Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

LANDSVERORDENING van de 8ste oktober 2007 houdende regels inzake het tuchtrecht voor zeeschepen voorzien van een Nederlands-Antilliaanse zeebrief.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van de 8ste oktober 2007 houdende regels inzake het tuchtrecht voor zeeschepen voorzien van een Nederlands-Antilliaanse zeebrief.
CiteertitelLandsverordening tuchtrechtspraak in de zeevaart
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De inwerkingtredingdatum wordt verondersteld 1 dag na publicatie te zijn.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Geen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 8ste oktober 2007 houdende regels inzake het tuchtrecht voor zeeschepen voorzien van een Nederlands-Antilliaanse zeebrief.

HOOFDSTUK 1 Definities en reikwijdte

Artikel 1

In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Minister: de Minister van Verkeer en Vervoer;

  • b.

    kapitein: de gezagvoerder van een schip, voorzien van een Nederlands-Antilliaanse zeebrief;

  • c.

    scheepsofficier: een lid van de bemanning, niet zijnde de kapitein, die aan boord van een schip, voorzien van een Nederlands-Antilliaanse zeebrief een functie als stuurman, werktuigkundige, maritiem officier of radio-operator vervult;

  • d.

    opvarende: een ieder die zich aan boord van het schip bevindt;

  • e.

    vaarbevoegdheid: de bevoegdheid om in een of meer functies aan boord van een schip dienst te doen;

  • f.

    vaarbevoegdheidsbewijs: een door het hoofd van de Scheepvaartinspectie van de Nederlandse Antillen afgegeven document waaruit de vaarbevoegdheid blijkt;

  • g.

    tuchtcollege: het tuchtcollege voor de scheepvaart, bedoeld in artikel 4, tweede lid;

  • h.

    Hof van Justitie: het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba;

  • i.

    Commissie van Onderzoek: de Commissie van Onderzoek, bedoeld in artikel 26bis van de Schepenwet.

Artikel 2

Deze landsverordening is van toepassing ten aanzien van in de vaart zijnde schepen, voorzien van een Nederlands-Antilliaanse zeebrief, daaronder begrepen een voorlopige en een buitengewone zeebrief, als bedoeld in het Nederlands-Antilliaans Zeebrievenbesluit.

Artikel 3.

De kapitein en de scheepsofficieren gedragen zich aan boord ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu en het scheepvaartverkeer zoals het een goed zeeman betaamt.

HOOFDSTUK 2 Tuchtrechtspraak

§ 1. Algemeen
Artikel 4
  • 1. De kapitein en de scheepsofficieren zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen terzake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als een goed zeeman in acht behoren te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu en het scheepvaartverkeer.

  • 2. De tuchtrechtspraak in eerste aanleg wordt uitgeoefend door het tuchtcollege voor de scheepvaart. Het tuchtcollege is gevestigd te Willemstad.

  • 3. De tuchtrechtspraak in hoger beroep wordt uitgeoefend door het Hof van Justitie. Het Hof van Justitie beslist in hoogste ressort.

§ 2. Het tuchtcollege voor de scheepvaart
Artikel 5
  • 1. Het tuchtcollege bestaat uit een voorzitter, een plaatsvervangende voorzitter, twee leden en twee plaatsvervangende leden. Zij worden door de Minister benoemd voor een periode van vier jaren en zijn terstond herbenoembaar.

  • 2. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter zijn personen

    • a.

      die op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan de universiteit van de Nederlandse Antillen, het recht hebben verkregen om de in artikel 39, eerste lid, van de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen bedoelde titel meester in de rechten of master of law te voeren; of

    • b.

      die op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan de Universiteit van Aruba, het recht hebben verkregen om de in artikel 37, eerste lid, van de Landsverordening Universiteit van Aruba (A.B. 1988, no. 100) bedoelde titel meester te voeren; of

    • c.

      aan wie op grond van het afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Nederlandse Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad van Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad van Master op het gebied van het recht is verleend; of

    • d.

      die op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Nederlandse Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht hebben verkregen om de titel meester te voeren.

  • 3. De twee leden en de twee plaatsvervangende leden hebben gedurende de aan hun benoeming voorafgaande periode van tien jaren ten minste vijf jaren, al dan niet in combinatie van functies:

    • a.

      als kapitein of als scheepsofficier aan boord van een zeeschip gevaren;

    • b.

      als loods, havenmeester, officier van de zeedienst der Koninklijke Marine of als werktuigkundige in energiecentrales of gelijksoortige landinstallaties gewerkt.

