Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

Landsverordening van de 6de november 1944 houdende bepalingen betreffende de indienstneming en de dienstvoorwaarden van werklieden in vaste dienst bij de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden (P.B. 1978, 376)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLandsverordening van de 6de november 1944 houdende bepalingen betreffende de indienstneming en de dienstvoorwaarden van werklieden in vaste dienst bij de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden (P.B. 1978, 376)
CiteertitelWerkliedenverordening 1944
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerppersoneel en organisatie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De datum van inwerkingtreding wordt verondersteld 1 december 1978 te zijn.

De Werkliedenverordening 1944 (In werking getreden bij P.B. 1946, 139 ingaande 1-1-1946) is gewijzigd bij:

de landsverordening van de 12de november 1945 (P.B. 1945, 164

de landsverordening van de 20ste december 1946 (P.B. 1946, 186);

de landsverordening van de 14de juli 1947 (P.B. 1947, 97);

de landsverordening van de 2de april 1949 (P.B. 1949, 43);

de landsverordening van de 7de oktober 1949 (P.B. 1949, 110);

de landsverordening van de 6de januari 1953 (P.B. 1953, 8);

de landsverordening van de 27ste juni 1953 (P.N. 1953, 118);

de landsverordening van de 7de augustus 1953 (P.B. 1953, 139);

de landsverordening van de 27ste oktober 1953 (P.B. 1953, 176);

de landsverordening van de 7de januari 1955 (P.B. 1955, 2);

de landsverordening van de 24ste juli 1956 (P.B. 1956, 69);

de landsverordening van de 2de augustus 1956 (P.B. 1956, 86);

de landsverordening van de 28ste december 1956 (P.B. 1956, 155);

de landsverordening van de 28ste mei 1959 (P.B. 1959, 75);

de landsverordening van de 31ste december 1960 (P.B. 1961, 8);

de landsverordening van de 14de november 1961 (P.B. 1961, 184);

de landsverordening van de 23ste december 1961 (P.B. 1961, 201);

de landsverordening van de 5de februari 1962 (P.B. 1962, 22);

de landsverordening van de 23ste februari 1963 (P.B. 1963, 43);

de landsverordening van de 13de februari 1967 (P.B. 1967, 29);

de landsverordening van de 23ste februari 1967 (P.B. 1967, 39);

de landsverordening van de 17de maart 1967 (P.B. 1967, 56);

de landsverordening van de 11de maart 1968 (P.B. 1968, 43);

de landsverordening van de 8ste juli 1971 (P.B. 1971, 85);

de landsverordening van de 11de december 1972 (P.B. 1972, 245);

de landsverordening van de 5de januari 1973 (P.B. 1973, 4);

de landsverordening van de 27ste december 1976 (P.B. 1976, 284);

de landsverordening van de 15de februari 1977 (P.B. 1977, 50);

de landsverordening van de 3de februari 1978 (P.B. 1978, 60);

Bij PB (P.B. 1978, 376) is een nieuwe tekst ingevoerd en wederom gewijzigd bij:

de landsverordening van de 17de januari 1979 (P.B. 1979, 35); inwtr.: 24-3-1979

de landsverordening van de 17de juli 1986 (P.B. 1986, 83); inwtr.: 16-8-1986

de landsverordening van de 17de juli 1986 (P.B. 1986, 84); inwtr.: 1-9-1986

de landsverordening van de 29ste december 1986 (P.B. 1986, 165); inwtr. 31-1-1987 en werkt terug tot en met 1-1-1987

de landsverordening van de 29ste juni 1987 (P.B. 1987, 89); inwtr.: 22-8-1987

de landsverordening van de 25ste juli 1989 (P.B. 1989, 45); inwtr. 5-8-1989 en werkt terug tot en met 1-4-1987

de landsverordening van de 4de juli 1990 (P.B. 1990, 55); inwtr. 26-7-1990 en werkt terug tot en met 7-5-1990

de landsverordening van de 6de juli 1990 (P.B. 1990, 47); inwtr. 7-7-1990 en werkt terug tot en met 1-7-1986

de landsverordening van de 19de december 1990 (P.B. 1990, 86); inwtr. 1-1-1991.

de landsverordening van de 23ste december 1997 (P.B. 1997, 313); inwtr.: 1-1-1998

de landsverordening van de 23ste september 1999 (P.B. 1999, 148). inwtr.: 1-10-1999

de landsverordening van de 14de december 1999 (P.B. 1999, 213); inwtr.: 17-12-1999.

de landsverordening van de 29de december 1999 (P.B. 1999, 239); inwtr.: 1-1-2000.

de landsverordening van de 15de maart 2001 (P.B. 2001, 24); inwtr.: 15-3-2001.

de landsverordening van de 19de december 1990 (P.B. 2001, 70); inwtr.: 21-7-2001.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-03-2001art. 4, 18, 34, 37

15-03-2001

P.B. 2001, no. 24

onbekend
01-01-2000art. 47

29-12-1999

P.B. 1999, no. 239

onbekend
17-12-1999art. 47

14-12-1999

P.B. 1999, no. 213

onbekend
01-10-1999art. 47

23-09-1999

P.B. 1999, no. 148

onbekend
01-01-1998art. 4, 9, 10, 11, 17, 28, 38, 41, 47

23-12-1997

P.B. 1997, no. 313

onbekend
01-01-1991art. 40

19-12-1990

P.B. 1990, no. 86

onbekend
26-07-199007-05-1990art. 40

04-07-1990

P.B. 1990, no. 55

onbekend
05-08-198901-04-1987art. 8, 9, 11, 12, 32

25-07-1989

P.B. 1989, no. 45

onbekend
22-08-1987art. 1

29-06-1987

P.B. 1987, no. 89

onbekend
31-01-198701-01-1987art. 6a

29-12-1986

P.B. 1986, no. 165

onbekend
01-09-1986art. 1, 48

17-07-1986

P.B. 1986, no. 84

onbekend
16-08-1986art. 8, 10, 30, 33, 36, 47

17-07-1986

P.B. 1986, no. 83

onbekend
24-03-1979art. 1, 10

17-01-1979

P.B. 1979, no. 35

onbekend
01-12-1978Nieuwe regeling

06-11-1978

P.B. 1978, no. 378

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Landsverordening van de 6de november 1944 houdende bepalingen betreffende de indienstneming en de dienstvoorwaarden van werklieden in vaste dienst bij de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden (P.B. 1978, 376)

HOOFDSTUK I Algemene Bepalingen

Artikel 1
  • 1.

