Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Spijkenisse

Verordening Langdurigheidstoeslag en Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Spijkenisse
Officiële naam regelingVerordening Langdurigheidstoeslag en Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012
CiteertitelVerordening Langdurigheidstoeslag en Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1. Deze regeling vervangt de Verordening langdurigheidstoeslag 2009

2. Deze regeling wordt ingetrokken door de Verordening Persoonlijk Minima Budget

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, onder d en g

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2013nieuwe regeling

13-12-2011

Weekblad Spijkenisse, 20-12-2011 en 20-03-2012

IWIBP/2011/93E

Tekst van de regeling

De raad der gemeente Spijkenisse;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 december 2011;

gelet op artikel 35 en 36 Wwb;

b e s l u i t :

vast te stellen de navolgende Verordening Langdurigheidstoeslag en Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 en de daarop betrekking hebbende algemene en artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Algemene begrippen

Deze verordening verstaat onder:

  • A.

    de wet: de Wet Werk en Bijstand;

  • B.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse;

  • C.

    referteperiode: een periode van 36 aaneengesloten maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • D.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

  • E.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 eerste lid onder a en b van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’, moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

  • F.

    gezinsnorm: de norm van artikel 21, eerste lid van de wet.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3 Langdurigheidstoeslag

Het college verleent op aanvraag landurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 Wwb heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Artikel 4 Langdurig, laag inkomen
  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen per maand niet uitkomt boven 101 procent van de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag is de peildatum bepalend.

Artikel 5 Hoogte van de langdurigheidstoeslag en aanvraagperiode
  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt voor een belanghebbende(n) per jaar:

    • b.

      voor een gezin € 505;

    • a.

      voor een alleenstaande ouder € 454;

    • c.

      voor een alleenstaande € 355.

  • 2. De in het eerste lid genoemde bedragen worden vanaf 2012 elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gezinsnorm van het daar aan voorafgaande jaar. De nieuwe bedragen worden naar beneden afgerond op hele euro’s.

Hoofdstuk 3 Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen

Artikel 6 Bijdrage Sport en Cultuur

Het college verleent op aanvraag aan een persoon met een ten laste komend kind een vergoeding voor kosten in verband met maatschappelijk participatie (actieve deelname aan de maatschappij door sport- of culturele activiteiten) van dat kind.

Artikel 7 Voorwaarden
  • 1. Belanghebbende heeft een inkomen tot 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 WWB en ten laste komende kinderen in de leeftijd van 3 tot en met 17 jaar die deelnemen aan sport- en culturele activiteiten.

  • 2. De in het eerste lid genoemde activiteiten dienen, naar het oordeel van het college, bij te dragen aan de maatschappelijke participatie van het betreffende kind.

Artikel 8 Hoogte van de bijdrage
  • 1. De bijdrage Sport en Cultuur bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 200 per kind in de leeftijd van 3 tot en met 11 jaar;

    • b.

      € 250 per kind in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de leeftijd van het kind op 1 januari van het lopende kalender jaar bepalend.

Artikel 9 Declaratie van kosten
  • 1. De in artikel 7 bedoelde kosten moeten aangetoond kunnen worden door middel van nota’s en moeten betrekking hebben op het lopende kalenderjaar.

  • 2. In afwijking van lid 1 worden nota’s die betrekking hebben op het afgelopen kalenderjaar tot 1 februari van het jaar daaropvolgend in behandeling genomen.

  • 3. Nota’s kunnen slechts eenmaal worden aangeboden ter declaratie.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onredelijkheid en onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 11 Citeerwijze

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening Langdurigheidstoeslag en Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012’.

Artikel 12 Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012, tenzij het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kamerstuk 32 815)’ op een later tijdstip in werking treedt. In dat geval treedt de verordening in werking op het tijdstip dat die wet in werking treedt [Red: zie voor de datum van inwerkingtreding Stb. 2011, 651].

  • 2. De verordening Langdurigheidstoeslag 2009 wordt ingetrokken met ingang van het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Spijkenisse d.d. 13 december 2011

de griffier,
H.C. Landheer
de voorzitter,
M. Salet

Toelichting

ALGEMEEN

Langdurigheidstoeslag

Op grond van artikel 8 lid 2 onderdeel b Wwb dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen, zoals die in artikel 36 lid 1 Wwb worden gebruikt.

