Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

Successiebelastingverordening 1908

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingSuccessiebelastingverordening 1908
CiteertitelSuccessiebelastingverordening 1908
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Niet alle gegevens over de ontstaansbron en de vermelde wijzigingen van de regeling zijn compleet. Mogelijk zijn ook wijzigingen niet vermeld.

Deze landsverordening vervangt de verordening van 28 juli 1881 (P.B. 1881, no. 28).

Het - onbekende - tijdstip van inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling is vastgesteld bij landsbesluit van …-…-……… (P.B. 1908, no. 61).

Andere dan de vermelde wetshistorische gegevens zijn niet bekend over de wijzigingsregelingen die zijn geplaatst in P.B. 1908, no. 76, P.B. 1918, no. 6, P.B. 1931, no. 63, P.B. 1942, no. 117, P.B. 1959, no. 100, P.B. 1971, no. 15, P.B. 1971, no. 37 (wijziging art. 60), P.B. 1972, no. 97, P.B. 1987, no. 144, P.B. 1992, no. 67, P.B. 1998, no. 209.

Abusievelijk is bij artikel 73 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen een wijziging aangebracht in artikel 76. De wijziging had betrekking op de tekst van artikel 76, zoals die gold tot de wijziging bij de Landsverordening van de 15de maart 2001 houdende aanpassing van het bestaande Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen en een aantal andere landsverordeningen in verband met de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (P.B. 2001, no. 24). De eerstbedoelde wijziging kon daarom niet worden verwerkt.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

BESLUIT ter uitvoering van de successiebelastingverordening 1908 (P.B. 1908, no. 48)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-12-2006art. 79

11-12-2006

P.B. 2006, no.98

Onbekend
01-12-2001hoofdstuk V, art. 81a

03-08-2001

P.B. 2001, no. 80

onbekend
18-08-2001art. 4, 5, 5A, 7, 26, 26a, 27, 34, 36, 39, 41, 42 t/m 55, 57, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80a, 81, 82

03-08-2001

P.B. 2001, no. 89

onbekend
15-03-2001art. 3, 6, 7, ,8, 10, 11, 13, 16, 18, 20, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 35, 41, 53, 56, 67, 75, 76, 81, 83

15-03-2001

P.B. 2001, no. 24

onbekend
Nieuwe regeling

 

P.B. 1908, no. 48

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Successiebelastingverordening 1908

HOOFDSTUK 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1

Onder de naam van successiebelasting wordt een belasting geheven van de vermogensvermeerdering, als erfgenaam of legataris van een ingezetene van de Nederlandse Antillen verkregen.

Artikel 2

Aan de successiebelasting zijn mede onderworpen de vermogensvermeerdering:

  • 1.

    door een echtgenoot bij het overlijden van de andere echtgenoot, die tijdens het overlijden ingezetene van de Nederlandse Antillen was, verkregen tengevolge van een beding bij huwelijksvoorwaarden, krachtens hetwelk aan de langstlevende echtgenoot meer dan de helft in de gemeenschappelijke goederen verblijft;

  • 2.

    door de echtgenoot verkregen tengevolge van de afstand van de gemeenschap door de erfgenamen [van] zijn echtgenote, die tijdens haar overlijden ingezetene van de Nederlandse Antillen was;

  • 3.

    bij of na het overlijden van een ingezetene van de Nederlandse Antillen door zijn vrijgevigheid, van een ander verkregen, krachtens een beding ten behoeve van derden, gemaakt bij een overeenkomst, door de overledene gesloten, of uit een door deze gesloten levensverzekering;

  • 4.

    bij wijze van schenking van een ingezetene van de Nederlandse Antillen verkregen.

Artikel 3

Onder de naam van overgangsbelasting wordt een belasting geheven van de waarde van de onroerende zaken, binnen de Nederlandse Antillen gelegen en de rechten waaraan deze zijn onderworpen, verkregen van een niet-ingezetene van de Nederlandse Antillen als zijn erfgenaam of legataris of bij wijze van schenking.

Artikel 4

Onder ingezetene van de Nederlandse Antillen wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan ieder, die in de Nederlandse Antillen zijn woonplaats heeft en wat een rechtspersoon betreft, elke die in de Nederlandse Antillen zijn zetel heeft.

Artikel 5
  • 1. Onder schenking wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan elke vermogensvermeerdering, die als een bevoordeling tengevolge van vrijgevigheid onder de levenden is aan te merken, behoudens de bijzondere bepalingen van deze verordening omtrent sommige van die bevoordelingen en met inbegrip van afstand tegen verplichting tot het doen verrichten van kerkelijke diensten of plechtigheden.

  • 2. Onder schenking wordt niet begrepen:

    • a.

      bevoordeling door gebruik van goederen en kost en inwoning bij de schenker;

    • b.

      bevoordeling van een echtgenoot, die het gevolg is van een gemeenschap van goederen, waarin elk van de echtgenoten voor de helft gerechtigd is.

  • 3. Degene die een vermogensvermeerdering als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 3, geniet, wordt aangemerkt als verkrijger.

Artikel 5A

[vervallen]

Artikel 6

De verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat en de verklaring van overlijden wordt voor de toepassing van deze verordening met werkelijk overlijden gelijkgesteld; de dag volgens de artikelen 414 en 427 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in de beschikking uitgedrukt, geldt als dag van overlijden, behoudens teruggave der betaalde belasting en verhogingen in de gevallen bij de artikelen 422 en 423 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek voorzien.

In dit geval beginnen ten opzichte van alle verkrijgingen tengevolge van de beschikking de termijnen, die volgens deze verordening bij het overlijden ingaan, te lopen met de dag van de beschikking.

Artikel 7

De goederen, niet zijnde registergoederen, bij het overlijden van een ingezetene van de Nederlandse Antillen onder hem berustende of voor hem door anderen bewaard of bezeten, daaronder gerekend schuldvorderingen, aandelen en effecten, waarvan de aan toonder of houder of op naam van de overledenen luidende bewijzen bij zijn overlijden onder hem berustten of voor hem door anderen werden bezeten, worden voor de toepassing van deze verordening geacht tot zijn nalatenschap, of zo hij in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd, tot de gemeenschap te behoren en mitsdien voor het geheel of voor het aandeel krachtens gemeenschap door zijn erfgenamen te worden verkregen.

De verplichting tot afgifte kan worden opgenomen onder de schulden, bedoeld in artikel 26 letter e. Het bepaalde bij letter e is ten deze toepasselijk met dien verstande, dat overtuigend moet worden aangetoond, dat de goederen reeds vóór het overlijden aan anderen toebehoorden.

De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet toepasselijk:

  • 1.

    ingeval de overledene, ten gevolge van de uitoefening van een beroep of bedrijf, de goederen of bewijzen onder zich had voor iemand, niet behorende tot zijn bloed- of aanverwanten tot de vierden graad ingesloten of hun echtgenoten;

  • 2.

    ingeval de goederen of bewijzen onder de overledene berusten als openbaar ambtenaar, als ouder [van] minderjarigen, als voogd, als curator, als executeur-testamentair of als bewindvoerder in de gevallen, waarin deze volgens een uitdrukkelijke wetsbepaling is aangesteld of bij verdeling van een gemeenschap als zodanig is benoemd;

  • 3.

    ingeval de goederen of bewijzen bij het overlijden verblijven aan deelgenoten, ingevolge een overeenkomst tussen de overledene en die deelgenoten gesloten;

  • 4.

    ingeval en voor zover de goederen of bewijzen toebehoren aan de vrouw van de overledene.