    De arbeiders, die tenminste vijf jaar bij de Nederlandse Antillen en/of één of meer eilandgebieden in doorlopende dienst werkzaam zijn, kunnen voor zoveel daardoor het aantal van de voor elke dienst bepaalde kerngroep van werkkrachten niet wordt overschreden, na geneeskundig goedgekeurd te zijn, door het bevoegde gezag op de hierna bedoelde loon- en arbeidsvoorwaarden als werkman worden aangesteld. Op het geneeskundig onderzoek in de vorige volzin bedoeld is het bepaalde in de leden 4 tot en met 8 van artikel 8 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Zij worden niet als ambtenaren aangemerkt.

  • 2a.

    Onder werkman in de zin van deze landsverordening wordt mede verstaan de werkman bedoeld in het eerste lid, aan wie op eigen verzoek eervol ontslag is verleend, in verband met zijn indiensttreding bij een bij landsbesluit dan wel bij eilandsbesluit aangewezen rechtspersoon.

  • 2b.

    Voor een aanwijzing als bedoeld in lid 2a komt slechts in aanmerking een rechtspersoon in de Nederlandse Antillen gevestigd, die op grond van zijn doelstelling en in financieel opzicht in een bijzondere verhouding staat tot de Nederlandse Antillen of een eilandgebied.

  • 3.

    Bij de aanstelling tot werkman gaat bij overigens gelijke geschiktheid voor degene, die het langst in doorlopende dienst is werkzaam geweest.

  • 4.

    Voor aanstelling tot werkman komen behoudens het gestelde in artikel 50 niet in aanmerking zij, die de 35-jarige leeftijd reeds volbracht hebben.

Van de in de voorgaande zin bedoelde leeftijdsgrens van 35 jaren kan door het tot benoemen bevoegde gezag worden afgeweken indien de werkman reeds voor het volbracht hebben van zijn 35ste levensjaar werkzaam is geweest in enigerlei dienst van de Nederlandse Antillen en/of een van de eilandgebieden.

  • 5.

    Indien het belang van de dienst zulks vordert, kan het bevoegde gezag ten aanzien van een werkkracht afwijken van de termijn in het eerste lid bepaald.

  • 6.

    In geval van ontslag en daarop volgende aanstelling als werkman, als bedoeld in het eerste lid moet een nieuw geneeskundig onderzoek plaats vinden indien gedurende het tijdvak, vallende na het ontslag en lopende tot de daarop volgende aanstelling, meer dan drie maanden verstreken zijn. Ingeval van ontslag wegens ongeschiktheid voor de dienst op grond van een geneeskundig onderzoek zal voor een daarop volgende aanstelling als werkman, als bedoeld in het eerste lid, steeds een nieuw geneeskundig onderzoek moeten plaatsvinden.

Artikel 2

Voor de werkman wordt een reglement vastgesteld, houdende nadere regelingen betreffende de dienstvoorwaarden, welk reglement genoemd zal worden: "Werkliedenreglement 1944".

Artikel 3

De werkman ontvangt tegelijk met zijn schriftelijke aanstelling, kosteloos in afschrift of afdruk, een exemplaar van het "Werkliedenreglement 1944".

Artikel 4
  • 1.

    De loonregelingen worden vastgesteld voor de werklieden in dienst van de Nederlandse Antillen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, en voor de werklieden in dienst van het eilandgebied bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen.

  • 2.

    Verhoging of verlaging van eenmaal vastgestelde lonen heeft plaats, indien een duidelijk aanwijsbaar verschil met het loonpeil op de arbeidsmarkt aanwezig blijkt te zijn.

  • 3.a

    Boven en behalve het vastgestelde loon geniet de werkman voor de ongehuwde en niet gehuwd geweest zijnde kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat beneden de leeftijd van achttien jaar en/of zijn ongehuwde stiefkinderen beneden de leeftijd van achttien jaar, laatstgenoemden voorzover zij geheel ten laste van de werkman komen, een kindertoelage, welke wordt toegekend door of namens het bevoegde gezag.

  • b.

    Het voorgaande lid is eveneens van toepassing op kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar, die deel uitmaken van het gezin van de werkman, die hij geheel als eigen kinderen onderhoudt en opvoedt en die niet door de eigen ouders kunnen worden onderhouden en opgevoed, elk afzonderlijk geval door het bevoegde gezag te beoordelen.

  • c.

    Voor de toepassing van dit artikel worden met kinderen beneden de leeftijd van achttien jaren gelijkgesteld:

    • 1.

      kinderen van achttien tot vijf en twintig jaar, wier tijd behoudens in geval van

ziekte of vacantie geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs;

    • 2.

      kinderen van achttien tot vijfentwintig jaar, die naar het oordeel van het bevoegde gezag ten gevolge van ziekte of gebreken blijvend buiten staat zijn om met arbeid, die voor hun krachten is berekend, een derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd in staat zijn met arbeid te verdienen.

  • d.

    Nadere voorschriften omtrent de toekenning van kindertoelage worden vastgesteld:

    • a.

      bij landsbesluit houdende algemene maatregelen voor werklieden in dienst van het land;

    • b.

      bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen voor werklieden in dienst van een eilandgebied.

Artikel 5

In de loonregelingen worden bepalingen opgenomen betreffende toekenning van vergoedingen wegens overwerk.

Artikel 6

Loonsverhogingen, voor zover in de betrekkelijke loonregelingen daarop is gerekend, worden toegekend overeenkomstig de voorschriften, neergelegd in de desbetreffende loonregeling.

Artikel 6A

De aanspraken van de werkman op vrije geneeskundige behandeling en/of verpleging en, in verband daarmede, vrije overtocht, dan wel op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten van geneeskundige behandeling en/of verpleging en daarmede verband houdende reizen, ten behoeve van hemzelf en zijn gezin, worden bij of krachtens landsverordening geregeld.

HOOFDSTUK II Pensioenen

Artikel 7

Aan de werkman en aan zijn weduwe en wezen wordt, overeenkomstig de navolgende bepalingen, pensioen verleend door de Gouverneur.

