Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSVERORDENING van de 4de juli 1990 houdende regelen met betrekking tot de schadeloosstelling van de leden der Staten

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van de 4de juli 1990 houdende regelen met betrekking tot de schadeloosstelling van de leden der Staten
CiteertitelRegeling schadeloosstelling leden der Staten 1990
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerppersoneel en organisatie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-03-2001art. 6

15-03-2001

P.B. 2001, no. 24

onbekend
01-01-1998art. 5, 7

23-12-1997

P.B. 1997, no. 313

onbekend
26-07-199007-05-1990Nieuwe regeling

04-07-1990

P.B. 1990, no. 55

onbekend
26-07-199007-05-1990art. 5, 8, 9, 12, 13

24-07-1990

P.B. 1990, no. 56

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 4de juli 1990 houdende regelen met betrekking tot de schadeloosstelling van de leden der Staten

Artikel 1

  • 1. De leden der Staten van de Nederlandse Antillen genieten een schadeloosstelling naar reden van f. 6500,-- per maand, aanvangende met de dag waarop zij de eed (verklaring en belofte) als bedoeld in artikel 52 van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen hebben afgelegd en eindigende op de dag waarop zij ophouden lid der Staten te zijn.

  • 2. Het bedrag van de schadeloosstelling wordt verhoogd met het percentage waarmede de voor ministers vastgestelde bezoldiging in verband met de stijging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie sedert het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening wordt aangepast.

  • 3. De schadeloosstelling wordt niet genoten door de leden der Staten, die het ambt van minister bekleden.

Artikel 2

  • 1. Het bedrag genoemd in artikel 2, wordt verminderd met de helft van het bedrag, waarmede de neveninkomsten van het lid per jaar een bedrag van f. 10000,-- te boven gaan, met dien verstande, dat de vermindering ten hoogste f. 3000,-- per jaar bedraagt, en plaatsvindt over het jaar waarin de neveninkomsten zijn genoten in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9).

  • 2. Onder neveninkomsten wordt verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen het lid geniet als

    • a.

      winst uit onderneming;

    • b.

      zuivere inkomsten uit tegenwoordige arbeid.

Artikel 3

  • 1. Telkenjare vóór 1 april of binnen twee maanden na zijn beëdiging verstrekt het lid aan de Inspecteur der Belastingen te Curaçao een opgave van de neveninkomsten, welke het lid verwacht over het betreffende kalenderjaar of gedeelte daarvan te zullen genieten, dan wel een verklaring, dat hij verwacht niet meer dan f. 5000.- aan neveninkomsten over dat jaar of een evenredig deel daarvan over het betreffende gedeelte van dat jaar te zullen genieten.

  • 2. De Inspecteur der Belastingen deelt aan de Griffier der Staten het bedrag van de voorlopige aftrek op de schadeloosstelling mede, en verstrekt een afschrift daarvan aan het lid.

  • 3. Indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn geen opgave (verklaring) is ingezonden, bedraagt de schadeloosstelling f. 48000,-- per jaar.

  • 4. Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar of na beëindiging van het lidmaatschap zendt het lid of zenden zijn nabestaanden aan de Inspecteur der Belastingen voornoemd een opgave van de neveninkomsten, welke over dat kalenderjaar, onderscheidenlijk over het voorafgaande gedeelte van het lopende kalenderjaar zijn genoten, dan wel een verklaring, dat niet meer dan f. 5000,- over dat jaar of een evenredig deel van die som over het betreffende gedeelte van het lopende jaar is of zal worden genoten.

  • 5. De Inspecteur der Belastingen voornoemd deelt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde opgave (verklaring) aan de Griffier der Staten het bedrag van de definitieve aftrek op de schadeloosstelling, mede, en verstrekt een afschrift daarvan aan het lid.

  • 6. Indien een opgave (verklaring) als in het vierde lid bedoeld, niet binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar of na beëindiging van het lidmaatschap is ontvangen, geeft de Inspecteur der Belastingen daarvan kennis aan de Griffier der Staten. In dit geval bedraagt de schadeloosstelling f. 48000,-- per jaar.

  • 7. Het bedrag van de uitbetaalde schadeloosstelling kan, al dan niet op verzoek van het lid, worden herzien, indien op grond van de onherroepelijk geworden aanslag in de inkomstenbelasting daartoe aanleiding blijkt te bestaan.

  • 8. Bij de toepassing van vorenstaande leden vindt zo nodig terugbetaling of verrekening plaats.

Artikel 4

  • 1. De leden der Staten genieten een toelage voor representatie naar reden van f. 350.—per maand.

  • 2. De Voorzitter der Staten geniet, in plaats van de in het eerste lid bedoelde toelage, een toelage voor representatie naar reden van f. 650.—per maand.

  • 3. De Ondervoorzitter der Staten en de voorzitters van de statenfracties genieten, in plaats van de in het eerste lid bedoelde toelage, een toelage voor representatie naar reden van f. 450.- per maand.

  • 4. De Ondervoorzitter der Staten, die gedurende 30 dagen of hanger onafgebroken de functie van voorzitter waarneemt, ontvangt voor die tijd, naast de hem als ondervoorzitter toekomende representatietoelage, een extra toelage ten bedrage van het verschil tussen de voor de Voorzitter en de voor de Ondervoorzitter overeenkomstig het eerste lid vastgestelde representatietoelage.

Artikel 5

  • 1. Het lid der Staten heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige behandeling en/of verpleging van zichzelf en zijn gezinsleden op dezelfde voet als een ambtenaar die een bezoldiging geniet welke volgens de hoogste bezoldigingstrede van schaal 17 van het Bezoldigingsbesluit 1998 (P.B. 1997, no 314) vastgesteld is.

