Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 21ste april 1997 houdende regels ter uitvoering van de Uitvoeringlandsverordening verdrag chemische wapens (Uitvoeringslandsbesluit verdrag chemische wapens)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 21ste april 1997 houdende regels ter uitvoering van de Uitvoeringlandsverordening verdrag chemische wapens (Uitvoeringslandsbesluit verdrag chemische wapens)
CiteertitelUitvoeringslandsbesluit verdrag chemische wapens
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Uitvoeringslandsverordening verdrag chemische wapens, artikelen 4, 5, eerste en tweede lid, 6 en 8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-02-2003art. 8, 9, 10

18-12-2003

P.B. 2003, no. 8

onbekend
28-04-1997Nieuwe regeling

21-04-1997

P.B. 1997, no. 141

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 21ste april 1997 houdende regels ter uitvoering van de Uitvoeringlandsverordening verdrag chemische wapens (Uitvoeringslandsbesluit verdrag chemische wapens)

Hoofdstuk 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

In dit landsbesluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

landsverordening: de Uitvoeringslandsverordening verdrag chemische wapens;

CAS-registratienummer: registratienummer van de Chemical Abstracts Service (CAS), genoemd in het verdrag;

Lijst 1, Lijst 2 en Lijst 3: de lijsten 1, 2 en 3, opgenomen in onderdeel B van de Bijlage inzake stoffen bij het

verdrag;

onderscheiden organische stof: elke chemische verbinding van het element koolstof, met uitzondering van zijn oxiden, sulfiden en metaalcarbonaten, te onderscheiden door middel van de chemische naam, de structuurformule, indien bekend, en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

produktiecapaciteit: de hoeveelheid van een stof die per jaar zou kunnen worden geproduceerd met behulp van het technologische proces dat wordt gebruikt of, indien het proces nog niet operationeel is, gebruikt zal worden in de desbetreffende inrichting;

ton: een metrieke ton, zijnde 1.000 kg.

Hoofdstuk 2 AANWIJZING VAN TE VERSTREKKEN GEGEVENS

Artikel 2
  • 1.

    Degene die een inrichting in bedrijf neemt waarop artikel 3, tweede of derde lid, van de landsverordening van toepassing is verstrekt tenminste zeven maanden voor de produktie aanvangt aan de minister de volgende gegevens:

    • a.

      het adres en kadastrale aanduiding van de inrichting;

    • b.

      een technische beschrijving van de inrichting, met inbegrip van een inventarislijst van de apparatuur en gedetailleerde schema's.

  • 2.

    Van voorgenomen veranderingen ten opzichte van de in het eerste lid bedoelde opgave wordt tenminste zeven maanden voordat de veranderingen zullen plaatsvinden aan de minister mededeling gedaan.

  • 3.

    Degene die een inrichting in bedrijf houdt waarop artikel 3, tweede of derde lid, van de landsverordening van toepassing is verstrekt jaarlijks voor 1 maart aan de minister de volgende gegevens over het afgelopen kalenderjaar:

    • a.

      een aanduiding van de aard van de inrichting;

    • b.

      van elke stof van Lijst 1 die in de inrichting is geproduceerd, verkregen, verbruikt of opgeslagen:

1° de chemische benaming, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

2° de toegepaste methoden en geproduceerde hoeveelheden;

3° de benaming en de hoeveelheid van de precursoren, genoemd in Lijst 1, 2 of 3, die voor de produktie van stoffen van Lijst 1 zijn gebruikt;

4° de hoeveelheid die in de inrichting is verbruikt en de doeleinden van het verbruik;

5° de hoeveelheid die is ontvangen van of overgebracht naar andere inrichtingen binnen de Nederlandse Antillen, waarbij voor elke zending de hoeveelheid, de ontvanger en de doeleinden afzonderlijk worden vermeld;

6° de grootste hoeveelheid die op enig tijdstip gedurende het jaar was opgeslagen;

7° de hoeveelheid die aan het einde van het jaar was opgeslagen;

    • c.

      informatie over veranderingen in de inrichting gedurende het jaar ten opzichte van eerder verstrekte gedetailleerde technische beschrijvingen van de inrichting, met inbegrip van inventarislijsten van apparatuur en gedetailleerde schema's.

  • 4.

    Voorts verstrekt degene die een inrichting in bedrijf houdt waarop artikel 3, tweede of derde lid, van de landsverordening van toepassing is jaarlijks voor 1 september aan de minister de volgende gegevens over voorgenomen activiteiten en de verwachte produktie in de inrichting in het komende kalenderjaar:

    • a.

      een aanduiding van de aard van de inrichting;

    • b.

      van elke stof van Lijst 1 die naar verwachting in de inrichting zal worden geproduceerd, verbruikt of opgeslagen:

1° de chemische benaming, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

2° de hoeveelheid die naar verwachting zal worden geproduceerd en de doeleinden van de produktie;

    • c.

      informatie over verwachte veranderingen in de inrichting gedurende het jaar ten opzichte van eerder verstrekte gedetailleerde technische beschrijvingen van de inrichting, met inbegrip van inventarislijsten van apparatuur en gedetailleerde schema's.