Artikel 8
  • 1. De werkman heeft recht op pensioen:

    • a.

      indien hij wordt ontslagen nadat hij de leeftijd van tenminste 55 jaren en een diensttijd van tenminste 25 jaren heeft vervuld;

    • b.

      indien hij wordt ontslagen op grond van het bepaalde in artikel 48 van deze landsverordening;

    • c.

      indien hij voor de verdere dienst ongeschikt is verklaard uit hoofde van ouderdom of van ziels- of lichaamsziekte of gebreken, tenzij deze ter beoordeling van de Gouverneur, de Raad van Advies gehoord, het gevolg zijn van ongeregeld gedrag, van eigen moedwillige handelingen of van het belemmeren van een geneeskundige of heelkundige behandeling, waardoor de geschiktheid voor de dienst zou kunnen zijn herwonnen;

    • d.

      indien hij voor de verdere dienst ongeschikt is verklaard uit hoofde van ziekte of gebreken welke ontstaan zijn in en door de uitoefening van de dienst en niet aan de schuld of grove nalatigheid van de werkman zijn te wijten;

    • e.

      indien hij, na op een in artikel 47, aanhef en letter d bedoelde grond ontslagen en op wachtgeld gesteld te zijn, bij het eindigen van de aanspraak op wachtgeld een diensttijd van tenminste 25 jaren heeft vervuld.

  • 2. Ook kan het pensioen vroeger dan hij bij de onder a. van het vorige lid bepaalde dienst- en leeftijden worden verleend, om bijzondere redenen ter beoordeling van de Gouverneur, doch niet dan na een diensttijd van tenminste 5 jaren.

  • 3. De ongeschiktheid bedoeld onder c. en d. in lid 1 van dit artikel moet worden vastgesteld door een geneeskundige onderzoek, terwijl de betrekkelijke geneeskundige verklaring de aard der ziekte of gebreken zal aangeven en tevens de omstandigheden vermelden, welke op de verlening van het pensioen en op de omvang daarvan van invloed kunnen zijn.

  • 4. Het geneeskundig onderzoek bedoeld in het voorgaande lid geschiedt door een geneeskundige commissie van tenminste drie leden, door de Gouverneur te benoemen, terwijl de opdracht tot keuring uitgaat van het bevoegde gezag.

  • 5. De belanghebbende moet vóór het plaats hebben van enig onderzoek, als bedoeld in het vorige lid, verklaren of hij vroeger al dan niet en zo ja, waar, wanneer en met welke uitslag is gekeurd geworden.

  • 6. Indien de belanghebbende zich niet in de Nederlandse Antillen bevindt, is de Gouverneur bevoegd een ander lichaam of één of meer deskundige personen aan te wijzen voor het onderzoek als bedoeld in lid 4.

  • 7. Elk geneeskundig onderzoek, als in dit artikel bedoeld, geschiedt naar daartoe door de Gouverneur te stellen regelen.

  • 8. Tegen de beslissing der geneeskundige commissie, bedoeld in lid 4 van dit artikel, kan de belanghebbende in beroep komen volgens door de Gouverneur te stellen regelen.

Artikel 9
  • 1. De werkman, aan wie al dan niet op eigen verzoek ontslag wordt verleend en die een voor pensioen geldige diensttijd van tenminste 5 jaren in actieve burgerlijke dienst heeft vervuld en later niet als zodanig wordt herplaatst verkrijgt recht op pensioen wanneer hij de leeftijd van 55 jaren heeft bereikt of overschreden en dan tevens een diensttijd van 25 jaren vervuld of overschreden zou zijn, indien hij niet was ontslagen en regelmatig was blijven doordienen.

  • 2. De werkman, die met uitzicht op pensioen wordt ontslagen, verkrijgt met ingang van het tijdstip der afkeuring recht op pensioen, indien hij uit hoofde van ziekte of gebreken ongeschikt is geworden voor het vervullen van de functie waaruit hij als werkman werd ontslagen. De ongeschiktheid, bedoeld in de voorgaande volzin, moet worden vastgesteld door een geneeskundig onderzoek waarvoor het bepaalde in de leden 4 tot en met 8 van artikel 8 van toepassing is.

Artikel 10
  • 1. Als diensttijd, zowel voor de beoordeling van de pensioenaanspraken als voor de berekening van het pensioen, komt in aanmerking:

    • a.

      de tijd, gedurende welke de betrokkene vóór zijn aanstelling als werkman in loondienst bij de Nederlandse Antillen of één of meer eilandgebieden werkman was, perioden korter dan drie maanden niet medegerekend,

    • b.

      de tijd, gedurende welke de werkman na zijn aanstelling inkomsten als zodanig heeft genoten,

    • c.

      de tijd, gedurende welke in of buiten de Nederlandse Antillen werkelijke dienst is verricht als schutter of als vrijwilliger bij het Vrijwilligerskorps Curaçao of bij het Vrijwilligerskorps Burgerwacht Aruba,

    • d.

      de tijd, welke de werkman ingevolge de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (P.B. 1997, 312) voor pensioen in aanmerking zou kunnen brengen, ware hij ambtenaar gebleven,

    • e.

      de tijd, door de in artikel 1, lid 2a, bedoelde werkman vervuld bij de in dat artikellid bedoelde rechtspersoon,

    • f.

      de tijd, gedurende welke de werkman wachtgeld geniet, twee jaren voor één gerekend.

  • 2. De tijd, gedurende welke verlof of ziekteverlof is genoten, telt voor de berekening van de diensttijd ten volle mee.

  • 3. De tijd, doorgebracht vóór het bereiken van het 18de levensjaar, blijft bij het bepalen van de in lid 1 bedoelde tijden buiten aanmerking.

Artikel 11

Als diensttijd komt niet in aanmerking de tijd:

  • a.

    gedurende welke, de werkman vóór of na zijn aanstelling als zodanig:

    • 1.

      verlof had zonder behoud van loon;

    • 2.

      geschorst was in zijn functie, tenzij de schorsing wegens het instellen van een onderzoek is toegepast en dat onderzoek te zijnen gunste uitvalt.

  • b.

    waarover reeds een pensioen, een uitkering bij wijze van pensioen dan wel onderstand bij wijze van pensioen is toegekend ten laste van het Land, Nederland, Aruba, een publiekrechtelijk lichaam in een van die landen, het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen of een ander pensioenfonds, ingesteld door het openbaar gezag in een van die landen.

  • c.

    waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 32 premierestitutie is genoten.

Artikel 12

Voor de werkman, die, na om welke redenen ook ontslagen te zijn, later wordt herplaatst, is de diensttijd, vóór het ontslag vervuld met inachtneming van het bij artikel 11 onder b en c bepaalde gelijkelijk geldig als die, na de herplaatsing vervuld.

Artikel 13
  • 1. De werkman kan na zijn aanstelling als zodanig de vóór zijn aanstelling doorgebrachte diensttijd, als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder a, c en d, voor pensioen geldig doen verklaren.

  • 2. Het verzoek hiertoe moet schriftelijk door bemiddeling van de dienstchef worden gericht tot de Directie van het Werkliedenpensioenfonds binnen een jaar na de aanstelling tot werkman.