Dit artikel is mede toepasselijk op de daarin bedoelde goederen of bewijzen, berustende onder of bewaard voor de in algehele gemeenschap gehuwde echtgenoot van de overledene.

Artikel 8

Indien zaken in een gesloten kist of onder een verzegelde omslag in bewaring zijn gegeven, zijn de executeur-testamentair, de erfgenamen of de houder verplicht, vóór de afgifte, aan de Rechter in Eerste Aanleg ter zittingsplaats, waar het in bewaring gegevene zich bevindt, de opening te verzoeken op verbeurte van een boete, gelijkstaande met de belasting, die zal blijken te min betaald te zijn, doch minstens honderd gulden.

Een door de Rechter aangewezen notaris zal de opening verrichten en daarvan een proces-verbaal opmaken, waarin de uitwendige toestand en de inhoud van het ter opening aangebodene worden beschreven.

De beschrijving kan geschieden zonder dat de stukken zijn gezegeld en geregistreerd.

Artikel 9

Wat schuldig erkend of kwijtgescholden is bij testament of onder voorwaarde van overleving van hem, aan wie is schuldig erkend of kwijtgescholden en wat is kwijtgescholden met ingang van het overlijden van de schuldeiser wordt voor de toepassing van deze verordening geacht door de als schuldeiser of schuldenaar aangewezene bij legaat te zijn verkregen.

Het aldus schuldig erkende wordt niet gerekend tot de schulden, die afgetrokken mogen worden; het aldus kwijtgescholdene wordt geacht een bestanddeel der nalatenschap uit te maken.

Deze bepalingen blijven, voor zover zij het bij testament schuldig erkende betreffen, buiten toepassing, wanneer aan de Inspecteur of aan de rechter overtuigend wordt aangetoond, dat de schuld reeds tijdens het leven van de overledene bestond; en voor zover zij het bij testament kwijtgescholdene betreffen, wanneer op voorschreven wijze wordt aangetoond, dat de vordering reeds tijdens het leven van de overledene was te niet gegaan.

Artikel 10

Het aandeel van een overledene in een onverdeeldheid, die opgelost is door een verdeling, waarbij de overledene een van zijn leven afhankelijk vruchtgenot of periodieke uitkering heeft verkregen, wordt voor de toepassing van deze verordening geacht door hem te zijn nagelaten en bij legaat te zijn verkregen door zijn bloed- of aanverwanten tot de vierde graad ingesloten of hun echtgenoten, aan wie goederen als hoofdgerechtigde of onder de last van periodieke uitkering worden toebedeeld, tenzij de verdeling heeft plaats gehad bij een akte, die een zekere dagtekening heeft, meer dan een jaar aan het overlijden voorafgaande.

Heeft de overledene bij de verdeling, behalve het vruchtgenot of de periodieke uitkering, baten verkregen, dan mag de waarde, die deze hadden bij de verdeling, in mindering van de waarde van het aan te geven aandeel worden gebracht.

Artikel 11

Al wat door de overledene aan bloed- of aanverwanten, tot de vierde graad ingesloten, of aan hun echtgenoten werd afgestaan, overgedragen of kwijtgescholden, wordt voor de toepassing van deze verordening geacht te zijn nagelaten en bij legaat door de verkrijger of bevoordeelde te zijn verkregen, indien de overledene bij de afstand, de overdracht of de kwijtschelding een van het leven afhankelijk vruchtgenot of periodieke uitkering had voorbehouden of bedongen.

Van de waarde der volgens het eerste lid aan te geven goederen kan voor de berekening van de successiebelasting worden afgetrokken wat, blijkens wettelijke bewijzen, voor de afstand, de overdracht of de kwijtschelding werd bedongen, vruchtgenot en periodieke uitkering hieronder niet begrepen, mits het bedongen bedrag, de wettelijke bewijzen en de dagtekening van het beding in de aangifte worden vermeld.

De wegens de afstand, de overdracht of de kwijtschelding betaalde overdrachts- of successiebelasting strekt in mindering van de successiebelasting volgens dit artikel verschuldigd.

Artikel 12

Indien in de gevallen, bij artikelen 10 en 11 voorzien, na de daarbij bedoelde rechtshandelingen en vóór het overlijden van de daarin bedoelde overledene, de verkrijger of, zo hij in gemeenschap van goederen was gehuwd, diens echtgenoot overleden is, blijven die artikelen buiten toepassing voor hetgeen door de verkrijger werd verkregen of voor het aandeel, dat de verkrijger of diens echtgenoot krachtens huwelijksgemeenschap daarin toekwam.

Artikel 13

Wanneer, met uitzondering van het geval van huwelijksgemeenschap, een aandeel in goederen, die aan de overledene in gemeenschap met anderen toebehoorden, bij zijn overlijden tengevolge van een overeenkomst verblijft aan deelgenoten tegen of zonder vergoeding aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden van de overledene, wordt dat aandeel voor de toepassing van deze verordening geacht te zijn nagelaten en door de mede-eigenaren bij legaat te zijn verkregen.

Van de waarde van het aandeel kan voor de berekening der successiebelasting het bedrag van de vergoeding worden afgetrokken, mits deze voor de successiebelasting is aangegeven.

Artikel 14

De goederen, door de overledene bij uiterste wil bestemd tot vermogen van een door hem bij uiterste wil in het leven geroepen stichting, worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd door de stichting bij erfenis of legaat te zijn verkregen.

De goederen, door iemand op andere wijze dan bij uiterste wil bestemd om daarmede een stichting in het leven te roepen, worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als door de stichting te zijn verkregen bij schenking.

Artikel 15

Wanneer gedurende het leven van een bezwaarde erfgenaam of legataris het bezwaarde goed op de verwachter overgaat, worden de dag, waarop de rechtshandeling heeft plaats gehad en de plaats waar die is geschied, voor de toepassing van deze verordening als de dag en de plaats van het overlijden van de bezwaarde beschouwd.

Artikel 16

De in de Nederlandse Antillen gelegen onroerende zaken en de rechten waaraan deze zijn onderworpen, behorende aan een niet-ingezetene van de Nederlandse Antillen, welke door hem binnen het jaar aan zijn overlijden voorafgegaan zijn afgestaan of overgedragen anders dan bij schenking of welke binnen dien tijd bij verdeling aan anderen zijn toegedeeld en hetzij vóór, hetzij binnen een jaar na zijn overlijden door verdeling, afstand of overdracht zijn of worden verkregen door een of meer [van] zijn erfgenamen, bloed- of aanverwanten tot de vierde graad ingesloten of door hun echtgenoten, worden voor de heffing der overgangsbelasting geacht door deze van de overledene bij legaat verkregen te zijn.

De wegens de overdracht betaalde belasting strekt in mindering van de verschuldigde overgangsbelasting.

Artikel 13, eerste lid is ten aanzien van de in dit artikel bedoelde goederen toepasselijk.

Artikel 17

Curators van onbeheerde nalatenschappen zijn gehouden tot alle bij deze verordening aan erfgenamen, legatarissen of verkrijgers opgelegde verplichtingen.

