Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSVERORDENING van de 30ste December 1952 regelende de wijze van beheer en verantwoording van 's lands geldmiddelen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van de 30ste December 1952 regelende de wijze van beheer en verantwoording van 's lands geldmiddelen
CiteertitelComptabiliteitslandsverordening
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpbestuur en recht

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Wet van de 7e November 1910 (Staatsblad no. 316), houdende regeling van de wijze van beheer en verantwoording van de geldmiddelen der kolonie Curaçao (P.B. 1910, 63) (Curaçaose Comptabiliteitswet) en het Koninklijk Besluit van 2 augustus 1915, No. 74, houdende verbod van beslaglegging onder publieke administratiën en van kortingen op tractementen en pensioenen in de kolonie Curaçao (P.B. 1915, 57), voorzover dat besluit betrekking heeft op beslag op gelden of goederen onder publieke administratiën berustende. De op de Curaçaose Comptabiliteitswet berustende uitvoeringsbesluiten bleven echter gelden, zolang zij niet door andere op deze regeling berustende besluiten waren vervangen.

De Experimenteerverordening comptabiliteitsvoorschriften bevat voorschriften tot afwijking van de bepalingen van deze regeling.

Het tijdstip van inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling is vastgesteld bij landsbesluit van 13-12-1956 (P.B. 1956, no. 153).

Deze regeling is gewijzigd voor zij in werking is getreden bij de regeling van 30-12-1954 (P.B. 1954, no. 127). De wijziging is in werking getreden op hetzelfde tijdstip als de oorspronkelijke regeling.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Comptabiliteitslandsbesluit

Landsbesluit versterking budgetdiscipline Land

Programma Economische Samenwerking Projecten Nederlandse Antillen 2006 (PESP-NA 2006)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-03-2001art. 18, 19

15-03-2001

P.B. 2001, no. 24

2000-2001-2427
01-10-1999art. 2a, 2b

23-09-1999

P.B. 1999, no. 147

1998-1999-2226
06-09-1986art. 5

16-07-1986

P.B. 1986, no. 95

1983-1984-27; 1986-1987-11
31-07-1964art. 36

24-07-1964

P.B. 1964, no. 107

1963-1964-31
01-04-1957art. 3, 5, 6, 7, 8, 9, 14, 18, 19, 20, 22, 26, 27, 31, 32, 35, 37, 39

16-03-1957

P.B. 1957, no. 46

onbekend
02-01-195701-01-1957art. 9, 37, 38

30-12-1954

P.B. 1954, no. 127

onbekend
01-01-1957Nieuwe regeling

30-12-1952

P.B. 1953, no. 1

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 30ste December 1952 regelende de wijze van beheer en verantwoording van 's lands geldmiddelen

HOOFDSTUK I De begroting

Artikel 1
  • 1. De begroting bestaat uit drie titels, onderscheidenlijk:

    • A.

      tot vaststelling van de uitgaven;

    • B.

      tot aanwijzing van de middelen ter dekking van de uitgaven;

    • C.

      tot opneming van rekening-courant- en schuldverhoudingen met derden.

  • 2. De in het vorige lid onder A en B vermelde titels worden elk onderverdeeld in twee hoofdstukken, te weten hoofdstuk I, Gewone Dienst, en hoofdstuk II, Kapitaaldienst. Deze hoofdstukken worden gesplitst, voor zover zij uitgaven betreffen, in afdelingen, paragrafen en artikelen en voorzover zij betrekking hebben op de aanwijzing van de middelen, in afdelingen, paragrafen en onderdelen.

  • 3. De saldi van de in het eerste lid onder C bedoelde titel per 31 December van het dienstjaar worden overgeboekt naar het volgende dienstjaar.

  • 4. De inrichting der begroting geschiedt overigens met inachtneming van de bij het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van deze landsverordening te geven voorschriften.

Artikel 2
  • 1. De artikelen van de hoofdstukken der begroting worden zodanig omschreven, dat het geheel een overzichtelijk beeld geeft van het te voeren beheer.