Artikel 14
  • 1. Als grondslag voor de regeling van het pensioen wordt genomen de middelsom van de pensioengrondslag welke gedurende de laatste 24 kalendermaanden voor de werkman hebben gegolden.

  • 2. Waar de in lid 1 bedoelde grondslag niet kan gelden, wordt daartoe genomen de middelsom over het kortere tijdvak, waarover de pensioengrondslagen lopen.

Artikel 15
  • 1. Het pensioen bedraagt voor elk door de werkman in vaste dienst doorgebrachte of als zodanig geldig verklaard dienstjaar 1,75% van de in artikel 14 bedoelde middelsom.

  • 2. Het pensioen bedoeld onder c. van het eerste lid van artikel 8 bedraagt niet minder dan 35% van de voornoemde middelsom.

  • 3. Het pensioen bedoeld onder d. van het eerste lid van artikel 8 wordt berekend naar het aantal jaren diensttijd, dat de werkman tot zijn 60ste levensjaar zou hebben kunnen vervullen, indien hij niet wegens de aldaar genoemde reden zou zijn ontslagen.

  • 4. Dienstjaren boven 40 blijven voor de berekening van het pensioen buiten aanmerking.

Artikel 16
  • 1. Het pensioen wordt berekend over de gehele diensttijd; een gedeelte van een maand wordt voor de gehele maand berekend.

  • 2. Het bedrag wordt naar boven afgerond tot het naaste getal in volle guldens, dat een veelvoud is van 3.

Artikel 17
  • 1. De weduwe van een werkman, van een vrijwillige deelgenoot of van een gepensioneerde werkman heeft recht op weduwenpensioen.

  • 2. Geen recht op weduwenpensioen ontstaat indien het huwelijk was gesloten nadat het ontslag van de werkman was ingegaan, tenzij:

    • a.

      de echtgenoot recht had op invaliditeitspensioen, en op het tijdstip van het huwelijk de 60-jarige leeftijd nog niet had volbracht;

    • b.

      de echtgenoten reeds voor het ontslag met elkaar gehuwd waren geweest en mits het huwelijk was gesloten voordat de echtgenoot de 60-jarige leeftijd had bereikt.

  • 3. Voor de toepassing van deze landsverordening wordt onder „weduwe” mede verstaan de weduwnaar van de werkneemster die uitzicht of recht op pensioen ingevolge deze landsverordening heeft gehad.

Artikel 18
  • 1. De wezen van een overleden werkman, vrijwillig deelgenoot of gepensioneerd werkman hebben recht op wezenpensioen, tenzij hun familierechtelijke betrekking met de overledene is ontstaan op een zodanig tijdstip, dat krachtens artikel 17, lid 2, geen recht op weduwenpensioen ontstaat.

  • 2. Onder wezen verstaat deze landsverordening:

    • a.

      de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn;

    • b.

      de kinderen van een mannelijke overheidsdienaar tot wie hij niet in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, indien hem ten behoeve van deze kinderen ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een onderhoudsplicht was erkend;

    • c.

      de kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn voor wie de overledene ten tijde van zijn overlijden de pleegouderlijke zorg droeg.

  • 2. Het eerste lid is eveneens van toepassing op de kinderen die de leeftijd van 21 maar niet van 25 jaar hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, naar de onderscheidingen en voorwaarden in het eerste lid gesteld, en:

    • a.

      van wie de tijd, behoudens in geval van ziekte of vakantie, geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs;

    • b.

      die naar het oordeel van het bestuur ten gevolge van ziekte of gebreken blijvend buiten staat zijn om met arbeid die voor hun krachten is berekend, eenderde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd in staat zijn met zodanige arbeid te verdienen.

Artikel 19
  • 1. Indien een werkman, vrijwillig deelgenoot of gepensioneerd werkman naar het oordeel van de Gouverneur is vermist, hebben degene die aan zijn overlijden recht op pensioen zouden ontlenen, recht op tijdelijk pensioen op dezelfde voet als in de voorgaande bepalingen is omschreven.

  • 2. De Gouverneur bepaalt het tijdstip van ingang van dit pensioen.

  • 3. Het tijdelijk pensioen gaat van rechtswege over in een voortdurend pensioen zodra het overlijden van de vermiste vaststaat.

Artikel 20
  • 1.

    Een weduwe die een nieuw huwelijk aangaat verliest haar aanspraak op het genot van het pensioen met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin het huwelijk plaats heeft.

  • 2.

    Bij ontbinding van het nieuwe huwelijk herleeft de aanspraak op het genot van het vorige pensioen. Indien tengevolge van de ontbinding van het laatst gesloten huwelijk recht op een hoger pensioen wordt verkregen dan in de voorgaande zin wordt bedoeld, wordt dit hoger pensioen toegekend.

Het pensioen gaat in beide gevallen in op de eerste dag van de maand waarin dat huwelijk is ontbonden.

  • 3.

    Tot de uitbetaling van het pensioen wordt overgegaan nadat van de weduwe een schriftelijke verklaring is ontvangen, dat zij niet hertrouwd is.

Een dergelijke verklaring dient om de zes maanden, telkens in juni en december, door de weduwe te worden overgelegd. Een weduwe die een verklaring indient, welke met de waarheid in strijd is, verliest voorgoed alle recht op pensioen.

Artikel 21
  • 1. Het pensioen van de weduwe van de werkman bedraagt vijf achtste gedeelte van het pensioen waarop de werkman recht of uitzicht zou hebben gehad, indien hem met ingang van de dag na die van zijn overlijden ontslag was verleend.

  • 2. Indien de werkman overlijdt, vóór het bereiken van de leeftijd van 60 jaar, wordt voor de berekening van het eigen pensioen zijn diensttijd doorgeteld tot het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar zou hebben bereikt.

  • 3. Het pensioen van de weduwe van een vrijwillig deelgenoot bedraagt vijf achtste gedeelte van het pensioen waarop de overledene uitzicht had.

  • 4. Het pensioen van de weduwe van een gepensioneerde werkman bedraagt vijf achtste gedeelte van het pensioen waarop de overledene recht had.

Artikel 22

Het wezenpensioen bedraagt:

  • 1.

    voor elk kind, wiens moeder aan het overlijden van de vader recht op pensioen ontleent, een achtste gedeelte van het pensioen van de overledene berekend overeenkomstig artikel 21; wanneer het weduwenpensioen van de moeder wegens het aangaan van een nieuw huwelijk, overlijden of vermissing is geëindigd, wordt het wezenpensioen verhoogd tot twee achtste gedeelte van het bedrag waarvan het is afgeleid.

  • 2.

    voor elk ander kind, twee achtste gedeelte van het pensioen van de overledene berekend overeenkomstig artikel 21.

