Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

LANDSVERORDENING van de 10de maart 1965 tot regeling van het onderzoek van ongevallen met burgerlijke luchtvaartuigen (Luchtvaartrampenverordening).

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van de 10de maart 1965 tot regeling van het onderzoek van ongevallen met burgerlijke luchtvaartuigen (Luchtvaartrampenverordening).
CiteertitelLuchtvaartrampenverordening
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Veronderstelde datum van inwerkingtreding

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 10de maart 1965 tot regeling van het onderzoek van ongevallen met burgerlijke luchtvaartuigen (Luchtvaartrampenverordening).

AFDELING I De raad voor de luchtvaart in het algemeen

Artikel 1
  • 1. Er is een raad voor de luchtvaart van de Nederlandse Antillen, in deze landsverordening verder aan te halen als „de raad", welke is gevestigd op het eiland Curaçao en ook bevoegd is op de andere eilanden van de Nederlandse Antillen te vergaderen.

  • 2. De raad bestaat uit een voorzitter, als hoedanig benoemd wordt een door de President van het Hof van Justitie aan te wijzen lid van het Hof van Justitie, en twee leden die deskundig op het gebied van de luchtvaart zijn.

  • 3. Verder worden benoemd een plaatsvervangende voorzitter en plaatsvervangende leden, die invallen bij ontstentenis van de voorzitter onderscheidenlijk de leden.

  • 4. De raad wordt bijgestaan door een secretaris.

  • 5. De voorzitter, de leden en de secretaris van de raad zomede hun plaatsvervangers worden door de Gouverneur benoemd telkens voor de tijd van ten hoogste twee jaren.

  • 6. De werkkring, de bevoegdheden en de schadeloosstelling van de voorzitter, de leden en de secretaris zomede van hun plaatsvervangers worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

  • 7. Eveneens worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, geregeld de werkkring en de bevoegdheden van het hoofd en van de andere ambtenaren van de luchtvaartdienst in verband met hun arbeid voor de raad.

Artikel 2
  • 1. De raad kan de voorzitter en/of een of meer van de leden opdracht geven tot het bezoeken van de plaats, waar een ongeval met een burgerlijk luchtvaartuig is geschied of waar zich de overblijfselen van zulk een luchtvaartuig bevinden, tot het bezoeken van burgerlijke luchtvaartuigen, van anders dan uitsluitend voor de militaire luchtvaart opengestelde luchtvaartterreinen en zich daarop bevindende gebouwen en inrichtingen, zomede tot het bezoeken van fabrieken, werkplaatsen en aanhorigheden daarvan, bestemd voor de vervaardiging, het onderhoud of het herstel van burgerlijke luchtvaartuigen of onderdelen daarvan.

  • 2. Indien zulks voor het vooronderzoek nodig is, is ook de in het derde lid van artikel 6 bedoelde vooronderzoeker bevoegd tot het bezoeken van de in het vorige lid genoemde luchtvaartuigen en plaatsen.

  • 3. Aan de personen, die een opdracht als bedoeld in het eerste lid hebben ontvangen, onderscheidenlijk aan de vooronderzoeker, moet toegang tot de genoemde luchtvaartuigen en plaatsen worden verleend. Indien hun toegang wordt geweigerd, verschaffen zij zich die desnoods met inroeping van de sterke arm.

  • 4. In de in het eerste lid bedoelde gebouwen en inrichtingen, fabrieken, werkplaatsen en aanhorigheden, welke tevens woningen zijn of alleen door een woning toegankelijk zijn, treden zij tegen de wil van de bewoner niet binnen dan op algemene of bijzondere schriftelijke last van de Officier van Justitie of een hulp-officier van Justitie dan wel in tegenwoordigheid van een van dezen. Van dit binnentreden wordt binnen tweemaal vierentwintig uren proces-verbaal opgemaakt. Daarin wordt mede van het tijdstip van het binnentreden en van het daarmede beoogde doel melding gemaakt.

  • 5. De personen, die ingevolge de terzake wettelijke regelen bevoegd zijn aan boord van een 'burgerlijk luchtvaartuig werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de besturing of de veilige vaart, hierna te noemen leden der bemanning, zomede de personen, die een betrekking bekleden in verband met de burgerlijke luchtvaart of luchtvaartindustrie, zijn verplicht aan hen, die ter uitvoering van een opdracht als bedoeld in het eerste lid van dit artikel handelen, desverlangd de nodige inlichtingen te geven.

