Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Spijkenisse

Verordening handhaving en maatregelen Wwb 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Spijkenisse
Officiële naam regelingVerordening handhaving en maatregelen Wwb 2012
CiteertitelVerordening handhaving en maatregelen Wwb Spijkenisse 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1. Deze regeling vervangt de Verordening handhaving en maatregelen Wwb 2010

2. Deze regeling wordt ingetrokken door de Verordening handhaving, maatregelen en boeten Wwb Spijkenisse 2013

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, onder b en h.
  2. Wet werk en bijstand, art. 8a

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2013nieuwe regeling

13-12-2011

Weekblad Spijkenisse, 20-12-2011 en 20-03-2012

IWIBP/2011/93D

Tekst van de regeling

De raad der gemeente Spijkenisse

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 december 2011;

gelet op artikel 8a alsmede op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand

besluit:

vast te stellen de navolgende Verordening handhaving en maatregelen Wwb 2012 en de daarop betrekking hebbende algemene en artikelsgewijze toelichting.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • N.

    zeer ernstige gedragingen: het op een dusdanige wijze bejegenen van het college, dan wel personen die in diens opdracht de wet uitvoeren, dat deze zich op een fysieke en/of psychische wijze bedreigd voelen. Dit is krachtens artikel 18, tweede lid, een bijzondere vorm van het niet nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen;

  • O.

    maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • P.

    benadelingsbedrag: het bedrag dat door schending van de inlichtingenplicht of overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid aan netto bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • Q.

    voorziening: een re-integratievoorziening als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de wet, een inburgerings- of taalkennisvoorziening als bedoeld in de artikelen 19, derde lid en 24a, derde lid van de Wet inburgering alsmede een opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • R.

    plan van aanpak: een door of namens het college opgesteld document als bedoeld in artikel 44a Wwb waarin de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling en de gevolgen van het niet naleven daarvan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Handhaving en fraudebestrijding

Artikel 2 Opdracht aan het college
  • 1. Het college draagt in het kader van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet zorg voor het opstellen van een handhavingsplan.

  • 2. In het in het eerste lid genoemde handhavingsplan komt tenminste aan de orde:

    • a.

      een visie op handhaving binnen de kaders van de wet;

    • b.

      de wijze van aanpak van de fraudepreventie;

    • c.

      de wijze van aanpak van de frauderepressie.

  • 3. Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad over de onderwerpen die in het plan geregeld zijn.

Artikel 3 Aangifte Openbaar Ministerie

Indien het benadelingsbedrag de bedragen genoemd in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude [Red: beleidsregel van het College van procureurs-generaal van 15-09-2008, reg.nr. 2008A019] overschrijdt, wordt door of namens het college proces-verbaal opgemaakt en aangifte gedaan bij het openbaar ministerie.

Hoofdstuk 3 Uitvoering van de maatregelen

Artikel 4 Het opleggen van een maatregel
  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c, tweede lid of derde lid van de Wet Suwi voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert, en kan derhalve afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

  • 3. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, tenzij:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;

    • b.

      de verwijtbare gedraging in relatie tot het recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag aanleiding geeft de maatregel toe te passen op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, waaronder begrepen de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen.

  • 4. In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel
  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend;

    • c.

      de gedraging wegens schending van de inlichtingenplicht na verloop van vijf jaren heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Het besluit hiertoe wordt gelijkgesteld aan een besluit tot opleggen van een maatregel. Aan de belanghebbende wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Het horen van de belanghebbende
  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college, of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet;

    • d.

      het horen van de belanghebbende redelijkerwijs niet noodzakelijk is voor de vaststelling van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en van de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3. Voor toepassing van het tweede lid, onderdeel c, wordt met het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van inlichtingen gelijkgesteld, het geen gevolg geven aan een oproep voor een onderzoek dat in het kader van de wet noodzakelijk geacht kan worden, waaronder begrepen de medewerking aan een huisbezoek.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak
  • 1. Een maatregel wordt steeds voor een bepaalde tijd opgelegd.

  • 2. De maatregel wordt bij aanvang van de bijstand opgelegd per datum toekenning van de bijstand en bij een lopende uitkering met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm en/of van toepassing zijnde periodieke bijzondere bijstand.

  • 3. Indien de opgelegde maatregel niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van het feit dat in de betreffende periode reeds een maatregel wordt toegepast, wordt (het restant van) de maatregel op een later tijdstip ten uitvoer gelegd.

  • 4. Indien de opgelegde maatregel niet (ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van beëindiging of intrekking van de bijstand wordt (het restant van) de maatregel alsnog ten uitvoer gelegd indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden na bekendmaking van het besluit tot beëindiging of intrekking, opnieuw een uitkering ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op grond van de wet ontvangt.

  • 5. In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, indien en voor zover de gedraging waarop deze betrekking heeft in het verleden heeft plaatsgevonden.

  • 6. In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 7. In afwijking van het eerste lid, wordt een maatregel die betrekking heeft op de verstrekking van incidentele bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag tot uitdrukking gebracht in een verlaging van het toegekende bedrag of in afwijzing van de bijstand of langdurigheidstoeslag.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen of maatregelen
  • 1. Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van de verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen die aanleiding geven tot een maatregel, worden voor de afzonderlijke gedragingen aparte maatregelen opgelegd, welke op hetzelfde tijdstip kunnen aanvangen.

  • 3. Indien gelijktijdige tenuitvoerlegging als bedoeld in het tweede lid zou leiden tot een verlaging met meer dan 100%, wordt de maatregel als volgt geëffectueerd:

    • a.

      een verlaging van 100% van de bijstand voor het aantal maanden dat de opgetelde maatregelen meer dan 100% bedragen, en

    • b.

      aansluitend een verlaging ter hoogte van het resterende percentage.

Hoofdstuk 4 Hoogte en duur van de maatregel

Artikel 9 Categorie-indeling

Voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel wordt een algemene categorie-indeling gehanteerd. Hierbij is de combinatie van de ernst van de gedraging, de mate waarin herstel van de gewenste situatie mogelijk is alsmede het financiële nadeel van de gemeente het onderscheidend criterium.

  • 1.

    Categorie 1: als lichte gedraging wordt aangemerkt:

    • a.

      het niet inschrijven als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of de inschrijving niet tijdig verlengen;

    • b.

      het niet ondertekenen van een plan van aanpak of vergelijkbaar document;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling, zonder dat als gevolg daarvan de arbeidsinschakeling is belemmerd;

    • d.

      het niet of in onvoldoende mate nakomen van de inlichtingenplicht, zonder dat als gevolg daarvan ten onrechte of teveel bijstand is verleend.

  • 2.

    Categorie 2: als middel zware gedraging wordt aangemerkt:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie of inburgering als bedoeld in artikel 25 Wet inburgering, waaronder begrepen het niet verschijnen op een oproep in het kader van de re-integratie of inburgering;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of in onvoldoende mate naleven van de verplichting als bedoeld in artikel 7, eerste lid Wet inburgering, voor zover de gedraging niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van de voorziening;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate verrichten van inspanningen gedurende de zoektijd als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de wet, indien en voor zover geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13, tweede lid onderdeel d van de wet;

    • d.

      het niet of in onvoldoende mate nakomen van de tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel c van de wet;

    • e.

      gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling belemmeren;

    • f.

      het voorafgaand aan de bijstand of gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • g.

      het niet of in onvoldoende mate nakomen van een nadere verplichting, voor zover herstel van de gewenste situatie nog mogelijk is;

    • h.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar het recht op bijstand, waaronder begrepen het niet verschijnen op een oproep in het kader van de verlening van bijstand;

    • i.

      het niet of in onvoldoende mate nakomen van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag tot € 2.500;

    • j.

      overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waarvan het benadelingsbedrag niet is vast te stellen danwel maximaal € 2.500 bedraagt;

    • k.

      het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig verbaal misdragen in de vorm van schelden, het doen van beledigende en/of discriminatoire uitlatingen.

  • 3.

    Categorie 3: als zware gedraging wordt aangemerkt:

    • a.

      het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden voorziening zonder inkomenscomponent alsmede het door eigen toedoen niet binnen de gestelde termijn behalen van het examen van een aangeboden scholingsvoorziening in het kader van de arbeidsinschakeling en/of de inburgering;

    • b.

      het niet verschijnen op een sollicitatiegesprek, dan wel het zich tijdens dit gesprek zodanig gedragen dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hierdoor geen concreet baanaanbod volgt;

    • c.

      het weigeren medewerking te verlenen aan een nadere verplichting;

    • d.

      het niet, niet tijdig of in onvoldoende mate nakomen van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag van € 2.500 tot € 5.000;

    • e.

      overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingsbedrag van € 2.500 tot € 5.000;

    • f.

      het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdragen in de vorm van het uiten van bedreigingen of zaakgericht fysiek geweld.