  • 5.

    Het tweede en derde lid gelden niet, indien de betrokken, in artikel 3, tweede lid, bedoelde inrichting een ziekenhuis betreft.

Artikel 3
  • 1.

    Degene aan wie een ontheffing als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel a, van de landsverordening is verleend verstrekt tenminste zeven maanden voor de ingebruikneming van de betrokken inrichting aan de minister de volgende gegevens:

    • a.

      het adres en kadastrale aanduiding van de inrichting;

    • b.

      een technische beschrijving van de inrichting, waarbij de inrichting die stoffen van Lijst 1 produceert in het bijzonder wordt aangeduid.

  • 2.

    Van voorgenomen veranderingen ten opzichte van de in het eerste lid bedoelde opgave wordt tenminste zeven maanden voordat de veranderingen zullen plaatsvinden aan de minister mededeling gedaan.

  • 3.

    Degene aan wie een ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend verstrekt jaarlijks voor 1 maart aan de minister de volgende gegevens over het afgelopen jaar:

    • a.

      een aanduiding van de aard van de inrichting;

    • b.

      van elke stof van Lijst 1 de volgende informatie:

1° de chemische benaming, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

2° de geproduceerde hoeveelheid en, in geval van produktie voor beschermingsdoeleinden, de toegepaste methoden;

3° de benaming en de hoeveelheid van de precursoren, genoemd in de lijsten 1, 2, en 3 die voor de produktie van stoffen van Lijst 1 zijn gebruikt;

4° de hoeveelheid die in de inrichting is verbruikt en de doeleinden van het verbruik;

5° de hoeveelheid die is overgedragen aan andere inrichtingen binnen de Nederlandse Antillen, waarbij voor elke overdracht de hoeveelheid, de ontvanger en de doeleinden afzonderlijk worden vermeld;

6° de grootste hoeveelheid die op enig tijdstip gedurende het jaar was opgeslagen;

7° de hoeveelheid die aan het einde van het jaar was opgeslagen;

    • c.

      informatie over veranderingen in de inrichting of de desbetreffende delen daarvan gedurende het jaar ten opzichte van eerder verstrekte gedetailleerde technische beschrijvingen van de inrichting.

  • 4.

    Voorts verstrekt degene aan wie een ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend jaarlijks voor 1 september aan de minister de volgende gegevens over voorgenomen activiteiten en de verwachte produktie in de inrichting in het komende kalenderjaar:

    • a.

      een aanduiding van de aard van de inrichting;

    • b.

      van elke stof van Lijst 1 die naar verwachting in de inrichting zal worden geproduceerd, verbruikt of opgeslagen:

1° de chemische benaming, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

2° de hoeveelheid die naar verwachting zal worden geproduceerd, de tijdvakken waarin de produktie naar verwachting zal plaatsvinden en de doeleinden van de produktie;

    • c.

      informatie over verwachte veranderingen in de inrichting gedurende het jaar ten opzichte van eerder verstrekte gedetailleerde technische beschrijvingen van de inrichting.

Artikel 4
  • 1. Degene aan wie een ontheffing als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b, van de landsverordening is verleend stelt de minister van iedere voorgenomen overdracht van stoffen van Lijst 1 tenminste acht weken voor de overdracht in kennis.

  • 2. Voorts verstrekt degene aan wie een ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend jaarlijks voor 1 maart aan de minister een opgave van de verrichte overdrachten van stoffen van Lijst 1 gedurende het voorafgaande kalenderjaar. Van elke overgedragen stof worden daarbij vermeld:

    • a.

      de chemische benaming, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien bekend;

    • b.

      de hoeveelheid die is verkregen uit of overgedragen naar een andere staat die partij is bij het verdrag, waarbij per overdracht de hoeveelheid, de ontvanger en het doel worden vermeld.

Artikel 5
  • 1.

    Degene die een inrichting als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de landsverordening in bedrijf houdt waarin in een van de drie voorafgaande kalenderjaren of in het komende kalenderjaar naar verwachting meer wordt geproduceerd, verwerkt of verbruikt dan:

    • a.

      1 kg van een stof die in Lijst 2, deel A, met een “ * ” is aangeduid;

    • b.

      100 kg van een andere in Lijst 2, deel A, vermelde stof; of

    • c.

      1 ton van een in Lijst 2, deel B, vermelde stof,

verstrekt aan de minister met betrekking tot de desbetreffende activiteiten in het verleden jaarlijks voor 1 maart, respectievelijk met betrekking tot verwachte activiteiten jaarlijks voor 1 september de gegevens overeenkomstig het tweede lid. Elke activiteit die extra wordt verwacht na het verstrekken van de jaaropgave dient uiterlijk twee weken voordat die activiteit begint te worden opgegeven.

  • 2.

    Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid in bedrijf houdt, verstrekt voor de in dat lid genoemde data de volgende gegevens:

    • a.

      de naam van het fabriekscomplex en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het in bedrijf houdt;

    • b.

      het adres en de kadastrale aanduiding van het fabriekscomplex;

    • c.

      het aantal fabrieken binnen het fabriekscomplex waar stoffen van Lijst 2 worden geproduceerd;

    • d.

      van elke fabriek binnen het fabriekscomplex die grotere hoeveelheden dan de hoeveelheden genoemd in het eerste lid produceert:

1° de naam van de fabriek en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die deze in bedrijf houdt;

2° de exacte ligging binnen het complex, onder vermelding van het eventuele nummer van het gebouw of bouwwerk;

3° de voornaamste activiteiten die daarin worden verricht;

4° gegevens waaruit blijkt of de fabriek de opgegeven stoffen van Lijst 2 produceert, verwerkt of verbruikt;

5° gegevens waaruit blijkt of de fabriek speciaal bedoeld is voor die activiteiten of voor verscheidene doeleinden geschikt is;

6° gegevens waaruit blijkt of de fabriek andere activiteiten verricht met betrekking tot de opgegeven stoffen van Lijst 2, en zo ja, welke;

7° de produktiecapaciteit van de betrokken fabriek of fabrieken voor elke opgegeven stof van Lijst 2.

  • 3.

    Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid in bedrijf houdt verschaft voorts voor elk fabriekscomplex met betrekking tot elke stof van Lijst 2 boven de in dat lid aangegeven hoeveelheid de volgende gegevens:

    • a.

      de chemische benaming, de door de inrichting gehanteerde gangbare benaming of handelsnaam, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

    • b.

      bij de jaarlijkse kennisgeving, bedoeld in het eerste lid betreffende activiteiten in het verleden: de totale hoeveelheid stoffen van Lijst 2, geproduceerd, verwerkt, verbruikt, ingevoerd of uitgevoerd in het voorafgaande kalenderjaar;

    • c.

      bij de jaarlijkse opgave betreffende verwachte activiteiten: de verwachte totale hoeveelheid door het fabriekscomplex te produceren, te verwerken of te verbruiken stoffen van Lijst 2, daaronder begrepen de verwachte tijdvakken waarin deze handelingen zullen plaatsvinden;

    • d.

      de doeleinden waarvoor de produktie, bewerking, verwerking of het verbruik van de stoffen van Lijst 2 heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden, onderverdeeld naar:

1° bewerking, verwerking en verbruik ter plaatse, onder vermelding van de soorten produkten;

2° verkoop of overdracht binnen het grondgebied van de Nederlandse Antillen, onder vermelding of de stoffen of vervaardigde produkten bestemd zijn voor industrie, handel of anderszins en, indien mogelijk, onder vermelding van de soorten eindprodukten;

3° rechtstreekse uitvoer, onder vermelding van het betrokken land van uitvoer;

4° andere doeleinden, onder vermelding van deze andere doeleinden;

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot mengsels met een laag gehalte aan stoffen van Lijst 2.

Artikel 6
  • 1.

    Degene die een inrichting als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de landsverordening in bedrijf houdt waarin in een van de drie voorafgaande kalenderjaren of in het komende kalenderjaar naar verwachting meer wordt geproduceerd dan 30 ton van een stof van Lijst 3, verstrekt aan de minister met betrekking tot de desbetreffende activiteiten in het verleden jaarlijks voor 1 maart, respectievelijk met betrekking tot verwachte activiteiten jaarlijks voor 1 september de gegevens overeenkomstig het tweede lid. Elke activiteit die extra wordt verwacht na het verstrekken van de jaaropgave dient uiterlijk twee weken voordat die activiteit begint te worden opgegeven.

  • 2.

    Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid in bedrijf houdt, verstrekt voor de in dat lid genoemde data de volgende gegevens:

    • a.

      de naam van het fabriekscomplex en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het complex in bedrijf houdt;

    • b.

      het adres en de kadastrale aanduiding van het fabriekscomplex;

    • c.

      het aantal fabrieken binnen het complex waar stoffen van Lijst 3 worden geproduceerd;

    • d.

      van elke fabriek die grotere hoeveelheden dan de hoeveelheden genoemd in het eerste lid produceert:

1° de naam van de fabriek en van de natuurlijke of rechtspersoon die deze in bedrijf houdt;

2° de exacte ligging van de fabriek binnen het complex, onder vermelding van het eventuele nummer van het gebouw of bouwwerk;

3° de voornaamste activiteiten die daarin worden verricht.

  • 3.

    Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid in bedrijf houdt verschaft voorts voor elk fabriekscomplex met betrekking tot elke stof van Lijst 3 boven de in dat lid aangegeven hoeveelheid de volgende gegevens:

    • a.

      de chemische benaming, de door de inrichting gehanteerde gangbare benaming of handelsnaam, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

    • b.

      bij de jaarlijkse kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, betreffende activiteiten in het verleden: de hoeveelheid, bij benadering, van de produktie van de stof van Lijst 3 in het voorafgaande kalenderjaar, of in geval van opgave van verwachte activiteiten, de verwachte produktie voor het volgende kalenderjaar, uitgedrukt in de volgende waarden: 30 tot 200 ton, 200 tot 1.000 ton, 1.000 tot 10.000 ton, 10.000 tot 100.000 ton en 100.000 ton of meer;

    • c.

      de doeleinden waarvoor de stof werd of zal worden geproduceerd;

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot mengsels met een laag gehalte aan stoffen van Lijst 3.