  • 4. De Minister verleent aan de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden in elk geval ontslag met ingang van de maand, volgende op die waarin zij de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt, en op eigen verzoek tussentijds.

Artikel 6

Tussen de voorzitter en de leden van het tuchtcollege, alsmede hun plaatsvervangers en de voorzitter en leden van de Commissie van Onderzoek, alsmede hun plaatsvervangers mag geen nauwe persoonlijke of zakelijke betrekking bestaan.

Tussen de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege mag geen nauwe persoonlijke of zakelijke betrekking bestaan.

Voor de aanvang van hun werkzaamheden leggen de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege in handen van de president van het Hof van Justitie de eed of de belofte af. Het formulier voor de eed of de belofte wordt bij ministeriële beschikking met algemene werking vastgesteld.

Artikel 7
  • 1. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, een lid of een plaatsvervangend lid van het tuchtcollege kan door het Hof van Justitie worden ontslagen:

    • a.

      wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld;

    • b.

      wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, surséance van betaling heeft gekregen of wegens schulden is gegijzeld;

    • c.

      wegens wangedrag of onzedelijkheid of bij gebleken voortdurende achteloosheid in de uitoefening van zijn functie;

    • d.

      wegens overtreding van artikel 10.

  • 2. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, een lid of een plaatsvervangend lid van het tuchtcollege wordt door het Hof van Justitie ontslagen:

    • a.

      indien hij door ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;

    • b.

      bij ongeschiktheid voor zijn functie, anders dan door ziekten of gebreken.

  • 3. Bij een ontslag op grond van het eerste of het tweede lid, wordt de betrokkene gehoord, althans daartoe behoorlijk opgeroepen.

Artikel 8
  • 1. Het tuchtcollege heeft een secretaris en zo nodig een plaatsvervangend secretaris die voldoen aan het vereiste van artikel 5, tweede lid.

  • 2. De secretaris en de plaatsvervangende secretaris worden door de Minister benoemd voor een periode van vier jaren en zijn terstond herbenoembaar.

  • 3. De Minister verleent in elk geval aan de secretaris en de plaatsvervangende secretaris ontslag met ingang van de maand, volgende op die waarin zij de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt, en op eigen verzoek tussentijds.

Artikel 9

De voorzitter, de leden en de secretaris, alsmede hun plaatsvervangers, ontvangen een bij ministeriële beschikking met algemene werking vast te stellen vacatiegeld, alsmede een vergoeding van reis- en verblijfkosten en van verdere verschotten.

Artikel 10
  • 1. De voorzitter, de leden en de secretaris, alsmede hun plaatsvervangers, mogen zich niet op enige wijze inlaten met partijen of hun raadslieden of gemachtigden over enige zaak die bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig is, of waarvan zij weten of kunnen vermoeden dat deze bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig zal worden gemaakt.

  • 2. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijk karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voorzover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

  • 3. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit.

§ 3. De procedure in eerste aanleg
Artikel 11
  • 1. Een zaak wordt in eerste aanleg bij het tuchtcollege aanhangig gemaakt op verzoek van de Minister of door een klacht van een belanghebbende. Daarnaast is het tuchtcollege bevoegd om uit eigen beweging een zaak aanhangig te maken.

  • 2. Een verzoek en een klacht worden schriftelijk of elektronisch en met redenen omkleed ingediend bij de voorzitter van het tuchtcollege. Een klacht van een belanghebbende vermeldt de naam, het adres en de woonplaats van de klager. Een verzoek en een klacht bevatten voorts ten minste de volgende gegevens:

    • a.

      de naam en, voor zover bekend, het adres en de woonplaats van de kapitein of de scheepsofficier op wie het verzoek of de klacht betrekking heeft, en indien het verzoek of de klacht betrekking heeft op een scheepsofficier, de functie aan boord van het schip die de scheepsofficier ten tijde van de gewraakte gedraging vervulde;

    • b.

      de naam en, voor zover bekend, het type van het schip, aan boord waarvan de gewraakte gedraging heeft plaats gevonden;

    • c.

      een omschrijving van de gedraging, waarop het verzoek of de klacht betrekking heeft;

    • d.

      de bezwaren die tegen de gewraakte gedraging zijn gerezen.

  • 3. Indien de klager daarom verzoekt, is de secretaris van het tuchtcollege hem behulpzaam bij het formuleren van de klacht.

  • 4. Het tuchtcollege neemt een verzoek of een klacht niet in behandeling indien de gedraging waarop het verzoek of een klacht betrekking heeft meer dan twee jaren voor de indiening van het verzoek of de klacht heeft plaats gevonden.