  • 2. Aan de begroting wordt toegevoegd:

    een memorie van toelichting, welke, wat de hoofdstukken tot vaststelling van de uitgaven betreft, nauwkeurig en volledig de gronden en gegevens bevat, waarop elke raming berust, benevens per artikel de raming voor het lopende jaar en de vermoedelijke uitgaven in het daaraan voorafgaande jaar, en die ingeval van verschil met de raming van het vorige dienstjaar de redenen van dit verschil aanwijzen, alsmede die van het voordragen van nieuwe posten;

    wat de hoofdstukken tot aanwijzing van de middelen aangaat, een staat van ramingen, bevattende ten aanzien van elk onderdeel een raming van het daarop te ontvangen bedrag;

    en voorts een gespecificeerd overzicht van de laatst bekende stand van de geldmiddelen, de vorderingen en de schulden, de geldleningen onder waarborg van het land aangegaan, alsmede een nota betreffende de financiën van het land.

Artikel 2a

Indien blijkt dat de op de begroting opgenomen uitgaven niet in hetzelfde jaar kunnen worden gedekt door de op die begroting tot dekking ervan opgenomen middelen, wordt in de toelichting aangegeven hoe het evenwicht tussen de uitgaven enerzijds en de middelen anderzijds op termijn weer tot stand kan worden gebracht.

Artikel 2b

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld die tot doel hebben de begrotingsdiscipline te verscherpen.

Artikel 3
  • 1. Ontwerpen van landsverordeningen tot vaststelling of wijziging van de begroting worden door de Raad van Ministers aan de Gouverneur aangeboden ter indiening bij de Staten.

  • 2. Voor de ontwerpen van landsverordeningen tot wijziging van de begroting gelden, voor zoveel mogelijk, de voorschriften, vervat in de artikelen 1 en 2, tweede lid.

Artikel 4
  • 1. De landsverordening tot vaststelling van de begroting treedt in werking met ingang van 1 Januari van het dienstjaar, waarop de begroting betrekking heeft.

  • 2. Zij wordt geacht met ingang van die dag in werking te zijn getreden, indien zij eerst daarna in het Publicatieblad is geplaatst. Zolang dit niet is geschied, strekt de begroting van het aan het betrokken dienstjaar voorafgegaan jaar tot grondslag van het beheer, zulks om de dienst gaande te houden.

  • 3. De landsverordeningen tot wijziging van de begroting treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Publicatieblad, waarin zij zijn geplaatst.

  • 4. Indien zodanige landsverordening tot stand komt na de 31ste December van het betrokken dienstjaar, wordt zij geacht op die dag in werking te zijn getreden.

Artikel 5
  • 1. Over de geldsommen, bij de begroting toegestaan, wordt, behoudens het bepaalde in het tweede lid, beschikt door de betrokken Minister.

  • 2. Over geldsommen bij de begroting toegestaan op de artikelen van de Algemene Rekenkamer, wordt beschikt door de Voorzitter van de Algemene Rekenkamer.

  • 3. Over de geldsommen, toegestaan voor geheime uitgaven, wordt telkens op voorstel van de betrokken Minister, beschikt bij landsbesluit.

Artikel 6
  • 1. De in de loop van een dienstjaar onverwacht opgekomen dringende behoeften, welke niet in de begroting zijn omschreven, worden aangewezen op het artikel voor onvoorziene uitgaven, voorkomende in de begrotingsafdeling, waartoe zij krachtens haar aard behoren.

  • 2. Zodanige aanwijzing geschiedt telkens, op voorstel van de betrokken Minister, in overeenstemming met de Minister van Financiën, bij landsbesluit.

  • 3. De uitgaven, aangewezen op de artikelen voor onvoorziene uitgaven, worden in de rekening bedoeld in artikel 37, in zoveel afzonderlijke posten omschreven als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen, onder vermelding van de landsbesluiten waarop zij zijn gegrond.

Artikel 7
  • 1. Overschrijvingen van het ene begrotingsartikel op het andere vinden niet plaats dan krachtens landsverordening tot wijziging van de begroting.

