bouwkundige- of woontechnische voorzieningen kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Standaardvoorwaarden en Rechtsverhouding Opdrachtgever-Architect 1997 (SR 1997).  Dit zijn de standaardvoorwaarden van de bond van Nederlandse architecten (NBA). Tevens is De Nieuwe Regeling (DNR 2005) van toepassing. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woonvoorziening moet worden ingeschakeld, worden deze kosten compensabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 9.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de woonvoorziening;

  • 10.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

 

Het verwijderen van woonvoorzieningen

 

In beginsel zal de gemeente zo weinig mogelijk voorzieningen uit woningen willen verwijderen. Aangepaste woningen die vrijkomen zullen zoveel mogelijk opnieuw worden toegewezen aan een andere belanghebbende. De gemeente is daarom niet verantwoordelijk voor het verwijderen van voorzieningen, met uitzondering van de traplift indien deze in bruikleen verstrekt is.

Bijlage 4 Uitvoeringsprotocol Persoonsgebonden budget

Inleiding

Algemeen

Voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn regels opgesteld rond de individuele verstrekkingen van voorzieningen aan belanghebbenden. Deze verstrekkingen zijn bedoeld als compensatie voor de beperking die de belanghebbende ervaart. Het college doet dit aan de hand van de bepalingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel en de bepalingen in de nadere regels. Als een individuele voorziening aan een belanghebbende is toegekend, bestaat voor de verstrekking van deze voorziening de mogelijkheid te kiezen tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget.

 

In dit uitvoeringsprotocol staat beschreven wat de regels en verantwoordelijkheden (rechten en plichten) zijn van de budgethouder en het college rondom de verstrekking, uitbetaling en terugvordering van het persoonsgebonden budget.

Voorziening in natura

In artikel 1 lid p. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 staat beschreven:

“Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.”

Dit sluit aan op de in de nadere regels opgenomen toelichting van een verstrekking in natura (paragraaf 2.2.):

“Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de belanghebbende een voorziening verstrekt, die

hij of zij kant en klaar krijgt. De voorziening kan in eigendom, bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening worden verstrekt.”

Persoonsgebonden budget (PGB)

In artikel 1 lid q. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 staat beschreven:

“Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.”

Bij verstrekking van een persoonsgebonden budget krijgt een budgethouder dus geen kant en klare voorziening, maar een geldbedrag waarmee de budgethouder zelf deze voorziening kan kopen. Met het persoonsgebonden budget moet een vergelijkbare voorziening kunnen worden aangeschaft als bij verstrekking in natura.

Periodiek budget

In dit uitvoeringsprotocol wordt gesproken over een periodiek budget en een eenmalig budget. Er is sprake van een periodiek budget als de oplossing voor het participatieprobleem bestaat uit het inzetten van zorg. Hierbij kan gedacht worden aan de inzet van hulp bij het huishouden.

Eenmalig budget

Er is sprake van een eenmalig budget als de oplossing in één keer aangeschaft kan worden. Hierbij kan gedacht worden aan een rolstoel, scootermobiel en een woningaanpassing. Als de oplossing dus in één keer aangeschaft kan worden en de budgethouder kiest ervoor om deze oplossing te huren, wordt een eenmalig budget verstrekt.

Juridische status

Het uitvoeringsprotocol ontleent zijn status aan artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht:

“Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel voor hem gedelegeerde bevoegdheid.”

Dit uitvoeringsprotocol is een bijlage bij de nadere regels, waarin de regels zijn opgenomen rondom het persoonsgebonden budget.

 

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt door de gemeenteraad vastgesteld. De nadere regels met uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget worden door het College van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Daarnaast kunnen de bedragen jaarlijks worden geïndexeerd wat gemandateerd is aan het College van Burgemeester en Wethouders.

 

Hoofdstuk 1: Cliëntinformatie

 

De gemeente is de belangrijkste informatiebron voor belanghebbenden over de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het college is verplicht om informatie te verstrekken aan de belanghebbende op basis van prestatieveld 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Het belang voor het college is dat met een goede informatie de (potentiële) budgethouder vooraf op de hoogte is van de mogelijkheden, maar ook met de voorwaarden en verantwoordelijkheden die aan een persoonsgebonden budget verbonden zijn. Het voorkomt misverstanden en mogelijk teleurstellingen of problemen voor budgethouders en het college in een later stadium.