Artikel 7
  • 1.

    Degene die een inrichting als bedoeld in artikel 6 van de landsverordening in bedrijf houdt, waarin in het voorafgaande kalenderjaar:

    • a.

      meer dan 200 ton door middel van synthese verkregen, niet in Lijst 1, of Lijst 2 of Lijst 3 opgenomen onderscheiden organische stoffen, of

    • b.

      meer dan 30 ton door middel van synthese verkregen, niet in Lijst 1, Lijst 2 of Lijst 3 opgenomen onderscheiden organische stoffen, die tevens de chemische elementen fosfor, zwavel of fluor bevatten,

is geproduceerd, verstrekt aan de minister jaarlijks voor 1 maart de volgende gegevens:

1° de naam van het fabriekscomplex en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het fabriekscomplex in bedrijf houdt;

2° het adres en de kadastrale aanduiding van het fabriekscomplex;

3° de voornaamste activiteiten die daarin worden verricht;

4° het aantal, bij benadering, van de fabrieken binnen het fabriekscomplex, dat de stoffen, bedoeld in de onderdelen a en b, produceert;

5° in geval van een inrichting als bedoeld in onderdeel a: de totale hoeveelheid, bij benadering, van de produktie in het voorafgaande kalenderjaar van niet opgegeven onderscheiden organische stoffen, uitgedrukt in de volgende waarden: tot 1.000 ton, 1.000 tot 10.000 ton en 10.000 ton of meer;

6° in geval van een inrichting als bedoeld in onderdeel b: het aantal fabrieken binnen het fabriekscomplex dat de onderscheiden organische stoffen heeft geproduceerd die de chemische elementen fosfor, zwavel of fluor bevatten, en de hoeveelheid, bij benadering, van deze stoffen die in het voorafgaande kalenderjaar in die fabrieken zijn geproduceerd, uitgedrukt in de volgende waarden: tot 200 ton, 200 tot 1.000 ton, 1.000 tot 10.000 ton en 10.000 ton of meer.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op inrichtingen die uitsluitend explosieven of koolwaterstoffen heeft geproduceerd.

Artikel 8

De ingevolge dit Hoofdstuk en Hoofdstuk 4 aan de minister te verstrekken gegevens worden ingediend bij de Inspectie voor de Volksgezondheid

Hoofdstuk 3 ONTHEFFINGEN

Artikel 9
  • 1. Een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de landsverordening is gericht tot de minister en wordt ten minste zeven maanden voor de aanvang van de voorgenomen handeling ingediend bij de Inspectie voor de Volksgezondheid

  • 2. De aanvraag om een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt ondertekend en bevat de volgende gegevens:

    • a.

      naam en adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      het adres en de kadastrale aanduiding van de inrichting waarvoor de ontheffing wordt aangevraagd;

    • d.

      een technische beschrijving van de inrichting.

  • 3. De Inspectie voor de Volksgezondheid doet de aanvraag, vergezeld van zijn advies, zo spoedig mogelijk toekomen aan de minister.

  • 4. Ter beoordeling van de aanvraag is de aanvrager verplicht alle door of namens de minister verlangde inlichtingen te verstrekken.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 10
  • 1. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit landsbesluit een inrichting als bedoeld in artikel 3, tweede of derde lid, van de landsverordening, in bedrijf houdt, verstrekt binnen twee weken na dat tijdstip aan de minister de volgende gegevens:

    • a.

      het adres en de kadastrale aanduiding van de inrichting;

    • b.

      een technische beschrijving van de inrichting, met inbegrip van een inventarislijst van de apparatuur.

  • 2. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit landsbesluit handelingen verricht waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel a, van de landsverordening is vereist dient binnen twee weken na dat tijdstip een aan de minister gerichte aanvraag om ontheffing in bij de Inspectie voor de Volksgezondheid. De artikelen 3 en 9, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit landsbesluit handelingen verricht waarvoor een ontheffing, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b, van de landsverordening is vereist, dient binnen twee weken na dat tijdstip een aan de minister gerichte aanvraag om ontheffing in bij de Inspectie voor de Volksgezondheid. De artikelen 4 en 9, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De artikelen 3 en 4 gelden niet zolang niet op de aanvraag om een ontheffing als in het tweede of derde lid bedoeld is beslist.