  • 6. Degenen, die ingevolge het eerste en het tweede lid van dit artikel op plaatsen, welke niet voor het publiek toegankelijk zijn, binnentreden, zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun op die plaatsen omtrent de uitgeoefende werkzaamheden bekend is geworden, voor zover die geheimhouding niet in strijd is met de wettelijke bepalingen.

Artikel 3

De voorzitter, de leden van de raad, alsmede hun plaatsvervangers onthouden zich van deelneming aan de behandeling van zaken, welke hun of hun bloed- en aanverwanten tot en met de vierde graad persoonlijk aangaan of bij de beslissing waarvan zij belang hebben.

Artikel 4
  • 1. De zittingen van de raad worden in het openbaar gehouden, tenzij de raad om in de afspraak te vermelden redenen mocht besluiten een zaak geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren te doen behandelen,

  • 2. De voorzitter, de leden, de secretaris en hun plaatsvervangers zijn verplicht het geheim der raadkamer te bewaren.

  • 3. Beslissingen van de raad kunnen slechts bij meerderheid van stemmen in een voltallige zitting worden genomen.

AFDELING II Onderzoek met betrekking tot ongevallen met burgerlijke luchtvaartuigen

A. Het onderzoek

Artikel 5
  • 1.

    Van Landswege wordt een onderzoek ingesteld met betrekking tot een ongeval, dat hetzij aan een Nederlands-Antilliaans burgerlijk luchtvaartuig, hetzij hier te lande aan een vreemd burgerlijk luchtvaartuig is overkomen. Onder vreemde burgerlijke luchtvaartuigen worden mede begrepen de in een der andere Rijksdelen geregistreerde luchtvaartuigen.

  • 2.

    Wanneer een ongeval met een Nederlands-Antilliaans burgerlijk luchtvaartuig buiten de Nederlandse Antillen heeft plaats gevonden, wordt een onderzoek hiernaar ingesteld hetzij van Landswege hetzij door het Land waar het ongeval heeft plaats gevonden. Van Landswege wordt een onderzoek ingesteld indien zulks vanwege het betrokken land niet geschiedt of, afgezien van een door het betrokken land gehouden onderzoek, indien zulks wenselijk wordt geacht door de vooronderzoeker. Indien van Landswege geen onderzoek wordt ingesteld wordt door de zorg van het Hoofd van de Luchtvaartdienst de uitkomsten van het gehouden onderzoek door tussenkomst van de vooronderzoeker — voor zover hij niet zelf als vooronderzoeker is aangewezen — aan de raad medegedeeld.

  • 3.

    Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder ongeval verstaan een voorval, verband houdende met het gebruik van het luchtvaartuig, hetwelk plaats vindt tussen het ogenblik dat iemand zich aan boord van het luchtvaartuig begeeft met de bedoeling een vlucht aan te vangen, tot het tijdstip dat alle personen het luchtvaartuig na de landing hebben verlaten, tengevolge waarvan een der inzittenden of een ander ernstig lichamelijk letsel heeft bekomen, dan wel het luchtvaartuig of enig ander goed ernstig is beschadigd. Voor wat Nederlands-Antilliaanse luchtvaartuigen betreft, wordt onder ongeval mede begrepen elk voorval, aan een luchtvaartuig overkomen:

1°. indien ten gevolge daarvan de veiligheid der inzittenden ernstig in gevaar is gebracht;

2°. indien op grond van de aard van het voorval de waarschijnlijkheid bestaat, dat uit een onderzoek lessen kunnen worden geput, of de wenselijkheid kan blijken van het stellen van voorschriften, welke kunnen dienen ter voorkoming van ongevallen met luchtvaartuigen.

Artikel 6
  • 1. Het onderzoek bestaat uit een vooronderzoek door één of meer personen, daartoe aangewezen door de Gouverneur en zo nodig uit een nader onderzoek door de raad.

  • 2. Al hetgeen het vooronderzoek betreft wordt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, geregeld, voor zover daarin niet reeds bij deze landsverordening is voorzien.