Bewindvoerders, voogden en curators zijn gehouden tot de vervulling van alle verplichtingen, bij deze verordening opgelegd aan degenen, die zij vertegenwoordigen of wier belangen zij waarnemen.

Artikel 18

Tot mededeling aan de Inspecteur, volgens bij landsbesluit houdende algemene maatregelen te stellen regelen, zijn verplicht:

de Ambtenaren van de Burgerlijke Stand, van alle voorgekomen sterfgevallen;

de Griffier van het Hof van Justitie, van alle beschikkingen, houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat en beschikkingen houdende verklaring van overlijden;

alle Ambtenaren, terstond van alle ter hunner kennis gekomen handelingen in strijd met deze verordening of nalatigheden in de nakoming daarvan.

HOOFDSTUK II Grondslagen

Eerste Afdeling Algemene Bepalingen
Artikel 19

De successiebelasting wordt geheven over de waarde, die door ieder wordt verkregen, na aftrek van zijn aandeel in de schulden en lasten volgens de derde Afdeling van dit Hoofdstuk en hetgeen verder volgens de bepalingen van deze verordening mag worden afgetrokken.

Artikel 20

De overgangsbelasting wordt geheven over de waarde van de onroerende zaken en de rechten waaraan deze zijn onderworpen, die overgaan.

Artikel 21

Rechten, bij de verkrijging van een opschortende voorwaarde afhankelijk, komen voor de heffing van de belasting niet, die van een ontbindende voorwaarde afhankelijk, wel in aanmerking; behoudens bijvordering of teruggave van belasting in verband met de werkelijke vermogensvermeerdering bij de vervulling van de voorwaarde.

Hetzelfde geldt van verbintenissen, bij de overgang van een opschortende of ontbindende voorwaarde afhankelijk.

Tweede afdeling Baten
Artikel 22

De waarde van de baten, die tot grondslag strekt voor de heffing van de successie- en overgangsbelasting, is bij verkrijgingen als erfgenaam of legataris en andere verkrijgingen bij het overlijden zonder of met tijdsbepaling, de waarde, opgevat volgens artikel 23 of 24 ten dage van het overlijden; in andere gevallen die waarde ten dage van de rechtshandeling, waaruit de vermogensvermeerdering voortspruit.

Bij verkrijgingen onder een opschortende voorwaarde strekt tot grondslag van de heffing de waarde ten tijde van de vervulling der voorwaarde.

Artikel 23

Voor de berekening van de successiebelasting wordt de waarde bepaald:

  • 1e.

    voor de goederen onbezwaard of met fideï-commis bezwaard verkregen, als volgt:

    • a.

      van onroerende zaken, binnen de Nederlandse Antillen gelegen en de rechten waaraan deze zijn onderworpen, met uitzondering van die sub b genoemd, op de algemene verkoopwaarde, welke niet lager kan worden gesteld dan de waarde volgens de legger voor de grondbelasting, ten tijde van de verkrijging geldende;

    • b.

      van grondrenten, op de afkoopprijs bij de vestiging bepaald en indien die niet bepaald is, op de waarde naar de maatstaf bij artikel 780 van het oude Burgerlijk Wetboek vastgesteld; bij gebreke van de daar bedoelde marktprijzen of jaarlijkse opbrengst, op de algemene verkoopwaarde;

    • c.

      van schuldvorderingen op naam, op het bedrag van het kapitaal of op de waarde in verband met de verleende waarborgen, de gegoedheid des schuldenaars en de gemaakte bedingen;

    • d.

      van lijfrente of andere periodieke, van het leven afhankelijke, uitkeringen, op de kapitaalswaarde, verkregen door het jaarlijks bedrag te vermenigvuldigen met de getallen naar de volgende tabel:

      Wanneer de persoon, gedurende wiens leven de uitkering moet plaats hebben:

      15 jaar of minder oud is, met 18

      boven de 15 tot 25 jaren oud is, met 17

      boven de 25 tot 35 jaren oud is, met 16

      boven de 35 tot 45 jaren oud is, met 14

      boven de 45 tot 55 jaren oud is, met 12

      boven de 55 tot 65 jaren oud is, met 8

      boven de 65 tot 75 jaren oud is, met 5

      boven de 75 tot 80 jaren oud is, met 3

      boven de 80 jaren oud is, met 2.

      Wanneer de lijfrente of andere periodieke uitkeringen in voorwerpen in natura bestaan, wordt het jaarlijks bedrag gesteld op het twaalf-en-een-halfvoud van de jaarlijkse opbrengst, en wordt de waarde daarvan geregeld volgens de landelijke marktprijzen der laatst verlopen tien jaren, door elkander gerekend. Bij gebreke van bekendheid van de daar bedoelde marktprijzen of jaarlijkse opbrengst, wordt het jaarlijks bedrag door de aangever begroot. Ten aanzien van tontines, contracten van overleving en dergelijke, wordt het jaarlijks bedrag gehouden dat te zijn van het laatstverlopen boekjaar. De waarde wordt berekend als die der lijfrenten.

      Indien een uitkering voor een bepaalde tijd is ingesteld, wordt de kapitaalswaarde bepaald door het jaarlijks bedrag te vermenigvuldigen met het getal, aangewezen in een bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, naar een rentevoet van 4%, vast te stellen tabel.

      Het belastbaar kapitaal naar deze berekening verkregen, kan, indien de uitkering tevens van het leven afhankelijk is, niet hoger zijn dan dat, hetwelk verkregen zou zijn, wanneer de uitkering van het leven afhankelijk ware gesteld.

      Bij uitkeringen, welke door meer dan één natuurlijk persoon gezamenlijk worden verkregen, wordt het bedrag van ieders aandeel tot kapitaal gebracht volgens bovenstaande tabel.

      Voor uitkeringen, aan rechtspersonen voor onbepaalde tijd besproken, wordt het vijfentwintigvoud der jaarlijkse uitkering genomen;

    • e.

      van de lopende termijnen van huren en interest op het bedrag tot en met het overlijden verschuldigd of op de waarde ervan in verband met de sub c bedoelde omstandigheden;

    • f.

      van alle goederen, hiervóór sub a-e niet genoemd, op de algemene verkoopwaarde.

  • 2e.

    van de goederen, die in vruchtgebruik worden verkregen, op het overeenkomstig de bepalingen van no. 1 letter d van dit artikel tot kapitaal gebrachte bedrag der jaarlijkse inkomsten, naar de maatstaf van vier ten honderd der overeenkomstig no. 1 te bepalen kapitaalswaarde op het tijdstip, waarop het genot aanvangt.

    Onder vruchtgebruik worden, voor de toepassing van deze verordening, mede verstaan vruchtgenot, recht van gebruik en van bewoning, vruchten en inkomsten, jaarlijkse opbrengst en soortgelijke uitkeringen uit daartoe aangewezen goederen, daaronder begrepen het bij anderen dan de legatarissen verbleven genot van legaten welke, tengevolge van een toegevoegde tijdsbepaling, niet binnen twee jaren na het overlijden of eerst op een onzeker tijdstip vorderbaar zijn.

  • 3e.

    van hetgeen onder de last van vruchtgebruik of van periodieke uitkering geërfd of verkregen wordt, op de overeenkomstig no. 1 te bepalen waarde van het onbezwaarde goed na aftrek van de waarde, welke op het tijdstip der verkrijging aan de uitkering of het vruchtgebruik, volgens de bepalingen van no. 1e, letter e of van no. 2e, moet worden toegekend.