  • 2. Bij de landsverordening tot vaststelling van de begroting kunnen artikelen worden aangewezen, welke bij gemeenschappelijke beschikking van de betrokken Minister en van de Minister van Financiën door overschrijving uit het artikel voor onvoorziene uitgaven van de betrokken afdeling kunnen worden aangevuld, wanneer het toegestaan bedrag ontoereikend wordt bevonden. Ook artikelen, welke voor memorie zijn uitgetrokken, kunnen voor die overschrijving worden aangewezen.

  • 3. De op de voet van het tweede lid van dit artikel gedane overschrijvingen worden onder ver melding van de beschikkingen in de rekening bedoeld in artikel 37, bij de betreffende artikelen aangegeven.

Artikel 8
  • 1. Bij de landsverordening tot vaststelling dan wel tot wijziging van de begroting kunnen artikelen worden aangewezen, welke, indien en voorzover ten laste van het dienstjaar geen vorderingen zijn ontstaan tot het volle bedrag der op die artikelen geraamde sommen, voor het restant bij het Publicatieblad op te nemen landsbesluit kunnen worden toegevoegd aan de begroting van uitgaven van het volgende jaar, hetzij door opneming, van nieuwe, hetzij door verhoging van reeds opgenomen gelijknamige eventueel voor hetzelfde bijzondere doel bestemde artikelen. Zij maken alsdan van die begroting deel uit op dezelfde voet als de overige artikelen dier begroting, terwijl de terzake overgebrachte bedragen op de voor het vorige jaar toegestane sommen worden in mindering gebracht.

  • 2. Voor de in het vorige lid bedoelde overbrenging van niet of niet geheel verbruikte geraamde sommen, kunnen slechts artikelen worden aangewezen, behorende tot de kapitaaldienst, en slechts voorzover dit werken of aanschaffingen of gedeelten daarvan betreft, welke mogelijk niet geheel ten laste van het betrokken dienstjaar zullen kunnen worden voltooid.

  • 3. Het landsbesluit, als in het eerste lid bedoeld, wordt niet genomen, dan met medewerking van de Minister van Financiën, indien althans de voordracht niet van deze uitgaat.

HOOFDSTUK II Het dienstjaar

Artikel 9
  • 1. Het dienstjaar is het kalenderjaar.

  • 2. De dienst blijft open:

    tot en met 31 Maart van het jaar volgende op het dienstjaar om de werken of gedeelten daarvan en de leveringen te volbrengen en de goederen te verzenden, waarvan de volbrenging of verzending volgens de verklaring van de betrokken Minister, tengevolge van omstandigheden in die verklaring te vermelden, niet vóór of op de 31ste December van het dienstjaar heeft plaats gehad;

    en, behoudens het bepaalde in het tweede lid van artikel 10, tot en met 30 september daaraanvolgende, om alles ten einde te brengen wat het bewerkstelligen van de ontvangsten en het verevenen en ordonneren van de uitgaven betreft.

Artikel 10
  • 1. Belastingen en andere middelen worden geboekt ten voordele van de dienst van het jaar, waarin zij worden ontvangen.

  • 2. De opbrengst van een geldlening wordt geboekt ten voordele van de dienst van het jaar of van de jaren, waartoe de uitgaven behoren tot dekking of financiering waarvan de lening moet strekken.

Artikel 11
  • 1. De uitgaven behoren, behoudens de uitzondering gemaakt in de artikelen 9, tweede lid en 12, tot de dienst van het jaar, waarin de rechten der schuldeisers zijn verkregen.

  • 2. Gratificaties en subsidies behoren tot de dienst van het jaar, waarin zij zijn verleend, tenzij bij de toekenning anders is bepaald.

  • 3. Voorschotten en sommen ter goede rekening behoren tot de dienst van het jaar, waarin zij zijn betaalbaar gesteld.

Artikel 12

Onvereffend gebleven vorderingen ten laste van de begrotingen van afgesloten dienstjaren worden, voorzover zij niet zijn verjaard, gekweten uit het artikel voor onvoorziene uitgaven van de betrokken afdeling van de dienst van het jaar, waarin zij later verevend worden, en in de rekening, bedoeld in artikel 37, afzonderlijk verantwoord en omschreven.

