Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

LANDSVERORDENING van de 7de mei 1975 tot opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van de 7de mei 1975 tot opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze landsverordening treedt in werking op een nader bij landsbesluit te bepalen tijdstip

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 7de mei 1975 tot opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw

Artikel 1

Het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen, zoals gewijzigd het laatst bij landsverordening van de 8ste januari 1973 (P.B. 1973, no. 9), wordt nader gewijzigd als volgt:

I.In artikel 69 vervalt het eerste lid en wordt aan het tweede lid toegevoegd: „Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarig kind uit, dan volgt dit de woonplaats van zijn vader.";

II. De vijfde, zesde en zevende titel van het eerste boek worden gelezen als volgt:

VIJFDE TITEL

Rechten en verplichtingen van echtgenoten

152

Echtgenoten zijn elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaffen.

153

Echtgenoten zijn jegens elkander verplicht hun kinderen te verzorgen en op te voeden.

154

  • 1.

    Echtgenoten zijn jegens elkander tot samenwoning verplicht, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 2.

    De plaats van de samenwoning wordt in onderling overleg vastgesteld, en bij gebreke van overeenstemming door de man. De vrouw bepaalt nochtans de plaats van de samenwoning, wanneer de man onder curatele staat, zich niet dienaangaande kan of wil verklaren, of wanneer uitsluitend of hoofdzakelijk door de arbeid van de vrouw in de behoeften van het gezin wordt voorzien.

  • 3.

    Heeft een echtgenoot overeenkomstig het vorige lid een besluit genomen, dat ernstige gevaren oplevert voor de zedelijke of geestelijke belangen van gezinsleden of voor hun gezondheid, dan kan de andere echtgenoot zich tot de rechter in eerste aanleg wenden met het verzoek die beslissing teniet te doen.

155

  • 1.

    De kosten der huishouding, daaronder begrepen de kosten der verzorging en opvoeding van de kinderen, komen ten laste van het gemene inkomen der echtgenoten en, voor zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan; voor zover de inkomens ontoereikend zijn, komen deze kosten ten laste van het gemene vermogen en, voor zover ook dit ontoereikend is, ten laste van de eigen vermogens naar evenredigheid daarvan. Een en ander geldt niet, voor zover bijzondere omstandigheden zich er tegen verzetten.

  • 2.

    De echtgenoten zijn jegens elkander verplicht dienovereenkomstig tot de bestrijding van de in het eerste lid bedoelde uitgaven bij te dragen uit de onder hun bestuur staande goederen, voor zover niet bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.

  • 3.

    Bij huwelijkse voorwaarden kan een van de vorige leden afwijkende regeling worden getroffen.

  • 4.

    Geschillen tussen de echtgenoten omtrent de toepassing van de vorige leden worden door de rechter in eerste aanleg op verzoek van beiden of een van hen beslist.

  • 5.

    Op verzoek van beide of van een der echtgenoten kan de rechter in eerste aanleg een gegeven beschikking of een bij huwelijkse voorwaarden getroffen regeling wijzigen op grond van veranderde omstandigheden.

  • 6.

    Wanneer de echtgenoten niet samenwonen en dit te wijten is aan onredelijk gedrag van een der echtgenoten, treedt voor de in het tweede lid omschreven verplichtingen in de plaats de verplichting van die echtgenoot om aan de andere echtgenoot een bedrag voor diens levensonderhoud uit te keren, onverminderd beider verplichting om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Bij het vaststellen van de uitkering wordt het bestaan van een regeling als in het derde lid bedoeld mede in aanmerking genomen.

156

  • 1.

    De ene echtgenoot is naast de andere voor het geheel aansprakelijk voor de door deze ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen, met inbegrip van die welke voortvloeien uit de door hem als werkgever ten behoeve van de huishouding aangegane arbeidsovereenkomsten.

  • 2.

    De man is verplicht aan zijn vrouw die met hem samenwoont, ten behoeve van de gewone gang van de huishouding voldoende gelden ter beschikking te stellen; wonen echtgenoten in onderling overleg niet samen, dan is de man verplicht aan zijn vrouw voldoende gelden ter beschikking te stellen ten behoeve van de gewone gang van haar huishouding.

  • 3.

    Hij mag daarbij rekening houden met het bedrag, dat de vrouw uit de onder haar bestuur staande goederen voor dit doel dient te bestemmen.

  • 4.

    Geschillen tussen de echtgenoten omtrent een en ander worden door de rechter in eerste aanleg op verzoek van beiden of een van hen beslist. Op gelijke wijze als zij is tot stand gekomen, kan bij veranderde omstandigheden een gegeven beschikking worden gewijzigd.

157

  • 1.

    De rechter in eerste aanleg kan, wanneer daartoe gegronde redenen bestaan, op verzoek van een echtgenoot bepalen dat deze niet aansprakelijk zal zijn voor de door de andere echtgenoot in het vervolg aangegane verbintenissen als bedoeld in het eerste lid van het vorige artikel.

Wordt een zodanig verzoek van de man toegewezen, dan kan de rechter in eerste aanleg tevens bepalen, dat de man niet meer verplicht is aan zijn vrouw overeenkomstig het tweede lid van het vorige artikel gelden ter beschikking te stellen. De rechter in eerste aanleg kan gelasten, dat zijn beschikking uitvoerbaar is bij voorraad, niettegenstaande hogere voorzieningen.

  • 2.

    Een overeenkomstig dit artikel gegeven rechterlijke beschikking kan bij veranderde omstandigheden op gelijke wijze als zij is tot stand gekomen, worden gewijzigd of opgeheven.

  • 3.

    De beschikking kan aan derden die van haar bestaan onkundig waren, slechts worden tegengeworpen, indien zij ingeschreven was in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 188, en na de inschrijving veertien dagen waren verlopen.

  • 4.

    In de beschikking kan worden bepaald dat zij bovendien moet worden bekendgemaakt op een door de rechter te bepalen wijze.

In dat geval werkt de beschikking ten nadele van derden die daarvan onkundig waren, ook niet vóór deze bekendmaking.

158

  • 1.

    Indien echtgenoten een gemeenschappelijke huishouding hebben, kan de ene echtgenoot slechts met medewerking van de andere echtgenoot zaken die kennelijk ten behoeve van de huishouding strekken, op afbetaling kopen; beide echtgenoten zijn voor het geheel aansprakelijk. Betreft het een overeenkomst die schriftelijk moet worden aangegaan, en werkt een echtgenoot niet zelf tot de akte mede, dan is diens schriftelijke volmacht vereist.

  • 2.

    Indien een echtgenoot afwezig is, in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te verklaren of zijn medewerking weigert, kan de rechter in eerste aanleg de andere echtgenoot op diens verzoek tot het aangaan van een koop op afbetaling machtigen.

159

  • 1.