    De aftrek wordt, indien het vruchtgebruik of de uitkering aan of ten behoeve van verschillende personen, van onderscheiden leeftijd, levenslang bij opvolging besproken of bedongen is, bepaald in verhouding tot de leeftijd van de jongsten.

Artikel 24

Voor de berekening der overgangsbelasting wordt de waarde van de verkregen onroerende zaken en de rechten waaraan deze zijn onderworpen bepaald als volgt:

  • 1.

    van het onbezwaarde goed, van het met fideï-commis bezwaarde goed en van het met een vruchtgebruik bezwaard goed, op de waarde van het onbezwaarde goed ten dage van de overgang, op de bij artikel 23 no. 1e, letters a en b voorgeschreven wijze te begroten of te regelen;

  • 2.

    van het vruchtgebruik:

    • a.

      indien het door natuurlijke personen zonder bepaling van tijd wordt verkregen, op de helft der bij no. 1 bedoelde waarde en indien het door rechtspersonen zonder bepaling van tijd of voor bepaalde tijd van niet minder dan vijf en twintig jaren verkregen wordt, op het geheel van die waarde;

    • b.

      indien het door natuurlijke personen voor bepaalde tijd, of door rechtspersonen voor bepaalde tijd van minder dan vijf en twintig jaren wordt verkregen, op de wijze bij artikel 23 no. 2, eerste lid, aangeduid voor natuurlijke personen in verband met no. 2, letter a.

      Indien in de sub 1 en 2 bedoelde gevallen het met een vruchtgebruik bezwaard goed en het vruchtgebruik bij dezelfde overgang aan verschillende verkrijgers overgaan, wordt de waarde van het met een vruchtgebruik bezwaard goed berekend op de bovenbedoelde waarde van het onbezwaarde goed, na aftrek van de overeenkomstig dit artikel bepaalde waarde van het vruchtgebruik.

DERDE AFDELING Schulden en lasten
Artikel 25

Voor de berekening der successiebelasting worden van ieders verkrijging, voor zover schulden te zijn laste komen, de schulden, waarmede een verkrijging van een onbezwaard of met fideï-commis bezwaard goed is bezwaard, afgetrokken voor het volle bedrag; die, waarmee een verkrijging in vruchtgebruik of onder de last van vruchtgebruik is bezwaard, voor het overeenkomstig artikel 23 no. 2 en 3 berekende bedrag.

De lasten worden van ieders verkrijging afgetrokken voor het aandeel daarin, dat te zijnen laste komt.

Artikel 26

Voor de berekening der successiebelasting kunnen geen andere lasten en schulden worden afgetrokken dan de navolgende en mits aan de hierna gestelde vereisten zij voldaan en wat de schulden betreft, voor zover zij niet door een beroep op de verjaring zijn getroffen.

  • I.

    Lasten

    • a.

      de begrafeniskosten, met uitzondering van de begrafeniskosten van een kind van welks vermogen de erfgenaam het vruchtgenot had.

      De rechter heeft de bevoegdheid om dezelve te verminderen, indien zij bovenmatig zijn.

      Voorts de sommen besproken of uitgekeerd voor de uitvaart van de erflater en de te zijn behoeve te doen kerkelijke diensten of te vieren godsdienstige plechtigheden, sedert de dag van zijn afsterven tot en met het eerste jaargetijde na zijn overlijden, en zulks geëvenredigd aan de stand en het vermogen van de overledene, met inachtneming van het plaatselijk gebruik en de bijzondere omstandigheden. Hetgeen te dier zake meer is besproken wordt beschouwd als legaat aan niet verwante personen;

    • b.

      de lasten, bij schenking aan de bevoordeelde opgelegd.

  • II.

    Schulden

    • a.

      Interesten, renten en huren tot en met de dag van overlijden;

    • b.

      de schulden, ten tijde van de verkrijging bestaande, die voortspruiten uit het beroep van de overledene;

    • c.

      huisschulden tot en met de dag van de verkrijging; dienstbodeloon voor de op die dag lopende gehele termijn.

      De schulden, onder letter a-c genoemd, worden elk afzonderlijk in de aangifte opgegeven met aanwijzing van haar oorsprong, de tijd waarover zij lopen en de naam van de schuldeisers;

    • d.

      van de belastingen; de zakelijke tot en met de dag der verkrijging, de persoonlijke tot en met de laatste dag van het tijdvak, waarover zij lopen, tenware aanspraak op afschrijving of teruggave bestaat.

      Indien zij tijdens de aangifte nog niet zijn vastgesteld, wordt als het bedrag daarvan genomen dat, hetwelk voor het voorafgaande belastingjaar was bepaald;

    • e.

      alle overige schulden, die op de verkrijging drukken; van elke schuld moet in de aangifte het bedrag, de oorsprong, de tijd van het ontstaan en de naam van de schuldeiser worden vermeld;

      in het geval van verkrijging door overlijden moet reeds vóór het overlijden van haar bestaan en oorsprong bewijs door geschriften zijn te leveren geweest; in de aangifte moeten de authentieke of onderhandse geschriften, waarmee dat bewijs zou kunnen zijn geleverd, worden omschreven;

      de onderhandse geschriften, die als bewijsmiddel worden vermeld, moeten reeds vóór het overlijden in de macht van de schuldeiser zijn geweest; dat de aangever overtuigd is dat zulks het geval was, moet in de aangifte worden verklaard;

      in de aangifte moet worden verklaard, dat de aangever overtuigd is, dat de daarin vermelde bewijzen niet werden opgemaakt of afgegeven om iemand te bevoordelen of om de betaling van successierechten te ontgaan.

      De schulden, waaromtrent voormelde verklaringen niet naar waarheid kunnen worden afgelegd, worden beschouwd als “niet voor het overlijden bestaande schulden”.

HOOFDSTUK III Aangifte

Artikel 26a
  • 1. De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2. De belasting wordt geheven van de verkrijger.

Artikel 27

Iedere erfgenaam van een ingezetene van de Nederlandse Antillen is verplicht ten kantore van de Inspecteur, in wiens ambtsgebied de overledene zijn laatste woonplaats had, een schriftelijke, ondertekende aangifte in te leveren.

De aangifte moet inhouden:

  • 1.

    de voornamen, de naam, het beroep en de woonplaats van de aangevers;

  • 2.

    de voornamen, de naam, de laatste woonplaats en de dagtekening van overlijden van de overledene;

  • 3.

    of de verkrijging ab intestato is geschied en anders de aanduiding van de titels, krachtens welke wordt verkregen;

  • 4.

    de voornamen, naam, beroep en woonplaats van alle erfgenamen, legatarissen en verdere verkrijgers met hun bloed- of aanverwantschap of betrekking van huwelijk tot de overledene, van wie verkregen wordt of de vermelding dat geen zodanige betrekking bestaat; alsmede de dagtekening van de geboorte van de personen van wier leven verkregen wordende vruchtgebruiken of periodieke uitkeringen afhankelijk zijn.