Artikel 13

Een batig of nadelig slot van de rekening, bedoeld in artikel 37, wordt als een afzonderlijke post opgenomen onder de middelen of de uitgaven van de dienst van het jaar, volgende op dat, waarin de rekening is vastgesteld.

HOOFDSTUK III Het beheer der geldmiddelen

AFDELING I De boekhouding
Artikel 14
  • 1. Bij alle diensten en administraties van het land wordt de boekhouding ingericht en bijgehouden volgens de voorschriften in het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, tot uitvoering van deze landsverordening te geven.

  • 2. Aan de landsdienaren, aan te wijzen door de Minister van Financiën, wordt te allen tijde inzage gegeven van de boekhouding, in het eerste lid bedoeld, en worden alle daaromtrent gevraagde inlichtingen verstrekt.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde landsdienaren zijn bevoegd in alle burelen van s' lands dienst en bij alle landsrekenplichtigen de kassen en voorraden op te nemen.

AFDELING II De ontvangsten
Artikel 15

Alle ontvangen gelden worden gestort in 's lands kas en, behoudens het bepaalde bij artikel 23, tweede lid, onder de middelen dan wel ten bate van de titel der begroting bedoeld in artikel 1, eerste lid onder C verantwoord.

Artikel 16

Regelingen, strekkende tot invoering, verhoging, verlaging of aanschaffing van belastingen of tot opheffing van enig ander middel, treden niet in werking, voordat bij de begroting met die invoering, verhoging, verlaging, afschaffing of opheffing rekening is gehouden.

Artikel 17

De terugbetaling van hetgeen is ontvangen wegens belasting of enig ander middel, wordt in mindering gebracht van de gelijksoortige ontvangsten van het jaar, waarin de terugbetaling plaats heeft, Indien meer is terugbetaald dan van de ontvangsten kan worden afgetrokken, wordt het meerdere als uitgaaf verantwoord.

Artikel 18
  • 1. Vervreemding van onroerende zaken of de rechten waaraan deze zijn onderworpen, welke in 's lands belang wenselijk is, geschiedt overeenkomstig de regelen, bij landsverordening te stellen.

  • 2. Roerende zaken worden niet vervreemd, tenzij zij niet meer voor de dienst nodig zijn.

  • 3. Verkoop van zaken, als in het tweede lid bedoeld, geschiedt in het openbaar, behoudens afwijking, indien deze in 's lands belang wenselijk of nodig is. Zodanige afwijking kan worden toegestaan door de Landsregering, wanneer de vermoedelijke verkoopwaarde meer dan F 1000,- en door de betrokken Minister, wanneer de vermoedelijke verkoopwaarde niet meer dan F 1000,- is. Het landsbesluit of beschikking, waarbij de afwijking wordt toegestaan, moet de gronden inhouden waarop deze berust.

  • 4. Het bepaalde in het tweede lid is voorts niet van toepassing ten aanzien van de zaken, welke om dringende reden, door de betrokken Minister in zijn beschikking te vermelden, tot uitvoering van werken of leveringen ten behoeve van het land, aan aannemers of leveranciers in eigendom worden afgestaan. In dat geval wordt een bedrag, gelijk aan de waarde der afgestane zaken, onder de middelen verantwoord.

Artikel 19
  • 1. Geschillen omtrent goederen en rechten kunnen krachtens een met redenen omkleed landsbesluit worden beëindigd bij vaststellingsovereenkomst, waarop, indien het onderwerp van het geschil een hogere geldswaarde heeft dan F 10.000,-, goedkeuring bij landsverordening is vereist.

  • 2. Van elke beëindiging van een geschil bij vaststellingsovereenkomst wordt kennis gegeven aan de Algemene Rekenkamer.

  • 3. Jaarlijks wordt door de Minister van Financiën van de vaststellingsovereenkomsten, welke geen goedkeuring bij landsverordening behoeven, aan de Staten mededeling gedaan.