  • 4.

    Categorie 4: als zeer zware gedraging wordt aangemerkt:

    • a.

      het in de periode voorafgaand aan de bijstand of gedurende de bijstand weigeren of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen arbeid in deeltijd;

    • b.

      het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden voorziening met inkomenscomponent;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate nakomen van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag van € 5.000 of meer;

    • d.

      overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingsbedrag van € 5.000 of meer;

    • e.

      het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdragen in de vorm van mensgericht fysiek geweld.

  • 5.

    De maatregel bedraagt in de categorie:

    • a.

      lichte gedraging: schriftelijke waarschuwing

    • b.

      middel zware gedraging: 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • c.

      zware gedraging:100% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • d.

      zeer zware gedraging: 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

Artikel 10 (Meervoudige) recidive
  • 1. Indien de belanghebbende binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel krachtens de wet is opgelegd of is afgezien van het opleggen van een maatregel op grond van een dringende reden dan wel een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in artikel 9, vijfde lid onder a, heeft ontvangen, zich opnieuw schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie, dan wordt de maatregel verzwaard.

  • 2. De maatregel bedraagt bij een 1ste recidive in de categorie:

    • a.

      lichte gedraging: 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • b.

      middelzwaar gedraging: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • c.

      zware gedraging: 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden;

    • d.

      zeer zware gedraging: 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.

  • 3. Indien de belanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit als bedoeld in het tweede lid wederom schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie, wordt de omvang van de maatregel individueel bepaald, waarbij de maatregel op grond van het tweede lid geldt als een minimum.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid, kan het college met toepassing van artikel 13, tweede lid, onderdeel d van de wet overgaan tot het intrekken van het recht op algemene bijstand, indien en voor zover uit houding en gedragingen van de jongere tot 27 jaar ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid of artikel 55 van de wet niet wil nakomen.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11 Uitvoering van deze verordening

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onredelijkheid en onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13 Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
  • 1. De verordening treedt in werking op 1 januari 2012, tenzij het wetsvoorstel "Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden" (kamerstukken 32 815) op een later tijdstip in werking treedt. In dat geval treedt deze verordening in werking op het tijdstip dat die Wet in werking treedt [Red: zie voor de datum van inwerkingtreding Stb. 2011, 651].

  • 2. De verordeningen Handhaving en Maatregelen Wwb 2010 en Handhaving en Maatregelen WIJ 2010 worden ingetrokken met ingang van het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

  • 3. Ten aanzien van maatregelwaardige gedragingen die zijn begaan uiterlijk op de dag vóór de inwerkingtreding van deze verordening, blijven de verordeningen Handhaving en Maatregelen Wwb 2010 en Handhaving en Maatregelen WIJ 2010 van toepassing.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien op grond van de onderhavige verordening een lagere maatregel zou moeten worden opgelegd dan op grond van de verordeningen Handhaving en Maatregelen Wwb 2010 en Handhaving en Maatregelen WIJ 2010.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening handhaving en maatregelen Wwb Spijkenisse 2012".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Spijkenisse d.d. 13 december 2012 [Red: 2011]

de griffier,
mr. H.C. Landheer
de voorzitter,
M. Salet

Toelichting

ALGEMEEN

Spijkenisse heeft besloten het maatregelenbeleid m.i.v. 1-1-2012 te herzien. Het nieuwe beleid is in overeenstemming gebracht met de wijzigingen in het participatiebeleid waarin het uitgangspunt is dat iedere bijstandsgerechtigde actief is en zich maximaal inspant om weer economisch zelfstandig te worden. Van inwoners wordt verwacht dat zij enkel een beroep doen op ondersteuning als dat echt noodzakelijk is en zij zich volledig inzetten om zo snel mogelijk zelfredzaam te zijn. Klanten zullen (nog) meer op hun eigen verantwoordelijkheid worden aangesproken.

Tevens anticipeert het nieuwe beleid op het kabinetsvoornemen om in te zetten op hardere aanpak van uitkeringsfraude. Het wetsvoorstel "aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving" is ten tijde van de redactie van de onderhavige verordening nog niet openbaar. Vooruitlopend hierop, heeft Spijkenisse het maatregelenbeleid "in de geest van de nieuwe wetgeving ingeval van inlichtingenfraude" verzwaard, waarbij de hoogte van het benadelingsbedrag het onderscheidend criterium is. Als dit wetsvoorstel in werking treedt, leidt dit tot aanpassing van de onderhavige verordening.

Tenslotte gaat het nieuwe beleid ervan uit dat het wetsvoorstel "Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden" (kamerstukken 32 815) gelijktijdig met deze verordening in werking treedt. Hierop is in de onderhavige verordening daadwerkelijk geanticipeerd. De belangrijkste gevolgen van het wetsvoorstel voor het maatregelenbeleid zijn als volgt:

  • 1.

    Invoering wettelijke plicht tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen.

    Het college krijgt de bevoegdheid om mensen met een uitkering op grond van de wet, Ioaw of Ioaz te verplichten naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te laten verrichten. Deze tegenprestatie hoeft niet direct samen te hangen met de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Aanscherping van het begrip "gezinsbijstand".

    Bloedverwanten in de 1ste graad (ouders en kinderen) en aanverwanten in 1ste graad (schoonouders, stiefkinderen, schoondochter/ schoonzoon) die in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben worden aangemerkt als gezin. Het gezin wordt als eenheid zelfstandig subject van bijstand en krijgt recht op de bijstandsnorm van 100% van het netto minimumloon. Hiermee vervalt voor hen het recht op individuele uitkering. De wijziging van het begrip gezin heeft ook gevolgen voor de definitie van alleenstaande en alleenstaande ouder. Vanuit de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gezinsleden voor het verkrijgen en behouden van voldoende middelen van bestaan, gaan de aan de bijstand verbonden verplichtingen in dezelfde mate gelden voor ieder van de gezinsleden. Een maatregel wordt op grond van deze verordening opgelegd aan alle gezinsleden, ongeacht welk gezinslid de gedraging heeft gepleegd.

  • 3.

    Invoering zoektermijn van 4 weken voor jongeren tot 27 jaar.

    De jongere is verplicht eerst zelf 4 weken naar werk of reguliere opleiding te zoeken. Pas na deze zoektermijn mag de jongere een aanvraag om bijstand indienen.

  • 4.

    Intrekking van de Wet investeren in jongeren (WIJ).

    Het nieuwe maatregelenbeleid moet het niet nakomen van verplichtingen onaantrekkelijker maken en ontmoedigen door goede voorlichting en een hoge "pakkans" (lik op stuk). Ook moet het leiden tot aanpassing van het gedrag van de klant. De klant moet zich ervan bewust zijn dat van hem verwacht wordt dat hij alles wat binnen zijn vermogen ligt in het werk stelt om onnodig beroep op de gemeente c.q. de samenleving te voorkomen.

Dit heeft geleid tot een strenger en eenvoudiger maatregelenbeleid, dat gebaseerd is op de volgende uitgangspunten.

  • 1.

    Maatregelenbeleid is streng doch rechtvaardig, eenvoudig en overzichtelijk.

  • 2.

    Fraude en agressie lonen niet.

  • 3.

    Voorkomen is beter dan genezen. De relatief hoge maatregelen moeten potentiële overtreders ervan weerhouden de regels te schenden. Om die reden zetten we, meer nog dan thans het geval is, in op een goede voorlichting aan de kop van het proces.

  • 4.

    De uitvoering is consequent, lik op stuk, met aandacht voor onderscheid van "niet willers" en "niet kunners".

  • 5.

    Het maatregelenbeleid wordt nadrukkelijker ingezet als negatieve prikkel voor de uitstroom van "niet willers".

Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht om zich in te zetten weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke bijstandsnorm en de beschikbare eigen middelen, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college van oordeel is dat een belanghebbende zijn verplichtingen niet (tijdig) of onvoldoende nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Dit wordt aangeduid als het opleggen van een maatregel. Het opleggen van een maatregel is, behoudens de situatie waarin iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, een wettelijke verplichting.

Deze verordening combineert de opdracht aan de raad om bij verordening regels te stellen over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet (artikel 8a van de wet) en over het verlagen van de bijstand als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet (artikel 8, eerste lid, onderdeel b van de wet).

In de verordening zijn alle soorten maatregelwaardige gedragingen onderscheiden in 4 algemeen omschreven categorieën, waarbij de zwaarte van de categorie afhankelijk is van de combinatie van (1) de ernst van de gedraging, (2) de mate waarin herstel van de gewenste situatie mogelijk is en (3) het financiële nadeel dat de gemeente heeft als gevolg van de gedraging. Een gedraging wordt ernstiger naar mate deze een concreter en zwaarder financieel nadeel voor de gemeente oplevert.