    Een echtgenoot behoeft de toestemming van de andere echtgenoot voor de volgende rechtshandelingen:

    • a.

      overeenkomsten tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving en handelingen tot beëindiging van het gebruik van een door de echtgenoten tezamen of door de andere echtgenoot alleen bewoonde woning of van zaken die bij een zodanige woning of tot de inboedel daarvan behoren. Onder inboedel wordt hier verstaan het geheel van het huisraad en de tot stoffering en meubilering van de woning dienende roerende zaken, met uitzondering van boekerijen en verzamelingen van voorwerpen van kunst, wetenschap of geschiedkundige aard;

    • b.

      giften, met uitzondering van de gebruikelijke, nietbovenmatige;

    • c.

      overeenkomsten waarbij hij, anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.

  • 2.

    Is de andere echtgenoot afwezig of in de onmogelijkheid zijn wil te verklaren of weigert hij zijn toestemming, dan kan de beslissing van de rechter in eerste aanleg worden ingeroepen.

160

  • 1.

    Heeft een echtgenoot een rechtshandeling in strijd met het vorige artikel verricht, dan kan de andere echtgenoot haar door een tot de wederpartij bij die handeling gerichte verklaring vernietigen en de uit de nietigheid voortvloeiende rechtsvorderingen instellen, tenzij de wederpartij te goeder trouw was en de rechtshandeling niet een gift was. Rechten door derden te goeder trouw anders dan om niet verkregen, worden nochtans geëerbiedigd.

  • 2.

    De bevoegdheid van de andere echtgenoot tot vernietiging van de handeling vervalt na verloop van een hem door een onmiddellijk belanghebbende daartoe gestelde redelijke termijn, en in ieder geval een jaar nadat de handeling te zijner kennis is gekomen.

161

  • 1.

    Wanneer een der echtgenoten door afwezigheid of een andere oorzaak in de onmogelijkheid verkeert zijn goederen of de goederen der gemeenschap te besturen, of in ernstige mate tekortschiet in het bestuur van de goederen der gemeenschap, kan de rechter in eerste aanleg op verzoek van de andere echtgenoot aan deze het bestuur over die goederen of een deel daarvan met uitsluiting van eerstgenoemde echtgenoot opdragen. De rechter beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproep van beide echtgenoten en, zo eerstgenoemde echtgenoot een vertegenwoordiger heeft aangesteld, ook van deze. De rechter kan bij de opdracht nadere regelen stellen omtrent het bestuur.

  • 2.

    Artikel 157, leden 2-4, is van overeenkomstige toepassing.

162

Wanneer de ene echtgenoot het bestuur van zijn goederen aan de andere echtgenoot overlaat, of wanneer de rechter het bestuur van die goederen aan de andere echtgenoot heeft opgedragen, is laatstgenoemde als een lasthebber voor het door hem gevoerde bestuur aansprakelijk met inachtneming van de bijzondere verhoudingen tussen de echtgenoten en de aard van de goederen.

163

Is aan een derde niet kenbaar wie van de echtgenoten bevoegd is een roerende zaak of een recht aan toonder te besturen, dan mag hij de echtgenoot die de zaak of het papier aan toonder onder zich heeft, bevoegd achten.

164

Deze titel is niet van toepassing op van tafel en bed gescheiden echtgenoten.

ZESDE TITEL

De wettelijke gemeenschap van goederen.

EERSTE AFDELING

Algemene bepalingen

165

Van het ogenblik der voltrekking van huwelijk bestaat tussen de echtgenoten van rechtswege algehele gemeenschap van goederen, voor zover daarvan bij huwelijkse voorwaarden niet is afgeweken.

166

  • 1.

    De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten, met uitzondering van goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen.

  • 2.

    Zij omvat, wat haar lasten betreft, alle schulden van ieder der echtgenoten.

  • 3.

    Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet.

167

  • 1.

    Voor een schuld van een echtgenoot, die in de gemeenschap is gevallen, kunnen zowel de goederen der gemeenschap als zijn eigen goederen worden uitgewonnen.

  • 2.

    De echtgenoot uit wiens eigen goederen een schuld der gemeenschap is voldaan, heeft deswege recht op vergoeding uit de goederen der gemeenschap.

168

  • 1.

    Ook voor een schuld van een echtgenoot, die niet in de gemeenschap is gevallen, kunnen de goederen der gemeenschap worden uitgewonnen, tenzij de andere echtgenoot eigen goederen van eerstgenoemde aanwijst, die voldoende verhaal bieden. Goederen waarover een rechtsgeschil bestaat of die buiten de Nederlandse Antillen zijn gelegen, komen niet voor aanwijzing in aanmerking.

  • 2.

    De echtgenoot wiens niet in de gemeenschap gevallen schuld uit goederen der gemeenschap is voldaan, is deswege gehouden tot vergoeding aan de gemeenschap.

TWEEDE AFDELING

Het bestuur van de gemeenschap

169

  • 1.

    Een goed der gemeenschap staat onder het bestuur van de echtgenoot van wiens zijde het in de gemeenschap is gevallen, voor zover niet de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden anders zijn overeengekomen of de rechter met toepassing van artikel 161 anders heeft bepaald. Het bestuur houdt de bevoegdheid in om met betrekking tot dat goed daden van beheer en van beschikking te verrichten.

  • 2.

    Is een goed der gemeenschap met toestemming, verleend door de echtgenoot onder wiens bestuur het stond, dienstbaar aan een beroep of bedrijf van de andere echtgenoot, dan berust het bestuur van dat goed, voor zover het handelingen betreft die als normale uitoefening van dat beroep of bedrijf zijn te beschouwen, bij laatstgenoemde echtgenoot en voor het overige bij de echtgenoten gezamenlijk.

Een verleende toestemming geldt voor de gehele duur van het beroep of bedrijf, tenzij de echtgenoten anders overeenkomen, doch de rechter in eerste aanleg kan de dienstbaarheid op verzoek van een echtgenoot te allen tijde wegens gegronde redenen beëindigen.

170

  • 1.

    Een bestuurshandeling die door een echtgenoot in strijd met het vorige artikel is verricht, heeft, behoudens de bevoegdheid van de andere echtgenoot om haar te vernietigen, dezelfde gevolgen als wanneer zij met diens medewerking was verricht.

  • 2.

    De andere echtgenoot kan de handeling door een tot de wederpartij bij die handeling gerichte verklaring vernietigen en de uit de nietigheid voortvloeiende rechtsvorderingen instellen, tenzij de handeling als een daad van gewoon beheer was te beschouwen of de wederpartij te goeder trouw was. Rechten door derden te goeder trouw anders dan om niet verkregen, worden nochtans geëerbiedigd.

  • 3.

    De bevoegdheid van de andere echtgenoot tot vernietigen van de handeling vervalt na verloop van een hem door een onmiddellijke belanghebbende daartoe gestelde redelijke termijn, en in ieder geval een jaar nadat de handeling te zijner kennis is gekomen.

DERDE AFDELING

Ontbinding van de gemeenschap

171

De gemeenschap wordt van rechtswege ontbonden:

  • a.

    door het eindigen van het huwelijk;

  • b.

    door scheiding van tafel en bed;

  • c.

    door een vonnis dat de gemeenschap opheft;

  • d.

    door opheffing bij latere huwelijkse voorwaarden.