Artikel 11

Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit landsbesluit een inrichting als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de landsverordening, in bedrijf houdt of heeft gehouden in de in dat artikel genoemde periode, waar stoffen van Lijst 2 of Lijst 3 zijn geproduceerd met het oog op de ontwikkeling van chemische wapens, verstrekt binnen twee weken na de inwerkingtreding van dit landsbesluit de volgende gegevens:

  • a.

    de naam van het fabriekscomplex en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het complex in bedrijf houdt of heeft gehouden;

  • b.

    het adres en de kadastrale aanduiding van het fabriekscomplex;

  • c.

    van elke fabriek binnen het fabriekscomplex waar stoffen van lijst 2 of Lijst 3 werden geproduceerd met het oog op de ontwikkeling van chemische wapens:

1° de naam van de fabriek en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de fabriek in bedrijf houdt of heeft gehouden;

2° de exacte ligging binnen het fabriekscomplex waartoe de fabriek behoort, onder vermelding van het eventuele nummer van het gebouw of bouwwerk;

3° de voornaamste activiteiten die daarin werden verricht;

4° gegevens waaruit blijkt of de fabriek stoffen van Lijst 2 heeft geproduceerd, verwerkt of verbruikt;

5° gegevens waaruit blijkt of de fabriek speciaal bedoeld was voor die activiteiten of voor verscheidene doeleinden geschikt was;

6° gegevens over eventuele andere activiteiten die werden verricht met betrekking tot stoffen van Lijst 2;

  • d.

    van elke stof van Lijst 2 of Lijst 3 die werd geproduceerd met het oog op de ontwikkeling van chemische wapens:

1° de chemische benaming, of de door de inrichting gehanteerde gangbare benaming of handelsnaam, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

2° de data waarop de stof werd geproduceerd en de geproduceerde hoeveelheid;

3° de plaats waar de stof is afgeleverd en de aard van het geproduceerde eindprodukt, indien bekend.

Artikel 12
  • 1.

    Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit landsbesluit een inrichting als bedoeld in artikel 6 van de landsverordening in bedrijf houdt, waarin in het aan dat tijdstip voorafgaande kalenderjaar:

    • a.

      meer dan 200 ton door middel van synthese verkregen, niet in Lijst 1, Lijst 2 of Lijst 3 opgenomen, onderscheiden organische stoffen, of

    • b.

      meer dan 30 ton door middel van synthese verkregen, niet in Lijst 1, Lijst 2 of Lijst 3 opgenomen onderscheiden organische stoffen, die tevens de chemische elementen fosfor, zwavel of fluor bevatten,

is geproduceerd, verstrekt binnen twee weken na dat tijdstip van inwerkingtreding de volgende gegevens:

1° de naam van het fabriekscomplex en de naam en de naam van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die het in bedrijf houdt;

2° het adres en de kadastrale aanduiding van het fabriekscomplex;

3° de voornaamste activiteiten die daarin worden verricht;

4° het aantal, bij benadering, van de fabrieken binnen het complex die de stoffen, genoemd in de onderdelen a en b, produceren;

5° in geval van een inrichting als bedoeld in onderdeel a: de totale hoeveelheid, bij benadering, van de produktie in het voorafgaande kalenderjaar van niet opgegeven onderscheiden organische stoffen, uitgedrukt in de volgende waarden: tot 1.000 ton, 1.000 tot 10.000 ton en 10.000 ton of meer;

6° in geval van een inrichting als bedoeld in onderdeel b: het aantal fabrieken binnen het fabriekscomplex dat de onderscheiden organische stoffen heeft geproduceerd die de chemische elementen fosfor, zwavel of fluor bevatten, en de hoeveelheid, bij benadering, van deze stoffen die in het voorafgaande kalenderjaar in die fabrieken zijn geproduceerd, uitgedrukt in de volgende waarden: tot 200 ton, 200 tot 1.000 ton, 1.000 tot 10.000 ton en 10.000 ton of meer.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op inrichtingen die uitsluitend explosieven of koolwaterstoffen heeft geproduceerd.

Artikel 13

Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Uitvoeringslandsverordening verdrag chemische wapens.

Artikel 14

Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringslandsbesluit verdrag chemische wapens.

NOTA VAN TOELICHTING

behorende bij Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 21ste april 1997 houdende regels ter uitvoering van de Uitvoeringlandsverordening verdrag chemische wapens (Uitvoeringslandsbesluit verdrag chemische wapens). (P.B. 1997, no. 141)

Algemeen

Het Uitvoeringslandsbesluit verdrag chemische wapens voorziet in het stellen van administratieve regels met betrekking tot de stoffen ten aanzien waarvan beperkende maatregelen zijn neergelegd in de Uitvoeringslandsverordening verdrag chemische wapens.

Deze beide regelingen strekken tot nationale uitvoering van het op 13 januari 1993 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, met bijlagen (Trb. 1993, 162), hierna verder te noemen: het verdrag.

Een belangrijk deel van de verdragsbepalingen, zoals die betreffende de vernietiging van chemische wapens en van inrichtingen voor de vervaardiging van deze wapens, behoeft in de Nederlandse Antillen geen uitvoering, reeds omdat de Nederlandse Antillen over chemische wapens noch over inrichtingen voor de vervaardiging daarvan beschikt.