Het nieuwe maatregelenbeleid kent slechts 2 maatregelpercentages (30% en 100%), waarbij de duur bij een 1ste overtreding varieert van 1 tot 2 maanden:

Niet nakomen administratieve verplichtingen i.h.k.v. de arbeidsinschakelingOnvoldoende nakomen plicht tot arbeidsinschakeling of nadere verplichtingWeigeren nakomen plicht tot arbeidsinschakeling of nadere verplichtingWeigeren nakomen plicht tot arbeidsinschakeling met direct financieel nadeel voor de gemeente
 Ernstige verbale misdragingenZaakgericht fysiek geweld/bedreigingFysiek geweld
Overige gedragingen zonder financieel nadeel gemeenteOverige gedragingen met financieel nadeel gemeente tot € 2.500Overige gedragingen met financieel nadeel van € 2.500 tot € 5.000Overige gedragingen met financieel nadeel gemeente van € 5.000 of meer
Lichte gedraging 1Middelzware gedraging 2Zware gedraging 3Zeer zware gedraging 4
Waarschuwing30% 1 maand100% 1 maand100% 2 maanden

Categorie 1: lichte gedraging

Consequentie van een streng beleid is dat bij een lichte overtreding mogelijk buitenproportioneel wordt gesanctioneerd als daar bij een 1ste overtreding direct een maatregel van 30% tegenover staat. Om die reden en omwille van een efficiënte uitvoering is ervoor gekozen bij een eerste overtreding van een lichte gedraging te volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Het gaat in deze categorie om het niet tijdig voldoen aan bepaalde (administratieve) verplichtingen in het kader van de arbeidsinschakeling alsmede om het niet (tijdig) voldoen aan de inlichtingenplicht zonder dat als gevolg daarvan ten onrechte of teveel bijstand is verleend.

Categorie 2: middel zware gedraging

In deze categorie gaat het om het onvoldoende nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie, inburgering of nadere verplichting, waarbij herstel van de gewenste situatie nog mogelijk is. Deze maatregelen hebben dan ook puur een reparatoir karakter. Daarnaast gaat het om schending van de inlichtingenplicht en overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingbedrag tot € 2.500 alsmede om de lichtste vorm van zeer ernstige misdragingen jegens het college of diens medewerkers in de vorm van schelden, het doen van beledigende en/of discriminatoire uitlatingen. In deze gevallen bedraagt de maatregel 30% gedurende 1 maand.

Categorie 3: zware gedragingen

In deze categorie gaat het om het niet nakomen (weigeren) van de plicht tot arbeidsinschakeling, inburgering of nadere verplichting, waarbij herstel van de gewenste situatie niet of nauwelijks meer mogelijk is. Door deze gedragingen worden de kansen op uitstroom ernstig verminderd, waardoor belanghebbenden onnodig lang een beroep op de bijstand moeten doen. Daarnaast gaat het om schending van de inlichtingenplicht en overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingbedrag van € 2.500- € 5.000 alsmede om zeer ernstige misdragingen in de vorm van zaakgericht fysiek geweld (vernielingen) of bedreigingen t.b.v. de medewerker of diens omgeving, bijvoorbeeld met lichamelijk letsel. In deze gevallen bedraagt de maatregel 100% gedurende 1 maand.

Categorie 4: zeer zware gedragingen

In deze categorie gaat het, net als in de derde categorie, om zeer ernstige schending van de plicht tot arbeidsinschakeling met dit verschil dat er in deze categorie sprake is van een rechtstreeks financieel gevolg voor de gemeente. Daarnaast gaat het om schending van de inlichtingenplicht en overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingbedrag van € 5.000 of meer alsmede om zeer ernstige misdragingen in de vorm van fysiek geweld. In deze gevallen bedraagt de maatregel 100% gedurende twee maanden.

Deze standaard maatregelen gelden overigens niet absoluut, het opleggen van een maatregel is maatwerk. In een individueel geval dient altijd beoordeeld te worden of er aanleiding is af te wijken van de standaard maatregel. Zo zal altijd de individuele omstandigheden en de mate van verwijtbaarheid worden onderzocht. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en dient altijd gemotiveerd te geschieden. Dit stelt hoge eisen aan de kwaliteit van de besluitvorming.

De gemeente Spijkenisse wil op deze manier komen tot een beleid dat overzichtelijk en eenvoudig is zodat belanghebbenden precies weten wat er van hen verwacht wordt en wat de consequenties zijn van niet nakoming en dat tegelijkertijd een consequente en maatschappelijk verantwoorde reactie biedt op onnodig beroep op de bijstand door verwijtbare gedragingen van de belanghebbende.

De gemeenteraad heeft ook de participatieverordening vastgesteld. De beide verordeningen vormen twee kanten van dezelfde medaille. In de participatie-verordening is vastgelegd op welke wijze de belanghebbenden worden ondersteund bij de arbeidsinschakeling en inburgering, hoe wordt omgegaan met het aanbieden van voorzieningen en welke verplichtingen er voor de belanghebbenden gelden. Indien een bijstandsgerechtigde de verplichtingen in het kader van de arbeidsinschakeling of inburgering niet nakomt, kan dit tot een maatregel leiden, waarvoor de onderhavige verordening de juridische basis schept.

Tenslotte wordt opgemerkt dat de wetgever, bij besluit van 23 december 2010, heeft bepaald dat voor zelfstandigen met een Wwb-uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) ook de maatregelen van de Wwb gelden per 1 juli 2011, en boeten vanaf die datum niet meer mogelijk zijn. Dit betekent dat de onderhavige verordening ook van toepassing is op zelfstandigen in de Bbz. Het gaat hierbij primair om de verlening van algemene bijstand voor het levensonderhoud en de in de jaarnorm opgenomen bijzondere bijstand voor hoge woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering.

De verordening behoeft hiervoor slechts een geringe aanpassing, te weten die vande uitbreiding van het begrip inlichtingen- en medewerkingsplicht met de verplichting opgenomen in artikel 38, tweede lid van het Bbz (bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening en leveren jaarcijfers).

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1: Begripsbepalingen

De begrippen die in de verordening worden gebruikt en niet gedefinieerd zijn in dit artikel, hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de wet.

Onderdeel f:

Hier wordt aangegeven dat onder "belanghebbende" mede moet worden verstaan het gezin en de ten laste komende kinderen van de alleenstaande ouder. Deze definitie is opgenomen in het nieuwe artikel 18, vijfde lid van het wetsvoorstel "Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden" (kamerstukken 32 815). Het nieuwe artikel 18, vijfde lid, Wwb vloeit voort uit de aanpassing van het begrip "gezin" en de invoering van het "huishoudinkomen". Het begrip gezin zal worden gebruikt als overkoepelend begrip voor samenlevingsvormen waarbij meerdere meerderjarige bloed- of aanverwanten in de eerste graad hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Dit 'gezin' wordt een zelfstandig subject van bijstand. Dit leidt ertoe dat de aan de bijstand verbonden verplichtingen voor alle gezinsleden gelden. Dit is geregeld in artikel 9, derde lid van de wet. Indien één van de gezinsleden een verplichting niet nakomt, wordt de maatregel opgelegd aan alle meerderjarige leden van dit huishouden.

Artikel 2: Opdracht aan het college

Eerste en tweede lid:

Het college legt in een handhavingsplan vast hoe met verschillende aspecten van fraudebestrijding wordt omgegaan. Het plan geldt voor onbepaalde tijd en kan op ieder moment dat dit dienstig wordt geacht, vervangen of gewijzigd worden.

Bij de preventie legt het college enerzijds de nadruk op goede voorlichting over de regelingen, zodat zo min mogelijk misverstanden ontstaan en anderzijds geeft het college bekendheid aan de geconstateerde gevallen van fraude, om daarmee duidelijk bekend te maken dat fraudebestrijding plaatsvindt (generale preventie). Voor deze voorlichting worden alle inwoners van Spijkenisse, dus zowel de uitkeringsgerechtigden als de overige burgers, als doelgroep gezien. In het plan besteedt het college tevens aandacht aan de bevordering van de fraudealertheid van medewerkers.

Derde lid:

Het college legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de zaken welke in het handhavingsplan zijn opgenomen. Voor het tijdstip wordt aangesloten bij de reguliere cycli voor verantwoording en informatievoorziening aan de raad.

Artikel 3: Aangifte Openbaar Ministerie

Op grond van de aangifterichtlijn sociale zekerheid bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM) indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan het genoemde in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude. Dit artikel voorziet hierin.

In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het bruto benadelingsbedrag € 10.000 of hoger is, er aangifte bij en vervolging door het OM dient plaats te vinden. Is er echter sprake van 'witte' fraude (door koppeling van bestanden etc. aan het licht gebracht), dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000 (peiljaar 2010).