    Van ontbindende voorwaarden en van verkrijgingen onder opschortende voorwaarde wordt melding gemaakt;

  • 5.

    een specifieke en duidelijke omschrijving en de waarde van alle goederen, die tot de nalatenschap behoren; van rechten van een opschortende voorwaarde afhankelijk en van onzekere rechten wordt melding gemaakt, doch behoeft de waarde niet te worden opgegeven, behoudens de verplichting tot nadere aangifte; evenzo wordt melding gemaakt van ontbindende voorwaarden.

    Gelijke goederen mogen bijeen en de waarde daarvan kan gezamenlijk worden vermeld, behoudens het bepaalde sub 7.

    Huizen, ongebouwde onroerende zaken welke niet aaneengelegen zijn, beperkte rechten, buiten de Nederlandse Antillen gelegen onroerende zaken en de rechten waaraan deze zijn onderworpen, schuldvorderingen waarvan geen verhandelbare bewijzen bestaan en schepen worden steeds afzonderlijk omschreven en op waarde gesteld.

    Bij de omschrijving der onroerende goederen wordt de ligging opgegeven met aanduiding zo mogelijk van straat en nummer van de huizen en van de ongebouwde eigendommen de oppervlakte en de begrenzing.

    Ten aanzien van vruchtgebruiken en periodieke uitkeringen wordt opgegeven de tijd, waarvoor zij zijn ingesteld. Bij de omschrijving van schuldvorderingen, als hiervoor gemeld, die op een lagere waarde dan het bedrag van het te vermelden kapitaal worden aangegeven, worden de bijzonderheden bij artikel 23 letter e bedoeld, omschreven;

  • 6.

    de lasten en schulden, die volgens de aangever in mindering kunnen worden gebracht, omschreven volgens artikel 26. Ook van schulden van een opschortende voorwaarde afhankelijk wordt melding gemaakt, alsmede van ontbindende voorwaarden;

  • 7.

    hetgeen door ieder wordt verkregen en de waarde daarvan, na aftrek van ieders aandeel in de lasten en schulden; van verwerpingen wordt melding gemaakt;

  • 8.

    indien door het overlijden goederen worden geërfd of verkregen, welke met vruchtgebruik of periodieke uitkeringen zijn belast, de omschrijving der met vruchtgebruik belaste goederen, het bedrag der periodieke uitkeringen, de titel waarbij het vruchtgebruik is ingesteld of de uitkeringen zijn opgelegd, de naam en de woonplaats der vruchtgebruikers of genieters en van degene van wier leven het vruchtgebruik of de uitkering afhangt, de ouderdom van die personen en het tijdvak, waarvoor het vruchtgebruik of de uitkering is ingesteld.

    Indien de aangever niet of niet volledig in staat is om aangifte van de met vruchtgebruik belaste zaken te doen, vermeldt hij zulks in de aangifte.

    In dat geval is de vruchtgebruiker tot die aangifte verplicht binnen een maand na vordering daartoe door de Inspecteur.

    Bij gebreke van daaraan te voldoen is artikel 42 toepasselijk en de vruchtgebruiker voor de verschuldigde successiebelasting en verhogingen aansprakelijk.

Artikel 28

Bij alle aangiften voor de successiebelasting, door erfgenamen te doen, wordt opgegeven of de overledene al dan niet enige goederen als bezwaarde erfgenaam of legataris of in vruchtgebruik bezat, en zo ja, waarin zij bestaan, door wie en bij welke titel de erfstelling over de hand of het vruchtgebruik is ingesteld, aan wie de goederen moeten worden uitgekeerd, wie tot het genot van het goed is gekomen of op wie het vruchtgebruik bij opvolging is overgegaan.

Gelijke opgaven worden vereist ten aanzien van het al dan niet bezitten, het vervallen of overgaan van periodieke uitkeringen.

Indien enige opgave, als in dit artikel bedoeld, is verzuimd of onjuist gedaan, is iedere ondertekenaar van de aangifte hoofdelijk aansprakelijk voor de belasting terzake verschuldigd, behoudens het recht tot terugvordering van de schuldenaren.

Artikel 29

Iedere legataris van een ingezetene van de Nederlandse Antillen en iedere verkrijger tengevolge van vrijgevigheid van een ingezetene van de Nederlandse Antillen door diens overlijden is verplicht aangifte te doen van zijn verkrijging ten kantore van de Inspecteur, in wiens ambtsgebied de overledene zijn laatste woonplaats had.

Op deze aangifte is artikel 27, voor zover het onderwerp van deze aangifte betreft, van toepassing.

Op gelijke wijze is iedere verkrijger onder de levenden tengevolge van vrijgevigheid van een ingezetene van de Nederlandse Antillen verplicht aangifte van zijn verkrijging te doen ten kantore van de Inspecteur, in wiens ambtsgebied de schenker zijn woonplaats had.

Artikel 30

Voor de overgangsbelasting moet door iedere erfgenaam, legataris of andere verkrijger aangifte van zijn verkrijging worden gedaan ten kantore van de Inspecteur, in wiens ambtsgebied de onroerende zaken gelegen of gevestigd zijn.

Op deze aangifte is artikel 27, voor zover het onderwerp van deze aangifte betreft, van toepassing.

Artikel 31

Op dezelfde wijze als bij de artikelen 27, 29 en 30 bepaald, zijn tot aangiften van hun verkrijgingen gehouden:

  • 1.

    zij die als legataris of bevoordeelde onder de levenden een vruchtgebruik of periodieke uitkering bij opvolging verkrijgen;

  • 2.

    de verwachters bij een erfstelling of legaat over de hand, op wie een fideï-commis overgaat.

De aangifte geschiedt ten kantore van de Inspecteur, in wiens ambtsgebied de instelling van het vruchtgebruik de periodieke uitkering of de instelling over de hand is of had moeten zijn gegeven, behalve wat fideï-commissen betreft, welke dagtekenen van vóór de invoering der thans in de Nederlandse Antillen geldende wetboeken, in welke gevallen de aangifte geschiedt ten kantore van de Inspecteur, in wiens ambtsgebied de bezwaarde zijn laatste woonplaats had.

Artikel 32

In het geval, bedoeld bij artikel 14, tweede lid, is hij, die de stichting in het leven roept, verplicht op de wijze, als bij de vorige artikelen bepaald, aangifte te doen ten kantore van de Inspecteur, in wiens ambtsgebied hij woont of, zo hij geen ingezetene van de Nederlandse Antillen is, de onroerende zaken gelegen of gevestigd zijn.

Artikel 33

Erfgenamen en legatarissen van dezelfde overledene, of gezamenlijke verkrijgers bij of na overlijden, of onder de levenden krachtens dezelfde titel, kunnen gezamenlijk aangifte doen bij een door hen allen ondertekend stuk.

Hetzelfde is toepasselijk op de aangifte voor de overgangsbelasting ten opzichte van gezamenlijke verkrijgers.

Er kan geen aangifte bij hetzelfde stuk geschieden van verkrijgingen van meer dan één overledene of schenker.

Artikel 34

[vervallen]

Artikel 35

Uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen, die hun woonplaats binnen de Nederlandse Antillen hebben, zijn, op dezelfde wijze als erfgenamen, legatarissen en andere verkrijgers bij het overlijden, tot het doen van aangifte bevoegd.

Wanneer zij van deze bevoegdheid hebben gebruik gemaakt, zijn zij op gelijke wijze als genoemde personen tot vervulling van alle aan deze bij deze verordening opgelegde verplichtingen gehouden.