172

  • 1.

    Na de ontbinding van de gemeenschap wordt de gemene boedel bij helfte tussen de man en de vrouw of hun erfgenamen verdeeld.

  • 2.

    De regelen die zijn vastgesteld in de zestiende titel van het tweede boek, handelende van boedelscheiding, zijn op de verdeling toepasselijk.

173

Na de ontbinding der gemeenschap heeft ieder der echtgenoten de bevoegdheid de te zijnen gebruike strekkende kleren en kleinodiën, alsmede zijn beroeps- en bedrijfsmiddelen en de papieren en gedenkstukken tot zijn familie behorende, tegen de geschatte prijs over te nemen.

174

  • 1.

    Na ontbinding van de gemeenschap blijft ieder der echtgenoten voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden, waarvoor hij voordien aansprakelijk was.

Voor andere schulden van de gemeenschap is hij voor de helft aansprakelijk.

  • 2.

    De echtgenoot die een schuld der gemeenschap voor meer dan de helft voldoet, heeft voor het meerdere verhaal tegen de andere echtgenoot,

175

  • 1.

    Ieder der echtgenoten heeft het recht van de gemeenschap afstand te doen; alle daarmede strijdige overeenkomsten zijn nietig.

  • 2.

    Het deel der gemeenschap waarvan afstand wordt gedaan, wast aan bij het deel van de andere echtgenoot.

  • 3.

    De echtgenoot die de afstand heeft gedaan, kan uit de gemeenschap niets terugvorderen dan alleen zijn bed met bijbehorend beddegoed en de kleren die hij voor zijn persoonlijk gebruik nodig heeft. Hij kan de papieren en gedenkstukken, tot zijn familie behorende, tegen de geschatte prijs overnemen.

  • 4.

    Door deze afstand wordt hij ontheven van de aansprakelijkheid en de draagplicht voor schulden der gemeenschap, waarvoor hij vóór de ontbinding der gemeenschap niet aansprakelijk was.

  • 5.

    Hij blijft aansprakelijk voor de schulden der gemeenschap, waarvoor hij vóór de ontbinding der gemeenschap aansprakelijk was. Indien hij een schuld, waarvoor beide echtgenoten vóór de ontbinding der gemeenschap voor het geheel aansprakelijk waren, voor meer dan de helft heeft voldaan, heeft hij voor het meerdere verhaal tegen de andere echtgenoot.

  • 6.

    Indien de andere echtgenoot een schuld der gemeenschap, waarvoor hij vóór de ontbinding der gemeenschap niet aansprakelijk was, geheel of ten dele heeft voldaan, heeft hij deswege verhaal tegen de echtgenoot die de afstand heeft gedaan.

Heeft hij een schuld, waarvoor beide echtgenoten vóór de ontbinding der gemeenschap voor het geheel aansprakelijk waren, voor meer dan de helft voldaan, dan heeft hij voor het meerdere verhaal tegen de echtgenoot die de afstand heeft gedaan.

176

  • 1.

    De echtgenoot die van het bij het vorige artikel omschreven voorrecht wil gebruik maken, is verplicht binnen drie maanden na de ontbinding der gemeenschap een akte van afstand te doen inschrijven in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 188, op verbeurte van dit voorrecht.

  • 2.

    Indien de gemeenschap door de dood van de andere echtgenoot wordt ontbonden, begint de termijn van drie maanden te lopen op de dag waarop de echtgenoot die van het voorrecht wil gebruik maken, van dat overlijden kennis heeft genomen. Indien de gemeenschap door opheffing of door scheiding van tafel en bed is ontbonden, eindigt de termijn drie maanden nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

177

  • 1.

    De erfgenamen van een echtgenoot, door wiens overlijden de gemeenschap is ontbonden, of die binnen de in het vorige artikel gestelde termijn is overleden zonder afstand te hebben gedaan, zijn ieder voor hun aandeel bevoegd op de in het vorige artikel omschreven wijze afstand te doen binnen drie maanden nadat zij met het overlijden bekend zijn geworden.

  • 2.

    De aanspraak van de echtgenoot tot terugvordering van zijn bed, beddegoed en kleren uit de gemeenschap kan niet worden overgedragen en gaat ook niet over op zijn erfgenamen.

178

De rechter in eerste aanleg van de plaats waar de akte van afstand moet worden ingeschreven, kan de voor de inschrijving gestelde termijn voor de afloop daarvan een of meermalen op grond van bijzondere omstandigheden verlengen.

179

  • 1.

    De echtgenoot of zijn erfgenaam, die zich de goederen der gemeenschap heeft aangetrokken of goederen daarvan heeft weggemaakt of verduisterd, kan geen afstand meer doen. Daden van dagelijks bestuur of tot behoud van de goederen brengen dit gevolg niet teweeg.

  • 2.

    Hij die na gedane afstand goederen der gemeenschap wegmaakt of verduistert, verliest de bevoegdheid artikel 175 lid 4 in te roepen.

180

  • 1.

    Afstand van de gemeenschap, door een echtgenoot of een erfgenaam van een echtgenoot gedaan nadat door de andere echtgenoot of een of meer van diens erfgenamen afstand werd gedaan, heeft niet de gevolgen, omschreven in artikel 175 leden 2 en 3, en verplicht hen die tot de gemeenschap gerechtigd zijn, haar te vereffenen. De wetsbepalingen betreffende de vereffening van een onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschap zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Indien hij die tot vereffening van de gemeenschap gehouden is, na tot het afleggen van de rekening en verantwoording te zijn aangemaand, in gebreke blijft aan deze verplichting te voldoen, verliest hij de bevoegdheid artikel 175 lid 4 in te roepen.

  • 3.

    De termijn van drie maanden, genoemd in artikel 1062, begint met de aanvang van de dag waarop hij aan artikel 176 lid 1 heeft voldaan.

De rechter in eerste aanleg kan de termijn op zijn verzoek op grond van bijzondere omstandigheden verlengen; deze verlenging kan ook na verloop van de termijn nog worden verzocht.

VIERDE AFDELING

Opheffing van de gemeenschap bij vonnis

181

Een echtgenoot kan opheffing van de gemeenschap vorderen, wanneer de andere echtgenoot op lichtvaardige wijze schulden maakt, de goederen der gemeenschap verspilt, handelingen verricht, die kennelijk indruisen tegen het bestuur van de andere echtgenoot over goederen der gemeenschap, of zonder redelijke grond weigert de nodige inlichtingen te geven omtrent de stand van de goederen der gemeenschap en van de daarop verhaalbare schulden en het over die goederen gevoerde bestuur.

182

  • 1.

    De eis tot opheffing van de gemeenschap moet openlijk worden bekend gemaakt en in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 188, worden ingeschreven.

  • 2.

    De echtgenoot die de opheffing van de gemeenschap vraagt, kan tot behoud van zijn recht de maatregelen nemen, die in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen nader zijn aangegeven.