Gemeentelijk niveau

Het college van de gemeente Veghel heeft de informatievoorziening rondom verstrekking van een persoonsgebonden budget op verschillende manieren vormgegeven, namelijk:

Mondelinge informatie via het gemeentelijk loket;

Mondelinge informatie tijdens Het Gesprek en de procedure daarna. Wanneer de oplossing gevonden wordt in een individuele voorziening, wordt de mogelijkheid besproken om de voorziening in natura verstrekt te krijgen of middels een persoonsgebonden budget. Daarnaast worden in ieder geval de voor- en nadelen besproken van deze opties en de verantwoordelijkheden die gekoppeld zijn aan een persoonsgebonden budget;

Schriftelijke informatie via het Uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget. Het betreffende hoofdstuk (3 of 4) wordt meegestuurd naar de budgethouder met de toekenningsbeschikking. Voor de duidelijkheid wordt hierbij de nummering van het hoofdstuk en de paragraven weggehaald. In deze informatie is voor de budgethouder alle noodzakelijke informatie terug te vinden rondom de verstrekking, uitbetaling en terugvordering van het persoonsgebonden budget;

Schriftelijke informatie via de website van de Gemeente Veghel (www.veghel.nl).

Landelijk niveau

Daarnaast heeft de belanghebbende de mogelijkheid gebruik te maken van de landelijke informatie die verstrekt wordt over een persoonsgebonden budget, namelijk:

Landelijke informatie vanuit postbus 51 en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op www.postbus51.nl en www.info-wmo.nl;

Informatie vanuit de belangenvereniging van budgethouders, Per Saldo, via de website www.pgb.nl of per telefoon op 0900-7424857.

 

 

Hoofdstuk 2: Uitsluitingen

 

Niet in alle gevallen bestaat de mogelijkheid om bij verstrekking van een individuele voorziening in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. Binnen het beleid van de gemeente zijn enkele uitsluitingen bepaald. Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

 

Als de belanghebbende in aanmerking komt voor een algemene of collectieve voorziening.

Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt voor individuele voorzieningen. De Regiotaxi betreft bijvoorbeeld een collectieve voorziening waardoor het in principe niet mogelijk is om hiervoor een persoonsgebonden budget te krijgen.

 

Als het vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet in staat is om zelf de besteding van het persoonsgebonden budget of de verantwoording hierover te verzorgen.

Dit wordt meegenomen in het indicatieproces. Hierbij wordt gekeken of er sprake is van de volgende situaties:

De belanghebbende is wilsonbekwaam;

De belanghebbende is bekend met financiële problemen en/of problemen bij de afbetaling;

De belanghebbende leidt een zwervend bestaan;

De belanghebbende is bekend met een ziektebeeld waarbij beperkingen naar voren komen in het verantwoordelijkheidsbesef, ziekte-inzicht en/of regelvermogen. Hierbij kan gedacht worden aan dementie of een verstandelijke handicap.

In deze gevallen heeft de belanghebbende de mogelijkheid de verantwoordelijkheid over te dragen aan een beheerder/ curator. Tijdens het indicatieproces wordt de voorgestelde persoon mondeling gehoord en wordt bekeken of deze persoon de verantwoording op zich kan nemen (aan de hand van bovengenoemde punten). Als de voorgestelde persoon in staat wordt geacht de verantwoordelijkheid te dragen voor besteding en verantwoording van het budget, dan kan wel een PGB worden verstrekt.

 

Als de budgethouder bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget zich niet aan de opgestelde regels en verantwoordelijkheden in dit uitvoeringsprotocol heeft gehouden en als dit verwijtbaar is aan de budgethouder.

Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij de budgethouder bij een eerdere toekenning van een persoonsgebonden budget dit budget niet besteed heeft aan de eisen die gesteld waren aan de oplossing waarvoor het budget was toegekend. Hierbij wordt in acht genomen of de budgethouder dit wist of in alle redelijkheid had kunnen weten.

 

Als er sprake is van een voorziening die naar verwachting binnen een kort tijdsbestek vervangen moet worden door een andere voorziening.

Hierbij kan gedacht worden aan het kortdurend inzetten van hulp bij het huishouden (minder dan 3 maanden). Ook kan gedacht worden aan voorzieningen die gezien de snelle progressie van een ziektebeeld voor het verstrijken van de levensduur niet meer adequaat zijn en daarom vervangen moeten worden.