Artikel 12
  • 1. De voorzitter kan besluiten tot het instellen van een vooronderzoek, in welk geval hij de uitvoering van het vooronderzoek opdraagt aan een of meer leden of plaatsvervangende leden of aan de secretaris of de plaatsvervangende secretaris van het tuchtcollege.

  • 2. Degene die het vooronderzoek uitvoert is, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze noodzakelijk is en met inachtneming van artikel 19, bevoegd:

    • a.

      alle inlichtingen te vragen;

    • b.

      inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c.

      alle plaatsen, zo nodig met behulp van de sterke arm, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner te betreden, eventueel vergezeld van door hen aangewezen personen;

    • d.

      woningen of tot woning bestemde gedeelten van vaartuigen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden.

    • e.

      de klager, alsmede de betrokken kapitein of scheepsofficier te horen;

    • f.

      getuigen en deskundigen te horen, waarbij artikel 18, zesde, zevende en achtste lid, van overeenkomstige toepassing is.

  • 3. Degene die het vooronderzoek uitvoert, onthoudt zich tijdens het verhoor van de betrokken kapitein of scheepsofficier van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De betrokken kapitein of scheepsofficier is niet tot antwoorden verplicht. Voor het verhoor wordt de betrokken kapitein of scheepsofficier medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.

  • 4. Met inachtneming van het derde lid is een ieder verplicht aan degene die het vooronderzoek uitvoert alle medewerking te verlenen die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.

  • 5. Degene die het vooronderzoek heeft verricht neemt geen deel aan de behandeling van de zaak ter zitting van het tuchtcollege.

Artikel 13
  • 1. De voorzitter kan een verzoek of een klacht na een summier onderzoek terstond afwijzen bij een met redenen omklede beslissing indien hij van oordeel is dat de klager kennelijk niet ontvankelijk is, dan wel het verzoek of de klacht kennelijk ongegrond is.

  • 2. De secretaris zendt onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van de voorzitter aan de Minister en aan de klager.

  • 3. De Minister en de klager kunnen binnen twee weken na de dag van verzending van de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een verzoek of een klacht hiertegen schriftelijk of elektronisch verzet doen bij het tuchtcollege. Ten gevolge van het verzet vervalt de beslissing van de voorzitter.

  • 4. Indien de voorzitter van oordeel is dat een verzoek of een klacht vatbaar is voor een minnelijke schikking, roept hij de Minister of de klager alsmede de betrokken kapitein of scheepsofficier op teneinde een zodanige schikking te beproeven. Indien een minnelijke schikking is getroffen, wordt het verzoek of de klacht ingetrokken.

  • 5. De voorzitter brengt verzoeken en klachten die niet door hem zijn afgewezen of niet in der minne zijn geschikt, onverwijld ter kennis van het tuchtcollege.

Artikel 14
  • 1. Aan de behandeling van een zaak ter zitting van het tuchtcollege nemen drie leden deel, te weten de voorzitter, alsmede de twee leden, bedoeld in artikel 5, derde lid, met de mogelijkheid van plaatsvervanging.

  • 2. Bij de behandeling van een zaak ter zitting van het tuchtcollege na verzet als bedoeld in artikel 13, derde lid, wordt de voorzitter vervangen door zijn plaatsvervanger.

Artikel 15
  • 1. De voorzitter en de leden, alsmede hun plaatsvervangers, kunnen zich verschonen en kunnen worden gewraakt indien er te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor de onpartijdigheid van het tuchtcollege schade zou kunnen lijden.

  • 2. De overige leden van het tuchtcollege beslissen zo spoedig mogelijk over een verzoek tot verschoning of wraking van hun medelid. Bij staking van stemmen wordt het verzoek tot verschoning of wraking toegewezen.

Artikel 16
  • 1. Zodra het tuchtcollege een verzoek of een klacht in behandeling heeft genomen, zendt de secretaris een afschrift van het verzoek of van de klacht aan de betrokken kapitein of scheepsofficier.

  • 2. Wanneer het tuchtcollege uit eigen beweging een tuchtzaak aanhangig maakt, deelt de secretaris dit schriftelijk mede aan de betrokken kapitein of scheepsofficier onder vermelding van de gewraakte gedraging en van de bezwaren die tegen deze gedraging zijn gerezen.