Artikel 20
  • 1. Burgerrechtelijke het land toekomende vorderingen kunnen bij een gemeenschappelijke, met redenen omklede beschikking van de betrokken Minister en van de Minister van Financiën worden kwijtgescholden, wanneer het bedrag der vordering niet hoger is dan F 1000,- ; boven dit bedrag geschiedt kwijtschelding door de Landsregering, tenzij het een vordering van meer dan F 10.000,- betreft, in welk geval zij geschiedt bij landsverordening.

  • 2. Jaarlijks wordt door de Minister van Financiën van de kwijtschelding, welke geen goedkeuring bij landsverordening behoeven, en voorzover zij een bedrag van F 1000,- te boven gaan, aan de Staten mededeling gedaan.

AFDELING III De uitgaven
Artikel 21
  • 1. Geen uitgaven worden gedaan buiten of boven de begroting.

  • 2. Alle betalingen geschieden door aanwijzing op 's lands kas en worden, behoudens het bepaalde bij artikel 17, onder de landsuitgaven, dan wel ten laste van de titel der begroting, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder C, verantwoord.

Artikel 22

Voor betalingen, welke uit 's lands kas dienen te geschieden, kunnen, binnen de grenzen der begroting door de Minister van Financiën voorschotten bij de Bank van de Nederlandse Antillen (voorheen de Curaçaosche Bank) worden opgenomen.

Artikel 23
  • 1. De bij de begroting toegestane credieten worden, behoudens de bepalingen van artikel 25, middellijk noch onmiddellijk verhoogd door enige het land aankomende bate.

  • 2. Indien echter het betaalde bedrag ener verevende uitgaaf geheel of gedeeltelijk wordt terugontvangen vóór de afsluiting van de dienst, welke er mee werd belast, dan strekt het terugontvangen bedrag tot vermindering van bezwaar ten behoeve van het begrotingsartikel, waarop de uitgaaf vereffend is.

Artikel 24

Goederen, hoe ook genaamd, toebehorend aan het land, worden niet aan een schuldeiser afgestaan in het voordeel van het begrotingsartikel, waaruit zijn vordering moet worden gekweten.

Artikel 25
  • 1. Wanneer voorwerpen worden afgestaan aan een andere landsdienst dan die, ten behoeve waarvan zij werden aangekocht of voortgebracht, worden de gedane uitgaven op het begrotingsartikel, bestemd tot aanschaffing van gelijksoortige behoeften in het dienstjaar, waarin de afstand plaats heeft - onverschillig wanneer de aankoop of voortbrenging is geschied - met het bedrag van de geschatte geldswaarde dier voorwerpen verminderd en wordt met een gelijk bedrag belast het artikel, waaruit voor de dienst, aan welke de goederen worden afgestaan, de uitgaaf tot aanschaffing kan worden gekweten.

  • 2. Ingeval ten laste van het begrotingsartikel minder is uitgegeven dan het bedrag, waarmede de uitgaven zouden moeten worden verminderd, wordt het verschil ten bate van de middelen geboekt. Zijn ten laste van het begrotingsartikel nog geen uitgaven gedaan, dan wordt de gehele waarde van de verstrekte goederen ten bate van de middelen gebracht.

  • 3. Wanneer na de boeking ten bate van de middelen uitgaven ten laste van het betrokken begrotingsartikel gedaan worden, kan door overboeking het bedrag dier uitgaven zoveel mogelijk worden verminderd met de ten bate der middelen verantwoorde som.

  • 4. Het in de vorige leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing, wanneer door een landsdienst werkzaamheden ten behoeve van een andere landsdienst zijn verricht en door deze hiervoor vergoeding verschuldigd is.

Artikel 26
  • 1. Overeenkomsten, waaruit uitgaven voortvloeien, worden gesloten door of namens de betrokken Minister.

