Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

LANDSVERORDENING van 15 november 1955, ter uitvoering van de artt. 30 lid 4 en 32 lid 3 van de Schepenwet

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van 15 november 1955, ter uitvoering van de artt. 30 lid 4 en 32 lid 3 van de Schepenwet
CiteertitelLandsverordening uitvoering artt. 30 lid 4 en 32 lid 3 Schepenwet
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van 15 november 1955, ter uitvoering van de artt. 30 lid 4 en 32 lid 3 van de Schepenwet

Artikel 1

De voor het districtshoofd van de scheepvaartinspectie of voor de Commissie van Onderzoek, als bedoeld in artikel 26 bis van de Schepenwet, afgelegde verklaringen of gegeven berichten worden op schrift gesteld, aan de getuigen of deskundigen voorgelezen en, na het aanbrengen van gewenste veranderingen en bijvoegingen, door deze ondertekend. Indien de betrokkene niet kan ondertekenen, wordt daarvan melding gemaakt.

Artikel 2

Indien een getuige of deskundige door ongesteldheid, ouderdom, invaliditeit of enige andere voor het districtshoofd of de Commissie aannemelijke reden verhinderd wordt op de aangewezen plaats te verschijnen, kan het districtshoofd of de Commissie, zulks noodzakelijk oordelende, aan de rechter in eerste aanleg in het eilandgebied waarin die getuige of deskundige woonplaats heeft, verzoeken hem daar ter plaatse en, naar gelang van omstandigheden, zelfs in zijn eigen woning te ondervragen.

Artikel 3

  • 1. Het districtshoofd of de Commissie kan het verhoor van getuigen, mits deze de ouderdom van zestien jaren vervuld hebben, onder ede doen plaats hebben.

  • 2. Onder ede gehoord wordende, zweert (belooft), op de wijze van ieders godsdienstige gezindheid, de getuige de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

  • 3. De deskundige is verplicht zijn taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten.

Artikel 4

  • 1. Indien de behoorlijk gedagvaarde getuige of deskundige niet verschijnt, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk een nauwkeurige omschrijving van het exploit van dagvaarding behelst.

  • 2. Dit proces-verbaal wordt door het districtshoofd of de Commissie, zulks nodige oordelende, in handen gesteld van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht in eerste aanleg in het eilandgebied, waarin de in gebreke gebleven getuige of deskundige woont.

Artikel 5

Het proces-verbaal van niet-verschijning, door het districtshoofd of de Commissie, of in het geval van artikel 2 door de rechter in eerste aanleg, opgemaakt, levert behoudens tegenbewijs een volledig bewijs op van hetgeen daarin vermeld staat.

Artikel 6

Onverminderd de vervolging wegens de eerste niet-verschijning, kan het districtshoofd of de Commissie een nadere dagvaarding van dezelfde getuige of deskundige bevelen en zelfs door tussenkomst van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het betrokken gerecht in eerste aanleg een bevel van medebrenging van rechter-commissaris in het gerecht in eerste aanleg in het eilandgebied waarin de getuige of deskundige woont of zich werkelijk bevindt, doen requireren, om bij de dagvaarding te worden gevoegd. Ook de voorzitter van de Commissie is bevoegd een bevel van medebrenging te verlenen.

Artikel 7

Bij herhaalde niet-verschijning zijn de artikelen 4 en 5 van deze landsverordening mede van toepassing.

Artikel 8

Wanneer een getuige of deskundige, het zij op de eerste, hetzij op de nadere dagvaarding verschenen of uit kracht van het bevel van medebrenging voor het districtshoofd of de Commissie gebracht zijnde, weigert te antwoorden of een getuige weigert de eed (belofte) af te leggen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk de redenen van weigering, zo die gegeven zijn, inhoudt. Dit proces-verbaal bezit de bewijskracht in artikel 5 omschreven.

Artikel 9

Het districtshoofd of de Commissie stelt dit proces-verbaal, zulks nodig oordelende, in handen van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht in eerste aanleg in het eilandgebied waarin het verhoor was gelast.

Artikel 10

  • 1. De rechter in eerste aanleg kan de gijzeling van de weigerachtige getuige of deskundige gelasten; deze gijzeling wordt voor een tijdvak van zes maanden uitgesproken, doch houdt op wanneer de getuige of deskundige vroeger aan zijn verplichting mocht hebben voldaan.

  • 2. Op de vordering van het districtshoofd of van de Commissie van Onderzoek gelast de rechter in eerste aanleg de dadelijke gijzeling van de weigerachtige getuige of deskundige, die inmiddels tot aan de uitspraak van de rechter in bewaring kan worden gehouden; het door de rechter af te geven bevel vermeldt de gedane vordering, benoemt de deurwaarder met de overbrenging belast en wijst de plaats van de voorlopige gijzeling aan.

  • 3. Van de ingijzelingstelling wordt een acte opgemaakt, waarin het bevel tot gijzeling wordt aangehaald en waarvan onmiddellijk een afschrift aan de gegijzelde wordt overhandigd.

  • 4. Deze voorlopige gijzeling houdt op bij de voldoening aan de vroeger geweigerde verplichting en vervalt van rechtswege, indien de bekrachtiging daarvan niet binnen acht dagen bij de rechter is gevraagd.

  • 5. Het vonnis, waarbij de gijzeling is bevolen of bekrachtigd, is uitvoerbaar op de minuut, niettegenstaande enige daartegen gerichte voorziening.

Artikel 11

Artikel 252, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Wanneer het districtshoofd of de Commissie van Onderzoek het nodig acht buiten het grondgebied van de Nederlandse Antillen verblijf houdende personen als getuigen of deskundigen te horen, kan het districtshoofd of de Commissie van de vragen, waarop antwoord verlangd wordt, in geschrifte mededeling doen aan de Gouverneur, die de beantwoording daarvan bevordert.

Artikel 13

Het proces-verbaal van gehouden getuigenverhoor bezit de bewijskracht in artikel 5 omschreven.

Artikel 14

Bij verzuim van overlegging aan het districtshoofd of aan de Commissie, binnen de gestelde termijn, van de bescheiden genoemd in artikel 32, lid 1 van de Schepenwet, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt waarmede gehandeld wordt als bepaald in artikel 9 en dat de bewijskracht bezit in artikel 5 omschreven.

Artikel 15

Deze landsverordening treedt in werking met ingang van de dag na die van haar afkondiging.