Artikel 23
  • 1. Het weduwenpensioen en het wezenpensioen worden naar boven afgerond tot het naasthogere bedrag in volle guldens dat een veelvoud is van drie.

  • 2. Het gezamenlijk bedrag aan weduwen- en wezenpensioen gaat het bedrag waarvan de pensioenen zijn afgeleid niet te boven.

  • 3. Indien wegens de toepassing van het vorig lid de pensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid van hun bedragen.

Artikel 24

Het pensioen van de weduwe en van de wezen van een werkman die tengevolge van de omstandigheden bedoeld in artikel 8, lid 1 onder d is overleden, bedraagt niet minder dan de overeenkomstige uitkeringen in geld, welke op grond van de Landsverordening Ongevallen-verzekering (P.B. 1966, 14) zouden zijn genoten.

Artikel 25

Indien de kinderen aan het overlijden van ieder van hun ouders aanspraak op pensioen ontlenen, wordt het hoogste van de pensioenen toegekend.

Artikel 26

Het tijdelijk pensioen is gelijk aan het pensioen waarop recht zou bestaan indien de vermiste op de dag van zijn vermissing was overleden.

Artikel 27

Het weduwenpensioen bedraagt niet minder dan:

  • 1.

    voor de weduwe van de werkman 30% van de voor de werkman onmiddellijk voor het overlijden gegolden hebbende pensioengrondslag;

  • 2.

    voor de weduwe van de gepensioneerde werkman 30% van de in artikel 14 bedoelde middelsom, welke als grondslag heeft gediend bij de berekening van het pensioen van de werkman.

Artikel 28
  • 1.

    Werklieden, die worden ontslagen met uitzicht op pensioen volgens het bepaalde in artikel 9, lid 1, kunnen voor de vrouw, met wie zij gehuwd zijn op de datum van ingang van het ontslag, voor de kinderen uit dit huwelijk, voor hun kinderen uit vroegere huwelijken en voor hun gewettigde kinderen, die op bovengenoemde tijdstip reeds geboren waren, aanspraak op weduwen- en wezenpensioen blijven behouden op de voet van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel.

  • 2.

    Het vrijwillig deelgenotenschap, bedoeld in het vorige lid, wordt verkregen na daartoe door de gewezen werkman bij aangetekend verzonden schrijven gedaan verzoek.

Dit verzoek moet binnen zes maanden na de dag van ingang van ontslag zijn ontvangen door de Directie van het werkliedenpensioenfonds.

  • 3.

    Is het in het vorige lid bedoelde verzoek niet binnen de daarbij genoemde termijn ontvangen, dan wordt de gewezen werkman geacht van het vrijwillig deelgenootschap te hebben afgezien, tenzij hij binnen die termijn is overleden.

In dat geval wordt hij geacht van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid te hebben gebruik gemaakt.

  • 4.

    Voor vrijwillig deelgenootschap is, te rekenen van de dag van ingang van het ontslag, een bijdrage verschuldigd van:

    • a.

      6% van de pensioengrondslag, waarover laatstelijk vóór het ontslag voor weduwen- en wezenpensioen werd bijgedragen, ingeval het deelgenootschap betreft de echtgenote, dan wel de echtgenote en één of meer kinderen;

    • b.

      3% van de pensioengrondslag, waarover laatstelijk vóór het ontslag voor weduwen- en wezenpensioen werd bijgedragen, ingeval het deelgenootschap betreft één of meer kinderen.

De verandering van het bijdragepercentage gaat in met de eerste der maand volgende op die, waarin de omstandigheid, die op verlaging van invloed is, ontstaat.

  • 5.

    Vrijwillige deelgenoten hebben de ingevolge lid 4 verschuldigde bijdrage maandelijks te voldoen.

Indien de bijdrage van de betrokkene een jaar na het einde van de maanden, waarover zij verschuldigd is, nog niet is voldaan, houdt de nalatige op vrijwillig deelgenoot te zijn.

  • 6.

    Van veranderingen van woonplaats wordt door de vrijwillige deelgenoot onverwijld kennis gegeven aan de Directie van het Werkliedenpensioenfonds.

  • 7.

    Van het vrijwillig deelgenootschap kan te allen tijde afstand worden gedaan.

Het onherroepelijk verlangen daartoe moet bij aangetekend verzonden brief worden kenbaar gemaakt aan de Directie van het Werkliedenpensioenfonds.

Het vrijwillig deelgenootschap eindigt in dat geval op de laatste dag der maand, waarin het betrokken schrijven is ontvangen.

  • 8.

    Het vrijwillig deelgenootschap komt te vervallen met ingang van de dag waarop voor de betrokkene het pensioen ingaat, waarop hij als werkman in de zin van deze landsverordening wordt herplaatst, of waarop hij als deelgenoot toetreedt tot het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen dan wel een ambt of functie gaat bekleden waaraan een aanspraak op pensioen ten laste van de Nederlandse Antillen of een eilandgebied is verbonden.

  • 9.

    De bijdragen zijn verschuldigd:

    • a.

      tot en met de maand, waarin het vrijwillig deelgenootschap eindigt, ingevolge het bepaalde in lid 7, hetzij tengevolge van overlijden, hetzij door verlies van deelgerechtigde betrekkingen;

    • b.

      tot het tijdstip, waarop het vrijwillig deelgenootschap vervalt, ingevolge het bepaalde in lid 8.

Artikel 29

De werkman is vóór zijn pensionering verplicht bij te dragen voor eigen- en weduwen- en wezenpensioen. De bijdragen worden ingehouden bij de betaling van het loon.

Artikel 30
  • 1.

    Ten behoeve van zijn eigen pensioen is de werkman verplicht 4% van de in artikel 33 bedoelde pensioengrondslag bij te dragen. Deze bijdrage wordt over diensttijd, welke in aanmerking komt twee jaren voor één gerekend, gehalveerd.

  • 2.

    Ten behoeve van het weduwen- en wezenpensioen is de werkman verplicht 3% van de in artikel 33 bedoelde pensioengrondslag bij te dragen. Deze bijdrage is doorlopend verschuldigd, onafhankelijk van het al of niet voor de helft medetellen van diensttijd voor het eigen pensioen.

  • 3.

    Over diensttijd, welke op grond van artikel 11 niet medetelt voor pensioen is geen bijdrage voor eigen pensioen verschuldigd.

  • 4.

    De werkman is de in lid 1 en lid 2 bedoelde bijdragen verschuldigd over de tijd bedoeld in artikel 10, lid 1 onder a. en c., voor zover deze tijd op grond van artikel 13 voor pensioen geldig is verklaard.