  • 3. Degene, die het vooronderzoek instelt, hierna te noemen vooronderzoeker, deelt de uitkomsten daarvan zo spoedig mogelijk onder overlegging van stukken aan de voorzitter van de raad mede, vergezeld van zijn voorstel om met het oog op aard en omvang van het ongeval al dan niet een nader onderzoek daarvan door de raad te doen instellen. Hij kan daarbij een opgave indienen van de getuigen en deskundigen, wier verhoor hij tijdens de behandeling voor de raad nodig acht.

  • 4. Over het voorstel van de vooronderzoeker om al dan niet een nader onderzoek in te stellen wordt beslist door de raad, de vooronderzoeker gehoord.

  • 5. Wanneer beslist is, dat een nader onderzoek zal worden ingesteld, stelt de voorzitter plaats, dag en uur daarvoor vast en worden door of namens hem de nodige getuigen en deskundigen tegen die zitting van de raad opgeroepen.

  • 6. De raad is bevoegd zo nodig de vooronderzoeker op te dragen middelerwijl nog nopens bepaalde onderwerpen nadere gegevens te verzamelen.

Artikel 7

Ingeval de voorzitter een verzoek bereikt om een onderzoek naar een ongeval in de zin dezer landsverordening in te stellen, waaromtrent hem geen voorstel als in het derde lid van het vorige artikel bedoeld is gedaan, stelt hij daarvan de raad in kennis. De raad beslist of er al dan niet een onderzoek zal plaats hebben. Besluit de raad tot het instellen van een onderzoek, dan is hij bevoegd het hoofd van de luchtvaartdienst op te dragen nopens bepaalde onderwerpen gegevens te verstrekken.

Artikel 8
  • 1. De schriftelijke aantekening der afgelegde verklaringen of gegeven berichten wordt aan de getuigen of deskundigen voorgelezen en door deze ondertekend.

  • 2. Indien een getuige of deskundige verhinderd is voor de raad ter aangegeven plaatse te verschijnen, kan de raad, zulks noodzakelijk oordelende, aan de rechter in eerste aanleg der woonplaats of der verblijfplaats van die getuige of deskundige opdragen om hem te ondervragen.

Artikel 9
  • 1. De raad kan het verhoor van getuigen of deskundigen, mits deze de ouderdom van zestien jaren vervuld hebben, onder ede doen plaats hebben.

  • 2. Onder ede gehoord wordende, zweert (belooft) de getuige de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, de deskundige zijn verslag naar eer en geweten en overeenkomstig zijn beste wetenschap te zullen uitbrengen.

Artikel 10
  • 1. Indien de behoorlijk gedagvaarde getuige of deskundige niet verschijnt, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk een nauwkeurige omschrijving der akte van dagvaarding behelst en door de aanwezige leden van de raad of in het geval van het tweede lid van artikel 8 door de rechter in eerste aanleg wordt ondertekend.

  • 2. Dit proces-verbaal wordt door de raad, wanneer hij dit nodig oordeelt, in handen gesteld van het openbaar ministerie bij het gerecht in eerste aanleg op het eiland waar de in gebreke gebleven getuige of deskundige woont of verblijf houdt.

Artikel 11

Het proces-verbaal van niet-verschijning, door de raad of in het geval van het tweede lid van artikel 8 door de rechter in eerste aanleg opgemaakt, levert, behoudens tegenbewijs, een volledig bewijs op van hetgeen daarin vermeld staat.

Artikel 12

Onverminderd de vervolging wegens de eerste niet-verschijning kan de raad een nadere dagvaarding van dezelfde getuige of deskundige bevelen en zelfs door tussenkomst van het openbaar ministerie bij het betrokken gerecht een bevel van medebrenging van de rechtercommissaris doen rekwireren om bij de dagvaarding te worden gevoegd.

Artikel 13

Bij herhaalde niet-verschijning zijn de artikelen 10 en 11 dezer landsverordening mede van toepassing.

Artikel 14

Wanneer een getuige of deskundige hetzij op de eerste, hetzij op de nadere dagvaarding verschenen of uit kracht van het bevel van medebrenging voor de raad gebracht zijnde, weigert te antwoorden of de eed (belofte) af te leggen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk de redenen van weigering, zo die gegeven zijn, inhoudt, en door de aanwezige leden van de raad of in het geval van het tweede lid van artikel 8 door de rechter in eerste aanleg wordt ondertekend. Dit proces-verbaal bezit de bewijskracht in artikel 11 omschreven.

Artikel 15

De raad stelt dit proces-verbaal in handen van het openbaar ministerie bij het gerecht in eerste aanleg binnen welks ressort de weigerachtige deskundige of getuige woonachtig is of verblijf houdt.