Samenloop tussen een maatregel en een strafrechtelijke sanctie is in beginsel niet mogelijk. Een maatregel die verband houdt met de schending van de inlichtingenplicht wordt door de Centrale Raad van Beroep aangemerkt als punitieve sanctie (CRvB 19-12-2006, LJN: AZ4922 en CRvB 24-4-2007, LJN: BA3850). Met de terugvordering wordt immers reeds de benadeling voor de gemeente ongedaan gemaakt (herstel). Een daarna opgelegde maatregel heeft daarom een bestraffend karakter. Komt het OM evenwel tot de conclusie dat strafrechtelijke vervolging niet mogelijk of wenselijk is, dan wordt dit meegedeeld aan de gemeente. De gemeente beoordeelt dan of alsnog een maatregel opgelegd wordt. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij ernstige administratieve gebreken in het proces-verbaal of in verband met het sepot-beleid van het OM.

Artikel 4: Het opleggen van een maatregel

Eerste lid:

Op grond van de wet worden de volgende maatregelwaardige gedragingen onderscheiden:

1. Schending plicht tot arbeidsinschakeling

Deze verplichting onderscheid zich in een tweetal verplichtingen:

  • -

    Arbeidsplicht (artikel 9, eerste lid onder a Wwb)

    De Wwb legt in beginsel aan iedereen, met uitzondering van personen jonger dan 18 jaar en personen van 65 jaar of ouder, de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden en de plicht ingeschreven te staan bij het UWV Werkbedrijf.

  • -

    Re-integratieplicht (artikel 9, eerste lid onder b Wwb)

    Daarnaast is iedereen die op grond van de wet een uitkering voor levensonderhoud ontvangt verplicht om gebruik te maken van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Deze verplichting geldt ook wanneer de belanghebbende volledig is ontheven van de arbeidsplicht. De re-integratieplicht gaat in op de dag van melding bij het UWV Werkbedrijf.

2. Schending inlichtingenplicht

Op uitkeringsgerechtigden rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

3. Schending medewerkingsplicht

Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om het college alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.

4. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, kan een maatregel worden opgelegd. Dit omvat tevens het zich misdragen jegens een medewerker van externe uitvoerders zoals het re-integratiebureau, opleidingsinstituten e.d. (CRvB 30-6-2009, LJN: BJ1811).

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. De volgende vormen van agressief gedrag kunnen worden onderscheiden:

  • -

    verbaal geweld (schelden);

  • -

    discriminatie;

  • -

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • -

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • -

    mensgericht fysiek geweld;

  • -

    combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Als gevolg van agressief gedrag kunnen ook andere acties worden ondernomen, zoals een toegangsverbod en aangifte bij de politie. Indien gekozen wordt voor aangifte en dit leidt tot een veroordeling, dan is er strikt formeel geen ruimte meer voor het opleggen van een maatregel. Uit CRvB 31-12-2007, LJN: BC1811 blijkt dat het opleggen van een dergelijke maatregel dient te worden aangemerkt als een punitieve sanctie. Voor punitieve sancties geldt het beginsel dat men slechts éénmaal voor hetzelfde feit veroordeeld kan worden en dat in dat geval slechts één strafrechtelijke route bewandeld moet worden. Leidt de aangifte niet tot een veroordeling, dan kan alsnog een maatregel worden opgelegd.

5. Nadere individuele verplichtingen

Naast bovenstaande verplichtingen biedt artikel 55 van de wet het college de mogelijkheid om belanghebbenden bij beschikking individuele verplichtingen op te leggen, die verband kunnen houden met: (1) de arbeidsinschakeling, (2) aard en doel van de bijstand en (3) de bijstandsverlening te verminderen of te beëindigen.

6. Het tonen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid

Aan de wet ligt het beginsel ten grondslag dat iedereen alles moet doen en nalaten om een beroep op de bijstand te voorkomen. Gebeurt dit niet, dan is er sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Ook deze gedragingen kunnen verband houden met: (1) de arbeidsinschakeling, (2) aard en doel van de bijstand en (3) de bijstandsverlening te verminderen of te beëindigen. In deze verordening wordt gesproken over "overige gedragingen van tekort schietend besef van verantwoordelijkheid". Hieronder vallen alle gedragingen die niet vallen onder schending van de plicht tot arbeidsinschakeling, schending nadere verplichting of schending inlichtingenplicht.

Tweede lid:

Het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten

nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de 'standaardmaatregel' geboden is. Afwijking van de 'standaardmaatregel' kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en dient altijd gemotiveerd te geschieden.

Derde lid:

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm.

Onder a: is geregeld dat de maatregel ook kan worden toegepast op de bijzondere bijstand indien de belanghebbende van 18 tot 21 jaar, in aanvulling op de lage jongerennorm, bijzondere bijstand ontvangt voor de kosten van levensonderhoud. Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.

Onder b: is geregeld dat het college in incidentele gevallen een maatregel kan opleggen over de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag (LDT). Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de LDT. Dit lid is tevens van toepassing op de in de jaarnorm opgenomen bijzondere bijstand voor hoge woonlasten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen die bijstand ontvangen voor het levensonderhoud krachtens het Bbz.

Vierde lid:

In dit lid wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Dit beginsel houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

Artikel 5: Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid:

Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is, dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die bij de constatering al langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. De hantering van de (op zichzelf lange) termijn is gerechtvaardigd, gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Tweede lid:

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. In elk geval moet het gaan om zeer ernstige gevolgen voor belanghebbende.

Het feit dat men financieel zwaar getroffen wordt door de maatregel is op zichzelf geen dringende reden, omdat dit voor elke bijstandsgerechtigde geldt. Het moet duidelijk gaan om uitzonderingen én om omstandigheden die los staan van de maatregelwaardige gedraging zelf. Het college doet schriftelijk mededeling van het afzien van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen. Dit is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6: Het horen van de belanghebbende

Eerste lid:

In afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn bepalingen opgenomen over het horen van belanghebbenden in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van een besluit. Eén van de uitgangspunten is dat een belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, voordat er een belastende beschikking wordt gegeven. Op grond van artikel 4.12 van de Awb kan een bestuursorgaan van het horen afzien als het gaat om financiële aanspraken waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Dit is het geval bij het opleggen van een maatregel, zodat er geen wettelijke plicht is de belanghebbende te horen. Niettemin is in deze verordening geregeld dat de belanghebbende in beginsel altijd wordt gehoord. Dit is sowieso veelal al noodzakelijk om de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden vast te kunnen stellen.

Tweede lid:

Hierin zijn de aan de Awb ontleende uitzonderingen opgenomen. Benadrukt wordt dat het hier om uitzonderingssituaties gaat. In gevallen waarin van de hoorplicht wordt afgeweken, dient dit steeds op één van de hier geformuleerde gronden te worden gemotiveerd. De uitzonderingsgevallen hebben m.n. betrekking op schending van de inlichtingenplicht, omdat in die gevallen de bijstand veelal wordt opgeschort.

De maatregel kan dan direct worden "meegenomen" in het opschorting- of intrekkingsonderzoek. Het is dan niet nodig om de belanghebbende t.a.v. het voornemen om een maatregel op te leggen nog eens apart te horen. In uitvoeringsinstructies zal worden opgenomen op welke wijze het horen dient plaats te vinden (persoonlijk, schriftelijk of telefonisch).

Artikel 7: Ingangsdatum en tijdvak

Het opleggen van een maatregel kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en), of;

  • 2.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening of intrekking van de uitkering.

Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. De gemeente hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de bijstand en het te veel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen.

Eerste lid:

Dit lid bepaalt dat de maatregel altijd voor een bepaalde tijd wordt opgelegd. Een bepaling op grond waarvan het recht op bijstand voor onbepaalde tijd wordt verlaagd is in strijd met artikel 18 lid 2 WWB (CRvB 11-3-2008, LNJ: BC7032).

Tweede lid:

In dit lid is bepaald dat de maatregel bij de start van de uitkering wordt opgelegd per datum toekenning van de bijstand. Dat kan het geval zijn als bijvoorbeeld in de periode voorafgaand aan de bijstandsverstrekking te snel is ingeteerd op het vermogen. Is er sprake van een lopende uitkering dan wordt de maatregel toegepast met ingang van de 1ste dag van de eerstvolgende kalendermaand volgend op verzenddatum besluit. Hierbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

Derde lid:

De aanvang van de maatregel hoeft er niet van afhankelijk te zijn of er op dat moment een andere maatregel loopt c.q. gaat lopen. Binnen de grenzen van de redelijkheid wordt het niet bezwaarlijk geacht dat de ten uitvoerlegging van de (nieuwe) maatregel wordt opgeschort tot de eerst volgende maand dat tenuitvoerlegging wél mogelijk is.

Vierde lid:

Deze bepaling biedt de mogelijkheid om de maatregel alsnog te effectueren wanneer binnen 12 maanden na verzenddatum van het beëindigingsbesluit c.q. intrekkingsbesluit een nieuw recht op bijstand ontstaat. Gezien het feit dat de maatregel en het niet nakomen van de aan het recht op bijstand verbonden verplichtingen tegenover elkaar dienen te staan, is deze bevoegdheid van het college niet onbeperkt. Om deze reden is gekozen voor een termijn van twaalf maanden.