In de gevallen, bij de artikelen 1034 en 1038 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek voorzien, hebben de erfgenamen en de uitvoerders der uiterste wilsbeschikkingen, met betrekking tot de successie- en overgangsbelasting, dezelfde rechten onder dezelfde voorwaarden, als bij die artikelen ten opzichte van de legaten zijn toegekend en gesteld.

Artikel 36

[vervallen]

Artikel 37

Zij, die zaken of waarden onder zich hebben met de opdracht om die bij het overlijden van een ingezetene van de Nederlandse Antillen niet in de boedel te brengen, zijn verplicht een schriftelijke, ondertekende aangifte in te leveren, behelzende: de naam en de voornamen van de overleden bewaargever of de overleden echtgenoot van de bewaargever, met wien hij in algehele gemeenschap was gehuwd, diens laatste woonplaats, een specifieke omschrijving van de zaken of waarden, den titel waaronder zij de zaken of waarden onder zich hadden en een nauwkeurige aanwijzing van de bestemming der zaken of waarden.

Deze aangifte moet worden ingeleverd ten kantore van de Inspecteur, in wiens ambtsgebied de overledene zijn laatste woonplaats had, binnen de termijn van één maand na aanmaning bij deurwaardersexploot en in ieder geval vóórdat de tot de aangifte verplichten de zaken of waarden uit handen geven of op enige andere wijze aan de opdracht gevolg geven.

De Inspecteur is bevoegd de inhoud van deze aangifte aan de erfgenamen van de overledene en aan de executeur-testamentair, zo deze aangifte gedaan heeft, mede te delen; zomede aan legatarissen en andere verkrijgers, voorzover zij belanghebbenden daarbij zijn.

Bij niet-inlevering der aangifte binnen de gemelde termijn en bij onvolledigheid of onnauwkeurigheid der aangifte zijn zij, die tot het inleveren verplicht zijn, hoofdelijk aansprakelijk voor de belasting, die terzake van de hiervoor bedoelde zaken of waarden verschuldigd zal zijn.

Zij verbeuren bovendien een boete, gelijkstaande met het bedrag van de verschuldigde belasting, doch van ten minste honderd gulden.

De vordering van belasting waartoe dit artikel aanleiding geeft, wordt ingesteld op de wijze, bepaald bij artikel 42.

Artikel 38

Het aanvaarden ener nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving of het voorbehouden recht van beraad ontheft niet van de verplichting tot het doen van aangifte, op de wijze en binnen de termijn, bij deze verordening voorgeschreven.

De vervulling der verplichtingen, uit deze verordening voortvloeiende, wordt niet beschouwd als een daad van aanvaarding.

De aangifte, gedaan door de erfgenaam of legataris, die vervolgens verwerpt, vervalt.

De kosten van vervolging tegen erfgenamen of legatarissen, ingesteld vóórdat zij verwierpen, blijven te hunnen laste, indien de vervolging alleen uit hoofde van de verwerping is gestaakt.

Artikel 39

[vervallen]

Artikel 40

In iedere aangifte wordt een woonplaats gekozen op het eiland waar de aangifte wordt gedaan of,

  • a.

    wanneer het betreft een aangifte in de successiebelasting, op het eiland waar de overledene zijn laatste woonplaats had of de schenker ten tijde van de schenking zijn woonplaats had;

  • b.

    wanneer het betreft een aangifte in de overgangsbelasting op het eiland waar de onroerende zaken gelegen of gevestigd zijn.

Zij geldt voor alle rechtsvorderingen en vervolgingen, krachtens deze verordening in te stellen tegen de erfgenamen, legatarissen en andere verkrijgers, of tegen degenen die tot de vervulling der aan deze opgelegde verplichtingen gehouden zijn.

Zij, die voor de successiebelasting geen aangifte gedaan of geen woonplaats gekozen hebben, worden geacht hun woonplaats te hebben ter laatste woonplaats van de overledene of van de schenker ten tijde der schenking, gedurende één jaar na het overlijden of de schenking; na die tijd ten parket van de Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de Rechter in Eerste Aanleg ter zittingsplaats waar de overledene zijn laatste woonplaats, of de schenker tijdens de schenking zijn woonplaats had.

Zij, die voor de overgangsbelasting geen aangifte gedaan of geen woonplaats gekozen hebben, worden geacht hun woonplaats te hebben ten parket gemeld op het eiland, waar de onroerende zaken gelegen of gevestigd zijn.

Van alle exploiten, gedaan aan personen, die hetzelfde domicilie hebben, wordt slechts één kopij gelaten.

Artikel 41

De Inspecteur stelt de termijn voor het doen van aangifte ter zake van verkrijgingen door overlijden zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan zes maanden na de dag van overlijden.

De Inspecteur kan in bijzondere gevallen op verzoek de termijn van aangifte verlengen.

Indien zwangerschap oorzaak is, dat onzekerheid bestaat omtrent de persoon van de erfgenaam of legataris of de heffing der belasting, gaat de termijn in van de dag der bevalling of, indien de vrouw vroeger mocht overlijden, van de dag van haar overlijden

of, indien geen van beiden op de driehonderdenzesde dag na de dood van de erflater mocht hebben plaats gehad, alsdan van de eerste daarop volgende dag.

Ingeval de nalatenschap volgens de wet als onbeheerd wordt beschouwd of indien tengevolge van de vervulling van een voorwaarde, van verwerping of van de bij artikel 2 no. 2 bedoelde afstand geërfd of verkregen wordt, gaat de termijn in van de dag van de benoeming van de curator, van de vervulling van de voorwaarde, van de verwerping of van de afstand.

De Inspecteur stelt de termijn voor het doen van aangifte ter zake van verkrijgingen anders dan door overlijden zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan drie maanden na de dag van de rechtshandeling waaruit de vermogensvermeerdering voortvloeit en in geval van artikel 14, tweede lid, drie maanden na de dagtekening van de akte waarbij de stichting in het leven is geroepen.

Artikel 42

[vervallen]

Artikel 43

[vervallen]

Artikel 44

[vervallen]

Artikel 45

[vervallen]

Artikel 46

[vervallen]

Artikel 47

[vervallen]

Artikel 48

[vervallen]

Artikel 49

[vervallen]

Artikel 50

[vervallen]

Artikel 51

[vervallen]

Artikel 52

[vervallen]

Artikel 53

[vervallen]

Artikel 54

[vervallen]

Artikel 55

[vervallen]

HOOFDSTUK IV Bedrag der belasting

Artikel 56

Van de successiebelasting is vrijgesteld:

  • 1e.

    hetgeen door het land of de eilandgebieden wordt verkregen;

  • 2e.

    elke schenking of making uitsluitend ten behoeve van de oorlogvoering door het Koninkrijk of ten behoeve van de nodigen wederopbouw of de leniging van de nood tengevolge daarvan;

  • 3e.

    al wat in vruchtgebruik of bij wijze van periodieke uitkering wordt verkregen, zo de verkrijger of ander persoon van wiens leven het genot afhangt sterft, voordat des verkrijgers genot zes maanden heeft geduurd.