Het overige deel van de verdragsbepalingen, dat zich naast strafbaarstelling van bepaalde ingevolge het verdrag verboden gedragingen, in het bijzonder richt op verificatie van onder het verdrag vallende, op zichzelf niet verboden, activiteiten, dient wel in de Nederlandse Antillen uitgevoerd te worden. Deze activiteiten vallen onder een stelsel van kennisgevingsverplichtingen voor de Nederlands-Antilliaanse chemische industrie en handel en diverse andere bedrijfstakken in uiteenlopende sectoren, alsmede voor onderzoeksinstellingen.

De Uitvoeringslandsverordening verdrag chemische wapens voorziet in de wettelijke basis voor het stellen van regels ter uitvoering van de verdragsbepalingen. Deze regels hebben betrekking op de kennisgevingsverplichtingen en de indieningstermijnen ter zake. De stoffen waarvoor deze verplichtingen gelden zijn vermeld in de Bijlage inzake stoffen bij het verdrag. De stoffenbijlage is onderverdeeld in een Lijst 1, een Lijst 2 en een Lijst 3. In de Nederlandse Antillen wordt uitsluitend op kleine schaal een aantal Lijst 1-stoffen gebruikt voor onderzoeksdoeleinden en voor farmaceutische of medische doeleinden in laboratoria en ziekenhuizen. De produktie hier te lande van stoffen van Lijst 2 en Lijst 3 beperkt zich slechts tot enkele van die stoffen. De handel in dit soort stoffen, met name van Lijst 3-stoffen, is uitgebreider. Naast de drie soorten lijststoffen onderscheidt het verdrag een vierde categorie van stoffen, de zogenaamde "onderscheiden organische stoffen". Dit zijn de door middel van synthese geproduceerde organische stoffen die niet in Lijst 1, 2 of 3 zijn opgenomen, en de door middel van synthese geproduceerde organische stoffen die niet in Lijst 1, 2 of 3 zijn opgenomen en tevens het element fosfor, zwavel of fluor bevatten.

De inwerkingtreding van dit landsbesluit is gekoppeld aan die van de Uitvoeringslandsverordening verdrag chemische wapens (zie artikel 13 van dit landsbesluit). In de inwerkingtreding van de landsverordening zal namelijk bij landsbesluit worden voorzien, zodra het verdrag voor de Nederlandse Antillen werking heeft.

II. Hoofdlijnen van het landsbesluit

De initiële en jaarlijkse kennisgevingsverplichtingen in het Uitvoeringslandsbesluit verdrag chemische wapens zijn gebaseerd op de verplichtingen, zoals neergelegd in de Afdelingen VI tot en met IX van de Verificatiebijlage bij het verdrag. De kennisgevingsverplichtingen hebben als beperkende maatregel voornamelijk tot doel er op toe te zien dat de in de stoffenbijlage opgenomen stoffen niet worden misbruikt voor de ontwikkeling van chemische wapens, doch uitsluitend gebruikt worden voor niet door het verdrag verboden activiteiten, zoals landbouw-, onderzoeks-, medische en farmaceutische doeleinden.

De kennisgevingsverplichtingen verschillen al naar gelang het onderdeel van de inrichting waarop deze van toepassing zijn. Een inrichting bestaat uit een of meer van de volgende onderdelen: fabriekscomplex, fabriek en eenheid. Volgens Afdeling I, onder 6a, van de Verificatiebijlage wordt onder een "fabriekscomplex" verstaan een op één plaats gevestigd geheel van een of meer fabrieken, met alle administratieve niveau's daartussen, dat onder één bedrijfsleiding valt, en dat gemeenschappelijke infrastructuren omvat, zoals:

  • -

    een administratie en andere kantoren;

  • -

    reparatie- en onderhoudswerkplaatsen;

  • -

    een medisch centrum;

  • -

    algemene voorzieningen;

  • -

    een centraal analytisch laboratorium;

  • -

    onderzoeks- en ontwikkelingslaboratoria;

  • -

    een centrale ruimte voor de zuivering van afvalwater en de behandeling van afval; en

  • -

    magazijnen.

Onderdeel van een fabriekscomplex is de "fabriek". Hieronder wordt blijkens Afdeling I, onder 6b, van de Verificatiebijlage bij het verdrag verstaan een relatief op zichzelf staand terrein, bouwwerk of gebouw dat een of meer eenheden met bijbehorende infrastructuur omvat, zoals:

  • -

    een kleine administratieve afdeling;

  • -

    ruimten voor de opslag/behandeling van grondstoffen en produkten;

  • -

    een ruimte voor de zuivering van afvalwater en de behandeling van afval;

  • -

    een controlelaboratorium/analytisch laboratorium;

  • -

    een afdeling voor E.H.B.O. en aanverwante medische diensten;

  • -

    registers met betrekking tot het vervoer naar, over en van het terrein van opgegeven chemische stoffen en de grondstoffen daarvoor of de daaruit gevormde chemische produkten, indien van toepassing.

Onder "eenheid (produktie-eenheid)" wordt ingevolge Afdeling I, onder 6c, van de Verificatiebijlage bij het verdrag verstaan de combinatie van de bestanddelen van de apparatuur, met inbegrip van vaten en vatopstelling, die nodig is voor de produktie, de bewerking of het verbruik van chemische stoffen.