Deze bepaling wordt aan de belanghebbende kenbaar gemaakt in het maatregelenbesluit, beëindigings- en/of intrekkingsbesluit alsmede in het besluit waarbij de bijstand opnieuw wordt toegekend.

Een aankondiging in de beschikking dat zodra belanghebbende weer uitkering gaat ontvangen opnieuw een maatregel zal worden opgelegd, is geen beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is (zie CRvB 28-12-2004, LJN AR 8922).

Vijfde lid:

Dit artikel biedt mogelijkheden om de ingangsdatum met terugwerkende kracht vast te stellen. Indien zich geen bijzonderheden voordoen, verdient het aanbeveling om de maatregel naar de toekomst toe op te leggen. Indien hiervan wordt afgeweken, dient dit gemotiveerd te geschieden.

Zesde lid:

In dit lid is geregeld dat de maatregel met terugwerkende kracht kan worden betrokken bij de definitieve vaststelling van de bijstand voor de zelfstandige die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van de Bbz heeft ontvangen.

Zevende lid:

In afwijking van het eerste lid, wordt een maatregel die betrekking heeft op de verstrekking van incidentele bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag tot uitdrukking gebracht in een verlaging van het toegekende bedrag of in afwijzing van de bijstand bij wijze van het opleggen van een maatregel.

Artikel 8: Samenloop van gedragingen of maatregelen

Eerste lid:

Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Tweede lid:

Is er sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd. Er wordt geen grond gezien de minder ernstige gedraging(en) zonder gevolg te laten louter en alleen omdat zich tevens een ernstiger gedraging heeft voorgedaan.

Derde lid:

In het geval dat de afzonderlijke maatregelwaardige gedragingen niet gelijktijdig kunnen worden geëffectueerd omdat de som van de maatregelen meer dan 100% bedraagt, kan de tenuitvoerlegging, met gebruikmaking van artikel 7, vierde lid, worden opgeschort. Het derde lid regelt dat in dergelijke situaties eerst de verlaging van 100% wordt geëffectueerd en aansluitend een verlaging ter hoogte van het resterende percentage.

Artikel 9: Categorie-indeling

In dit artikel zijn alle soorten maatregelwaardige gedragingen onderscheiden in 4 algemeen omschreven categorieën, waarbij de zwaarte van de categorie afhankelijk is van de combinatie van de ernst van de gedraging, de mate waarin herstel van de gewenste situatie mogelijk is alsmede het financiële nadeel dat de gemeente heeft als gevolg van de gedraging. Deze categorieën vinden hun juridische grondslag in de wettelijke verplichtingen zoals omschreven in de toelichting op artikel 4.

Eerste lid: Categorie: licht waarschuwing

Tot de categorie "licht" behoren de volgende gedragingen:

  • -

    Relatief lichte schending van de (administratieve) verplichtingen in het kader van de arbeidsinschakeling;

  • -

    Overige gedragingen zonder financieel nadeel voor de gemeente

Voor al deze gedragingen geldt dat zij noch direct, noch indirect leiden tot financieel nadeel voor de gemeente. De maatregelen in deze categorie zijn gericht op herstel van de gewenste situatie en/of het voorkomen van herhaling in de toekomst.

Bij een eerste overtreding kan op grond van het vijfde lid, onderdeel a van dit artikel worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

Schending plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Onder a: Het niet inschrijven als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of de inschrijving niet tijdig verlengen.

Het gaat hier om het niet (tijdig) nakomen van de formele verplichting die op de belanghebbende rust om als werkzoekende ingeschreven te staan bij het UWV Werkbedrijf en de inschrijving tijdig te verlengen. Indien belanghebbende dit nalaat kan geen optimale arbeidsinschakeling plaatsvinden.

Onder b: Het niet ondertekenen van het plan van aanpak of vergelijkbaar document.

Het gaat hier om het (tijdig) niet ondertekenen of niet retourneren van een door of namens het college opgesteld document waarin de inhoud van het traject, de eventueel in te zetten voorzieningen alsmede de daaraan verbonden verplichtingen van belanghebbende zijn vastgelegd. Omdat het plan van aanpak zelf niet vatbaar is voor bezwaar en beroep, worden de uit dit plan voortvloeiende verplichtingen tevens via een beschikking aan de belanghebbende kenbaar gemaakt. Het niet ondertekenen van het plan heeft geen directe consequenties voor de arbeidsinschakeling.

Onder c: Het niet of in onvoldoende mate mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling, zonder dat als gevolg daarvan de arbeidsinschakeling is belemmerd.

Het gaat hier om het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, voor zover het de plicht tot arbeidsinschakeling betreft. Voor wat betreft de hoogte van de maatregel, is hierbij aansluiting gezocht bij onderdeel d van dit lid. Essentieel is dat het moet gaan om inlichtingen die, als ze wel tijdig zouden zijn verstrekt, geen consequenties hebben voor de arbeidsinschakeling.

Voorbeelden:

  • -

    het niet tijdig melden van het verrichten van vrijwilligerswerk

  • -

    het niet tijdig voldoen aan de meldingsplicht van een voorgenomen vakantie door de belanghebbende zonder arbeidsplicht die ten tijde van het vakantievoornemen niet deelneemt aan een re-integratietraject of onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Schending inlichtingenplicht

Onder d:

Het niet of in onvoldoende mate nakomen van de inlichtingenplicht, zonder dat als gevolg daarvan ten onrechte of teveel bijstand is verleend.

Het gaat hier, net als in onderdeel c, om de zogenaamde "nulfraude". Ook hier is essentieel dat het moet gaan om inlichtingen die, als ze wel tijdig zouden zijn verstrekt, geen consequenties hebben voor het recht op bijstand. Dit onderdeel is zowel van toepassing op informatie die niet binnen de door het college gestelde termijn is verstrekt als op informatie die de belanghebbende heeft verzwegen, en die het college zelf heeft achterhaald.

Indien de gevraagde informatie niet binnen een door het college gestelde termijn wordt verstrekt, geeft het college tevens toepassing aan artikel 4:5 Awb als het een aanvraag betreft of de procedure van artikel 54 lid 1 WWB bij een lopende uitkering. Wordt de gevraagde informatie ook binnen de hersteltermijn niet verstrekt, dan leidt dit tot het niet behandelen van de aanvraag of het intrekken van de bijstand. Ook bij intrekking van de bijstand wordt een waarschuwing opgelegd. Indien belanghebbende binnen twaalf maanden na de intrekking opnieuw recht heeft op een uitkering kan dit besluit meegenomen worden bij het bepalen van recidive (zie ook artikel 7 lid 4).

Voorbeelden:

  • -

    het niet tijdig inleveren van het Inkomstenformulier;

  • -

    het verzwijgen van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens.

Tweede lid: Categorie: middel zwaar 30% voor de duur van 1 maand

Tot de categorie "middel zwaar" behoren de volgende gedragingen:

  • -

    het onvoldoende nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling, inburgeringplicht of nadere verplichting. Essentieel hierbij is dat herstel van de gewenste situatie nog mogelijk is;

  • -

    zeer ernstige verbale misdragingen in de vorm van schelden, het doen van beledigende en/of discriminatoire uitlatingen;

  • -

    overige gedragingen met financieel nadeel van de gemeente tot € 2.500.

Schending plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Onder a: Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie of inburgering als bedoeld in artikel 25 Wet inburgering, waaronder begrepen het niet verschijnen op een oproep in het kader van de re-integratie of inburgering.

Hier gaat het om een onderzoek op basis waarvan het college de aard van de noodzakelijke ondersteuning of tegenprestatie kan bepalen. Veelal gaat dit om het intakegesprek bij de klantmanager werk, het re-integratiebedrijf of een andere door het college ingeschakelde derde, de daaraan gekoppelde diagnosefase, al dan niet met inzet van een medische keuring of beroepskeuzetest. Aan de hand van dit onderzoek wordt vastgesteld welk traject, eventueel met welke voorzieningen, moet worden ingezet. Maar het gaat ook om een oproep voor een gesprek bij de klantmanager werk over de voortgang van de re-integratie, aangezien ook dit onderzoek betreft naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Daarnaast gaat het om het oproepen van een inburgeringsplichtige om te verschijnen en gegevens te verstrekken die voor de inburgeringsplicht van belang zijn. Deze gedraging strekt zich uitsluitend uit tot personen die een uitkering op grond van de wet ontvangen.1

____________

1 Aan een inburgeringsplichtige die geen bijstandsuitkering ontvangt wordt bij een schending van de inburgeringsplicht een bestuurlijke boete opgelegd. Artikel 37 van de Wet inburgering bevat een regeling voor deze samenloop

Voorbeelden:

  • -

    Het niet reageren op een oproep voor een gesprek over de arbeidsmogelijkheden of tegenprestatie;

  • -

    Niet meewerken aan een sociaal/medisch onderzoek aan de hand waarvan de mate van arbeidsgeschiktheid c.q. de belastbaarheid kan worden bepaald;

  • -

    Geen toestemming verlenen aan de onderzoekende artsen om de door het college in het kader van de arbeidsinschakeling noodzakelijk bevonden inlichtingen in te winnen bij huisarts of behandelend specialisten.