Artikel 16
  • 1. Het gerecht in eerste aanleg kan op vordering van de raad de gijzeling van de weigerachtige getuige of deskundige gelasten. De gijzeling wordt voor ten hoogste zes maanden uitgesproken of verlengd, doch houdt op, wanneer de getuige of deskundige vroeger aan zijn verplichting voldoet.

  • 2. Inmiddels kan tot aan de beschikking van het gerecht in eerste aanleg de weigerachtige getuige of deskundige op last van de raad in bewaring worden gehouden binnen het gebouw waar de raad vergadert.

  • 3. Het door de rechter in eerste aanleg af te geven bevel vermeldt de gedane vordering, benoemt de deurwaarder met de overbrenging belast en wijst de plaats der gijzeling aan.

  • 4. De last van de raad, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, zomede alle beschikkingen waarbij gijzeling wordt bevolen of verlengd, zijn met redenen omkleed. Een afschrift van de last of beschikking wordt onmiddellijk aan de weigerachtige getuige of deskundige uitgereikt.

  • 5. Binnen drie dagen na de uitreiking van de last of beschikking, bedoeld in het vierde lid van dit artikel, staat aan de getuige of deskundige beroep open op het Hof van Justitie.

  • 6. De door de raad gegeven last en de beschikking van de rechter in eerste aanleg als bedoeld in respectievelijk het eerste en tweede lid van dit artikel, zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Artikel 17

Zij, die uit hoofde van hun stand, beroep of wettige betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen getuigenis af te leggen, doch alleen en bij uitsluiting nopens hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd of als zodanig te hunner kennis is gekomen.

Artikel 18

Wanneer de raad het nodig acht personen als getuige af deskundige te horen, die in Nederland, in Suriname of in het buitenland verblijven, kan hij van de vragen, waarop antwoord verlangd wordt, in geschrifte mededeling doen aan de Gouverneur. De Gouverneur bevordert de beantwoording hiervan door doorzending van de vragen aan de overheid van het betrokken Rijksdeel dan wel door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland.

Artikel 19

Het proces-verbaal van gehouden getuigenverhoor bezit de bewijskracht in artikel 11 omschreven.

Artikel 20

Aan getuigen en deskundigen, voor zover hun dienstverhouding tot de overheid niet medebrengt dat zij hun medewerking verlenen zonder een schadeloosstelling, wordt, zo zij dit verlangen, een schadeloosstelling toegelegd naar de maatstaf der tarieven van justitiekosten en salarissen in strafzaken.

Artikel 21
  • 1.

    De vooronderzoeker, de voorzitter van de raad en de raad kunnen, hetzij onmiddellijk, hetzij binnen een bepaalde termijn, van de gezagvoerders der luchtvaartuigen, bij het ongeval betrokken, en van ieder ander die daarvoor in aanmerking komt, overlegging en terbeschikkingstelling vorderen van alle bescheiden en voorwerpen, welke ingevolge wettelijke bepalingen of krachtens verdrag in het luchtvaartuig aanwezig moeten zijn, en van alle andere voor het onderzoek vereiste bescheiden en voorwerpen.

  • 2.

    Bij verzuim van de gevorderde overlegging of terbeschikkingstelling wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, waarmede gehandeld wordt als bepaald bij artikel 15 en dat de bewijskracht bezit in artikel 11 omschreven.

B. Ongeschiktheid van leden der bemanning van een luchtvaartuig

Artikel 22
  • 1.

    Indien tijdens het vooronderzoek nopens een ongeval omstandigheden aan het licht komen, welke bij de vooronderzoeker de vraag doen rijzen, of een lid der bemanning wel geschikt is om zijn taak aan boord van een luchtvaartuig te vervullen, verbindt hij aan zijn voorstel om een nader onderzoek naar het ongeval te doen instellen de voordracht om dat lid te horen. Voor zover niet het hoofd van de luchtvaartdienst zelf als vooronderzoeker is aangewezen, stelt hij dat hoofd terstond van de voordracht in kennis.

  • 2.

    Ook indien geen ongeval met een luchtvaartuig heeft plaats gehad, kan in bijzondere omstandigheden het hoofd van de luchtvaartdienst aan de raad voorstellen een onderzoek in te stellen naar de al of niet geschiktheid van een lid van de bemanning.