 

Als er sprake is van een bouwkundige of woontechnische voorziening in een huurwoning, aangebracht door de verhuurder.

Aan de verhuurder wordt geen persoonsgebonden budget toegekend, dit gebeurt alleen aan de budgethouder zelf.

 

Bij toekenning van vergoeding voor vervoer per taxi(bus) is het niet mogelijk om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

Het is wel mogelijk dit te verstrekken middels een financiële tegemoetkoming. Dit is besloten in het voordeel van de belanghebbende, omdat er minder verantwoordelijkheden en verantwoording van de belanghebbende verwacht wordt bij een financiële tegemoetkoming.

 

Indien er voor een voorziening een persoongebonden budget is verstrekt en de redelijke afschrijvingstermijn van deze voorziening nog niet is verstreken, wordt voor diezelfde voorziening niet nogmaals een persoonsgebonden budget of voorziening in natura verstrekt.

Uitzonderingen hierop zijn als uit onderzoek blijkt dat de voorziening, bij normaal gebruik, eerder aan vervanging toe is, alsmede situaties waarin de beperkingen van de aanvrager dusdanig zijn veranderd dat de reeds verstrekte voorziening niet meer compenserend is en een andere voorziening noodzakelijk is. Dit is in situaties bij niet te voorziene progressie van de beperkingen. Als deze progressie te voorzien was, wordt er geen PGB verstrekt (zie punt d).

 

Bij een indicatie voor hulp bij het huishouden categorie HBH3 wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt.

Dit in verband met de meestal kortdurende en complexe aard van de problematiek. Daarnaast bestaat er in deze situaties een noodzaak voor het snel inzetten van gespecialiseerde hulp.

 

In bovenstaande situaties kan een belanghebbende bij verstrekking van een voorziening niet kiezen voor een persoonsgebonden budget. Of er sprake is van één van bovenstaande uitsluitingen is onderdeel van het indicatieproces.

 

Hoofdstuk 3: Periodiek budget

3.1       Toekenningsbeschikking

In de toekenningsbeschikking wordt beschreven welke oplossing aan de belanghebbende is toegekend ter compensatie van zijn beperkingen. Als de belanghebbende gekozen heeft voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget worden in de beschikking of de bijlagen bij de beschikking tenminste onderstaande punten beschreven:

 

Het doel waarvoor het budget bedoeld is.

In de beschikking staat beschreven aan welke eisen de oplossing moet voldoen, waarvoor het budget is toegekend.

 

De hoogte van het budget.

In de beschikking moet duidelijk beschreven staan wat de hoogte is van het budget en hoe de berekening van het budget heeft plaatsgevonden. De hoogte van het budget bij hulp bij het huishouden is afhankelijk van het niveau van de werkzaamheden (HBH1/HBH2) en het aantal geïndiceerde uren. De hoogte van het uurtarief is terug te vinden in bijlage 5 van de nadere regels. Het uurtarief kan jaarlijks worden geïndexeerd.

 

Binnen de gemeente wordt uitgegaan van een bruto budget.

Dit houdt in dat de eigen bijdrage niet van het budget ingehouden is en uit eigen middelen betaald moet worden. De budgethouder krijgt hiervan een aparte factuur van het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Dit is dezelfde procedure als bij toekenning van een voorziening in natura en wordt daarom hier niet verder beschreven.

 

De budgetperiode.

In de beschikking moet naar voren komen voor welke periode het budget geldig is. Dit kan een andere periode zijn dan de looptijd van de indicatie.

 

De voorwaarden die het college stelt aan de budgethouder over de verantwoording en besteding van het persoonsgebonden budget.

 

De ondersteuning die het college biedt voor de budgethouder bij het gebruik en beheer van het persoonsgebonden budget.

 

Het persoonsgebonden budget kan aan het einde van ieder kalenderjaar geïndexeerd worden. Het college stelt jaarlijks de hoogte van het uurbedrag van een persoonsgebonden budget voor Hulp in het Huishouden vast. De budgethouder ontvangt in december een nieuwe beschikking met daarin de hoogte van het budget voor het daarop volgende kalenderjaar.

3.2       Uitbetaling

Het college betaalt het eerste voorschot voor het persoonsgebonden budget zo snel mogelijk uit, na verzending van de toekenningsbeschikking. Het eerste voorschotbedrag wordt naar rato berekend. Het budget wordt per maand uitbetaald.