    Ingeval van later overlijden wordt vrijstelling verleend voor dat gedeelte van de belasting, hetwelk het voordeel door de verkrijger, blijkens daarvan overgelegde bewijzen genoten, te boven gaat;

  • 4e.

    de waarde der onroerende zaken en de rechten waaraan deze zijn onderworpen, waarover in Nederland de belasting op de overgang bij overlijden wordt bewezen te zijn betaald geworden, doch alleen voor zover die in het actief voorkomende waarde, naar evenredigheid, in het zuiver saldo is begrepen.

    Ingeval het onder no. 3 bedoelde overlijden plaats heeft of de onder dat nummer en onder no. 4 bedoelde bewijzen geleverd worden na de betaling van de belasting, geschiedt teruggave, wanneer deze wordt gevraagd binnen de termijn, voor de verjaring bepaald;

  • 5e.

    schenkingen van roerende zaken tot persoonlijk gebruik van de begiftigde, mits tot geen hogere waarde dan f. 500,-- aan bloedverwanten in de rechte neerdalende lijn en dan f. 100,-- in alle andere gevallen.

  • 6e.

    hetgeen wordt verkregen door een binnen de Nederlandse Antillen gevestigde kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling;

  • 7e.

    hetgeen wordt verkregen van een in het vorige onderdeel bedoelde instelling voor zover betreft uitkeringen door die rechtspersoon gedaan op grond van haar reglement of stichtingsbrief;

  • 8e.

    hetgeen wordt verkregen van een particulier fonds.

Van de overgangsbelasting is vrijgesteld hetgeen door het land of de eilandgebieden wordt verkregen.

Artikel 57

[vervallen]

Artikel 58

De successiebelasting wordt geheven naar de bloedverwantschap of betrekking van huwelijk tussen de verkrijger en degene, van wie of door wiens vrijgevigheid is verkregen, of volgens deze verordening geacht wordt te zijn verkregen.

Voor de toepassing van deze verordening is in de gevallen van artikel 2, nos. 1 en 2 degene, van wie wordt verkregen, de overleden echtgenoot.

Artikel 59

Bij verkrijging, anders dan als erfgenaam ab intestato, wordt, indien tussen de verkrijger en degene, van wie of door wiens vrijgevigheid verkregen wordt, de betrekking van huwelijk en tevens die van bloedverwantschap of wel meer dan een betrekking van bloedverwantschap bestaat, het voor de belastingschuldige gunstigste tarief toegepast.

Artikel 60

Voor de berekening van de successiebelasting wordt het bedrag van de vermogensvermeerdering, dat tot grondslag van de heffing moet strekken, vooraf verminderd:

  • 1°.

    indien verkregen als erfgenaam of legataris:

    • a.

      voor bloedverwanten in de rechte neerdalende lijn met f. 4000,--;

    • b.

      voor de overblijvende echtgenoot met f. 12 000,--;

    • c.

      in alle andere gevallen met f. 400,--.

  • 2°.

    indien verkregen bij wijze van schenking:

    • a.

      voor bloedverwanten in de rechte neerdalende lijn met f. 1000,--;

    • b.

      in alle andere gevallen met f. 400,--, met dien verstande, dat bij opvolgende schenkingen, door en aan dezelfde persoon gedaan, op de tweede en volgende schenkingen deze vermindering slechts wordt toegepast, voor zover dit niet reeds bij vroegere schenkingen is geschied.

      Het bedrag wordt verder naar beneden afgerond tot een veelvoud van tien gulden.

      Bij de berekening van het belastingbedrag wordt een halve cent of minder niet, meer dan een halve cent voor een cent gerekend.

Artikel 61
  • 1. De successiebelasting wordt geheven naar een tarief volgens de volgende tabel:

     Wanneer de vermogensvermeerdering bedraagt:
    Bij verkrijging als:f. 2.000,--of mindervolgendef. 2.000,--volgendef. 4.000,--volgendef.8.000,--volgendef.16.000,--volgendef. 32.000,--volgendef. 64.000,--volgende f. 128.000,--volgende f. 256.000,--volgendef. 512.000,--Over het meerdere
     %%%%%%%%%%%
    bloedverwant in de rechte neerdalende lijn of de overblijvende echtgenoot22.42.83.23.644.44.85.25.66
    bloedverwant in de rechte opgaande lijn33.64.24.85.466.67.27.88.49
    broeder of zuster44.85.66.47.288.89.610.411.212
    broeders- of zusterskind of kleinkind67.28.49.610.81213.214.415.616.818
    in alle andere gevallen89.611.212.814.41617.619.220.822.424

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt bij een verkrijging door een particulier fonds de belasting geheven naar een tarief van 25%.

Artikel 62

Indien in het geval van verwerping, hetzij door de verkrijger, hetzij door diens rechtverkregenhebbenden, of van afstand als bij artikel 2 no. 2 bedoeld, minder successiebelasting zou schuldig zijn dan zonder verwerping of afstand, wordt wegens de verkrijging het belastingbedrag geheven, dat verschuldigd zou geweest zijn, indien generlei verwerping of geen afstand had plaats gehad.

Artikel 63

Gewettigde kinderen worden, voor de toepassing van deze verordening, beschouwd als uit het huwelijk te zijn geboren.

Wettelijk erkende natuurlijke kinderen worden met wettige gelijkgesteld, mits de bewijzen van de erkenning bij de aangifte worden overgelegd.

Artikel 64

Wanneer bij een aangifte door de aangever wordt verklaard, dat er onzekerheid bestaat omtrent de bloedverwantschap of omtrent de persoon, die erft of verkrijgt, wordt naar de onderscheidingen van de in artikel 61 voorkomende tabel het hoogste percentage, dat in verband met de betrekkingen van huwelijk of bloedverwantschap schuldig zou kunnen zijn, geheven; behoudens teruggave van hetgeen naderhand blijkt te veel betaald te zijn, zo deze teruggave wordt gevraagd binnen de termijn voor de verjaring bepaald, of, ingeval van rechtsgedingen over de erfenis of de verkrijging, binnen een jaar na het eindvonnis.

Artikel 65

De overgangsbelasting bedraagt acht ten honderd.

HOOFDSTUK V Belastingschuld, aansprakelijkheid, betaling, teruggave en verjaring.

Artikel 66

De successie- en overgangsbelastingen zijn verschuldigd door iedere verkrijger voor hetgeen door hem wordt verkregen, voor zover daaromtrent geen andere bepalingen bij testament of overeenkomst zijn gemaakt.

Artikel 67

Wanneer goederen niet zijnde registergoederen, inschrijvingen op de Grootboeken der Nationale Schuld uitgezonderd, als erfgenaam of legataris van een ingezetene van de Nederlandse Antillen onder de last van vruchtgebruik worden verkregen en de vruchtgebruiker door de insteller is ontheven van het stellen van zekerheid, is hij, die die goederen heeft geërfd of verkregen, niettemin bevoegd om na de betaling van de wegens deze verkrijging verschuldigde successiebelasting te vorderen, dat de vruchtgebruiker binnen een maand ten zijnen behoeve voldoende zekerheid stelle als bij artikel 206 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoeld, ten belope van het bedrag van de betaalde belasting; tenzij de vruchtgebruiker dit bedrag binnen een maand na de aangifte van de verkrijging tegen hoogstens vier ten honderd’s jaars heeft voorgeschoten met opeisbaarheid bij het einde van het vruchtgebruik.