  • 3. De betrokken kapitein of scheepsofficier kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift van het verzoek of van de klacht, als bedoeld in het eerste lid, of van de schriftelijke mededeling, als bedoeld in het tweede lid, schriftelijk of elektronisch een verweerschrift indienen. De voorzitter kan deze termijn op verzoek van de betrokken kapitein of scheepsofficier verlengen.

  • 4. De secretaris zendt een afschrift van het verweerschrift aan degene die het verzoek of de klacht bij de voorzitter heeft ingediend.

Artikel 17
  • 1. De voorzitter bepaalt het tijdstip voor de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting. De secretaris roept degene die het verzoek of de klacht heeft ingediend en de betrokken kapitein of scheepsofficier ten minste vier weken van tevoren bij aangetekende brief op voor de zitting. De betrokken kapitein of scheepsofficier is verplicht aan de oproeping gevolg te geven.

  • 2. Indien de betrokken kapitein of scheepsofficier op de oproeping niet ter zitting verschijnt, kan het tuchtcollege de officier van justitie verzoeken de betrokkene te dagvaarden. Hij is verplicht na dagvaarding te verschijnen.

  • 3. Indien de betrokken kapitein of scheepsofficier op de dagvaarding niet ter zitting verschijnt, kan het tuchtcollege de officier van justitie verzoeken de betrokkene te dagvaarden, met bevel tot medebrenging. Artikel 247, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Degene die het verzoek of de klacht heeft ingediend kan zich ter zitting door een daartoe gemachtigde doen vertegenwoordigen of zich door een raadsman doen bijstaan.

  • 5. De betrokken kapitein of scheepsofficier kan zich door een raadsman doen bijstaan.

  • 6. Het tuchtcollege kan weigeren bepaalde personen die geen advocaat zijn, als raadsman of als gemachtigde ter zitting toe te laten. Bij een zodanige weigering houdt het tuchtcollege de zaak tot een volgende zitting aan.

  • 7. Het tuchtcollege stelt de betrokken kapitein of scheepsofficier en zijn raadsman ten minste vier weken voor de zitting in de gelegenheid om van alle op de zaak betrekking hebbende stukken kennis te nemen.

  • 8. Het tuchtcollege behandelt de zaak in een openbare zitting. Het tuchtcollege kan om gewichtige redenen bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaats vinden.

  • 9. Ten aanzien van het verhoor van de betrokken kapitein of scheepsofficier door het tuchtcollege is artikel 12, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 10. De secretaris maakt van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal op dat door de voorzitter en de secretaris wordt ondertekend.

Artikel 18
  • 1.

    Het tuchtcollege kan getuigen en deskundigen voor de zitting oproepen en horen. De betrokken kapitein of scheepsofficier en zijn raadsman kunnen het tuchtcollege verzoeken dat ook andere getuigen en deskundigen worden opgeroepen en gehoord. Het tuchtcollege voldoet aan dit verzoek, tenzij het onderzoek daardoor wordt geschaad of het verzoek kennelijk onredelijk is.

  • 2.

    De voorzitter, de gewone en de buitengewone leden, de secretaris en hun plaatsvervangers van de Commissie van Onderzoek, alsmede de door de Commissie van Onderzoek aangewezen deskundigen en de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie van de Nederlandse Antillen, betrokken bij het onderzoek naar ongevallen ten behoeve van de Commissie van Onderzoek, kunnen door het tuchtcollege niet als getuige of deskundige worden opgeroepen.

  • 3.

    De secretaris roept getuigen en deskundigen bij aangetekende brief voor de zitting op. Ieder die als getuige of deskundige door het tuchtcollege is opgeroepen, is verplicht aan die oproeping gevolg te geven.

  • 4.

    Indien een getuige of deskundige op de oproeping niet ter zitting verschijnt, doet de officier van justitie hem op verzoek van het tuchtcollege dagvaarden. Hij is verplicht na dagvaarding te verschijnen.

  • 5.

    Indien een getuige of deskundige op de dagvaarding niet ter zitting verschijnt, doet de officier van justitie hem op verzoek van het tuchtcollege andermaal dagvaarden, met bevel tot medebrenging. Artikel 247, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    De voorzitter beëdigt getuigen om de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. Getuigen zijn verplicht op de gestelde vragen te antwoorden.

  • 7.

    De voorzitter beëdigt deskundigen om hun taak naar geweten te vervullen. Deskundigen zijn verplicht de door het tuchtcollege gevorderde diensten te bewijzen.

  • 8.

    Ten aanzien van de getuigen en deskundigen zijn de artikelen 251 tot en met 253 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 9.