  • 3.

    Beslist de raad, dat een lid der bemanning als bedoeld in het eerste of tweede lid van dit artikel ter zake zal worden gehoord, dan wordt de betrokkene een afschrift der beslissing betekend.

Voorts wordt gehandeld overeenkomstig het vijfde lid van artikel 6.

  • 4.

    Indien echter eerst tijdens een onderzoek, door de raad gehouden, omstandigheden aan het licht komen, welke bij het hoofd van de luchtvaartdienst of bij de raad de vraag doen rijzen, of het ongeval is veroorzaakt door de ongeschiktheid van een lid der bemanning, kan de raad op voorstel van dat hoofd of uit eigen beweging besluiten, dat ook over deze vraag het onderzoek zal lopen.

  • 5.

    Is de betrokkene ter zitting aanwezig, dan deelt de voorzitter hem de beslissing van de raad mede. Aan de betrokkene kan op zijn verzoek een uitstel voor de verdere behandeling van de zaak worden verleend.

  • 6.

    Is de betrokkene niet ter zitting aanwezig, dan wordt de verdere behandeling der zaak geschorst tot een nader door de voorzitter te bepalen dag en uur en wordt de betrokkene onder betekening van 's raads beslissing tegen die zitting opgeroepen.

  • 7.

    De betrokkene heeft het recht zich bij de behandeling zijner zaak door een de hoedanigheid van een advokaat bezittende raadsman te doen bijstaan of zich te doen vertegenwoordigen door een bij schriftelijke aanwijzing, bijzonder voor dit doel gemachtigde deskundige op het gebied van de luchtvaart, behoudens de verplichting van de betrokkene om in persoon te verschijnen, wanneer de raad dit vordert. De betrokkene en zijn raadsman of zijn gemachtigde hebben het recht de stukken van het voorlopig onderzoek vóór de behandeling der zaak ter secretarie van de raad in te zien.

  • 8.

    De raad kan in de gevallen, bedoeld in het derde en vierde lid, bij een met redenen omklede beslissing, de betrokkene tevens onbevoegd verklaren om gedurende het onderzoek als lid der bemanning op een luchtvaartuig dienst te doen. In dat geval verliest een aan betrokkene afgegeven bewijs van bevoegdheid of gelijkstelling geldigheid op de dag van de beslissing.

Artikel 23
  • 1. De betrokkene kan verzoeken, dat reeds gehoorde getuigen of nader door hem bepaald aangewezen personen alsnog zullen worden gehoord. Bij afwijzing van dit verzoek wordt daarvan aantekening gehouden in het proces-verbaal der zitting.

  • 2. De echtgenote en de bloed- en aanverwanten van de betrokkene, tot de vierde graad ingesloten, kunnen zich verschonen van het afleggen van verklaringen als getuige of deskundige.

Artikel 24
  • 1. De raad kan, hetzij op vordering van het hoofd van de luchtvaartdienst, hetzij uit eigen beweging, bij een met redenen omklede beslissing een lid der bemanning onbevoegd verklaren om een bepaalde functie aan boord van een luchtvaartuig uit te oefenen, indien hij de betrokkene ongeschikt acht om die functie te vervullen.

  • 2. Bij toepassing van het bepaalde in het eerste lid verliest een aan de betrokkene afgegeven bewijs van bevoegdheid of gelijkstelling voor de in het eerste lid van dit artikel bedoelde functie geldigheid op de dag van de beslissing.

Artikel 25
  • 1. Is de betrokkene niet persoonlijk of bij gemachtigde op de gedane oproeping verschenen, dan wordt verstek tegen hem verleend en wordt buiten zijn tegenwoordigheid het onderzoek voortgezet en te zijnen aanzien beslist.

  • 2. Heeft de behandeling der zaak plaats gehad buiten tegenwoordigheid van de onbevoegdverklaarde of diens gemachtigde, dan kan hij, indien de uitspraak hem in persoon betekend is, binnen veertien dagen na de betekening, of, indien de uitspraak hem niet in persoon betekend is,binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit af te leiden is dat hem de uitspraak bekend was, daartegen verzet doen bij een memorie, te richten aan de voorzitter, die daarvan desverlangd een bewijs van ontvangst afgeeft of doet afgeven. Bevindt de onbevoegdverklaarde zich niet hier te lande, dan wordt de termijn met twee maanden verlengd.