Deze bijdragen worden berekend over de eerste bij aanstelling tot werkman geldende pensioengrondslag.

Artikel 31
  • 1. De in artikel 30, lid 4, bedoelde bijdragen worden aangezuiverd door inhouding op het loon van door de Gouverneur te bepalen gelijkblijvende maandelijkse termijnen, welke niet meer mogen bedragen dan 10% van de pensioengrondslag.

  • 2. Bij pensionering van een werkman of bij overlijden van een werkman of een gepensioneerde worden de alsdan nog verschuldigde bijdragen ingevolge het vorige lid, aangezuiverd door inhouding van een door de Gouverneur te bepalen percentage van het pensioen hierop met inachtneming van een minimum van 5% en een maximum van 20%.

  • 3. Wanneer het weduwen- en wezenpensioen ophoudt of een werkman zonder recht op pensioen de dienst verlaat, wordt het nog niet betaalde gedeelte van het verschuldigde bedrag niet ingevorderd.

  • 4. Evenmin geschiedt die invordering in de gevallen, waarin en zolang aan een gepensioneerde werkman of de pensioen genietende weduwe en wezen het pensioen geheel of gedeeltelijk niet wordt uitbetaald, tenzij bij de gedeeltelijke uitbetaling van het pensioen het uit te keren bedrag hoger is dan de in te houden aanzuivering, in welk geval de Gouverneur dezer nader regelt.

Artikel 32
  • 1.

    Degene die korter dan vijf jaren deelgenoot is geweest in het fonds ontvangt, op zijn verzoek, bij beëindiging van zijn deelneming in het fonds, anders dan door overlijden, een restitutie gelijk aan de som van de door hem gedurende zijn deelnemerschap in het fonds gestorte premies.

Dit verzoek dient schriftelijk te zijn en moet binnen één jaar ná de dag van ingang van het ontslag uit de dienst zijn ontvangen door de Direkteur van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen.

  • 2.

    Restitutie geschiedt na schriftelijke opgave door de werkgever van de ingehouden premies van de gewezen deelgenoot.

Artikel 33
  • 1. De som welke voor de werkman tot pensioengrondslag moet strekken wordt afgeleid van het week- of maandloon volgens bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen tabel.

  • 2. Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder loon verstaan het aan het hoofdberoep verbonden vaste loon, zonder bijrekening van toelagen, indemniteiten, emolumenten, wisselvallige of tijdelijke inkomsten of andere voordelen.

  • 3. In het geval, bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en letter f, blijft als pensioengrondslag gelden het bedrag dat als zodanig zou hebben gegolden, indien de betrokkene in dienst van de overheid werkzaam zou zijn gebleven.

Artikel 34
  • 1. Pensioen wordt niet anders verleend dan op aanvraag door of vanwege de belanghebbende, bij landsbesluit, houdende vermelding van de gronden, waarop het wordt verleend.

  • 2. De aanvraag om pensioen moet schriftelijk geschieden en wordt aan de Gouverneur ingediend onder overlegging van:

    • a.

      ingeval de aanvraag wordt gedaan op grond van het bepaalde in artikel 8, lid 1, onder a en artikel 9, lid 1, een uittreksel uit het geboortenregister of uit het kerkelijke doopboek of bij ontstentenis hiervan een akte van bekendheid, afgeven door het Hoofd van het plaatselijk bestuur van de geboorte- of woonplaats van de aanvrager, op de verklaring van twee getuigen.

    • b.

      ingeval de aanvrage wordt gedaan op grond van het bepaalde in artikel 8, lid 1 onder c en d, een verklaring als bedoeld in lid 3 van dat artikel;

    • c.

      een door de Directeur van het Algemeen pensioenfonds van de Nederlandse Antillen opgemaakte en door de betreffende Dienst geverifieerde verklaring, bevattende opgaaf van de dienstjaren, de inkomsten, die tot bepaling van de pensioengrondslag hebben gestrekt en het pensioenbedrag, waarop de betrokkene recht kan doen gelden.

  • 3. Indien het pensioen wordt aangevraagd ten behoeve van weduwen en wezen, zullen benevens de verklaring genoemd in lid 2 onder c, worden overgelegd:

    • a.

      uittreksel uit de overlijdensakte van de werkman;

    • b.

      uittreksel uit de huwelijksakte van de werkman;

    • c.

      uittreksel uit de geboorteakte der kinderen.

  • 4. Indien het pensioen wordt aangevraagd ten behoeve van weduwen en wezen van gepensioneerde werklieden, vindt het in lid 3 bepaalde overeenkomstige toepassing, met dien verstande nochtans, dat geen overlegging behoeft te geschieden van de stukken in lid 2 onder c bedoeld.

  • 5. Bij gebreke van stukken als bedoeld in lid 2, lid 3 en lid 4 kan door de Gouverneur met andere stukken genoegen worden genomen, indien hij deze voor de regeling van het pensioen voldoende acht.

  • 6. Indien wezenpensioenen worden toegekend, worden in het desbetreffende landsbesluit de geboortedata der kinderen vermeld, benevens de bedragen waartoe de wezenpensioenen ambtshalve worden verminderd, wanneer het recht op uitkering voor een of meer wezen vervalt.

Artikel 35
  • 1. Ter verkrijging van pensioen of tot behoud van het hem toegekende pensioen dient de wees bedoeld in artikel 18 lid 2 onder b een verzoekschrift in te dienen bij de Gouverneur onder overlegging van:

    • a.

      ingeval hij niet in het genot was van pensioen:

  • 1. de stukken bedoeld in artikel 34 leden 3 en 4;

  • 2. een verklaring waaruit blijkt welke onderwijsinrichting de wees bezoekt of welke studie hij volgt, afgegeven door het hoofd of de directeur van de desbetreffende onderwijsinrichting, of een bewijs van inschrijving aan een universiteit of hogeschool of een verklaring van de directeur van het departement van onderwijs. Ook kan voor wat betreft zij, die op kosten van een der eilandgebieden studeren een verklaring van het betrokken bestuurscollege of het eilandelijk bureau van onderwijs worden overgelegd. De hiervoor bedoelde verklaringen dienen te vermelden, vanaf welk tijdstip de wees de desbetreffende onderwijsinrichting bezoekt of de desbetreffende studie volgt.

    • b.

      ingeval de wees reeds in het genot was van pensioen dient slechts een verklaring als bedoeld onder a ten tweede worden overgelegd.