    De getuigen en deskundigen ontvangen desgevraagd op vertoon van hun oproep of dagvaarding een door de voorzitter vast te stellen schadeloosstelling, onderscheidenlijk vergoeding, berekend volgens het Tarief justitiekosten strafzaken.

Volgens hetzelfde tarief worden de kosten van de verrichtingen van de deurwaarders berekend.

Artikel 19.
  • 1. Niet kunnen in de in deze landsverordening geregelde tuchtrechtelijke procedure als bewijs worden gebruikt, noch kunnen een of meer van de in artikel 20 genoemde tuchtmaatregelen worden gebaseerd op:

    • a.

      verklaringen van personen, afgelegd in het kader van het onderzoek van de Commissie van Onderzoek, dan wel afgelegd in het kader van het onderzoek door de aangewezen ambtenaar van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Schepenwet, tenzij degene die de verklaring heeft afgelegd daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven;

    • b.

      met een technisch hulpmiddel vastgelegde communicatie tussen personen die betrokken zijn geweest bij het laten functioneren van het bij het onderzoek betrokken schip;

    • c.

      in het kader van het onderzoek van de Commissie van Onderzoek vastgelegde medische of privé-informatie betreffende personen die betrokken zijn geweest bij een door de Commissie van Onderzoek onderzochte scheepsramp, tenzij de betrokken persoon daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven;

    • d.

      gegevens die zijn ontleend aan een reisgegevensrecorder, gebruikt in de scheepvaart, en transcripten daarvan;

    • e.

      meningen, geuit in het kader van het analyseren van onderzoeksmateriaal;

    • f.

      door de Commissie van Onderzoek opgestelde documenten.

  • 2. Ten behoeve van de in deze landsverordening geregelde tuchtrechtelijke procedure, waaronder het vooronderzoek, bedoeld in artikel 12, kunnen gegevensdragers als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d en f, met uitzondering van de uitspraak van de Commissie van Onderzoek zonder vermelding van naam, adres of identificatiegegevens van gelijksoortige aard ten aanzien van bij de scheepsramp betrokken personen, niet ter inzage worden gevorderd. Op verzoek kunnen verklaringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a echter ter inzage worden gegeven, indien degene die de verklaring heeft afgelegd, daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven en kan informatie als bedoeld in onderdeel c ter beschikking worden gesteld, indien degene wie de informatie betreft, daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.

Artikel 20

Het tuchtcollege kan, indien het van oordeel is dat een tegen een kapitein of een scheepsofficier gerezen bezwaar gegrond is, een of meer van de volgende tuchtmaatregelen opleggen:

  • a.

    waarschuwing;

  • b.

    berisping;

  • c.

    geldboete van ten hoogste NAF 10.000;

  • d.

    schorsing van de vaarbevoegdheid voor een periode van ten hoogste twee jaren.

    • 2.

      Bij het opleggen van een of meer van de in het eerste lid genoemde tuchtmaatregelen kan het tuchtcollege tevens bepalen dat zijn beslissing, al dan niet met vermelding van de gronden waarop zij berust, in een of meer in de beslissing aangewezen tijdschriften of nieuwsbladen openbaar zal worden gemaakt.

    • 3.

      Bij het opleggen van een geldboete bepaalt het tuchtcollege de termijn of termijnen, waarbinnen de geldboete moet worden voldaan. Opgelegde geldboeten komen ten bate van het Land.

    • 4.

      Bij het opleggen van de tuchtmaatregelen, genoemd in het eerste lid, onder c en d, kan het tuchtcollege bepalen dat deze geheel of ten dele niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij het tuchtcollege bij een latere beslissing anders mocht bepalen op grond van het feit dat de betrokken kapitein of scheepsofficier zich voor het einde van een bij die oplegging te bepalen proeftijd van ten hoogste twee jaren heeft gedragen in strijd met de zorg die hij als een goed zeeman in acht behoort te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer.

    • 5.

      De tuchtmaatregelen, genoemd in het eerste lid onder c en d, en de bijkomende maatregel van openbaarmaking, genoemd in het tweede lid, kunnen eerst worden ten uitvoer gelegd nadat de beslissing van het tuchtcollege onherroepelijk is geworden.

Artikel 21

1.De beslissing van het tuchtcollege berust op een deugdelijke motivering. Zij wordt in een openbare zitting uitgesproken. Indien de betrokken kapitein of scheepsofficier niet ter zitting is verschenen, kan het tuchtcollege bij verstek uitspraak doen.