  • 3. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak niet.

Artikel 26
  • 1. Na de indiening van de memorie stelt de voorzitter van de raad het hoofd van de luchtvaartdienst met de memorie in kennis en bepaalt onverwijld dag en uur voor de behandeling van het verzet.

  • 2. De voorzitter roept de onbevoegdverklaarde op tegen het tijdstip voor de zitting bepaald.

  • 3. De raad is bevoegd het onderzoek te heropenen of, na de onbevoegdverklaarde in de gelegenheid te hebben gesteld zijn memorie mondeling toe te lichten, dadelijk einduitspraak te doen.

  • 4. Wordt bij de einduitspraak na gedaan verzet het ontnemen der bevoegdheid niet gehandhaafd, dan wordt de bevoegdheid geacht niet te zijn ontnomen.

Artikel 27

De onbevoegdverklaarde is verplicht het bewijs van bevoegdheid of van gelijkstelling ten aanzien waarvan de onbevoegdverklaring geldt, onmiddellijk na de betekening der uitspraak af te geven aan het hoofd van de luchtvaartdienst.

Artikel 28

Wanneer, nadat door de raad krachtens artikel 24 een bevoegdheid is ontnomen, nieuwe feiten aan het licht komen, welke tijdens de behandeling der zaak nog niet bekend waren en welke op de beslissing invloed zouden kunnen gehad hebben, wordt door de raad opnieuw een onderzoek ingesteld en wordt voor zoveel nodig opnieuw behandeld.

Artikel 29

Door de raad kan de ontnomen bevoegdheid aan de belanghebbende geheel of gedeeltelijk worden teruggegeven, wanneer de raad, het hoofd van de luchtvaartdienst gehoord, van oordeel is, dat hij wederom geschikt is zijn taak aan boord van een luchtvaartuig te vervullen.

C. Algemene bepalingen

Artikel 30
  • 1. Wanneer de behandeling van een zaak voor de raad is afgelopen, wordt door de voorzitter in het openbaar uitspraak gedaan.

  • 2. Deze uitspraak moet een overzicht bevatten van de gang van het gehouden onderzoek.

  • 3. Is door de raad krachtens het bepaalde in artikel 24 een bevoegdheid ontnomen of heeft de raad tot het ontnemen van een bevoegdheid niet besloten, hoewel het hoofd van de luchtvaartdienst daartoe heeft geraden, dan wordt aan dit deel van het onderzoek in de uitspraak afzonderlijke overwegingen gewijd.

  • 4. Een gewaarmerkt afschrift van de uitspraak wordt zo spoedig mogelijk aan de Minister van Justitie, aan de Minister van Verkeer en Vervoer en aan het hoofd van de luchtvaartdienst gezonden.

  • 5. De uitspraken worden bekend gemaakt in het blad waarin van Landswege de officiële berichten worden geplaatst.

Artikel 31

Indien de bevindingen bij het onderzoek de raad daartoe aanleiding geven, doet hij de Minister van Verkeer en Vervoer zodanige voorstellen als hij nodig acht ter voorkoming van ongevallen met luchtvaartuigen.

Artikel 32
  • 1. De termijn van oproeping van getuigen, deskundigen en van betrokkenen is, voor het geval zij in de Nederlandse Antillen woonachtig zijn of verblijf houden, tenminste twee vrije dagen. Is hun woonplaats elders of onbekend, dan stelt de voorzitter van de raad die termijn vast.

  • 2. De betekening van alle oproepingen, beslissingen en uitspraken ingevolge deze landsverordening gedaan, geschiedt door een deurwaarder, op last van de voorzitter van de raad, met achterlating van een afschrift aan de persoon of aan zijn woon- of verblijfplaats hier te lande.

  • 3. Ingeval de beambte, met de betekening belast, noch de personen aan wie een oproeping, beslissing of uitspraak moet worden betekend, noch iemand van diens huisgenoten aan diens woon- of verblijfplaats aantreft, zal hij het afschrift terstond ter hand stellen aan de ambtenaar van het openbaar ministerie, die het oorspronkelijke met „gezien" zal tekenen en het afschrift zo mogelijk aan de betrokkene zal moeten doen toekomen, zonder dat van dit laatste echter zal behoeven te blijken.