 

De volgende voorschotten worden voor de eerste dag van de betreffende maand naar de rekening van de budgethouder overgemaakt. Het persoonsgebonden budget wordt alleen overgemaakt naar de budgethouder zelf. Het is niet mogelijk om het budget rechtstreeks op de rekening van de zorgaanbieder of hulpverlener te laten storten.

3.3       Boekhouding

Bij een persoonsgebonden budget wat bedoeld is voor de uitvoering van huishoudelijke taken, heeft de budgethouder taken die vergelijkbaar zijn met de taken van werkgever of opdrachtgever. Dit hangt af van het type hulpverlener: een particulier of een instelling/-freelancer.

Als de budgethouder kiest om de hulp te laten verlenen door een particulier, dan zijn de taken vergelijkbaar met die van een werkgever. Deze taken betreffen:

Het aannemen van een hulpverlener;

Het afsluiten van een arbeidscontract;

Op tijd uitbetalen van het loon;

Regelen van een vakantieregeling;

Uitbetaling van de hulpverlener bij ziekte.

Als de hulpverlener meer dan 3 dagen bij de budgethouder werkt komen hier eveneens taken bij voor het regelen van de sociale lasten.

 

Als de budgethouder kiest om de hulp te laten verlenen door een instelling of freelancer, dan zijn de taken vergelijkbaar met die van een opdrachtgever. Deze taken betreffen:

Het afsluiten van een contract met de hulpverlener;

Op tijd uitbetalen van de factuur.

 

Voor het vastleggen van deze taken is een boekhouding nodig. Deze bestaat tenminste uit de volgende punten:

Het (arbeids)contract. Hierin staat in ieder geval benoemd wat geleverd wordt, door wie, wanneer en wat die persoon/-instelling hiervoor betaald krijgt (uurtarief);

Het betalingsbewijs. Dit is het bewijs dat de persoon, instelling of freelancer betaald is. Dit kan zijn een factuur van de instelling, een rekeningafschrift van de budgethouder of een getekende kwitantie (bij contante betalingen).

Verantwoording. Voor de controle van de besteding van het budget wordt een verantwoording verwacht van de budgethouder over een kalenderjaar. De budgethouder krijgt aan het begin van het nieuwe kalenderjaar bericht over de verantwoordingstermijn(en).

 

De budgethouder heeft de mogelijkheid (een deel van) het budget terug te storten als niet het (volledige) budget besteed wordt. Hierover kan de budgethouder afspraken maken met de afdeling Wmo van de gemeente Veghel.

 

3.4 Verantwoording

Van de budgethouder wordt een verantwoording verwacht over de besteding van het budget. De budgethouder is de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is toegekend. De budgethouder is altijd zelf verantwoordelijk voor de besteding van het budget. Niemand anders kan daarvoor verantwoordelijk gesteld worden.

 

Voor de verantwoording moet de budgethouder gebruik maken van de verantwoordingsformulieren die hij van gemeente Veghel ontvangt. Op het formulier worden de volgende gegevens gevraagd:

De NAW-gegevens, geboortedatum en BSN-nummer van de budgethouder (de persoon aan wie het budget is toegekend);

De naam van de hulpverlener;

Het nummer van de Kamer van Koophandel (KvK nummer) of het BTW nummer als de zorg geleverd wordt door een instelling of freelancer, of het Belanghebbendeservicenummer (BSN) als de zorg geleverd wordt door een particulier;

De periode waarover de verantwoording is bedoeld;

Het totale bedrag van de verantwoorde periode dat uitgekeerd is aan de betreffende hulpverlener;

Handtekening van de budgethouder en hulpverlener.

De zorgovereenkomst tussen budgethouder en hulpverlener.

 

Binnen de gemeente wordt een vrij besteedbaar bedrag aangehouden voor de budgetten voor hulp bij het huishouden van € 250. Dit houdt in dat dit bedrag niet verantwoord hoeft te worden. Dit bedrag kan bijvoorbeeld besteed worden aan het uitbetalen van de hulp, maar ook aan een cadeautje voor de hulp of ondersteuning bij de administratie van het budget.

 

Voor het gebruik van een ander verantwoordingsformulier dan het door de gemeente Veghel verstrekte formulier, dient toestemming te worden gevraagd aan de Wmo consulent. Een alternatief formulier dient in elk geval bovengenoemde gegevens te bevatten.