De belasting van gelegateerde periodieke uitkeringen wordt voorgeschoten door hem, die met de uitkering is belast en bij iedere termijn van betaling, naar evenredigheid van het getal, waarmee de uitkering overeenkomstig artikel 23, letter d is vermenigvuldigd, gekort, met bijrekening van een interest van vier ten honderd, alles tenzij andere beschikkingen zijn gemaakt.

Artikel 68

Voor de betaling der successiebelasting zijn tegenover het land aansprakelijk:

  • 1e.

    elke erfgenaam, legataris of andere verkrijger voor de belasting wegens zijn verkrijging verschuldigd en elke erfgenaam tevens ten belope [van] zijn verkrijging voor de belasting hij het overlijden door de mede-erfgenamen en legatarissen verschuldigd.

    De aansprakelijkheid van legatarissen en andere verkrijgers is hoofdelijk voor hetgeen door hen gezamenlijk wordt verkregen.

  • 2e.

    de erfgenamen hoofdelijk:

    • a.

      voor de belasting, bij het overlijden van de erflater verschuldigd door de erfgenamen en legatarissen, die niet hun woonplaats in de Nederlandse Antillen hebben. Zij hebben op de door laatstgenoemden verkregen zaken voorrecht, onmiddellijk rang nemen na ’s lands kas, bij artikel 75 bepaald en op de voet van dat artikel;

    • b.

      voor de belasting, bij het overlijden verschuldigd in de gevallen bedoeld bij artikel 64.

Ingeval van schenking is tegenover het land de schenker met de bevoordeelde hoofdelijk voor de betaling der successiebelasting aansprakelijk.

Artikel 69

Voor de betaling van de overgangsbelasting zijn tegenover het land aansprakelijk de verkrijgers, elk voor de belasting wegens zijn verkrijging verschuldigd en, bij gezamenlijke verkrijging, alle verkrijgers hoofdelijk.

Artikel 70

In het geval bedoeld bij artikel 14, tweede lid is de stichter voor de verschuldigde successie- of overgangsbelasting tegenover het land aansprakelijk.

Artikel 71

In alle niet uitdrukkelijk genoemde gevallen zijn tegenover het land de schuldenaren aansprakelijk en gezamenlijke legatarissen of andere gezamenlijke verkrijgers hoofdelijk.

Artikel 72

De aansprakelijkheid, bij de artikelen 68-71 bepaald, strekt zich uit tot de boeten van de belasting, met uitzondering van die wegens te late betaling door anderen verschuldigd.

Artikel 73

[vervallen]

Artikel 74

[vervallen]

Artikel 75

’s Lands kas heeft, te rekenen van elke aan successiebelasting onderworpen verkrijging, voor de successiebelasting en de boeten een voorrecht op alle verkregen goederen, onmiddellijk rang nemende na alle op dat ogenblik bestaande voorrechten, met uitzondering van die van de artikelen 287 en 288, onder a, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Dat voorrecht vervalt met twee jaren na de dag van de verkrijging, ten ware binnen die termijn vervolgingen mochten zijn aangevangen, en in dit laatste geval met twee jaren na de betekening van de laatste akte.

’s Lands kas heeft voor de overgangsbelasting en de boeten op dezelfde voet als bij het eerste lid bepaald, voorrecht op de zaken, voor welke overgang de belasting verschuldigd is.

Indien door de Inspecteur verlenging van de termijn van aangifte of door de Landsontvanger verlenging van de termijn van betaling is verleend, wordt de duur van het hier bepaalde voorrecht van rechtswege met de tijd van het uitstel verlengd.

Artikel 76

Het land is bevoegd om voor de successie- en overgangsbelastingen en de verhogingen conservatoir beslag te leggen.

Artikel 77

[vervallen]

Artikel 78

[vervallen]

Artikel 79
  • 1. Bij ministeriële beschikking met algemene werking kunnen nadere regels ter uitvoering van deze landsverordening worden vastgesteld, tenzij bij landsverordening anders is bepaald.

  • 2. Een ministeriële beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt in het Publicatieblad geplaatst.

Artikel 80

Behalve in de gevallen, bij deze verordening voorzien, kan de belasting noch verminderd, noch teruggegeven worden dan:

  • 1e.

    ingeval de verordening niet juist is toegepast;

  • 2e.

    indien en voor zover als het verkregene tengevolge van de vervulling van een aan de verkrijging verbonden voorwaarde, van verwerping, van vernietiging in rechte van

een testament of rechtshandeling, of van herroeping of tenietdoening van een schenking, door anderen wordt verkregen of tot anderen terugkeert.

Artikel 80a
  • 1. Teruggave ingevolge de bepalingen van deze landsverordening van te veel of ten onrechte betaalde belasting, boeten en interest vindt plaats op machtiging van de Inspecteur.

  • 2. Het verzoek tot teruggave moet, voor zover in deze landsverordening niet anders is bepaald, binnen één jaar, nadat de betaling van belasting heeft plaats gehad, zijn ingediend bij de Inspecteur.

Artikel 81
  • 1. In afwijking van het bepaalde in de Algemene landsverordening Landsbelastingen (P.B. 2001, no. 89) kan een navordering worden opgelegd, indien geen aangifte is gedaan, binnen vijf jaar na de inschrijving van de akte van overlijden in de registers van de burgerlijke stand in de Nederlandse Antillen of na de dag waarop stukken waaruit het overlijden, de rechtshandeling of het andere feit waardoor de belastingschuld is ontstaan, ter kennis zijn gekomen van de ambtenaar bij wie aangifte had moeten worden gedaan indien het overlijden, de rechtshandeling of het andere feit buiten de Nederlandse Antillen heeft plaats gehad.

  • 2. Het recht tot navordering vervalt vijftien jaar na het overlijden, de rechtshandeling of de feiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 81a

Tegen een beschikking genomen krachtens deze landsverordening, staat voor belanghebbende binnen zes weken na de dag waarop deze is gegeven, beroep open bij de Raad van Beroep voor belastingzaken.

HOOFDSTUK VI Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 82

[vervallen]

Artikel 83

De bepalingen van deze verordening zijn mede toepasselijk op de overgangen van goederen met vruchtgebruik of periodieke uitkeringen belast; op erfenissen of verkrijgingen tengevolge van de vervulling van een voorwaarde; op de verkrijging van vruchtgebruik en periodieke uitkeringen bij opvolging en op overgang van fideï-commis, onder deze verordening plaats hebbende, al mocht ook de oorspronkelijke insteller of erflater reeds vroeger overleden zijn.

Artikel 84

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam van ”Successiebelastingverordening 1908”.

Artikel 85

Deze verordening treedt in werking op een door de Gouverneur te bepalen dag.

Met dat tijdstip vervalt de verordening d.d. 28 juli 1881 (P.B. no. 28), zoals die is gewijzigd bij de verordening d.d. 31 maart 1903 (P.B. no. 57).

De tegenwoordige verordening is toepasselijk op alle daarbij bedoelde vermogensvermeerderingen, indien het overlijden of de rechtshandeling, waaruit de vermogensvermeerdering voortspruit, of de gebeurtenis, waardoor de verplichting tot aangifte ontstaat, op of na het tijdstip heeft plaats gehad.

Ten aanzien van nalatenschappen, vóór dat tijdstip opengevallen, blijven, behoudens de bepalingen van de artikelen 82 en 83, de vroegere wettelijke regelingen, waaronder de vererving of verkrijging plaats had, van kracht.