183

Het vonnis, waarbij de eis tot opheffing van de gemeenschap is toegewezen, werkt terug tot de dag, waarop aan het eerste lid van het vorige artikel is voldaan, vanaf welke dag de echtgenoten worden geacht te zijn gehuwd met uitsluiting van gemeenschap van goederen, onder al zodanige bedingen als het vonnis zal hebben vastgesteld.

184

De opheffing van de gemeenschap moet, om tegen derden die daarvan onkundig waren te werken, openlijk worden bekend gemaakt en, nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 188.

185

Is de gemeenschap door opheffing ontbonden, dan kunnen de echtgenoten daarna, echter alleen bij huwelijkse voorwaarden, wederom een gemeenschap overeenkomen.

ZEVENDE TITEL

Huwelijkse voorwaarden

EERSTE AFDELING

Huwelijkse voorwaarden in het algemeen

186

Huwelijkse voorwaarden kunnen zowel door aanstaande echtgenoten vóór het sluiten van het huwelijk als door echt genoten tijdens het huwelijk worden gemaakt.

187

  • 1.

    Huwelijkse voorwaarden moeten op straffe van nietigheid bij notariële akte worden aangegaan.

  • 2.

    Een volmacht tot het aangaan van huwelijkse voorwaarden moet schriftelijk worden verleend en moet de in de huwelijkse voorwaarden op te nemen bepalingen bevatten.

188

  • 1.

    Bepalingen in huwelijkse voorwaarden kunnen aan derden die daarvan onkundig waren, slechts worden tegengeworpen, indien die bepalingen ingeschreven waren in het openbaar huwelijksgoederenregister, gehouden ter griffie van het gerecht in eerste aanleg binnen welks rechtsgebied het huwelijk is voltrokken, of, indien het huwelijk buiten de Nederlandse Antillen is aangegaan, ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, van hun woonplaats.

  • 2.

    De wijze van inrichting en raadpleging van het register wordt nader bij landsbesluit houdende algemene maatregelen geregeld.

189

  • 1.

    Huwelijkse voorwaarden vóór het huwelijk gemaakt of gewijzigd, zijn slechts geldig, indien zij wier toestemming tot het huwelijk noodzakelijk is, bij de akte hun toestemming tot de huwelijkse voorwaarden of de wijziging hebben gegeven; is de toestemming van de rechter in eerste aanleg nodig, dan kan worden volstaan met vasthechting van zijn beschikking aan de minuut van de akte. Op het verzoek tot toestemming van de rechter in eerste aanleg is artikel 87 leden 1-4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Vóór het huwelijk gemaakte huwelijkse voorwaarden beginnen te werken van het tijdstip der voltrekking van het huwelijk; geen ander tijdstip kan daarvoor worden aangewezen.

190

  • 1.

    Na de huwelijksvoltrekking kunnen huwelijkse voorwaarden slechts gemaakt of gewijzigd worden, wanneer het huwelijk ten minste een jaar heeft bestaan.

  • 2.

    Een echtgenoot die onder curatele staat, kan hiertoe slechts met toestemming van zijn curator en zijn toeziende curator overgaan.

191

  • 1.

    Het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk behoeft de goedkeuring van de rechter in eerste aanleg. Bij het verzoekschrift der echtgenoten wordt een ontwerp van de notariële akte overgelegd.

  • 2.

    De rechter kan, alvorens op het verzoek te beslissen, bevelen dat het op door hem te bepalen wijze wordt bekend gemaakt. In de bekendmaking moeten de door de rechter aangewezen dag en uur worden opgenomen, waarop schuldeisers zullen worden gehoord, en moet worden vermeld dat het ontwerp van de akte op de griffie ter inzage ligt.

  • 3.

    De goedkeuring wordt geweigerd, indien een redelijke grond voor het maken of wijzigen van de huwelijkse voorwaarden ontbreekt, of indien er gevaar voor benadeling van schuldeisers bestaat.

  • 4.

    Hoger beroep van de eindbeschikking moet worden ingesteld binnen twee maanden na haar dagtekening.

  • 5.

    Indien de akte niet is verleden binnen drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking waarbij de goedkeuring is verleend, vervalt deze.

192

  • 1.

    Tijdens het huwelijk gemaakte of gewijzigde huwelijkse voorwaarden beginnen te werken op de dag, volgende op die waarop de akte is verleden, tenzij in de akte een later tijdstip is aangewezen.

  • 2.

    Bepalingen in deze huwelijkse voorwaarden kunnen aan derden die daarvan onkundig waren, slechts worden tegengeworpen, indien zij tenminste veertien dagen in het huwelijksgoederenregister ingeschreven waren.

  • 3.

    De rechter kan bij de goedkeuring, bedoeld in het vorige artikel, bepalen dat de inschrijving moet worden bekend gemaakt op de door hem te bepalen wijze. In dat geval werken de ingeschreven bepalingen ten nadele van derden die daarvan onkundig waren, ook niet vóór deze bekendmaking.

193

  • 1.

    Partijen kunnen bij huwelijkse voorwaarden afwijken van de regels der wettelijke gemeenschap, mits die voorwaarden niet met dwingende wetsbepalingen, de goede zeden of de openbare orde strijden.

  • 2.

    Zij kunnen niet bepalen dat een hunner tot een groter aandeel in de schulden zal zijn gehouden, dan zijn aandeel in de goederen der gemeenschap beloopt.

  • 3.

    Zij kunnen niet afwijken van de rechten die uit de ouderlijke macht voortspruiten, noch van de rechten die bij landsverordening aan een langstlevende echtgenoot worden toegekend.

  • 4.

    Zij kunnen niet in algemene bewoordingen bepalen, dat de verhouding der echtgenoten zal worden geregeld door een buitenlandse of een afgeschafte wettelijke regeling.

194

De bepalingen van de vorige titel zijn van toepassing, voor zover daarvan niet uitdrukkelijk of door de aard der bedingen, bij de huwelijkse voorwaarden gemaakt, is afgeweken.

195.Wanneer bij huwelijkse voorwaarden een gemeenschap van vruchten en inkomsten is overeengekomen, gelden de artikelen 196-199, voor zover daarvan niet uitdrukkelijk of door de aard der bedingen is afgeweken.

196

  • 1.

    De gemeenschap van vruchten en inkomsten omvat, wat haar baten betreft, alle goederen van de echtgenoten, met uitzondering van die welke een echtgenoot hetzij bij de aanvang van de gemeenschap bezat, hetzij door erfopvolging, making of gift heeft verkregen, hetzij uit anderen hoofde heeft verkregen tegen een contraprestatie die ter gelegenheid van de verkrijging geheel uit zijn eigen goederen is voldaan.

  • 2.

    Vorderingen tot vergoeding die in de plaats van een eigen goed treden of ter zake van waardevermindering daarvan ontstaan, vallen buiten de gemeenschap.

  • 3.

    De gemeenschap van vruchten en inkomsten omvat, wat haar lasten betreft, alle schulden van de echtgenoten, met uitzondering van die welke hetzij bij de aanvang van de gemeenschap bestonden, hetzij op verkrijgingen door erfopvolging, making of gift drukken, hetzij slechts de persoon of eigen goederen van één der echtgenoten betreffen en noch geheel noch gedeeltelijk uit inkomsten betaald plegen te worden.