3.5       Controle

Het college wil weten waaraan het toegekende budget is besteed. Omdat het gemeenschapsgeld is, wordt de besteding hiervan gecontroleerd. Dit gebeurd aan de hand van het verantwoordingsformulier. Het is mogelijk dat er aanvullende gegevens worden gevraagd om uw verantwoording te beoordelen.

3.6       Terugvordering

Het college heeft de mogelijkheid om een persoonsgebonden budget terug te vorderen. Redenen om een deel of het gehele persoonsgebonden budget terug te vorderen zijn:

Als niet het volledige budget verantwoord is. Het gedeelte van het budget dat niet verantwoord is, wordt dan teruggevorderd. Dit staat los van het vrij besteedbaar gedeelte van € 250.

 

Als de verantwoording niet volledig is of bij onjuist verstrekte gegevens.

 

Als het besluit geheel of gedeeltelijk is ingetrokken. Het betreffende deel van het budget wordt teruggevorderd. De hoogte van de terugvordering zal benoemd worden in de beëindigingsbeschikking.

 

Bij oneigenlijk gebruik van het budget. Dit houdt in dat het budget niet besteed is aan een oplossing die voldoet aan de eisen die in de beschikking staan benoemd voor de te leveren oplossing.

 

Als er sprake is van een terugvordering wordt de budgethouder hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

3.7       Beëindiging of wijziging

Het persoonsgebonden budget wordt beëindigd als:

De budgethouder komt te overlijden;

De budgethouder verhuist buiten de gemeente;

De budgethouder langdurig opgenomen wordt in een AWBZ-instelling;

De budgethouder langer dan drie maanden aaneengesloten wordt opgenomen in een instelling/-ziekenhuis;

De budgethouder schriftelijk aangeeft de voorziening te willen beëindigen;

De budgethouder overstapt naar zorg in natura;

De looptijd van de indicatie is verstreken. Het is de verantwoordelijkheid van de budgethouder om voor het aflopen van de indicatie een aanvraag in te dienen bij de gemeente voor verlenging van de indicatie. Rekeninghoudend met het mogelijke onderzoek wat plaats zal moeten vinden wordt de budgethouder geadviseerd dit 8 weken voor beëindiging van de indicatie in te dienen;

De budgethouder zich niet houdt aan de voorwaarden en regels die in dit uitvoeringsprotocol beschreven staan.

 

Als er een wijziging is in de situatie is het de verantwoordelijkheid van de budgethouder om deze wijzigingen aan de gemeente door te geven. Met een wijziging in de situatie wordt bedoeld een toename of afname van de beperkingen, een wijziging van de leefeenheid en een verhuizing. In deze situaties wordt een nieuw onderzoek gestart, wat kan resulteren in een nieuwe toekennings- of beeindigingsbeschikking.

3.8       Ondersteuning voor de budgethouder

De keuze voor een persoonsgebonden budget legt meer verantwoordelijkheden bij de belanghebbende dan zorg in natura. Binnen de gemeente is het op verschillende manieren mogelijk om ondersteuning te krijgen bij deze verantwoordelijkheden.

Vanuit het college is een contract afgesloten met de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Zij bieden ondersteuning voor alle budgethouders van de gemeente met betrekking tot het afsluiten van een contract, loondoorbetaling bij ziekte van de hulpverlener en het inschakelen van een professionele arbo-dienst. Ook verzorgen zij een schade-verzekering, Wettelijk Aansprakelijksheidsverzekering (WA) en een rechtsbijstandsverzekering. Deze ondersteuning wordt betaald door de gemeente Veghel en hier zitten dus geen kosten aan verbonden voor de budgethouder. Voor vragen is het SVB bereikbaar middels:

Post                                    : Postbus 8038, 3503 RA te Utrecht.

Telefoonnummer                  : 030 - 2648200  Fax                                     : 030 - 2648209 Internetsite                           : www.svb.nl

E-mail                                 : pgb@svb.nl 

 

De SVB kan ook de salarisadministratie voor de budgethouder regelen. Indien de budgethouder gebruik wenst te maken van deze service, zijn de kosten voor rekening van de budgethouder tenzij de budgethouder minimaal 4 dagen per week hulp ontvangt van dezelfde hulpverlener. De kosten worden door de SVB bij de gemeente Veghel declareert en door de gemeente Veghel doorberekend aan de budgethouder.