  • 4. Indien de persoon, aan wie een oproeping, beslissing of uitspraak moet worden betekend, hier te lande geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, geschiedt de betekening door middel van aanplakking van een afschrift aan het gebouw, waarin de raad zitting houdt en van een ander afschrift aan het gebouw, waarin de door de voorzitter aan te wijzen luchthavenmeester kantoor houdt. Bij bekende verblijfplaats buiten de Nederlandse Antillen wordt door de ambtenaar, met de betekening belast, tevens een afschrift bij aangetekende brief gezonden aan de persoon, aan wie de betekening moet geschieden.

Artikel 33
  • 1. De raad is bij de behandeling van zaken, als in deze afdeling bedoeld, aan geen andere vormen gebonden dan bij deze landsverordening bepaald.

  • 2. Het hoofd van de luchtvaartdienst is verplicht de zittingen van de raad, ook die welke met gesloten deuren worden gehouden, bij te wonen. Hij kan zich echter bij alle werkzaamheden, in deze en de volgende af delingen bedoeld, door één der ambtenaren van die dienst doen vervangen dan wel doen bijstaan door een of meer ambtenaren van die dienst.

Artikel 34

De kosten van het onderzoek volgens de bepalingen van deze afdelingen worden gedragen door het Land.

Artikel 35

Aan belanghebbenden wordt kosteloze inzage en op hun kosten uittreksel of afschrift van de uitspraken van de raad door de secretaris verstrekt, berekend volgens het tarief voor het schrijven van afschriften van stukken in burgerlijke zaken.

Artikel 36

Ontstaan er bij het onderzoek gegronde vermoedens, dat door iemand een strafbaar feit is gepleegd, dan wordt de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie daarmede door de leider van het onderzoek in kennis gesteld.

AFDELING III Maatregelen van tucht

Artikel 37
  • 1. Wanneer de raad bij het in afdeling II bedoelde onderzoek tot de overtuiging komt, dat een luchtongeval is te wijten aan de schuld van een lid der bemanning, kan dat lid, onafhankelijk van de burgerlijke en strafvordering, door de raad disciplinair worden gestraft door het uitspreken van een berisping of door ontneming van de bevoegdheid om gedurende een bepaalde tijd, twee jaren niet te boven gaande, de werkzaamheden in het bewijs van bevoegdheid vermeld, uit te oefenen.

  • 2. Desgelijks kan een ander dan een lid van de bemanning van een luchtvaartuig, aan wiens schuld te wijten is, dat een luchtongeval heeft plaats gevonden, door de raad na ingesteld onderzoek, disciplinair worden gestraft, door het uitspreken van een berisping. Mocht betrokkene in het bezit zijn van een bewijs van bevoegdheid voor het uitoefenen van een bepaalde bevoegdheid, dan kan de raad hem de bevoegdheid ontnemen om gedurende een bepaalde tijd, twee jaren niet te boven gaande, de werkzaamheden in het bewijs van bevoegdheid vermeld, uit te oefenen.

  • 3. Evenzeer kan een lid van de bemanning, dat op enigerlei wijze zijn wettelijke verplichtingen niet is nagekomen, door de raad, na ingesteld onderzoek, disciplinair worden gestraft door het uitspreken van een beriping of door ontneming van de bevoegdheid om gedurende een bepaalde tijd, twee jaren niet te boven gaande, lid van de bemanning te zijn op een hier te lande ingeschreven luchtvaartuig.

  • 4. De raad kan bij een met redenen omklede beschikking de betrokkene onbevoegd verklaren, gedurende het onderzoek de functie van lid van de bemanning op een hier te lande ingeschreven luchtvaartuig te vervullen.

Artikel 38
  • 1. Het onderzoek terzake van het in het derde lid van artikel 37 bedoelde niet nakomen van verplichtingen heeft, zo daartoe naar het oordeel van de raad termen aanwezig zijn, plaats, indien een aanklacht is ingediend door het hoofd van de luchtvaartdienst, door de maatschappij in welker dienst het lid van de bemanning is, dan wel door een of meer van de assuradeuren, bevrachters of inzittenden.

  • 2. De aanklacht moet, om ontvankelijk te zijn, bij het hoofd van de luchtvaartdienst of bij de raad zijn ingekomen binnen drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft bekomen van het gepleegde feit. Indien de aanklacht bij het hoofd van de luchtvaartdienst is ingekomen, zorgt deze zo spoedig mogelijk voor doorzending aan de raad.