198

  • 1.

    Buiten de gemeenschap van vruchten en inkomsten vallen de goederen en schulden die behoren tot een door één der echtgenoten uitgeoefend bedrijf of vrij beroep. Deze bepaling is niet van toepassing op goederen op naam van de andere echtgenoot.

  • 2.

    Ten bate of ten laste van de gemeenschap komen vergoedingen ten bedrage van de winsten en verhezen van het bedrijf of beroep, vast te stellen naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd.

  • 3.

    Voor zover een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van een niet op zijn eigen uitgeoefend bedrijf hem rechtstreeks of onmiddellijk ten goede komen, wordt dat bedrijf voor de toepassing van het vorige lid aangemerkt als een door die echtgenoot uitgeoefend bedrijf.

199

  • 1.

    Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap van vruchten en inkomsten de goederen der gemeenschap, met inachtneming van de in het vorige artikel en de artikelen 167 lid 2 en 168 lid 2 bedoelde vergoedingen, niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door de echtgenoot van wiens zijde zij in de gemeenschap zijn gevallen.

  • 2.

    De echtgenoot die na de ontbinding een schuld der gemeenschap voor een groter deel heeft voldaan dan het deel dat te zijnen laste komt, heeft voor het meerdere verhaal tegen de andere echtgenoot.

200

Wanneer bij huwelijkse voorwaarden is overeengekomen dat er gemeenschap van winst en verlies zal bestaan, zijn artikelen 196 - 198 van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan niet uitdrukkelijk of door de aard der bedingen is afgeweken.

201

Een echtgenoot kan tegen derden zijn aanbreng van bij huwelijkse voorwaarden buiten de gemeenschap gehouden goederen, voor wat betreft rechten aan toonder en roerende zaken, slechts bewijzen door hun vermelding in de akte van huwelijkse voorwaarden of in een door de partijen en de notaris ondertekende, aan de minuut van die akte vastgehechte beschrijving. Indien de vermelding van een goed geen afdoende omschrijving daarvan biedt, kan aanvullend bewijs door alle middelen worden geleverd; ten aanzien van goederen die een echtgenoot buiten diens weten opgekomen waren, kan het bewijs door alle middelen worden geleverd.

202

  • 1.

    Bestaat tussen de echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een recht aan toonder of een roerende zaak toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt dat goed als gemeenschapsgoed aangemerkt, wanneer tussen hen een gemeenschap bestaat die dit goed kan omvatten; bestaat er geen zodanige gemeenschap, dan wordt het goed geacht aan ieder der echtgenoten voor de helft toe te behoren.

  • 2.

    Het vermoeden werkt niet ten nadele van de schuldeisers der echtgenoten.

TWEEDE AFDELING

Giften bij huwelijkse voorwaarden

203

  • 1.

    Echtgenoten of aanstaande echtgenoten mogen bij huwelijkse voorwaarden aan elkander, of een van beide aan de andere, giften doen.

  • 2.

    Deze giften kunnen tot onderwerp hebben tegenwoordige en bij de akte nauwkeurig omschreven goederen, of de gehele of gedeeltelijke nalatenschap; onder een gift van de gedeeltelijke nalatenschap is begrepen de gift van een of meer bepaalde goederen uit de nalatenschap.

  • 3.

    Deze giften kunnen slechts worden herroepen, wanneer de begiftigde in gebreke is de hem bij de gift opgelegde verplichtingen na te komen.

  • 4.

    Deze giften zijn van waarde zonder uitdrukkelijke aanneming door degene aan wie zij gemaakt zijn.

  • 5.

    Zij kunnen plaats hebben onder voorwaarden welker uitvoering van de wil van de schenker afhangt.

  • 6.

    De giften van tegenwoordige en bepaaldelijk omschreven goederen zijn niet onderworpen aan de voorwaarde van overleving van de begiftigde, tenzij die voorwaarde uitdrukkelijk mocht zijn gemaakt.

204

  • 1.

    Giften van de gehele of gedeeltelijke nalatenschap zijn slechts in dezelfde gevallen als andere giften in huwelijkse voorwaarden herroepelijk.

  • 2.

    De echtgenoot, die zijn gehele of gedeeltelijke nalatenschap heeft weggeschonken, kan over de goederen, in die gift begrepen, niet om niet beschikken, behalve over geringe sommen tot beloning of om andere redenen door de rechter in eerste aanleg te beoordelen.

  • 3.

    Een gift van de gehele of gedeeltelijke nalatenschap strekt niet ten voordele van de kinderen of andere rechtverkrijgenden van de begiftigde echtgenoot, wanneer deze vóór de schenker mocht overlijden.

205

Bij de huwelijkse voorwaarden kunnen ook andere personen dan de echtgenoten aan dezen of aan een dezer giften doen, echter alleen van tegenwoordige en bij de akte nauwkeurig omschreven goederen. Op deze giften zijn de bepalingen van artikel 203 van toepassing.";

III. De achtste en negende titel van het eerste boek vervallen;

IV. In artikel 256 wordt in plaats van „man" telkens gelezen „gedaagde" en wordt in de laatste zinsnede van het tweede lid in plaats van „vrouw" gelezen „verzoeker" en tussen „ogenblik" en „werkelijk" ingevoegd „hoofdverblijf, of bij gebreke daarvan,";

V.Artikel 264 wordt gelezen als volgt:

„1. De echtgenoot die de echtscheiding vraagt, kan tot behoud van zijn recht de maatregelen nemen die in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen zijn aangegeven.

2.De echtgenoot wiens rechten opzettelijk zijn verkort door rechtshandelingen van de andere echtgenoot, kan de nietigheid van die rechtshandelingen inroepen.";

VI. Het eerste lid van artikel 281a wordt gelezen als volgt:

„Indien de gescheiden echtgenoten met elkander hertrouwen, herleven alle gevolgen van het huwelijk van rechtswege, alsof er geen echtscheiding had plaats gehad. Nochtans wordt de geldigheid van rechtshandelingen die tussen de echtscheiding en het nieuwe huwelijk zijn verricht, beoordeeld naar het tijdstip der handeling. Op het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden vóór het aangaan van het nieuwe huwelijk vindt artikel 191 overeenkomstige toepassing." ;

VII. De artikelen 292 en 293 vervallen;

VIII. In artikel 294 wordt in het eerste lid achter „gemaakt" ingevoegd „en in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 187, worden ingeschreven" en wordt het tweede lid gelezen als volgt:

„Zolang deze openlijke bekendmaking en inschrijving niet heeft plaats gehad, kan het vonnis tot scheiding van tafel en bed niet tegen derden die hiervan onkundig waren, werken.";

IX. Artikel 298 wordt gelezen als volgt:

„Wanneer het vonnis waarbij de echtgenoten van tafel en bed zijn gescheiden, openlijk is bekend gemaakt of in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 188, is ingeschreven, kunnen de echtgenoten de gevolgen van hun verzoening niet tegen derden, die hiervan onkundig waren, doen werken, wanneer zij niet insgelijks op dezelfde manier openlijk bekend hebben doen maken of in dat register hebben doen inschrijven, dat de scheiding heeft opgehouden te bestaan.";