Bij het opstellen van deze verordening is rekening gehouden met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedeval-effecten voorkomt.

Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen (bijdrage Sport en Cultuur)

Op grond vanartikel 8 lid 1 onderdeel g en lid 2 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of beroepsonderwijs volgen. Deze regels dienen in ieder geval invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie, zoals dat in artikel 35 lid 5 Wwb wordt gebruikt.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1:

Begrippen die in de Wwb voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de Wwb staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Artikel 2:

Uitvoering van de langdurigheidstoeslag en de bijdrage sport en cultuur is door de wetgever opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. Uitvoering van deze verordening berust daarom ook bij het college.

Artikel 3:

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4:

Een referteperiode van vijf jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef, wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden drie jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Ook door het Nibud wordt bevestigd dat na een periode van drie jaar de reserveringsmogelijkheden minimaal worden. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 101 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor de bepaling van het inkomen worden alle vermogens- en inkomensbestanden meegerekend waarover alle gezinsleden beschikken. Inhoudelijk wordt aangesloten bij het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kamerstuk 32 815).

Overeenkomstig artikel 24 WWB geldt voor situaties waarin slechts één van de gezinsleden recht heeft op langdurigheidstoeslag, omdat één of meerdere gezinsleden zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 Wwb, het rechthebbende gezinslid in aanmerking komt voor langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dit geldt alleen wanneer er sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of 13 lid 1 van de WWB. Indien één van de gezinsleden niet voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben geen van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt een gezin immers gezamenlijk toe. De gezinsleden moeten daarom ook allen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond van het rechthebbende gezinslid, terwijl daarentegen het toekennen van de gezinsnorm ook niet opportuun is.

Door te kiezen voor 101 procent in plaats van voor 100 procent is duidelijk dat een belanghebbende met een inkomen op minimumniveau krachtens een andere regeling dan de Wwb toch in aanmerking kan komen voor het recht op langdurigheidstoeslag ook al zou ten gevolge van een iets andere berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen er netto een iets hogere uitkering worden ontvangen dan de bijstandsnorm. De grens van 101 procent vangt dit soort kleine verschillen op. Als de afwijkingen meer bedragen dan 101 procent is het ‘gladstrijken’ van de bedoelde geschillen niet meer aan de orde en zal een aanvraag moeten worden afgewezen. Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110 procent van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 procent (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110 procent zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 procent van de bijstandsnorm. Door uit te gaan van een maximaal inkomen van 101 procent wordt als voldoende gebruik gemaakt van deze ruimte.

De langdurigheidstoeslag geeft gemeenten per 1 januari 2009 nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen (zie TK 2007-2008, 31 441, nr. 3, p. 6). Hiertoe is in de formulering van het nieuwe artikel 36 rekening gehouden. Daar staat dat het moet gaan om de persoon die geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Dit gebrek aan perspectief op inkomensverbetering wordt aanwezig geacht indien belanghebbende gedurende 36 maanden geen inkomen heeft weten te verwerven boven 101 procent van de bijstandsnorm, ongeacht de inkomensbron. Indien een persoon gedurende de referteperiode arbeid heeft verricht en geen beroep heeft gedaan op een uitkering, zal binnen een periode van drie jaar een inkomensverbetering te verwachten zijn die uitstijgt boven het indexeringspercentage waarmee de bijstandsuitkeringen stijgen. Indien belanghebbende dit niet heeft kunnen realiseren, kan daarom worden aangenomen dat er een gebrek is aan perspectief op inkomensverbetering.

Studenten en scholieren beschikken volgens de wetgever over perspectief op verbetering van hun inkomen. Daarbij wordt niet van belang geacht dat de veronderstelde inkomensverbetering eerst na geruime tijd in zicht komt. De wetgever heeft aldus beoogd belanghebbenden die een opleiding volgen als bedoeld in de WTOS, danwel een studie als bedoeld in de WSF 2000, als groep van de langdurigheidstoeslag uit te sluiten. Het is de vraag of het uitsluiten van deze groep geen verboden onderscheid in de zin van artikel 26 IVBPR oplevert ten opzichte van personen uit andere groepen die mogelijk evenzeer uitzicht op inkomensverbetering hebben maar desalniettemin wel voor langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. Het vorenstaande impliceert dat een student in principe geen recht heeft op langdurigheidstoeslag tenzij, naar het oordeel van het bestuur, de studie of scholing in het individuele geval geen zicht op inkomensverbetering oplevert.