  • 3. Indien een der tot het indienen van een aanklacht gerechtigde personen, die zich buiten de Nederlandse Antillen bevindt, grond heeft om te vermoeden verhinderd te zullen zijn om binnen de bepaalde termijn zijn aanklacht bij het hoofd van de luchtvaartdienst of bij de raad in te dienen, kan hij zich binnen drie weken na de eerste dag waarop hij daartoe in de gelegenheid komt, onder opgave van de redenen van verhindering, tot het indienen van een aanklacht wenden tot de bevoegde consulaire ambtenaar of tot het plaatselijk gezag, door wiens tussenkomst de aanklacht kan worden ingezonden aan de raad.

  • 4. Het recht van onderzoek verjaart door verloop van één jaar, nadat de aanklacht bij de raad is ingekomen, behoudens, dat elke daad van onderzoek de verjaring stuit, mits blijke, dat die daad ter kennis van de aangeklaagde gebracht is.

Artikel 39

Ten aanzien van de maatregelen van tucht, van het onderzoek en van de uitspraken van de raad, gelden de bepalingen van afdeling H, voor zover deze voor toepassing vatbaar zijn, met uitzondering van het derde lid van artikel 25.

Artikel 40

Door de Gouverneur kan, de raad gehoord, de ontnomen bevoegdheid aan de belanghebbende geheel of gedeeltelijk worden teruggegeven, of de duur der onbevoegdheid worden bekort.

AFDELING IV Straf- en slotbepalingen

Artikel 41

Met geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden wordt gestraft hij, die, nadat hij ingevolge artikel 6 of artikel 22 behoorlijk is opgeroepen, niet verschijnt of, verschenen zijnde, op de gestelde vragen niet antwoordt.

Artikel 42

Met geldboete van ten hoogste duizend gulden wordt gestraft de gezagvoerder van een bij een ongeval betrokken luchtvaartuig, die in strijd met het bepaalde bij artikel 21 de opgevorderde bescheiden of voorwerpen niet overlegt of niet ter beschikking stelt.

Artikel 43

Met geldboete van ten hoogste duizend gulden wordt gestraft de derde, onder wiens berusting de in artikel 21 bedoelde bescheiden of voorwerpen zich bevinden of die de ingevolge dat artikel opgevorderde bescheiden of voorwerpen niet, niet tijdig of niet in de staat waarin zij zich ten tijde van de opvordering bevonden, overlegt of ter beschikking stelt.

Artikel 44

Met geldboete van ten hoogste duizend gulden wordt gestraft de onbevoegdverklaarde, die in strijd met het bepaalde in artikel 27 het in zijn bezit zijnde bewijs van bevoegdheid of van gelijkstelling niet inlevert.

Artikel 45
  • 1. Hij, die opzettelijk de in het zesde lid van artikel 2 opgelegde geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden, met of zonder ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden.

  • 2. Hij, aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden.

  • 3. Geen vervolging ter zake van de in dit artikel vermelde strafbare feiten heeft plaats dan op klachte van de eigenaar of houder van het luchtvaartuig of van de ondernemer van het bedrijf dat ter plaatse wordt uitgeoefend.

Artikel 46
  • 1. Met geldboete van ten hoogste duizend gulden wordt gestraft degene, die in strijd met het bepaalde in het derde lid van artikel 2 aan de in dat lid genoemde personen de toegang tot de daar genoemde luchtvaartuigen of plaatsen weigert.

  • 2. Met gelijke straf wordt gestraft degene, die in strijd met het bepaalde in het vijfde lid van artikel 2 weigert de gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Artikel 47

De bij en krachtens deze landsverordening strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen, behalve de feiten, strafbaar gesteld bij het eerste en tweede lid van artikel 45, welke als misdrijven worden beschouwd.

Artikel 48

Op overtreding van voorschriften van het krachtens het tweede lid van artikel 6 uitgevaardigde landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan daarbij straf worden gesteld, doch geen andere of hogere dan geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

Artikel 49

De stukken betreffende de toepassing van deze landsverordening en van de voorschriften ter uitvoering van deze landsverordening, zijn vrij van het recht van zegel.

Artikel 50
  • 1. Deze landsverordening kan worden aangehaald als „Luchtvaartrampenverordening".

  • 2. Zij treedt in werking met ingang van een bij landsbesluit te bepalen tijdstip.