X.Het vijfde lid van artikel 340 vervalt;

XI. Artikel 377 vervalt;

XII. In het tweede lid van artikel 405 vervallen de woorden „met bijstand of schriftelijke toestemming van haar man of met machtiging van de rechter.";

XIII. Artikel 406 vervalt;

XIV. In de eerste volzin van artikel 499 wordt achter „benoemd" een punt geplaatst en vervalt het volgende gedeelte van de zin;

XV. In het vierde lid van artikel 535 wordt in plaats van „vrouw" gelezen „echtgenoot";

XVI. In artikel 545 wordt in plaats van „gemene woonplaats" gelezen „laatste woonplaats van de afwezige";

XVII. In het tweede lid van artikel 591 vervallen de woorden „en gehuwde vrouwen";

XVIII. Artikel 879a wordt gelezen:

„Voor zoveel betreft de nalatenschap van de vooroverleden echtgenoot wordt de langstlevende echtgenoot voor de toepassing der bepalingen van deze titel met een wettig kind van de overledene gelijkgesteld.";

XIX. De artikelen 929, 929a en 929b vervallen;

XX. In artikel 1032 wordt inplaats van „Getrouwde vrouwen, minderjarigen" gelezen „Minderjarigen,";

XXI. In artikel 1072 vervallen de woorden „getrouwde vrouwen,";

XXH. Het tweede en derde lid van artikel 1096 vervallen;

XXIII. Het laatste lid van artikel 1197 vervalt;

XXIV. Artikel 1347, 3°, wordt gelezen:

„In de gevallen bij landsverordening voorzien, alle degenen aan wie de landsverordening het aangaan van zekere overeenkomsten verboden heeft".

XXV. Het tweede lid van artikel 1548 wordt gelezen als volgt:

„De personen die bekwaam zijn om zich te verbinden kunnen zich geenszins beroepen op de onkwaamheid van minderjarigen en onder curatele gestelden, met welke zij gehandeld hebben.";

XXVI. In het tweede lid van artikel 1463 vervallen de woorden „door getrouwde vrouwen, en";

XXVII. In artikel 1471 vervalt de zinsnede „Ingeval van handelingen ener getrouwde vrouw, zonder machtiging van de man aangegaan, van de dag der ontbinding des huwelijks:";

XXVIII. In artikel 1473 vervallen „de getrouwde vrouw die zonder bijstand van haar man heeft gehandeld," en „de ontbinding des huwelijks,";

XXIX. Artikel 1613e vervalt;

XXX. Artikel 1703 vervalt;

XXXI. In artikel 1741 vervalt in de eerste zinsnede „indien een op het tijdstip der bewaargeving niet gehuwde vrouw naderhand getrouwd is, en zich alzo onder de macht van haar man bevindt;" en wordt in de derde zinsnede in plaats van de woorden „in alle deze en soortgelijke gevallen" gelezen „in dit en soortgelijke gevallen";

XXXII. Artikel 1817 wordt gelezen als volgt:

„Minderjarigen kunnen tot zaakgelastigden gekozen worden, maar de lastgever heeft geen andere rechtsvordering tegen minderjarigen, dan overeenkomstig de algemene bepalingen, die betrekking hebben op de verbintenissen der minderjarigen.";

XXXIll. De laatste zinsnede van artikel 1832 vervalt;

XXXIV. Artikel 2008 vervalt.

Artikel 2

Het Faillissementsbesluit 1931 (P.B. 1931, no. 58), zoals gewijzigd het laatst bij landsverordening van de 21ste augustus 1968 (P.B. 1968, no. 132), wordt nader gewijzigd als volgt:

I.Artikel 3 vervalt;

II. In artikel 5 wordt tussen het eerste en tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende als volgt: „Indien de schuldenaar, die is opgeroepen om gehoord te worden, gehuwd is, is zijn echtgenoot mede bevoegd om in persoon of bij gemachtigde te verschijnen.";

III. Artikel 18 onder 4° wordt gelezen als volgt:

„4°. Een door de rechter-commissaris te bepalen bedrag uit de opbrengst van het in artikel 344 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen bedoelde vruchtgenot, ter bestrijding van de in artikel 345 van dat wetboek vermelde lasten en van de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.";

IV. De artikelen 57 en 58 worden gelezen als volgt:

„Artikel 57

De echtgenoot van de gefailleerde neemt alle goederen, die hem toebehoren en niet in de gemeenschap vallen, terug.

De aanbrengst van de bij huwelijkse voorwaarden buiten de gemeenschap gehouden rechten aan toonder en roerende zaken wordt bewezen zoals bij artikel 201 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen ten opzichte van derden is voorgeschreven.

Van de aan de echtgenoot van de gefailleerde opgekomen rechten aan toonder en roerende zaken, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, moet, in geval van geschil, door beschrijving of bescheiden blijken. Hetzelfde geldt voor zodanige rechten en zaken, hem staande huwelijk bij erfenis, legaat of schenking opgekomen, die ingevolge de huwelijkse voorwaarden buiten de gemeenschap vallen.

De goederen, voortgesproten uit de belegging of wederbelegging van gelden aan de echtgenoot van de gefailleerde buiten de gemeenschap toebehorende, worden insgelijks door die echtgenoot teruggenomen, mits de belegging of wederbelegging, in geval van geschil, door voldoende bescheiden, ten genoege van de rechter, zij bewezen.

Indien de goederen aan de echtgenoot van de gefailleerde toebehorende, door de gefailleerde zijn vervreemd, doch de koopprijs nog niet is betaald, of wel de kooppenningen nog onvermengd met de failliete boedel aanwezig zijn, kan de echtgenoot zijn recht van terugneming op die koopprijs of op de voorhanden kooppenningen uitoefenen.

Voor zijn persoonlijke schuldvorderingen treedt de echtgenoot van de gefailleerde als schuldeiser op.

Artikel 58

De echtgenoot van de gefailleerde heeft geen aanspraak op de boedel terzake van voordelen bij huwelijkse voorwaarden besproken. Wederkerig kunnen de schuldeisers geen genot hebben van de voordelen, die aan de gefailleerde bij huwelijkse voorwaarden door zijn echtgenoot zijn toegezegd.";

V.De derde volzin van artikel 59, eerste lid, wordt gelezen als volgt:

„Goederen die de gefailleerde buiten de gemeenschap heeft, strekken slechts tot verhaal van schulden die daarop verhaald zouden kunnen worden, indien er generlei gemeenschap was.".