Artikel 5:

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de hoogte van de ‘oude’ langdurigheidstoeslag. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven te passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen naar de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel twee maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van de per 1 januari van het voorafgaande jaar. De in de verordening genoemde bedragen dateren van 1 januari 2011.

Artikel 6:

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7:

Het college acht het noodzakelijk dat kinderen deelnemen aan sport- en culturele activiteiten teneinde zich te kunnen ontplooien, te leren samen met anderen activiteiten uit te voeren en de lichamelijke en psychische gezondheid en ontwikkeling te bevorderen. Middels de Bijdrage Sport en Cultuur wordt gebruik gemaakt van de in lid 5 van artikel 35 Wwb geformuleerde mogelijkheid om, ook aan een persoon met een hem ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, bijzondere bijstand te verstekken. De hier uit voortvloeiende kosten komen daarmee tot een bepaald bedrag, voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding wordt verleend met betrekking tot kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind. Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan ‘actieve deelname aan de maatschappij door sport- culturele activiteiten’. Alle daaraan gerelateerde kosten komen, met een bepaald maximum, voor vergoeding in aanmerking, zoals lidmaatschap vereniging (sport-, muziek- en toneelvereniging), theaterabonnement, cultureel jongerenpaspoort, museumjaarkaart, zwemabonnement, lesgeld voor particulier zwemonderwijs, kosten sportschool en uitgaven voor sportkleding, cursuskosten (hobby), vrijwillige ouderbijdrage school, door de school georganiseerde uitstapjes, excursies, werkweken of kindervakantieweek, overige schoolbenodigdheden (bijvoorbeeld atlas, rekenmachine, woordenboek, toekentas, schrijfgerij, gymkleding, veiligheidskleding, huur kluisje), educatieve tijdschriften die spelenderwijs onderwijs ondersteunen.

De bijdrage Sport en Cultuur is een vorm van categoriale bijzondere bijstand en wordt alleen verstrek aan mensen met maximaal een inkomen tot 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De 110 procent inkomensnormering geldt voor alle groepen waarvoor de colleges bevoegd zijn een categoriaal bijzondere bijstandsbeleid te voeren, zo ook voor de Bijdrage Sport en Cultuur.

Artikel 8:

De hoogte van de bedragen zijn vastgesteld in de nota armoedebeleid op grond van onderzoek onder klanten en verenigingen. Het onderscheid in leeftijden vloeit voort uit de hoogte van de kosten voor de verschillende leeftijdsgroepen. De leeftijdbepaling is gezet op 1 januari van het kalenderjaar, dit om duidelijkheid te creëren voor klant en uitvoerder.

Artikel 9:

Eén of meerdere nota(‘s) of bankafschriften dienen als bewijs van sport- en culturele- en/of materiaalkosten en dienen betrekking te hebben op het lopende kalenderjaar. Hiervoor geldt dat wanneer één nota wordt ingediend, direct voor het gehele lopende kalenderjaar de volledige bijdrage wordt verstrekt.

Soms hebben nota’s betrekking op een seizoen dat overgaat van het ene in het andere jaar. Als de bijdrage in het lopende jaar al (bijna) volledig is benut kan de aanvrager ervoor kiezen de nota volledig in het volgende jaar, waarin het seizoen nog loopt, in te dienen. De nota kan slechts in eenmaal volledig worden ingediend en dus niet worden opgedeeld in een deel voor het lopende en het volgend jaar. Om de aanvrager niet te belasten met het zelf voorschieten van kosten kan gebruik gemaakt worden van de rechtstreekse doorbetaling, tot het maximumbedrag, aan sport- en of culturele instelling. Hiervoor is een eenmalige aanvraag per jaar nodig. De aanvrager weet dan ook van te voren wanneer de maximumbijdrage bereikt wordt en zelf de betaling moet worden overgenomen.

Artikel 10:

Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd. Hierbij moet worden getoetst aan de normen van redelijkheid en billijkheid.

Artikel 11:

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12:

Bij de inwerkingtreding is aangesloten bij de beoogde inwerkingtreding van het wetsontwerp, 1 januari 2012.