 

De budgethouder kan ook ondersteuning vragen aan derden bij het beheer van het persoonsgebonden budget. Deze ondersteuning mag niet betaald worden uit het te verantwoorden gedeelte van het persoonsgebonden budget. De budgethouder kan ervoor kiezen om dit te betalen uit het vrij besteedbaar gedeelte. Komen de kosten echter boven de € 250 uit, dan zal de budgethouder het verschil met eigen middelen moeten aanvullen.

 

Hoofdstuk 4:           Eenmalig budget

4.1       Toekenningsbeschikking

In de toekenningsbeschikking wordt beschreven welke oplossing aan de belanghebbende is toegekend ter compensatie van zijn beperkingen. Als de belanghebbende gekozen heeft voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget worden in de beschikking of de bijlagen bij de beschikking tenminste onderstaande punten beschreven:

 

Het doel waarvoor het budget bedoeld is.

In de beschikking staat beschreven aan welke eisen de oplossing moet voldoen, waarvoor het budget is toegekend;

 

De omvang van het budget.

De hoogte van het budget wordt afgeleid aan de hand van de aangeleverde offerte(s) van de budgethouder of van een leverancier. Een uitzondering hierop zijn kleine en eenvoudige oplossingen die opgenomen staan in een eenheidsprijzenlijst. De hoogte van het budget wordt bij deze oplossingen op basis van de eenheidsprijzenlijst vastgesteld. Als dit van toepassing is staat dit benoemd in de beschikking.

 

De opbouw van het budget.

Bij een losse voorziening wordt de hoogte van het budget bepaald door de kosten van de aanschaf van de voorziening, kosten voor reparatie en onderhoud en verzekering (bij elektrische voorzieningen). Hoe het budget opgebouwd is wordt gespecificeerd in de toekenningsbeschikking. De hoogte van het budget wordt bij een losse voorziening afgeleid van de offerte van de leverancier. Bij deze offerte wordt de korting meegenomen die de leverancier hanteert voor de gemeente.

 

Binnen de gemeente wordt uitgegaan van een bruto budget.

Dit houdt in dat een eventuele eigen bijdrage niet van het budget ingehouden is en uit eigen middelen betaald moet worden. De budgethouder krijgt hiervan een aparte factuur van het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Dit is dezelfde procedure als bij toekenning van een voorziening in natura en wordt daarom hier niet verder beschreven.

 

De budgetperiode.

In de beschikking moet opgenomen worden met welke afschrijvingstermijn rekening is gehouden. Voor deze periode is het de verantwoordelijkheid van de budgethouder dat een oplossing aanwezig is.

 

De voorwaarden die het college stelt aan de budgethouder over de besteding en verantwoording van het budget.

 

De ondersteuning die het college biedt voor de budgethouder bij het gebruik en beheer van het persoonsgebonden budget.

4.2       Uitbetaling

Het college geeft opdracht tot betaling van het volledige persoonsgebonden budget op de datum van verzending van de toekenningsbeschikking. Het budget wordt alleen overgemaakt naar de budgethouder zelf. Het is dus niet mogelijk om het budget rechtstreeks op de rekening van de leverancier te laten storten.

Bij een hoogte van een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening boven de € 5.000 wordt in termijnen uitbetaald. Hierbij wordt de eerste periode betaalbaar gesteld bij het verzenden van de beschikking. De overige periodes en betaaldata worden vastgelegd in de toekenningsbeschikking.

4.3       Boekhouding

Van de budgethouder wordt een verantwoording verwacht over de besteding van het budget. De budgethouder is de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is toegekend. De budgethouder is altijd zelf verantwoordelijk voor de besteding van het budget. Niemand anders kan daarvoor verantwoordelijk gesteld worden.

Het is de verantwoordelijkheid van de budgethouder dat de verantwoording uiterlijk 1 jaar na toekenning van de voorziening in het bezit is van de afdeling Wmo van de gemeente Veghel. De verantwoording bestaat uit alle rekeningen en/-of betalingsbewijzen die betrekking hebben op de besteding van het budget.

 

De budgethouder hoeft alleen het budget wat toegekend is voor aanschaf van de voorziening te verantwoorden. Het budget voor onderhoud en reparatie van de voorziening hoeft niet verantwoord te worden. Deze bedragen staan benoemd in de toekenningsbeschikking.