De secretaris zendt onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van het tuchtcollege:

  • a.

    bij aangetekende brief aan de betrokken kapitein of scheepsofficier;

  • b.

    bij gewone brief aan de Minister;

  • c.

    bij gewone brief aan de klager.

    • 3.

      Indien het tuchtcollege in zijn uitspraak een schorsing van de vaarbevoegdheid heeft opgelegd, deelt de secretaris in zijn aangetekende brief aan de betrokken kapitein of scheepsofficier mede: de datum waarop de schorsing ingaat, de verplichting om zijn vaarbevoegdheidsbewijs vóór die datum in te leveren bij het in artikel 96 van het Bemanningsbesluit Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zeeschepen (P.B. 2002, no. 37) genoemde Centraal register bemanningsgegevens, alsmede de gevolgen van het niet tijdig inleveren van het vaarbevoegdheidsbewijs op grond van het vierde lid van dit artikel. De secretaris zendt een afschrift van de schriftelijke beslissing van het tuchtcollege alsmede van de aangetekende brief aan de betrokken kapitein of scheepsofficier tevens ter registratie aan het Centraal register bemanningsgegevens.

    • 4.

      Indien de betrokken kapitein of scheepsofficier zijn vaarbevoegdheidsbewijs niet tijdig bij het Centraal register bemanningsgegevens inlevert, wordt de periode van schorsing van de vaarbevoegdheid van rechtswege verlengd met de termijn die is verstreken tussen de datum waarop de schorsing ingaat en de datum waarop het vaarbevoegdheidsbewijs daadwerkelijk is ingeleverd.

    • 5.

      Zodra de periode van schorsing is verstreken geeft het Centraal register bemanningsgegevens het vaarbevoegdheidsbewijs terug aan de betrokken kapitein of scheepsofficier.

§ 4. De procedure in hoger beroep
Artikel 22

Tegen een beslissing van het tuchtcollege kan binnen zes weken na de dag van de verzending van de in artikel 21 bedoelde brief hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie:

  • a.

    door de betrokken kapitein of scheepsofficier indien het verzoek of de klacht geheel of ten dele gegrond is verklaard;

  • b.

    door de Minister;

  • c.

    door de klager indien zijn klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard.

Artikel 23

Het hoger beroep wordt ingesteld bij beroepschrift. Bij het beroepschrift wordt overgelegd een afschrift van de schriftelijke beslissing van het tuchtcollege, waartegen het hoger beroep is gericht.

  • 2.

    De griffier van het Hof van Justitie zendt binnen een week na ontvangst van het beroepschrift een afschrift daarvan aan de betrokken kapitein of scheepsofficier, aan de Minister en aan de klager, voor zover het hoger beroep niet door hen is ingesteld, alsmede aan het tuchtcollege, en indien het tuchtcollege in zijn uitspraak een schorsing van de vaarbevoegdheid heeft opgelegd, tevens ter registratie aan het Centraal register bemanningsgegevens.

  • 3.

    Het tuchtcollege zendt binnen drie weken na ontvangst van het afschrift van het beroepschrift alle stukken die op de zaak betrekking hebben aan de griffier van het Hof van Justitie.

  • 4.

    Het Hof van Justitie behandelt de zaak opnieuw in volle omvang. Op de behandeling in hoger beroep zijn de artikelen 13, eerste, tweede en derde lid, 15, 16, eerste, derde en vierde lid, en 17 tot en met 21 van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Herziening
Artikel 24
  • 1. Het Hof van Justitie kan op verzoek van een kapitein of een scheepsofficier aan wie een tuchtmaatregel is opgelegd een onherroepelijk geworden beslissing van het tuchtcollege of van het Hof van Justitie herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

    • a.

      het tuchtcollege of het Hof van Justitie bij de behandeling van de zaak ter zitting niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die

    • b.

      indien zij het tuchtcollege of het Hof van Justitie bij de behandeling van de zaak ter zitting wel bekend zouden zijn geweest, tot een andere beslissing zouden hebben kunnen leiden.

  • 2. Op de behandeling van het verzoek tot herziening zijn de artikelen 13, eerste, tweede en derde lid, 15, 16, eerste, derde en vierde lid, en 17 tot en met 21 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Aan de behandeling van het verzoek tot herziening ter zitting van het Hof van Justitie nemen geen leden deel die hebben deelgenomen aan de behandeling van de zaak, waarvan de herziening wordt verzocht.

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 25

Deze landsverordening treedt in werking op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip.

Artikel 26

Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening tuchtrechtspraak in de zeevaart.