  • 2. Indien het wenselijk is wegens werken, leveringen of dienstverrichtingen overeenkomsten te sluiten voor langer dan één dienstjaar, kunnen deze overeenkomsten slechts worden aangegaan voor een tijdperk van ten hoogste drie jaren, tenzij bij landsverordening een langere of een onbepaalde tijd is toegelaten.

  • 3. Overeenkomsten, waaruit verplichtingen voortvloeien welke, zo in geldswaarde uitgedrukt F 1000,- of meer belopen, worden schriftelijk aangegaan.

Artikel 27
  • 1. Het uitvoeren van werken en het doen van leveringen of dienstverrichtingen ten behoeve van het land worden in het openbaar aanbesteed.

  • 2. Alleen wanneer de Minister van Financiën zulks in het belang van het land nodig oordeelt, kan van die regel worden afgeweken.

  • 3. In dat geval wordt van de beweegredenen melding gemaakt in de beschikking, waarbij de werken, leveringen of dienstverrichtingen worden bevolen.

Artikel 28
  • 1. Bij landsverordening worden de algemene regelen gesteld betreffende het houden van aanbestedingen, de gunning, wijziging, schorsing of staking van landswerken en het beslechten van geschillen met aannemers en leveranciers.

  • 2. Aan aannemers of leveranciers worden geen interesten toegevoegd terzake van mogelijke vertraging in de voldoening hunner vorderingen.

Artikel 29
  • 1. Het is aan in dienst van het land zijnde en aan ter beschikking van het land gestelde personen verboden werken, leveringen of dienstverrichtingen, welke direct dan wel indirect geheel of gedeeltelijk ten laste van het land komen, aan te nemen, zich daarvoor borg te stellen of daaraan, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, deel te hebben.

  • 2. Aan personen in dienst van of ter beschikking gesteld van een eilandgebied of van een ander overheidsorgaan, kunnen geen werken, leveringen of dienstverrichtingen, in het eerste lid bedoeld, worden toegewezen, noch kunnen dergelijke werken, leveringen of dienstverrichtingen worden gegund, indien bedoelde personen hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, daaraan deel hebben, dan wel zich daarvoor borg stellen.

Artikel 30
  • 1. Voorschotten kunnen worden verleend aan aannemers of leveranciers en, in de gevallen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te bepalen, op bezoldigingen, verlofs- en non-activiteitsbezoldigingen daaronder begrepen, wachtgelden, pensioenen, declaraties wegens reis- en verblijfskosten en vaste uitkeringen.

  • 2. Voorschotten aan aannemers en leveranciers kunnen slechts worden verleend tot een bedrag van vier-vijfde gedeelte ter waarde van hetgeen door hen bereids is opgeleverd, zonder dat daarop een definitieve betaling is gevolgd.

  • 3. Het in het vorige lid bepaalde is niet van toepassing op de vooruitbetaling van bij abonnement te leveren goederen of te bewijzen diensten.

Artikel 31
  • 1. Sommen ter goede rekening kunnen binnen de grenzen der begroting worden verstrekt tot het doen van betalingen ten behoeve van onderwerpen van huishoudelijk beheer, aan te wijzen door de betrokken Minister in overeenstemming met de Minister van Financiën. Deze sommen worden beheerd volgens voorschriften, te geven door de Minister van Financiën.

  • 2. Van die sommen wordt uiterlijk per 31 december van het betrokken dienstjaar rekening afgelegd. De ongebruikte gedeelten worden voor 15 januari daaropvolgend in 's lands kas teruggestort en in mindering gebracht van de uitgaven ten laste van artikelen, waaruit de sommen zijn gekweten.

Artikel 32
  • 1 De vorderingen ten laste van de begroting worden verevend en betaalbaar gesteld door of namens de Minister van Financiën.

Artikel 33

Elke verevening en betaalbaarstelling, behalve van voorschotten en gelden ter goede rekening, moet gegrond zijn op het bewijs van het verkregen recht van de schuldeisers.

HOOFDSTUK IV Verjaring van schuldvorderingen

Artikel 34
  • 1. Alle uit belastingverordeningen voortspruitende vorderingen van het land verjaren, voor zover die verordeningen zelf daaromtrent geen andere termijnen behelzen, door verloop van vijf jaren, te rekenen van de aanvang van het jaar, waarin de belasting invorderbaar werd.