Lijst 1-stoffen: kennisgevingsverplichtingen

Voor bestaande Lijst 1-inrichtingen geldt een aantal initiële, d.w.z. eenmalige kennisgevingsverplichtingen (artikel 10 Uitvoeringslandsbesluit). Ten eerste dient degene die een inrichting als bedoeld in artikel 3, tweede of derde lid, van de Uitvoeringslandsverordening in bedrijf houdt binnen twee weken na het tijdstip van inwerkingtreding van dit landsbesluit een aantal gegevens door te geven aan de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Voorts dienen degenen die op dat tijdstip handelingen verrichten waarvoor een ontheffing op basis van artikel 3, vierde lid, onderdelen a of b, van de Uitvoeringslandsverordening is vereist, binnen twee weken na inwerkingtreding van dit landsbesluit een ontheffing aan te vragen bij de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne door tussenkomst van de Inspecteur voor Geneesmiddelen. De gegevens die in artikel 3, respectievelijk 4, van dit landsbesluit worden genoemd dienen daarbij te worden verstrekt.

In de artikelen 2 en 3 van dit landsbesluit worden de jaarlijkse kennisgevingsverplichtingen met betrekking tot de Lijst 1-stoffen, in overeenstemming met Afdeling VI van de Verificatiebijlage, nader gespecificeerd. Jaarlijks dienen voor 1 maart de gegevens over het afgelopen jaar en voor 1 september de gegevens over voorgenomen activiteiten en de verwachte produktie in het komende kalenderjaar aan de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygine verstrekt te worden.

Daarnaast bepaalt artikel 4 dat een jaarlijkse kennisgevingsverplichting van toepassing is op degene aan wie een ontheffing is verleend voor de overdracht van Lijst 1-stoffen. Deze verplichting houdt in dat jaarlijks voor 1 maart aan de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne een opgave van de verrichte overdrachten van stoffen van Lijst 1 gedurende het voorafgaande kalenderjaar verstrekt dient te worden. Van iedere voorgenomen overdracht van een Lijst 1-stof dient bovendien acht weken voordat de overdracht zal plaatshebben de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne in kennis gesteld te worden.

Het verdrag bepaalt dat inrichtingen die minder dan 100 gram Lijst 1-stoffen per jaar produceren in laboratoria niet onder de kennisgevingsverplichtingen vallen, indien de stoffen bestemd zijn voor onderzoeks-, medische dan wel farmaceutische doeleinden (zie Afdeling VI (C), onder 12 van de Verificatiebijlage). Artikel 3, tweede lid, van de Uitvoeringslandsverordening zondert, eveneens overeenkomstig het verdrag, het produceren van Lijst 1-stoffen in laboratoria in hoeveelheden van minder dan 100 gram ook uit van de verbodsbepalingen, alleen en voor zover deze produktie plaatsvindt voor (wetenschappelijke) onderzoeks-, medische-, of farmaceutische doeleinden. In artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringslandsverordening is niettemin, in afwijking van het verdrag en in navolging van de analoge Nederlandse Uitvoeringswet, bepaald dat inrichtingen die minder dan 100 gram stoffen per jaar produceren in laboratoria wel onder de kennisgevingsverplichtingen vallen, indien de stoffen bestemd zijn voor onderzoeks-, medische dan wel farmaceutische doeleinden. De inrichting van laboratoria behoeft zich in de praktijk immers niet te beperken tot instituten, onderzoekscentra etc., maar kan zich ook uitstrekken tot particulieren. Gezien de aard van de stoffen en hun grote gevolgen voor de volksgezondheid en de nationale veiligheid is streng toezicht geboden. Derhalve dienen laboratoria onder de kennisgevingsverplichting te vallen. Ziekenhuizen blijven daarvan uitgezonderd (zie artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringslandsverordening).

Lijst 1-stoffen: ontheffing

De Uitvoeringslandsverordening verdrag chemische wapens bepaalt (artikel 3, vierde lid) dat een ministeriële ontheffing verleend kan worden om Lijst 1-stoffen te kunnen produceren, verwerven, opslaan, voorhanden te hebben, over te dragen of te gebruiken voor bepaalde doeleinden, zoals onderzoek dan wel medische of farmaceutische doeleinden. Artikel 9 van dit landsbesluit geeft aan dat een aanvraag tot een ontheffing minstens zeven maanden voor aanvang van de voorgenomen handeling dient te worden ingediend en welke gegevens de aanvraag moet bevatten.

Lijst 2- en Lijst 3-stoffen

Voor de Lijst 2- en Lijst 3-stoffen gelden hoeveelheidsdrempels waarboven de kennisgevingsverplichtingen intreden. De kennisgevingsverplichtingen treden alleen in, indien per kalenderjaar meer dan een bepaalde hoeveelheid wordt geproduceerd, verwerkt of gebruikt. De hoeveelheidsdrempel voor Lijst 2-stoffen zijn (artikel 5, eerste lid, van dit landsbesluit; zie ook Afdeling VII (A), onder 3, van de Verificatiebijlage):

  • -

    1 kg van een stof die in Lijst 2, deel A, met een “*” is aangeduid;

  • -

    100 kg van een andere in Lijst 2, deel A, vermelde stof; of

  • -

    1 ton van een in Lijst 2, deel B, vermelde stof.