Artikel 3

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen, zoals gewijzigd het laatst bij landsverordening van de 28ste juni 1974 (P.B. 1974, no. 113), wordt nader gewijzigd als volgt:

I.De tweede volzin van artikel 120 wordt gelezen als volgt:

„Echter zullen erfgenamen die in termen van beraad zijn, en zij die na ontbinding ener gemeenschap van goederen in termen van beraad zijn, hun verweer tot een beroep daarop kunnen beperken.";

II. Het opschrift van de tweede afdeling A van de tweede titel van het tweede boek wordt gelezen als volgt:

„Van executoriaal beslag onder derden in zaken betreffende levensonderhoud en uitkering voor de huishouding";

III. Artikel 353c wordt gelezen als volgt:

„Het beslag tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud, krachtens het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen verschuldigd, daaronder begrepen het verschuldigde voor verzorging en opvoeding van een minderjarige, alsmede het beslag tot verhaal van een uitkering krachtens artikel 156, Lid 2, van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen door de man aan de vrouw verschuldigd, worden, indien de beslagen gelegd worden op loon of andere periodieke uitkeringen, welke de geëxecuteerde van een derde te vorderen mocht hebben, gelegd en vervolgd op de wijze en met de gevolgen in de vorige afdeling bepaald, voorzover daarvan in deze afdeling niet is afgeweken.";

IV. In artikel 502 vervallen de woorden „vrouwen en";

V.Het opschrift van de tweede afdeling van de zesde titel van het derde boek wordt gelezen als volgt: „Van verzoeken van echtgenoten";

VI. Artikel 672 wordt gelezen als volgt:

„De echtgenoot die de beslissing van de rechter wil inroepen krachtens de artikelen 154 lid 3, 155 lid 4 of 5, 156 Lid 4, 157, 158 lid 2, 159 Lid 2, of 161 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen moet dit doen bij verzoekschrift.

Bevoegd is de rechter in eerste aanleg van de woonplaats van de andere echtgenoot, en indien alleen de verzoeker woonplaats in de Nederlandse Antillen heeft, de rechter in eerste aanleg van diens woonplaats.

De rechter kan, alvorens te beslissen, bloed- en aanverwanten van de echtgenoten horen. In elke instantie beslist de rechter zo spoedig mogelijk; de griffier zendt onverwijld een afschrift van de eindbeschikking aan ieder der echtgenoten bij aangetekende brief. Hoger beroep staat alleen open voor de echtgenoten binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift der beschikking.";

VII. De artikelen 673 en 674 vervallen;

VII. De vierde afdeling van de zesde titel van het derde boek wordt gelezen als volgt:

„VIERDE AFDELING

Van de opheffing van de gemeenschap van goederen

678

Geen rechtsgeding tot opheffing van de gemeenschap van goederen kan worden aangevangen zonder verlof van de rechter in eerste aanleg van de woonplaats van de gedaagde en indien alleen de eiser woonplaats in de Nederlandse Antillen heeft, van de rechter in eerste aanleg van diens woonplaats.

679

De echtgenoot die opheffing van de gemeenschap vraagt, wendt zich tot de rechter in eerste aanleg met een verzoekschrift, bevattende de gronden van de eis. De rechter in eerste aanleg zal bij bevelschrift, geplaatst op het verzoekschrift, partijen gelasten om op een bepaalde dag en een bepaald uur in persoon voor hem te verschijnen, ten einde een vereniging te beproeven. De rechter in eerste aanleg laat dit bevelschrift en dit verzoekschrift ten minste drie dagen vóór de bepaalde dag van verschijning aan partijen betekenen.

680

Ingeval de verzoeker op de bepaalde dag niet verschijnt, zonder van een wettige reden te doen wijken, wordt het verzoek als vervallen beschouwd.

Indien partijen, beiden verschenen zijnde, niet verenigd kunnen worden, of indien de andere echtgenoot, behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen, verleent de rechter in eerste aanleg verlof tot het indienen van een verzoekschrift tot opheffing van de gemeenschap.

681

De eis wordt bekend gemaakt in een of meer door de rechter in eerste aanleg aan gewezen dagbladen.

De bekendmaking moet behelzen:

1°. de vermelding van de eis tot opheffing van de gemeenschap van goederen en de dagtekening van het verzoekschrift bevattende de eis;

2°. de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van ieder der echtgenoten.

682

De maatregelen die de eiser krachtens artikel 181 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen mag nemen, zijn de verzegeling, boedelbeschrijving en waardering van goederen der gemeenschap, alsmede conservatoir beslag op goederen der gemeenschap overeenkomstig de tien volgende artikelen.

683

Het verlof om een of meer van deze maatregelen te nemen kan aan de rechter in eerste aanleg worden gevraagd bij of na het indienen van het verzoekschrift in artikel 679 bedoeld. De rechter in eerste aanleg kan alvorens dit verlof te verlenen, de gedaagde oproepen.

684

Op het beslag op roerende goederen van de gemeenschap, andere dan schepen, zijn toepasselijk de artikelen 314, eerste lid tweede zin, en derde lid, 317-318b, 321, 322, eerste Lid, 326-328 en 597 van dit wetboek.

Op het beslag op schepen van de gemeenschap zijn de artikelen 44, eerste, tweede en derde Lid, 445, met uitzondering van het bepaalde omtrent de gevorderde sommen, 446 en 447 toepasselijk. Voor de toepassing van artikel 318b treedt de waarde van het in beslag te nemen goed in de plaats van het bedrag der vordering, waarvoor het beslag wordt gelegd. Tot bewaarders van het goed mogen niet worden aangesteld de arrestant, noch de kinderen of kleinkinderen van de echtgenoten of een hunner, tenzij met uitdrukkelijke toestemming van de andere echtgenoot.

685

Onder het beslag mogen niet begrepen worden de roerende goederen, waarvan de andere echtgenoot aantoont, dat zij niet tot de gemeenschap behoren.

686

Hij die eigenaar beweert te zijn van een in beslag genomen goed, kan tegen de inbeslagneming opkomen op de wijze in artikel 330 bedoeld.

687

Wanneer uit kracht van het verlof uit artikel 683 onder een derde op gelden of goederen, aan de gemeenschap verschuldigd of toebehorend, beslag wordt gelegd met verzet tegen de afgifte daarvan, houdt het exploit behalve de gewone vereisten ervan op straffe van nietigheid de keuze in van

een woonplaats ter plaatse waar de derde woonachtig is. De artikelen 353a en 353b van dit wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

Binnen acht dagen na het doen van het beslag is de arrestant verplicht op straffe van nietigheid het aan de andere echtgenoot te betekenen.

Binnen een maand nadat het vonnis houdende opheffing van de gemeenschap in kracht van gewijsde is gegaan, is de beslaglegger verplicht bij de bevoegde rechter van de derde gearresteerde onder overlegging van een afschrift van het vonnis een verzoekschrift in te dienen teneinde de derde gearresteerde te doen oproepen om ter terechtzitting verklaring te doen van hetgeen hij van de gemeenschap onder zich heeft of haar verschuldigd is en voorts om te worden veroordeeld tot afgifte aan de rechthebbende overeenkomstig de akte van scheiding en deling binnen veertien dagen nadat deze hem zal zijn betekend. De artikelen 605-614 en de eerste zinsnede van artikel 615 zijn van overeenkomstige toepassing.

688

Op het beslag op onroerende goederen van de gemeenschap is artikel 640, eerste lid, toepasselijk.