  • 2. Ter verkrijging van pensioen of tot behoud van het hem toegekende pensioen dient de wees bedoeld in artikel 18 lid 2 onder c, een verzoekschrift in te dienen bij de Gouverneur onder overlegging van:

    • a.

      ingeval hij niet in het genot was van pensioen:

  • 1. de stukken bedoeld in artikel 34 leden 3 en 4;

  • 2. een geneeskundige en/of andere verklaring waaruit blijkt dat de betrokken wees verkeert in de omstandigheden als bedoeld in artikel 17 lid 2 onder c. Bij verpleging in een inrichting dient tevens de naam en aard der inrichting te worden vermeld. De hiervoor bedoelde verklaringen dienen tevens te vermelden, vanaf welk tijdstip de betrokken wees in de bedoelde omstandigheid verkeert.

    • b.

      ingeval de wees reeds in het genot was van pensioen, dient slechts een verklaring als onder a ten tweede van dit lid te worden overgelegd.

  • 3. Het in de voorgaande leden bedoelde verzoekschrift dient binnen zes maanden na het ontstaan van de in dit artikel bedoelde omstandigheden te worden ingediend. Het pensioen gaat dan in met ingang van de datum waarop vorenbedoelde omstandigheden zijn ontstaan. Is het verzoekschrift niet binnen 6 maanden ingediend, dan gaat het pensioen in op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin het verzoekschrift is ontvangen.

  • 4. Indien de in het tweede lid van dit artikel bedoelde wees buiten staat is, zelf een verzoekschrift in te dienen, geschiedt zulks door zijn wettelijke vertegenwoordiger. Ingeval de wees geen wettelijke vertegenwoordiger heeft kan het verzoekschrift worden ingediend door degene, die ten genoege van de Gouverneur kan aantonen dat de wees te zijnen laste is.

  • 5. Het pensioen wordt toegekend voor de tijd dat een der in dit artikel bedoelde omstandigheden aanwezig is. De wees, of degenen die krachtens dit artikel bevoegd zijn tot indiening van het verzoekschrift dienen eigener beweging, onverwijld en schriftelijk kennis te geven aan de Gouverneur van iedere wijziging in bedoelde omstandigheden.

Artikel 36
  • 1. Als de aanvraag, bedoeld in artikel 34 niet is gekomen binnen achttien maanden na het ontstaan der omstandigheden, die aanspraak geven op pensioen, gaat het pensioen in op de eerste dag van het kwartaal volgende op die, waarin de aanvraag is ingekomen.

  • 2. Is de aanvraag binnen voorgeschreven tijdvak ingekomen dan gaat het pensioen in:

    • a.

      voor de werkman op de dag waarop het ontslag uit de dienst is ingegaan of, indien hij na zijn ontslag op wachtgeld is gesteld, op de dag volgende op die waarop het wachtgeld, dat door het pensioen vervangen wordt, eindigt;

    • b.

      voor de weduwe en wezen met ingang van de dag volgende op die van het overlijden van de werkman of de gepensioneerde werkman, waaraan het recht wordt ontleend;

    • c.

      voor een wees, geboren na het overlijden van de werkman, met ingang van de maand, waarin de geboorte heeft plaats gehad.

  • 3. Een aanvankelijk geweigerd pensioen of een verhoging van pensioen, gaat behalve in het geval bedoeld in lid 4, eerst in met de dag, waarop de aanvraag die leidde tot toekenning van het aanvankelijk geweigerd pensioen of tot verhoging van het pensioen bij de Gouverneur is ingekomen.

  • 4. Ligt aan de aanvankelijke weigering of toekenning van een te laag pensioen ten grondslag een dwaling ten aanzien van de feiten, die niet of niet uitsluitend aan een verzuim of een verkeerde opgave van de belanghebbende te wijten is, dan gaat, indien de in lid 3 bedoelde aanvraag binnen achttien maanden na de dagtekening van het aanvankelijke landsbesluit bij de Gouverneur is ingekomen, het pensioen of het hoger pensioen in met de dag waarop het recht daarop werd verkregen.

Artikel 37
  • 1.

    Het pensioen eindigt:

    • a.

      in geval van overlijden met het einde van de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad;

    • b.

      in elk ander geval met inachtneming nochtans van het bepaalde in artikel 21 lid 2 - met het

einde van de maand, waarin de oorzaak tot beëindiging van het betrekkelijke pensioen is ontstaan.

  • 2.a.

    Na het overlijden van een gepensioneerde werkman wordt aan diens weduwe een bedrag uitgekeerd gelijk aan drie maal het bedrag van het maandelijks pensioen van de overledene op het tijdstip van overlijden, vermeerderd met de daarop komende duurtetoeslag en kindertoelage;

  • b.

    Indien de overledene geen betrekking als bedoeld onder a nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de kinderen tot wie de werkman in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, overige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen;

  • c.

    Laat de overledene ook geen betrekkingen als onder b bedoeld na, dan wordt het onder letter a bedoelde bedrag geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging.

Artikel 38
  • 1. De pensioenen zijn onvervreemdbaar.

  • 2. De rechthebbende kan over de nog niet vervallen termijnen van zijn pensioen op generlei wijze beschikken, ook niet door verpanding of belening.

  • 3. Indien hij last geeft het pensioen voor hem te ontvangen kan hij die lastgeving te allen tijde herroepen.

  • 4. Alle overeenkomsten en beschikkingen strijdig met het in de leden 1, 2 en 3 bepaalde, zijn nietig.

  • 5. Onder de ingevolge het tweede lid verboden verpanding of belening is niet begrepen die welke wordt aangegaan ter verkrijging van een al dan niet tegen rente verschaft voorschot van het Land, van een eilandgebied, van enig ander publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse Antillen, Nederland of Aruba, of van een instelling van liefdadigheid of tot algemeen nut, mits de bepalingen waarnaar het voorschot wordt gegeven zijn goedgekeurd voor wat betreft de Nederlandse Antillen en Aruba door de Gouverneur en voor wat betreft Nederland door de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen aldaar.

  • 6. Wanneer iemand die krachtens dit hoofdstuk pensioen geniet, in een gesticht of een instelling van weldadigheid, door het openbare gezag erkend of beheerd, is opgenomen of op welke wijze ook door een zodanig gesticht of zodanige instelling of vanwege een burgerlijke gemeente of het openbaar gezag wordt verpleegd, wordt, zolang dat geschiedt, het pensioen uitbetaald aan het bestuur van dat gesticht, die instelling of die gemeente of aan dat betrokken openbare gezag.

  • 7. Indien het bedrag van het pensioen, dat der verpleegkosten overtreft, wordt het verschil zo spoedig mogelijk door het betrokken bestuur of openbaar gezag aan degene, die het pensioen geniet of aan diens wettelijke vertegenwoordiger uitbetaald.