  • 2. Overigens zijn op de verjaring van de vorderingen van het land de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.

Artikel 35
  • 1. Vorderingen terzake van geldschulden ten laste van het land verjaren achttien maanden na de aanvang van het dienstjaar waartoe zij behoren.

  • 2. Het vorige lid geldt niet:

    • a.

      voor vorderingen wegens rente en aflossing van geldleningen, wegens bezoldiging, pensioen en onderstand;

    • b.

      voor vorderingen, waarvan het bedrag vaststaat en de verevening niet afhankelijk is van de voorafgaande indiening van stukken door de belanghebbenden.

    Op deze vorderingen zijn van toepassing de in het Burgerlijk Wetboek bepaalde termijnen van verjaring.

  • 3. De verjaring, in het eerste lid geregeld, wordt gestuit wanneer binnen de daarin genoemde termijn de vordering schriftelijk bij de administratie is ingediend. Ten bewijze daarvan wordt aan de schuldeiser, desverlangd, door of namens de betrokken Minister een gedagtekende ontvangstbevestiging afgegeven.

  • 4. Indien voor de voldoening van vorderingen, als bedoeld in het eerste en derde lid, een betalingsstuk is afgegeven, zijn daarop verder van toepassing de in het Burgerlijk Wetboek bepaalde termijnen van verjaring.

  • 5. Om bijzondere redenen, te vermelden in de betreffende beschikkingen, kunnen verjaarde vorderingen vóór de afsluiting van de dienst, waartoe zij behoren, worden verevend en betaalbaar gesteld door de Minister van Financiën, indien de vordering een bedrag van F 1000,- niet overschrijdt, en door de Raad van Ministers indien zij dit bedrag te boven gaat.

HOOFDSTUK V Verbod van inbeslagneming van gelden, goederen en andere eigendommen

Artikel 36

[vervallen]

HOOFDSTUK VI De verantwoording van de geldmiddelen

AFDELING I De rekening
Artikel 37
  • 1. Over elk dienstjaar wordt een rekening van ontvangsten en uitgaven opgemaakt en door de Raad van Ministers vóór de eerste februari van het jaar volgende op de afsluiting van de dienst, ter goedkeuring aan de Algemene Rekenkamer toegezonden.

  • 2. De rekening wijst in de volgorde van de titels en hoofdstukken der begroting en met gelijke omschrijving van de afdelingen, paragrafen en artikelen of onderdelen afzonderlijk, zowel voor de uitgaven als de ontvangsten, aan het met inachtneming van alle veranderingen geraamd bedrag en wat daarop is verevend, respectievelijk ontvangen, met aanduiding, zowel wat de uitgaven als de ontvangsten betreft, van de verschillen in meer en minder en met vermelding, welke van de verevende sommen voldaan en welke verschuldigd zijn gebleven.

  • 3. Zij vermeldt tevens zoveel mogelijk de oorzaken der verschillen tussen de ramingen en de uitkomsten.

Artikel 38
  • 1. Het ontwerp der landsverordening tot vaststelling van het slot der rekening wordt aan de Staten aangeboden vóór 1 april van het jaar, volgende op de afsluiting van de dienst.

  • 2. Bij het ontwerp worden gevoegd de rekening, bedoeld in artikel 37, met toelichtende bescheiden, benevens een staat, welke naar onderscheiding van de dienstjaren aantoont, welke sommen wegens op vroegere diensten verevende uitgaven in het betrokken dienstjaar eensdeels hetzij uitgegeven, hetzij door verjaring vrijgevallen, anderdeels verschuldigd gebleven zijn.

  • 3. Bij het ontwerp wordt voorts overgelegd een verklaring van bevinding van de Algemene Rekenkamer, alsmede afschrift van haar rapport, bevattende de bedenkingen en opmerkingen, waartoe het onderzoek van de rekeningen en van de daartoe behorende verantwoordingsstukken aanleiding heeft gegeven, voorzover die niet reeds in haar jaarverslag zijn opgenomen.