  • -

    Geen medewerking verlenen aan een heronderzoek in het kader van de re-integratie.

  • -

    Het niet voldoen aan de toestemmingsplicht van een voorgenomen vakantie door een belanghebbende met of zonder arbeidsplicht die ten tijde van het vakantievoornemen deelneemt of zou moeten deelnemen aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • -

    Geen medewerking verlenen aan een inburgeringonderzoek als bedoeld in artikel 25 Wet inburgering.

Onder b: Het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of in onvoldoende naleven van de verplichting als bedoeld in artikel 7, eerste lid Wet inburgering, voor zover de gedraging niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van de voorziening.

De gedragingen in deze categorie leiden tot vertraging in het traject, maar hebben (nog) niet tot gevolg dat de voorziening definitief geen doorgang vindt of tussentijds moet worden beëindigd. Bij deze gedraging maakt het niet uit of de aangeboden voorziening zich in het begin/eind stadium bevindt.

Voorbeelden:

  • -

    Het niet verschijnen op afspraken in het kader van de ingezette voorziening;

  • -

    Het niet naar behoren uitvoeren van opdrachten in het kader van de ingezette voorziening;

  • -

    Het zich onvoldoende inspannen tijdens een scholingstraject;

  • -

    Het niet voldoen aan de toestemmingsplicht van een voorgenomen vakantie door een belanghebbende met of zonder arbeidsplicht die ten tijde van het vakantievoornemen deelneemt of zou moeten deelnemen aan een re-integratievoorziening;

  • -

    Het zich onvoldoende inspannen tijdens een inburgeringvoorziening.

Onder c: Het niet of in onvoldoende mate verrichten van inspanningen gedurende de zoektijd als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de wet, indien en voor zover geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13, tweede lid onderdeel d van de wet.

Op grond van (het nieuwe) artikel 41 lid 4 van de wet kan de jongere de aanvraag niet eerder indienen dan vier weken na de melding. In de praktijk zal de aanvraag (dus) ook niet eerder door de gemeente worden "ingenomen". De nadruk op de eigen verantwoordelijkheid wordt in het wetsvoorstel "Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden" (kamerstukken 32 815) verankerd door de jongere, die zich meldt bij het loket van het UWV Werkbedrijf, eerst zelf vier weken te laten zoeken naar werk en de terugkeer naar regulier onderwijs te laten onderzoeken. Mocht de aanvraag (abusievelijk) toch eerder dan na afloop van die vier weken zijn ingediend, dan zal het college na die vier weken constateren dat ze over te weinig gegevens beschikt om het recht op bijstand vast te stellen (artikel 43, vierde lid van de wet). In dat geval stelt het college de aanvraag buiten behandeling.

Is de aanvraag gedaan na de periode van vier weken, dan toetst het college of de jongere in de voorgaande vier weken voldoende aantoonbare inspanningen heeft gepleegd. De onderhavige categorie van het maatregelenbeleid is van toepassing op de situatie waarin de jongere geen of onvoldoende inspanningen heeft verricht.

Dit artikellid is overigens niet van toepassing indien ondubbelzinnig uit houding en gedrag van de jongere blijkt dat hij de verplichtingen ook in de toekomst niet wil nakomen. In die gevallen is er namelijk sprake van een (nieuwe) wettelijke uitsluitingsgrond. Deze nieuwe uitsluitingsgrond is geregeld in het nieuwe onderdeel d van artikel 13, tweede lid van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden" (kamerstukken 32 815).

Onder deze nieuwe wettelijke uitsluitingsgrond valt ook de situatie dat een jongere slechts een enkele sollicitatie heeft verricht en aangeeft niet van plan te zijn meer te doen. Jongeren die zich zodanig aan de verantwoordelijkheid om te voorzien in het eigen bestaan onttrekken, kunnen geen aanspraak maken op bijstand.

Onder d: Het niet of in onvoldoende mate nakomen van de tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel c van de wet.

Als het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden" (kamerstukken 32 815) door de Eerste Kamer wordt aangenomen, kunnen gemeenten bijstandsgerechtigden verplichten om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Dit is bedoeld als tegenprestatie voor het beroep dat die mensen doen op de solidariteit van de samenleving. Dit is geregeld in het nieuwe artikel 9, eerste lid onderdeel c Wwb. Indien sprake is van gezinsbijstand geldt de tegenprestatieplicht voor alle meerderjarige gezinsleden. De tegenprestatie houdt in dat klanten naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten. De tegenprestatie wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en/of de opgelegde re-integratieplicht. De tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, duur en de omvang van de tegenprestatie. "Naar vermogen…" wil zeggen dat de tegenprestatie uitgaat van het maatwerkprincipe. De belanghebbende moet daadwerkelijk in staat zijn om de tegenprestatie te verrichten. Niet alle onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden kunnen namelijk aan elke uitkeringsgerechtigde worden opgedragen.

Indien de belanghebbende de aan hem opgelegde verplichting tot het leveren van de individueel bepaalde tegenprestatie niet of onvoldoende nakomt, wordt dit gesanctioneerd met een maatregel van 30% voor de duur van 1 maand.

Onder e: Gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling belemmeren.

Hier gaat het zowel om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen als om het door de belanghebbende stellen van onverantwoorde beperkingen t.a.v. de voor hem "aanvaardbare" arbeid.

Voorbeelden:

  • -

    Het langer dan de maximale vakantieduur in het buitenland verblijven door belanghebbende met arbeids- en/of re-integratieplicht; (*)

  • -

    Het zich bij de arbeidsinschakeling beperken tot arbeid van het "wensberoep" of met een zeer beperkte reistijd.

(*) Indien een belanghebbende de toegestane termijn voor verblijf in buitenland overschrijdt, wordt de bijstand in beginsel na afloop van deze periode met toepassing van artikel 54, derde lid Wwb ingetrokken. De ten onrechte verstrekte bijstand wordt teruggevorderd met toepassing van artikel 58, eerste lid onderdeel a Wwb. Met toepassing van artikel 7, vierde lid, kan de maatregel bij een nieuw recht op bijstand alsnog ten uitvoer worden gelegd.

Onder f: Het voorafgaand aan de bijstand of gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

Deze gedraging heeft betrekking op de actieve arbeidsplicht tijdens en voorafgaand aan de bijstandsverlening. Belanghebbende is verplicht een minimaal aantal sollicitaties te verrichten, zich bij uitzendbureaus in te schrijven, hier regelmatig contact mee te onderhouden en zijn CV te plaatsen op www.werk.nl alsmede hiervan op verzoek de bewijsstukken te tonen. Het aantal verplichte sollicitaties zal onder andere afhangen van de afstand tot de arbeidsmarkt en van het aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid.

Schending van een nadere verplichting

Onder g: Het niet of in onvoldoende mate nakomen van een nadere verplichting voor zover herstel van de gewenste situatie nog mogelijk is.

Hier gaat het hier om individuele, op grond van artikel 55 van de wet bij beschikking opgelegde nadere verplichting.

Deze kunnen strekken tot (1) arbeidsinschakeling, (2) verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand, of (3) tot vermindering of beëindiging van de bijstand. De gedragingen leiden tot vertraging in de nakoming van de nadere verplichting, maar herstel in de gewenste situatie is nog mogelijk.

Voorbeelden:

  • -

    Verplichting om een verzoek tot voorlopige teruggave in te dienen bij de belastingdienst;

  • -

    Verplichting mee te werken aan schuldhulpverlening of noodzakelijke budgettering;

  • -

    Bestedingsverplichting bijzondere bijstand;

  • -

    Verplichting om in beroep te gaan tegen een afgewezen voorliggende voorziening;

  • -

    Verplichtingen in verband met het (daadwerkelijk) verkrijgen van alimentatie;

  • -

    Verplichting om mee te werken aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

  • -

    Verplichting tot opheffing inschrijving Kamer van Koophandel;

  • -

    Verplichting tot inschrijving bij tenminste 4 uitzendbureaus;

  • -

    Verplichting zich als woningzoekende in te schrijven indien er woonkostentoeslag wordt verstrekt voor te hoge huur of hypotheeklasten.

Schending van de medewerkingsverplichting t.a.v. het onderzoek naar het recht op bijstand

Onder h: Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar het recht op bijstand, waaronder begrepen het niet verschijnen op een oproep in het kader van de verlening van bijstand.