  • 8. In bijzondere gevallen, ter beoordeling van de Gouverneur, kan, op verzoek van iemand, als bedoeld in lid 6 of van diens wettelijke vertegenwoordiger, de Gouverneur bepalen, dat het pensioen geheel of gedeeltelijk aan een ander of aan anderen, dan in dat lid vermeld, wordt uitbetaald.

Artikel 39

Alle recht op pensioen krachtens deze landsverordening gaat verloren voor de weduwe en wezen, die veroordeeld zijn terzake van het ombrengen van degene, aan wie zij de pensioenaanspraken zouden kunnen ontlenen.

Artikel 40

xx

Artikel 41

De invorderbare termijnen van een pensioen die gedurende twee achtereenvolgende jaren niet zijn geïnd worden niet meer betaald.

HOOFDSTUK III Straffen

Artikel 42
  • 1. De werkman, die de hem opgelegde verplichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege worden gestraft.

  • 2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 43
  • 1. De straffen welke door het bevoegde gezag kunnen worden toegepast, zijn:

    • a.

      berisping;

    • b.

      buitengewone dienst;

    • c.

      geldboete;

    • d.

      schorsing zonder loon;

    • e.

      ontslag.

  • 2. De toepassing van de in het vorige lid onder b, c, d en e genoemde straffen geschiedt met inachtneming van het navolgende:

  • 1. buitengewone dienst wordt opgelegd voor ten hoogste zes uren, met een maximum van drie uren per dag;

  • 2. geldboete bedraagt tenminste één gulden en ten hoogste vijftig gulden;

  • 3. schorsing wordt opgelegd voor ten hoogste veertien dagen;

  • 4. ontslag wordt al dan niet eervol verleend.

  • 3. De beslissingen worden schriftelijk gegeven en met redenen omkleed.

  • 4. De straf behalve die van berisping wordt niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.

  • 5. De straffen genoemd in het eerste lid onder a tot en met d, kunnen door de departements-/dienstchefs worden opgelegd, indien het bevoegde gezag dat bepaalt.

Artikel 44
  • 1. Van de beslissingen van de departements-/dienstchef staat binnen veertien dagen na ontvangst daarvan beroep open bij het bevoegde gezag.

  • 2. Van de beslissingen van het bevoegde gezag staat binnen veertien dagen na ontvangst daarvan beroep open bij een telkenjare door de Gouverneur te benoemen commissie, waarvan als voorzitter fungeert de president of een der leden van het Hof van Justitie.

  • 3. In beroep mag betrokkene zich bedienen van de bijstand van een raadsman.

HOOFDSTUK IV Beëindiging van de dienst

Artikel 45

De dienst eindigt:

  • a.

    door overlijden;

  • b.

    door ontslag.

Artikel 46

Ontslag wordt door het bevoegde gezag verleend:

  • 1.

    al dan niet met de bijvoeging "eervol", met opgave van redenen;

  • 2.

    al dan niet met de bijvoeging "niet eervol", met opgave van redenen:

    • a.

      bij wijze van straf;

    • b.

      wanneer de werkman door ontslag te vragen zich aan bestraffing zou onttrekken.

Artikel 47

Eervol ontslag wordt aan de werkman door het bevoegde gezag verleend:

  • a.

    in het geval, bedoeld in artikel 48;

  • b.

    wegens ongeschiktheid voor zijn betrekking door ziels- of lichaamsgebreken, blijkende uit

het geneeskundig onderzoek van een door de Gouverneur te benoemen commissie van deskundigen;

  • c.

    op eigen verzoek;

  • d.

    wegens opheffing zijner betrekking of wegens verandering in de inrichting van de dienst of het bedrijf waarbij hij werkzaam is, hetzij van twee of meer diensten en/of bedrijven, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 94, vierde tot en met zevende lid, en 99 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, no. 159), waarbij de in het genoemde artikel 94 voorkomende verwijzingen naar artikel 40, derde lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht worden vervangen door verwijzingen naar artikel 37, tweede lid, tweede volzin van onderdeel b, van deze landsverordening. Wanneer één van de gevallen, genoemd in dit onderdeel, zich voordoet, wordt de betrokken werkman, tegelijk met het verlenen van ontslag krachtens dit onderdeel, door het bevoegd gezag bij landsbesluit respectievelijk eilandsbesluit ter beschikking gesteld van het Mobiliteitscentrum, bedoeld in artikel 94, derde lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht.

Artikel 48
  • 1. Aan de werkman wordt door het bevoegde gezag eervol ontslag verleend met ingang van de dag waarop hij de leeftijd van 55 jaren bereikt, dan wel - indien hij alsdan nog niet de diensttijd heeft vervuld welke ingevolge de bepalingen van deze landsverordening voor de berekening van zijn pensioen ten hoogste in aanmerking genomen wordt - met ingang van de dag waarop de bedoelde diensttijd zal zijn volbracht, doch nimmer later dan met ingang van de dag waarop hij de leeftijd van 60 jaren bereikt.

  • 2. Indien de werkman op de dag bedoeld in het voorgaande lid krachtens de ter zake voor hem geldende wettelijke bepalingen in het genot is van dan wel aanspraak heeft op verlof of vakantie, wordt het ontslag aan hem verleend in aansluiting op het einde daarvan, met dien verstande dat het verlof of de vakantie waarop hij nog aanspraak heeft ingaat op de dag bedoeld in het voorgaande lid.

  • 3. Om dringende redenen van dienstbelang kan het ontslag aan een werkman die de leeftijd van 55, doch nog niet van 60 jaren heeft bereikt, worden verleend met ingang van een tijdstip dat ten hoogste één jaar later valt dan de dag waarop hij de in het eerste lid bedoelde diensttijd heeft vervuld.

HOOFDSTUK V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 49

Voor de toepassing van deze landsverordening wordt verstaan onder het bevoegde gezag:

  • a.

    de betreffende Minister voor wat betreft de werkman in dienst van de Nederlandse Antillen.

  • b.

    het bestuurscollege voor wat betreft de werkman in dienst van een eilandgebied.

Artikel 50

Gedurende vijf jaren na het inwerkingtreden van deze landsverordening kunnen ook als Gouvernementswerklieden worden aangesteld de werklieden, die op het tijdstip van hun aanstelling ouder dan 35 jaar zijn, doch alsdan de 49-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt en voldoen aan de overige vereisten gesteld in artikel 1.

Artikel 51

Deze landsverordening kan worden aangehaald als "Werkliedenverordening 1944".

Artikel 52

Deze landsverordening treedt in werking op een ander door de Gouverneur te bepalen tijdstip.