689

Het vonnis houdende afwijzing van de eis tot opheffing van de gemeenschap beveelt tevens de opheffing van het beslag. Bij toewijzing van de eis houdt het beslag op door de werkelijke verdeling van de goederen der gemeenschap.

690

Op verzoek van de andere echtgenoot kan de rechter in eerste aanleg die verlof tot beslag heeft verleend, gehele of gedeeltelijke opheffing van het beslag verlenen of machtiging geven tot vervreemding, bezwaring, of verhuur van in beslag genomen goederen, een en ander onder zodanige voorwaarden als hij nodig zal achten. De rechter in eerste aanleg beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de arrestant. Van zijn beslissing staat hoger beroep open binnen veertien dagen na de dagtekening van de beschikking.

691

De overschrijving van het beslag op de onroerende goederen of teboekgestelde schepen wordt in de openbare registers doorgehaald:

1°. uit kracht van de toestemming van de eiser, blijkende overeenkomstig artikel 1220 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen;

2°. uit kracht van een bevel tot opheffing van het beslag.

Buiten de toestemming van de belanghebbende wordt de overschrijving niet doorgehaald dan met inachtneming van artikel 307 van dit wetboek;

3°. uit kracht van een verklaring van de griffier bij het gerecht of rechterlijk college, waar de eis tot opheffing van de gemeenschap laatstelijk aanhangig

was, dat van de instantie is afstand gedaan of dat deze is vervallen;

4°. ambtshalve door de hypotheekbewaarder bij de overschrijving van de akte van scheiding der huwelijksgemeenschap of een uittreksel daarvan.

Artikel 645 van dit wetboek is ook hier van toepassing.

692

Het beslag verhindert de inbeslagneming en uitwinning van de goederen door derden wegens schulden door de andere echtgenoot na de inbeslagneming aangegaan. Het overschot van de opbrengst ener door derden vervolgde uitwinning wordt ten behoeve van de belanghebbenden geconsigneerd.

693

Behoudens de voorzieningen, strekkende tot behoud van recht, mag op de eis tot opheffing van de gemeenschap geen vonnis worden uitgesproken, dan een maand nadat de in artikel 681 voorgeschreven bekendmaking heeft plaats gehad.

694

De enkele bekentenis van de gedaagde geldt niet als bewijs.

695

De opheffing van de gemeenschap wordt openbaar gemaakt door de plaatsing van een uittreksel van het vonnis in het blad waarin van Landswege de officiële berichten worden opgenomen.

Dat uittreksel moet bevatten de dagtekening van het vonnis en de aanduiding van het gerecht dat het heeft gewezen, alsmede de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van ieder der echtgenoten. De gronden, waarop het

vonnis berust, mogen in het uittreksel niet worden opgenomen.

696

In het vonnis kan worden bepaald, dat de openlijke bekendmaking tevens omvat de plaatsing van een uittreksel, als bedoeld in het vorige artikel, in een of meer in het vonnis aangewezen dagbladen.";

IX. Artikel 708 wordt gelezen als volgt:

„De maatregelen welke hij die echtscheiding vraagt, naar aanleiding van artikel 264 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen mag nemen tot behoud van zijn recht, zijn dezelfde als die, welke hem in geval van een eis tot opheffing van de gemeenschap van goederen in artikel 682 van dit wetboek zijn toegekend. Hij zal echter tot het leggen van conservatoir beslag alleen verlof kunnen bekomen in geval van gegronde vrees voor verduistering".

Artikel 4

De Auteursverordening 1913 (P.B. 1913, no. 3) wordt gewijzigd als volgt: De artikelen 3 en 49, laatste volzin, vervallen.

Artikel 5

De Handelsregisterverordening (P.B. 1944, no. 203) wordt gewijzigd als volgt:

I.Artikel 5 Lid 4 wordt gelezen als volgt:

„Is de eigenaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, bepalingen behelzende waarbij geheel of gedeeltelijk van de wettelijke gemeenschap van

goederen of van de wettelijke regelen omtrent het bestuur van de gemeenschap van goederen wordt afgeweken, dan worden die bepalingen opgegeven onder vermelding van de dag van inschrijving en van het gerecht in eerste aanleg, ter griffie waarvan de inschrijving in het openbaar huwelijksgoederenregister, bedoeld in artikel 188 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen, heeft plaatsgevonden.";

II. Artikel 5 Lid 5 vervalt;

III. In artikel 6 Lid 2 wordt in plaats van ", vierde en vijfde Lid" gelezen "en vierde Lid";

IV. Artikel 13 Lid 2 wordt gelezen als volgt:

„In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, waardoor een gemeenschap van goederen wordt ontbonden, opheffing van de gemeenschap krachtens vonnis, curatele, verklaring van vermoedelijk overlijden, faillissement of surséance van betaling van degene die als eigenaar ener onderneming of als vennoot onder een firma in het handelsregister ingeschreven is, worden alle aankondigingen welke krachtens de artikelen 695 en 699 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen, de artikelen 493, 494, 511 en 523 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen of krachtens het Faillissementsbesluit 1931 in het blad waarin van landswege de officiële berichten worden opgenomen, of in een ander nieuwsblad worden geplaatst, door hem die met die bekendmaking belast is, mede ter inschrijving in het handelsregister opgegeven.".

Artikel 6

De Postspaarbankverordening 1958 (P.B. 1958, no. 62), zoals gewijzigd het laatst bij landsverordening van de 21ste augustus 1968 (P.B. 1968, no. 132), wordt nader gewijzigd als volgt: In artikel 5 vervalt het eerste lid en worden de leden 2 tot en met 6 respectievelijk vernummerd tot eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid.

Artikel 7

  • 1. De rechten van echtelieden, vóór de inwerkingtreding dezer landsverordening gehuwd, worden, doch alleen voor het vervolg, geregeld door de bepalingen van deze landsverordening.

  • 2. Op gemeenschappen van winst en verlies en van vruchten en inkomsten, overeengekomen vóór het tijdstip van in werking treden van deze landsverordening, blijven ook na dat tijdstip de tevoren geldende artikelen 204 - 216 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen van toepassing, voor zover van die voorschriften niet bij huwelijkse voorwaarden uitdrukkelijk of door de aard der bedingen is afgeweken.

  • 3. Na het tijdstip van in werking treden van deze landsverordening zijn de tevoren geldende artikelen 229 -234a, 879a en 929 - 929b van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen slechts van toepassing, indien hetzij de hertrouwde echtgenoot, hetzij de nieuwe echtgenoot vóór dat tijdstip is overleden.

  • 4. Het tot het tijdstip van in werking treden van deze landsverordening geldende artikel 176 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen blijft van toepassing ten aanzien van goederen die vóór dat tijdstip zijn verkregen.

Artikel 8

  • 1. Deze landsverordening treedt in werking op een nader bij landsbesluit te bepalen tijdstip.

  • 2. Overal waar in wettelijke bepalingen gesproken wordt van scheiding van goederen, wordt hieronder verstaan opheffing van de gemeenschap krachtens vonnis.