Hier gaat het om het niet (tijdig) of in onvoldoende mate voldoen aan de medewerkingsplicht ten aanzien van de verlening van bijstand. Het college geeft bij een dergelijke schending tevens toepassing aan artikel 4:5 Awb als het een aanvraag betreft of de procedure van artikel 54 lid 1 Wwb bij een lopende uitkering.

Wordt de gevraagde informatie ook niet binnen de hersteltermijn verstrekt, dan leidt dit tot het niet behandelen van de aanvraag of het intrekken van de bijstand. Ook bij intrekking van de bijstand wordt een maatregel worden opgelegd. Indien belanghebbende binnen twaalf maanden na de intrekking opnieuw recht heeft op een uitkering kan dit besluit meegenomen worden bij het bepalen van recidive (zie ook artikel 7 lid 4).

Voorbeelden:

  • -

    Het niet verschijnen op een oproep om in verband met het recht op bijstand op een aangegeven tijd en plaats te verschijnen;

  • -

    Het weigeren van een (on)aangekondigd huisbezoek ter verificatie van verstrekte gegevens;

  • -

    Het weigeren een machtiging te verstrekken om relevante informatie op te vragen bij derden;

  • -

    Het weigeren van inzage in bankafschriften.

Schending van de inlichtingenplicht

Onder i: Het niet of in onvoldoende mate nakomen van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag tot € 2.500.

Het kabinetsvoornemen gaat uit van het principe dat de sanctie bij inlichtingenfraude 100% van het fraudebedrag bedraagt en dat bij recidive de uitkering voor drie maanden wordt stopgezet. Vooruitlopend hierop heeft de gemeente Spijkenisse besloten de maatregelen i.v.m. met inlichtingenfraude te verzwaren. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde netto bedrag aan uitkering. In deze categorie gaat het om schending van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag tot € 2.500.

Indien de gevraagde informatie niet binnen de door het college gestelde termijn wordt verstrekt, geeft het college tevens toepassing aan artikel 4:5 Awb als het een aanvraag betreft of de procedure van artikel 54 lid 1 Wwb bij een lopende uitkering. Wordt de gevraagde informatie ook binnen de hersteltermijn niet verstrekt, dan leidt dit tot het niet behandelen van de aanvraag of het intrekken van de bijstand. Ook bij intrekking van de bijstand wordt een maatregel opgelegd. Indien belanghebbende binnen twaalf maanden na de intrekking opnieuw recht heeft op een uitkering kan dit besluit meegenomen worden bij het bepalen van recidive (zie ook artikel 7 lid 4).

Schending van de overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Onder j: Overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waarvan het benadelingsbedrag niet is vast te stellen danwel maximaal € 2.500 bedraagt.

Dit containerbegrip "tekortschietend besef" kan in meerdere maatregelwaardige gedragingen worden gecategoriseerd, bijvoorbeeld in het niet behouden van reguliere arbeid, het onverantwoord interen van vermogen, het niet benutten van een voorliggende voorziening et cetera. In deze verordening wordt gesproken over "overige gedragingen van tekortschietend besef". Onder "overige gedragingen" worden verstaan alle vormen van tekortschietend besef die niet vallen onder schending van de plicht tot arbeidsinschakeling, schending van een nadere verplichting of schending van de inlichtingenplicht. De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen geldt reeds voordat de bijstandsuitkering wordt aangevraagd. De ernst van de gedraging komt, net als bij de inlichtingenfraude, tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is in dit geval de omvang van het vermogen of de inkomsten die de belanghebbende door zijn gedrag "heeft laten liggen" met als gevolg dat hij eerder of een hoger beroep op de bijstand moet doen.

In deze categorie gaat het om tekortschietend besef waarvan het benadelingsbedrag in het geheel niet is vast te stellen danwel maximaal € 2.500 bedraagt.

Voorbeelden:

  • -

    Onverantwoorde besteding van middelen, waaronder het doen van een schenking;

  • -

    Door eigen toedoen geen aanspraak kunnen maken op een passende voorliggende voorziening (voor zover dit niet als individuele nadere verplichting is opgelegd)

  • -

    Verkoop van een eigen woning beneden de marktprijs;

  • -

    Akkoord gaan met onderbedeling in de boedelscheiding;

  • -

    Vrijwillig afstand doen van door de rechter opgelegde alimentatie;

  • -

    Het niet besteden van de bijzondere bijstand voor de doel waarvoor het toegekend is.

Zeer ernstige gedragingen

Onder k: Het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig verbaal misdragen in de vorm van schelden, het doen van beledigende en/of discriminatoire uitlatingen.

Het gaat hier om ernstige verbale uitlatingen, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, die in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel worden beschouwd. In deze categorie maakt het niet uit of het instrumentele of frustratie verbale agressie betreft. Alle gevallen worden gesanctioneerd met een maatregel van 30% voor de duur van 1 maand. Op deze manier wenst het college kenbaar te maken dat dit gedrag niet door het college wordt getolereerd.

Derde lid: Categorie: zwaar 100% voor de duur van 1 maand

Tot de categorie "zwaar" behoren de volgende gedragingen:

  • -

    het weigeren de plicht tot arbeidsinschakeling, inburgeringplicht of nadere verplichting na te komen. Essentieel hierbij is dat herstel van de gewenste situatie niet meer mogelijk is;

  • -

    overige gedragingen met financieel nadeel voor de gemeente van € 2.500 -€ 5.000;

  • -

    zeer ernstige misdragingen in de vorm van zaakgericht fysiek geweld of ernstige bedreigingen.

Schending plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Onder a: het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden voorziening zonder inkomenscomponent alsmede het door eigen toedoen niet binnen de gestelde termijn behalen van het examen van een aangeboden scholingsvoorziening in het kader van de arbeidsinschakeling en/of de inburgering.

Het gaat hier om dezelfde soort gedraging als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, echter met dit verschil dat de gedraging nu wél heeft geleid tot het definitief geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van de aangeboden voorziening.

De onderhavige gedraging vermindert de kansen op arbeidsinschakeling ernstig of maakt deze zelfs onmogelijk met als gevolg dat de belanghebbende onnodig lang een beroep op de bijstand moet doen. In de praktijk zal de beëindiging van de voorziening pas plaatsvinden nadat de belanghebbende door zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken niet mee te willen werken.

Het gaat tevens om het niet tijdig behalen van het examen van een door het college aangeboden scholingsvoorziening, waaronder begrepen het inburgeringexamen.

Uiteraard wordt ook hier de mate van verwijtbaarheid meegenomen in de beoordeling.

Voorbeelden:

  • -

    Het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een aangeboden participatiebaan, werkervaringsplaats, stageplaats, scholing, vrijwilligerswerk of overige participatievoorzieningen zonder geldelijke vergoeding.

  • -

    Het niet behalen van een inburgeringsexamen binnen de in artikel 32 en 33 Wet inburgering gestelde termijnen.

Onder b: Het niet verschijnen op een sollicitatiegesprek, dan wel het zich tijdens dit gesprek zodanig gedragen dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hierdoor geen concreet baanaanbod volgt.

Het gaat hier om gedragingen die er, naar verwachting, rechtstreeks toe leiden dat de werkgever de belanghebbende geen dienstbetrekking zal aanbieden.

De gedraging leidt tot een minder zware maatregel dan het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid.

Voorbeelden:

  • -

    Te laat komen op het gesprek.

  • -

    Onvoldoende representatief uiterlijk.

  • -

    Ongemotiveerde houding.

  • -

    Toespelingen waaruit de werkgever kan opmaken dat belanghebbende niet wil, maar verplicht is om te solliciteren.

Schending nadere verplichting

Onder c: Het weigeren medewerking te verlenen aan een nadere verplichting.

Het gaat om dezelfde soort gedraging als bedoeld in het derde lid, onderdeel e, echter met het verschil dat herstel van de gewenste situatie hier niet meer mogelijk is. Belanghebbende heeft door zijn gedrag herhaaldelijk laten blijken niet mee te willen werken aan de betreffende verplichting, terwijl door het onnodige tijdsverloop effectuering van de opgelegde verplichting niet langer zinvol is.

Voorbeelden:

  • -

    Schending van de verplichting om in beroep te gaan tegen een afgewezen voorliggende voorziening, terwijl door het niet tijdig nakomen van de opgelegde verplichting de beroepstermijn verstreken is.

Onder d: Het niet, niet tijdig of in onvoldoende mate nakomen van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag van € 2.500 - € 5.000.

Zie hiervoor de toelichting op artikel 9, tweede lid, onderdeel i. In deze categorie gaat het om schending van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag van € 2.500 - € 5000.

Onder e: Overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingsbedrag van € 2.500 - € 5.000.

Zie hiervoor de toelichting op artikel 9, tweede lid, onderdeel j. In deze categorie gaat het om tekortschietend besef waarvan het benadelingsbedrag wordt vastgesteld op een bedrag tussen de € 2.500 - € 5.000.