  • 2. Het lid der Staten dat wegens ziekte verhinderd is de functie van Statenlid uit te oefenen, heeft tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op ziekteverlof met behoud van zijn vol inkomen.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming wordt op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek bij landsbesluit verleend.

Artikel 6

  • 1. In geval van overlijden van het lid worden de schadeloosstelling en de toelagen bedoeld in artikel 4 niet langer doorbetaald dan tot en met de dag van overlijden. In dat geval wordt aan de weduwe of weduwnaar een bedrag uitgekeerd gelijk aan driemaal het bedrag van de maandelijkse inkomsten op het tijdstip van overlijden.

  • 2. Indien het overleden lid der Staten geen weduwe onderscheidenlijk weduwnaar nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de kinderen tot wie het lid der Staten in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, broers, zusters of overige kinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.

  • 3. Laat het overleden lid der Staten ook geen betrekkingen als in het vorige lid bedoeld na, dan kan het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten der laatste ziekte en der begrafenis, zo de nalatenschap van het overleden lid, der Staten voor de betaling dier kosten ontoereikend is.

Artikel 7

  • 1. Het lid der Staten heeft aanspraak op een vakantieuitkering, voor elke kalendermand of de helft of meer daarvan, waarin hij als zodanig in functie is, en wel op dezelfde voet als een ambtenaar die een bezoldiging geniet welke volgens de hoogste bezoldigingstrede van schaal 17 van het Bezoldigingsbesluit 1998 (P.B. 1997, no 314) vastgesteld is, met inachtneming van hetgeen in de hierna volgende leden is bepaald.

  • 2. Voor de bepaling van de vakantieuitkering wordt onder inkomen van een lid der Staten verstaan, de schadeloosstelling die hij op grond van de bepalingen van deze landsverordening geniet, verhoogd met de aan zijn functie verbonden vaste vergoeding wegens representatie.

  • 3. De vakantieuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar, in de tweede helft van de maand juni, uitbetaald.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid vindt de uitbetaling van de vakantieuitkering ook plaats bij aftreden of overlijden en wel over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover vakantieuitkering werd uitbetaald en de datum van het aftreden of het overlijden.

  • 5. Bij overlijden van een lid der Staten geschiedt uitbetaling van de vakantie-uitkering aan de weduwe of weduwnaar. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, leden 2 en 3.

Artikel 8

xx

Artikel 9

xx

Artikel 10

De landsverordening van de 31ste juli 1956 regelede de bezoldiging, de vergoeding voor reis- en verblijfkosten, de aanspraak op vakantie, vakantieuitkering, tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige behandeling en/of verpleging, de uitkering bij overlijden en het pensioen van de Ministers, alsmede het pensioen van hun weduwen en wezen (P.B. 1969, no. 104), zoals gewijzigd, het laatst bij landsverordening van de 29ste oktober 1984 (P.B. 1984, no. 102), wordt nader gewijzigd als volgt:

In artikel 11, lid 1, worden na de woorden “anders dan bij wijze van pensioen of uitkering bij wijze van pensioen” ingevoegd de woorden: “of bij wijze van uitkeringen op grond van de Regeling schadeloosstelling leden der Staten 1990”.

Artikel 11

De Werkliedenverordening 1944 (P.B. 1978, no. 376), zoals gewijzigd, het laatst bij landsverordening van de 25ste juli 1989 (P.B. 1989, no. 45) wordt nader gewijzigd als volgt:

In artikel 40, lid 1, worden na de zinsnede: “welke direct of indirect ten laste komen van het land of één van de eilandgebieden” een komma geplaatst en worden ingevoegd de woorden en het leesteken: “anders dan bij wijze van uitkeringen op grond van de Regeling schadeloosstelling leden der Staten 1990,”.

Artikel 12

De Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 (P.B. 1976, no. 45), zoals gewijzigd, het laatst bij landsverordening van de 6de juli 1990 (P.B. 1990, no. 52), wordt nader gewijzigd als volgt:

In artikel 50, lid 1, worden na de zinsnede: “welke direct of indirect ten laste komen van het land of één van de eilandgebieden” een komma geplaatst en worden ingevoegd de woorden en het leesteken: “anders dan bij wijze van uitkeringen op grond van de Regeling schadeloosstelling leden der Staten 1990,”.

Artikel 13

  • 1. Deze landsverordening kan worden aangehaald als “Regeling schadeloosstelling leden der Staten met vermelding daarachter van het jaar waarin zij in het Publicatieblad is opgenomen.

  • 2. Zij treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Publicatieblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 7 mei 1990.

  • 3. Met ingang van 7 mei 1990 vervalt de landsverordening van de 25ste augustus 1956 houdende regelen met betrekking tot de toekenning van een schadeloosstelling en presentiegeld aan de leden der Staten van de Nederlandse Antillen, alsmede van representatietoelagen (P.B. 1956, no. 104), met inachtneming nochtans van hetgeen in artikel 14 nader is bepaald.

Artikel 14

De bepalingen van de landsverordening van de 25ste augustus 1956 houdende regelen met betrekking tot de toekenning van een schadeloosstelling en presentiegeld aan de leden der Staten van de Nederlandse Antillen, alsmede van representatietoelagen (P.B. 1956, no. 104), blijven van kracht voor de leden der Staten die binnen 14 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening, door een schriftelijke mededeling aan de Voorzitter der Staten, te kennen geven dat zij vooralsnog geen gebruik wensen te maken van de regeling zoals opgenomen in deze landsverordening, echter tot uiterlijk de datum waarop de op 7 mei 1990 zittende Staten aftreden.