4.4       Controle

Het college wil weten waaraan het budget is besteed. Omdat het gemeenschapsgeld is, wordt de besteding hiervan volledig gecontroleerd. Bij controle van de verantwoording moet bij navraag van het college inzicht geboden worden door de budgethouder in de bescheiden en rekeningen, welke betrekking hebben op het persoonsgebonden budget. Ook moet conform de bepalingen van artikel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid gegeven worden aan het college om de oplossing fysiek te controleren.

 

Bij de controle van de besteding van het persoonsgebonden budget wordt de verantwoording gecontroleerd op de volgende punten:

 

Is het persoonsgebonden budget besteed aan de betaling of huur van een voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten?

 

Voldoet de aangeschafte voorziening aan de opgestelde eisen zoals beschreven in de toekenningsbeschikking?

 

Is de aanschafte voorziening kwalitatief verantwoord? De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de aangekochte voorziening en de leverancier waarbij de voorziening wordt aangeschaft. De budgethouder kan hierbij letten op aanwezige keurmerken, zoals het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmiddelen (KBOH) keurmerk en het TNO-keurmerk op de voorziening en de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf (ERB) en de Revakeur voor de leverancier.

 

Afhankelijk van de volledigheid van de aangeleverde verantwoording en hoogte van het persoonsgebonden budget vindt de controle administratief plaats of wordt de oplossing zelf ook bekeken. Als bij de controle naar voren komt dat de gegevens niet volledig zijn, dan wordt aan de budgethouder de mogelijkheid gegeven deze gegevens als nog aan te leveren.

4.5       Terugvordering

Het college heeft de mogelijkheid om een persoonsgebonden budget terug te vorderen. Redenen om een deel of het gehele persoonsgebonden budget terug te vorderen zijn:

 

Als niet het volledige budget verantwoord is. Het gedeelte van het budget dat niet verantwoord is, wordt dan teruggevorderd. Alleen bedragen boven de € 50 worden teruggevorderd.

 

Als de verantwoording niet volledig is of bij onjuist verstrekte gegevens.

 

Als het besluit geheel is ingetrokken. De hoogte van de terugvordering zal benoemd worden in de beëindigingsbeschikking.

 

Bij oneigenlijk gebruik van het budget. Dit houdt in dat het budget niet besteed is aan de eisen die in de toekenningsbeschikking staan benoemd.

 

Als er sprake is van een terugvordering wordt de budgethouder hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld door het college.

4.6       Ondersteuning voor de budgethouder

De keuze voor een persoonsgebonden budget legt meer verantwoordelijkheden bij de belanghebbende dan een voorziening in natura. Het college biedt hiervoor middels onderstaande manieren ondersteuning aan de budgethouder voor deze verantwoordelijkheden:

Aanvullende informatie over de verantwoordelijkheden van de budgethouder zijn terug te lezen in het Uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget gemeente Veghel. Dit document is op te vragen bij het gemeentelijk loket.

De budgethouder kan ook ondersteuning vragen aan derden bij het beheer van het persoonsgebonden budget. Deze ondersteuning mag niet betaald worden uit het persoonsgebonden budget.

Voor overige vragen kan de budgethouder zich richten tot de gemeente Veghel.

Bijlage 5 Normbedragen 2012

 

Normbedragen2012
Afwegingskaders 1.1, 1.3, 1.4,1.5 Persoonsgebonden budget  HBH 1 Persoonsgebonden budget  HBH 2   € 13,78 per uur € 17,47 per uur
Afwegingskader 1.2 Tegemoetkoming verhuiskosten  € 2.232,12
Afwegingskader 1.2 Bezoekbaar maken woning  € 4.680,74
Afwegingskader 1.7 Financiële tegemoetkoming vervoerskosten: Uitsluitend taxi gemaximeerd Rolstoeltaxi gemaximeerd Forfaitair bedrag eigen auto    € 1.247,51 € 1.855,80 € 1.066,05
Afwegingskader 1.8 m.b.t. sportrolstoel Financiële tegemoetkoming sportrolstoel: Sportrolstoel (aanschaf voor een periode van minimaal 3 jaar) Maximale bijdrage voor aanpassingen Maximale bijdrage voor onderhoudskosten (per 3 jaar)    € 2.816,69 € 616,54 € 525,81