Onder f: Het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdragen in de vorm van het uiten van bedreigingen of zaakgericht fysiek geweld.

Het gaat hier om het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdragen in de vorm van het uiten van bedreigingen aan het adres van de medewerker of diens sociale omgeving dan wel het bezigen van zaakgericht fysiek geweld (= vernielingen). Dit betreft de één na zwaarste vorm van zeer ernstige misdragingen.

Vierde lid: Categorie: zeer zwaar 100% voor de duur van 2 maanden

Tot de categorie "zeer zwaar" behoren de volgende gedragingen:

  • -

    het weigeren de plicht tot arbeidsinschakeling met direct financieel nadeel voor de gemeente.

  • -

    overige gedragingen met ernstig financieel nadeel voor de gemeente van € 5.000 of meer.

  • -

    zeer ernstige misdragingen in de vorm van fysiek geweld.

Onder a: Het in de periode voorafgaand aan de bijstand of gedurende de bijstand weigeren of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen arbeid in deeltijd.

Het kan hier om alle soorten arbeid gaan: parttime, fulltime, tijdelijk of voor onbepaalde tijd, op eigen of lager opleidingsniveau et cetera. Niet alleen verliest belanghebbende door eigen toedoen zijn inkomen, ook moet hij vanuit een werkloosheidssituatie weer aan de slag worden geholpen, mogelijk na een kostbaar re-integratietraject. Dit is een dubbele belasting van gemeenschapsgeld. Een maatregel van 100% gedurende twee maanden wordt hiervoor als passend gezien. Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat de hoogte van de maatregel potentiële overtreders ervan weerhoudt een baan te weigeren of een baan op te geven zonder dat men beschiktover een andere dienstbetrekking.

Voorbeelden:

  • -

    ontslag op staande voet wegens werkweigering;

  • -

    ontslag wegens dringende redenen;

  • -

    ontslag op eigen verzoek;

  • -

    Het voorafgaande aan de bijstand of tijdens de bijstand weigeren van of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Onder b: Het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden voorziening met inkomenscomponent.

Hier gaat het om het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden voorziening met inkomenscomponent. De gedraging vermindert de kansen op arbeidsinschakeling ernstig of maakt deze zelfs onmogelijk. Het gaat om dezelfde soort gedraging als bedoeld in het derde lid onder a, echter met dit verschil dat de gedraging in deze categorie wél rechtstreeks tot gevolg heeft dat een eerder, hoger of langer beroep op de bijstand noodzakelijk is.

Voorbeelden:

  • -

    Weigeren van of door eigen toedoen niet behouden van deelname aan Spijkenisse Werkt (indien en voor zover deze voorziening wordt ingezet met looncomponent) of andersoortige baan met loonkostensubsidie.

Onder c: Het niet of in onvoldoende mate nakomen van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag van € 5.000 of meer.

Zie hiervoor de toelichting op artikel 9, tweede lid, onderdeel i. In deze categorie gaat het om schending van de inlichtingenplicht met een benadelingsbedrag van € 5000 of meer.

Onder d: Overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingsbedrag van € 5.000 of meer.

Zie hiervoor de toelichting op artikel 9, tweede lid, onderdeel j. In deze categorie gaat het om tekortschietend besef waarvan het benadelingsbedrag wordt vastgesteld op een bedrag van € 5.000 of meer.

Onder e: Het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdragen in de vorm van mensgericht fysiek geweld.

Het betreft hier de meest ernstige vormen van het zeer ernstig misdragen tegenover het college of zijn medewerkers, te weten het gebruiken van mensgericht fysiek geweld, zoals slaan, schoppen, het richting medewerkers gooien met objecten of het dreigen met een wapen.

Vijfde lid

Dit lid geeft de vier categorieën standaard maatregelen aan:

Onder a: Lichte gedraging Waarschuwing (*)

Onder b: Middel zware gedraging 30% gedurende 1 maand

Onder c: Zware gedraging 100% gedurende 1 maand

Onder d: Zeer zware gedraging 100% gedurende 2 maanden

(*) een schriftelijke waarschuwing is een besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Indien de belanghebbende binnen 24 maanden na bekendmaking van dit besluit zich opnieuw schuldig maakt aan een vergelijkbare of zwaardere gedraging, er sprake is van recidive.

Artikel 10: (Meervoudige) recidive

Eerste en tweede lid:

Indien binnen 24 maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake van een herhaling van een verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie, wordt de verwijtbaarheid van een lichte of middelzware gedraging tot uitdrukking gebracht in verhoging van het maatregelpercentage. De grotere mate van verwijtbaarheid bij het voor de tweede maal vertonen van een zware of zeer zware gedraging binnen voornoemde termijn, wordt de hogere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verlenging van de duur van de maatregel. Voor het bepalen van de termijn van 24 maanden is het niet relevant of tussentijds de uitkering al dan niet beëindigd is geweest.

Onder de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd of volstaan is met een schriftelijke waarschuwing. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 24 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.

Derde lid:

Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom vergelijkbaar verwijtbaar gedrag vertoont, zullen de hoogte en de duur van de maatregel individueel worden vastgesteld.

Schematisch ziet de nieuwe structuur voor de hoogte en de duur van het maatregelenbeleid in de vier categorieën er als volgt uit: 

CategorieMaatregelRecidive2de recidive
Lichte gedragingSchriftelijke waarschuwing30%    1 maandIndividueel te bepalen
Middel zware gedraging30%    1 maand100%  1 maandIndividueel te bepalen
Zware gedraging100%  1 maand100%  2 maandenIndividueel te bepalen
Zeer zware gedraging100%  2 maanden100%  3 maandenIndividueel te bepalen

Vierde lid:

Hier is bepaald dat het college, in afwijking van het tweede en derde lid, kan besluiten tot intrekking van het recht op algemene bijstand van de belanghebbende die jonger is dan 27 jaar indien uit diens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid of artikel 55 van de wet niet wil nakomen. In die gevallen is er namelijk sprake van een (nieuwe) wettelijke uitsluitingsgrond. Deze nieuwe uitsluitingsgrond is geregeld in het nieuwe onderdeel d van artikel 13, tweede lid van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden" (kamerstukken 32 815).

Het moet gaan om gedragingen die ernstige gevolgen hebben voor de arbeidsinschakeling, en waarvoor reeds eerder een maatregel is opgelegd zonder dat dit heeft geleid tot gedragsverbetering van de jongere. Jongeren die zich zodanig aan de verantwoordelijkheid om te voorzien in het eigen bestaan onttrekken, kunnen geen aanspraak maken op bijstand.

Voorbeelden:

  • -

    Het herhaaldelijk nalaten een behandeling van medische aard te ondergaan.

  • -

    Het volharden in het stellen van onredelijke eisen m.b.t. de te verrichten werkzaamheden.

  • -

    Het herhaaldelijk niet (of onvoldoende) solliciteren.

  • -

    Het herhaaldelijk niet meewerken aan een door het college aangeboden re-integratievoorziening.

Artikel 11: Uitvoering van deze verordening

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12: Hardheidsclausule

Los van de wettelijke voorschriften als bedoeld in artikel 4, tweede lid van deze verordening, kan op basis van dit artikel de hardheidsclausule worden toegepast die het mogelijk maakt voor de belanghebbende ten gunste af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd. Hierbij moet worden getoetst aan de algemene normen van redelijkheid en billijkheid.

Het moet hierbij nadrukkelijk gaan om uitzonderingssituaties. Toepassing van de hardheidsclausule dient altijd zorgvuldig afgewogen en goed gemotiveerd te worden.

Artikel 13: Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

Eerste lid

De verordening anticipeert op de wijzigingen die voortvloeien uit het wetsvoorstel "Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden" (kamerstukken 32 815). Het kabinet streeft naar inwerkingtreding per 1-1-2012.

Deze verordening treedt eveneens per 1-1-2012 in werking. Indien het wetsvoorstel op een later tijdstip in werking treedt, treedt de verordening gelijktijdig met de gewijzigde wetgeving in werking.

Tweede lid

Deze verordening treedt in de plaats van de verordeningen Handhaving en Maatregelen Wwb 2010 en Handhaving en Maatregelen WIJ 2010. Beide verordeningen worden gelijktijdig met de inwerkingtreding van de onderhavige verordening ingetrokken.

Derde en vierde lid

In deze bepalingen is geregeld dat verordeningen Handhaving en Maatregelen Wwb 2010 en Handhaving en Maatregelen WIJ 2010 van toepassing blijven op gedragingen die zich hebben voorgedaan voordat de onderhavige verordening in werking treedt. Dit is anders indien op grond van deze nieuwe verordening voor een gedraging een lagere maatregel zou zijn opgelegd dan op grond van de oude verordening het geval zou zijn geweest.

Artikel 14: Citeerartikel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.