AFDELING II De ordonnateurs en de verantwoordelijkheid van nietrekenplichtige landsdienaren
Artikel 39
  • 1. Hij, die bevoegd is of gemachtigd wordt tot het aangaan van schulden en tot de beoordeling, verevening en betaalbaarstelling van vorderingen ten laste van het land, mag niet tevens rekenplichtige zijn.

  • 2. In bijzondere gevallen kan van deze bepaling door de Raad van Ministers, op voorstel van de betrokken Minister, worden afgeweken.

Artikel 40
  • 1. Personen, in dienst of ter beschikking gesteld van de Nederlandse Antillen, die als zodanig en zonder terzake rekenplichtig te zijn, door onrechtmatige handelingen of door het nalaten van de zorg waartoe zij gehouden zijn, middellijk of onmiddellijk het land schade toebrengen, zijn verplicht die schade te vergoeden.

  • 2. De vervolging van en het verhaal op de personen in het eerste lid bedoeld, hun erfgenamen of rechtverkrijgenden, geschieden volgens de regelen bij landsverordening vast te stellen.

HOOFDSTUK VII De fondsen en takken van dienst

Artikel 41
  • 1. Het instellen van fondsen, waarbij geldmiddelen van het land voor een bepaald doel worden afgezonderd, geschiedt bij landsverordening.

  • 2. Deze fondsen worden beheerd, en daarvoor worden afzonderlijke begrotingsontwerpen en rekeningen opgemaakt, met overeenkomstige toepassing van de hiervoren in deze landsverordening gegeven voorschriften.

Artikel 42
  • 1. Bepaalde takken van de landsdienst kunnen op andere wijze worden beheerd dan in deze landsverordening is bepaald.

  • 2. Bij landsverordening worden voor het beheer van die takken van dienst de nodige algemene regelen vastgesteld.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde takken van dienst worden bij landsverordening aangewezen.

    Deze landsverordening zal zodanige aanvullingen of afwijkingen van de in het tweede lid bedoelde landsverordening kunnen bevatten, als in verband met de bijzondere eisen van het dienstvak worden gevorderd.

Artikel 43
  • 1. Met betrekking tot een tak van dienst als in artikel 42 bedoeld, worden in de begroting geen andere artikelen opgenomen dan die, welke nodig zijn om de uitkomsten van en de verrekeningen met het afzonderlijke beheer tot uitdrukking te brengen en de eventuele kapitaalsverhouding met het land te regelen.

  • 2. Als toelichting op deze begrotingsartikelen wordt een rekening van de betrokken tak van dienst over het latere afgelopen dienstjaar overgelegd.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 44
  • 1. Het inwerkingtreden van deze landsverordening wordt bij landsbesluit geregeld.

    Het tijdstip van inwerkingtreden kan daarbij verschillend worden gesteld voor verschillende onderdelen van deze landsverordening.

  • 2. Op de bij landsbesluit te bepalen tijdstippen vervallen de bepalingen van:

    • -

      de Wet van de 7e November 1910 (Staatsblad no. 316), houdende regeling van de wijze van beheer en verantwoording van de geldmiddelen der kolonie Curaçao (P.B. 1910, 63), zoals gewijzigd en aangevuld (Curaçaose Comptabiliteitswet);

    • -

      het Koninklijk Besluit van 2 augustus 1915, No. 74, houdende verbod van beslaglegging onder publieke administratiën en van kortingen op tractementen en pensioenen in de kolonie Curaçao (P.B. 1915, 57), voorzover dit Besluit betrekking heeft op beslag op gelden of goederen onder publieke administratiën berustende.

  • 3. De ter uitvoering van de Curaçaose comptabiliteitswet vastgestelde wettelijke regelingen en genomen beschikkingen blijven van kracht, totdat zij door andere, overeenkomstig de voorschriften van deze landsverordening zijn vervangen.

Artikel 45

Deze landsverordening kan worden aangehaald als "Comptabiliteitslandsverordening".