Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

LANDSBESLUIT van de 10de februari 2010, no. 10/0385, betreffende de richtlijnen die worden gehanteerd bij de benoeming van ministers en staatssecretarissen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT van de 10de februari 2010, no. 10/0385, betreffende de richtlijnen die worden gehanteerd bij de benoeming van ministers en staatssecretarissen
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Staatsregeling artikelen 37, derde lid, en 37a, eerste lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT van de 10de februari 2010, no. 10/0385, betreffende de richtlijnen die worden gehanteerd bij de benoeming van ministers en staatssecretarissen

Artikel 1

  • 1. Het benoemen van ministers en staatssecretarissen op grond van de artikelen 37, derde lid, en 37a, eerste lid, van de Staatsregeling vindt plaats aan de hand van de richtlijnen zoals die zijn opgenomen in de bijlage bij dit landsbesluit.

  • 2. Voor de benoeming van ministers en staatssecretarissen van een nieuwe regering worden de richtlijnen toegepast door de formateur, onder verantwoordelijkheid van de Minister-President van de nieuwe regering.

  • 3. Voor de benoeming van ministers en staatssecretarissen in een zittende regering worden de richtlijnen toegepast door en onder verantwoordelijkheid van de Minister-President van de zittende regering.

Artikel 2

Dit landsbesluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad.

Artikel 3

Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van heden.

Bijlage

Bijlage bij het Landsbesluit van de 10de februari 2010, no. 10/0385, betreffende de richtlijnen die worden gehanteerd bij de benoeming van ministers en staatssecretarissen

Richtlijnen inzake onverenigbaarheid van belangen en functies in het kader van de benoeming van ministers en staatssecretarissen

I Voordat de voordracht tot benoeming plaatsvindt

  • 1.

    Een curriculum vitae van de kandidaat-bewindspersoon dient voor de formateur/Minister-President beschikbaar te zijn. De betrokken fractievoorzitters dragen zorg voor de totstandkoming van het curriculum.

  • 2.

    Een door de formateur/Minister-President aangezochte bewindspersoon maakt, als hij een positief antwoord geeft, schriftelijk aan hem bekend:

    • a.

      welke belangen hij in een of meer ondernemingen heeft;

    • b.

      welke functies en nevenfuncties hij uitoefent en welke nevenwerkzaamheden hij verricht;

    • c.

      gegevens over functies, nevenfuncties, nevenwerkzaamheden en de vermogenspositie van zijn gezinsleden, waarvan kennisneming van belang is met het oog op de goede uitoefening van het toekomstige ambt;

    • d.

      overige gegevens met betrekking tot zijn persoonlijke leven respectievelijk met betrekking tot zijn vermogenspositie die van belang zijn met het oog op de goede uitoefening van het toekomstige ambt en bij eventueel bekend worden hem dan wel het kabinet in een ongewenste positie zouden kunnen brengen.

  • 3.

    De kandidaat beslist in overleg met de formateur/Minister-President over neerlegging van functies, nevenfuncties en werkzaamheden en over te treffen voorzieningen in het vermogensbeheer.

Daarbij gelden als uitgangspunten dat:

  • a.

    functies en nevenfuncties worden neergelegd, alsmede die werkzaamheden die naar het oordeel van de formateur/Minister-President tot onwenselijke vermenging van belangen aanleiding kunnen geven.

  • b.

    Belangen in ondernemingen worden afgestoten, voor zover bij ambtsaanvaarding te voorzien is dat deze in strijd kunnen komen met een goede ambtsuitoefening dan wel de schijn kunnen wekken dat objectieve besluitvorming in bepaalde gevallen niet gewaarborgd is. In ieder geval zal aandacht worden geschonken aan belangen in één onderneming die zowel in nominale als in procentuele zin niet te omvangrijk mogen zijn, prioriteitsaandelen, aandelen of deelnemingen die voor overheidsorders over overheidssteun en dergelijke in aanmerking komen, en aandelen en deelnemingen in (semi-)overheidsbedrijven. Bij het afstoten van belangen kan in beginsel worden gedacht aan twee mogelijkheden: vervreemding van de eigendom, resulterend in een andere belegging van het vermogen, of het overdragen van het beheer aan een derde.

De formateur/Minister-President is bevoegd over de inzake het voorgaande te nemen beslissing het advies van derden in te winnen, waarbij met name wordt gedacht aan de vice-voorzitter van de Raad van Advies en de voorzitter van de Algemene Rekenkamer.

  • 4.

    De formateur/Minister-President bespreekt met de kandidaat de wenselijkheid van een medisch onderzoek.

  • 5.

    De formateur/Minister-President zal beschikken over de resultaten van een door de Procureur-Generaal ingesteld justitieel antecedentenonderzoek.

II Tijdens de ambtsperiode

  • 1.

    De bewindspersoon aanvaardt geen (neven)functies.

  • 2.

    De bewindspersoon creëert geen belang dat in strijd is met hetgeen onder I, sub 3, is gesteld. Belangen die ontstaan uit erfrecht, giften en dergelijke worden aan de onder I vermelde regeling onderworpen.

  • 3.

    De bewindspersoon legt een voornemen tot het aanvaarden van nevenwerkzaamheden voor aan de Minister-President.

  • 4.

    De bewindspersoon neemt geen deel aan de besluitvorming over zaken die zijn belangen, ex-belangen, vroegere functies, familie of zakenrelaties raken, voor zover deelneming in strijd zou kunnen komen met een goede ambtsuitoefening.

  • 5.

    Tijdens de ambtsperiode maakt de bewindspersoon geen afspraken over het aanvaarden van toekomstige functies. Afwijking van deze gedragslijn is slechts mogelijk in uitzonderlijke omstandigheden na goedkeuring door de Minister-President.

III Na de ambtsperiode

Voor de bewindspersoon geldt als aanbeveling dat bij het aanvaarden van een functie na de ambtsperiode met betrekking tot het moment waarop zulks gebeurt een gedragslijn wordt gevolgd die zoveel mogelijk voorkomt dat de schijn wordt gewekt van onzuiver handelen gedurende zijn ambtsperiode.