De kennisgevingsverplichtingen voor Lijst 3-stoffen gelden indien meer wordt geproduceerd dan 30 ton per jaar (artikel 6, eerste lid van dit landsbesluit; zie ook Afdeling VIII (A), onder 3, van de Verificatiebijlage).

De initiële kennisgeving (artikel 11 van dit landsbesluit) is een eenmalige verplichting: twee weken na inwerkingtreding van het landsbesluit dienen Lijst 2- en Lijst 3-inrichtingen bepaalde gegevens aan te leveren bij de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Voor Lijst 2-stoffen gaat dit om de geaggregeerde cijfers van produktie, verwerking, verbruik, in- en uitvoer en een kwantitatieve specificatie van de in- en uitvoer per land, over het afgelopen jaar. Voor Lijst 3-stoffen betreft dit de geaggregeerde cijfers voor produktie, in- en uitvoer en een kwantitatieve specificatie van de in- en uitvoer per land, over het afgelopen jaar.

De jaarlijkse kennisgevingsverplichtingen voor Lijst 2- en Lijst 3-stoffen, neergelegd in de afdelingen VII en VIII van de Verificatiebijlage, worden opgesomd in de artikelen 5 en 6 van dit landsbesluit. Met betrekking tot activiteiten in het verleden en de verwachte activiteiten dienen gegevens jaarlijks respectievelijk voor 1 maart en 1 september aan de Minister verstrekt te worden.

Onderscheiden organische stoffen

Inrichtingen die:

  • -

    meer dan 200 ton door middel van synthese verkregen onderscheiden organische stoffen produceren, of

  • -

    meer dan 30 ton door middel van synthese verkregen onderscheiden organische stoffen hebben geproduceerd die tevens het chemische element fosfor, zwavel of fluor bevatten,

dienen twee weken na inwerkingtreding van dit landsbesluit te melden dat zij dergelijke stoffen produceren (artikel 12 van dit landsbesluit). Artikel 7 van dit landsbesluit bepaalt dat deze kennisgeving jaarlijks, voor 1 maart, aan de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne dienen te worden verstrekt.

III.Soorten inrichtingen waarop het landsbesluit van toepassing is

In de artikelen 2 en 10 wordt verwezen naar de inrichtingen waarop artikel 3, tweede of derde lid, van de Uitvoeringslandsverordening van toepassing is. Hiermee worden de inrichtingen bedoeld die Lijst 1-stoffen produceren, verwerven, opslaan, voorhanden hebben of gebruiken voor onderzoek dan wel medische of farmaceutische doeleinden. De artikelen 3 en 4 van dit landsbesluit verwijzen naar de ontheffingen, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdelen a en b, van de Uitvoeringslandsverordening, en zien op dezelfde soort inrichtingen.

Voorts wordt in de artikelen 5, 6 en 11 van dit landsbesluit verwezen naar de inrichtingen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringslandsverordening. Dit zijn inrichtingen die Lijst 2-stoffen produceren, verwerken of verbruiken en inrichtingen die Lijst 3-stoffen produceren.

Ten slotte wordt in de artikelen 7 en 12 verwezen naar de inrichtingen, bedoeld in artikel 6 van de Uitvoeringslandsverordening, waarmee de inrichtingen worden bedoeld die de zgn. onderscheiden organische stoffen produceren.

IV.Administratieve belasting bedrijfsleven

De kennisgevingsverplichtingen die als gevolg van dit landsbesluit aan de Nederlands-Antilliaanse chemische industrie en handel, diverse andere bedrijfstakken in uiteenlopende sectoren en ook een aantal onderzoeksinstellingen worden opgelegd, brengen zekere administratieve lasten met zich mee. Een deel van deze lasten is eenmalig, de zogenaamde initiële kennisgevingen. Een ander deel keert jaarlijks terug. De administratieve belasting per bedrijf is echter te overzien, aangezien de te verschaffen informatie van globaal niveau is. Voor het grootste deel van de betrokken ondernemingen zal het hooguit het invullen van een kennisgevingsformulier ter grootte van een A4tje betekenen. In het algemeen is de conclusie gerechtvaardigd dat deze specifieke verplichtingen draaglijk en overzienbaar zijn.

Ingevolge artikel 8 van dit landsbesluit geldt voor alle kennisgevingsverplichtingen dat zij moeten worden aangeleverd bij de Inspecteur voor Geneesmiddelen. Deze zorgt met behulp van de tot zijn dienst staande Inspectie voor Geneesmiddelen voor de centrale verzameling van de nationale gegevens ten behoeve van de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. De gegevens zullen uiteindelijk dienen te worden doorgeleid aan het Technisch Secretariaat van de Verdragsorganisatie (OPCW) in 'sGravenhage.