Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

Landsverordening van de 31ste juli 1956 regelende de bezoldiging, de vergoeding voor reis- en verblijfkosten, de aanspraak op vakantie, vakantieuitkering, tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige behandeling en/of verpleging, de uitkering bij overlijden en het pensioen van de Ministers, alsmede het pensioen van hun weduwen en wezen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingLandsverordening van de 31ste juli 1956 regelende de bezoldiging, de vergoeding voor reis- en verblijfkosten, de aanspraak op vakantie, vakantieuitkering, tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige behandeling en/of verpleging, de uitkering bij overlijden en het pensioen van de Ministers, alsmede het pensioen van hun weduwen en wezen
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpbestuur en recht; personeel en organisatie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Bij de oorspronkelijke regeling is aan artikel 1 terugwerkende kracht verleend t/m 1-1-1956 en aan artikel 5 t/m 1-11-1955.

Bij de wijzigingsregeling van 2-2-1965 (P.B. 1965, no. 16) is aan artikel 1, onder IIl t/m VI,

terugwerkende kracht verleend t/m 1-1-1964 en aan artikel 2 t/m 16-10-1964.

Bij de wijzigingsregeling van 11-3-1968 (P.B. 1968, no. 46) is aan de wijziging van artikel 1 terugwerkende kracht verleend t/m 1-1-1965 en aan die van artikel 5 t/m 1-8-1967.

Een doorlopende tekst van deze regeling is geplaatst in P.B. 1969, 104.

De verlening van terugwerkende kracht bij de wijzigingsregeling van 8-2-1978 (P.B.1978, no. 87) heeft alleen betrekking op de wijziging van artikel 7.

De verlening van terugwerkende kracht bij de wijzigingsregeling van 23-12-1997 (P.B.1997, no. 313) heeft alleen betrekking op de wijziging van artikel 9.

Bij de landsverordening van de 9de juni 2000 tot voorkoming van de doorwerking van het Bezoldigingslandsbesluit 1998 (P.B. 1997, no. 314) in de berekening van de pensioenen van volksvertegenwoordigers en politieke gezagsdragers (P.B. 2000, no. 45) is de aanspraak op pensioen beperkt.

Bij ministeriële beschikking van 29-7-2000 (P.B. 2000, no. 74) is de aanspraak op vakantie-uren verruimd en de aanspraak op vakantie uitkering beperkt.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Landsbesluit houdende algemene maatregelen van 24 mei 1968 (P.B. 1968, 86)

Ministeriële beschikking van 7 mei 1968 (P.B. 1968, 70)

LANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATRE­GELEN van de 5de maart 1965 (P.B. 1965, no. 42)

LANDSVERORDENING van de 2de april 1984 (P.B. 1984, 36)

LANDSVERORDENING van de 31ste december 1985 (P.B. 1985, no. 188)

LANDSVERORDENING van de 23ste december 1997 (P.B. 1997, no. 327)

MINISTERIELE BESCHIKKING met algemene werking van de 29ste juli 2000 (P.B. 2000, no. 74)

LANDSVERORDENING van de 3de augustus 2001 (P.B. 2001, no. 86)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Landsverordening van de 31ste juli 1956 regelende de bezoldiging, de vergoeding voor reis- en verblijfkosten, de aanspraak op vakantie, vakantieuitkering, tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige behandeling en/of verpleging, de uitkering bij overlijden en het pensioen van de Ministers, alsmede het pensioen van hun weduwen en wezen

Artikel 1

  • 1. De Ministers genieten een bezoldiging van f 37.200,- per jaar, aanvangende de dag waarop de benoeming ingaat en eindigende de dag waarop het ontslag ingaat. Het bedrag van de bezoldiging wordt verhoogd met een percentage overeenkomende met dat waarmede de voor de hoogste bezoldigingstrede van schaal 17 van het Bezoldigingslandsbesluit 1998 (P.B. 1997, 314) vastgestelde bezoldiging na de dag waarop het genoemde besluit in werking treedt in verband met de stijging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie wordt aangepast.

  • 2. Het genieten van de bezoldiging heeft noch geheel noch gedeeltelijk verlies van de aanspraak op genot van pensioen tengevolge, hetwelk genoten wordt ten laste van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen of het Werkliedenpensioenfonds.

  • 3. De Minister-President en de overige Ministers genieten boven hun bezoldiging een vaste vergoeding wegens representatiekosten van respectievelijk f 4200, - en f 2400,-per jaar.

  • 4. In geval van overlijden worden de bezoldiging en de toelage, bedoeld in de voorgaande leden niet langer doorbetaald dan tot en met de dag van overlijden. In dat geval wordt aan de weduwe of wanneer er geen weduwe aanwezig is aan de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest een bedrag uitgekeerd gelijk aan driemaal het bedrag van de maandelijkse inkomsten op het tijdstip van overlijden.

Artikel 1A

1.Op het jaar-inkomen van de ministers als bedoeld in artikel 1, lid 1 wordt een korting van 5% toegepast.

Artikel 2

  • 1. De landsdienaar, die een benoeming tot Minister aanvaardt, wordt aanvangende de dag waarop zijn benoeming ingaat op non-activiteit gesteld.

  • 2. Met ingang van de dag, waarop hij ophoudt Minister te zijn, wordt de landsdienaar in activiteit hersteld, tenzij zijn ambtsbetrekking reeds eerder mocht zijn geëindigd, aan hem op grond van artikel 4 van de Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren (P.B. 1959, 126 of artikel 48 van de Werkliedenverordening 1944 (P.B. 1978, 376) ontslag wordt verleend of herstel in activiteit om andere redenen niet mocht plaats vinden.

  • 3. De overeenkomstig het eerste lid op non-activiteit gestelde landsdienaar is ontheven van de waarneming van zijn ambt tot op de dag van zijn weder-inactiviteitstelling. Zijn bezoldiging of loon met inbegrip van eventuele toelagen wordt gedurende de non-activiteit niet genoten.

  • 4. Behoudens het bepaalde in artikel 27 telt de tijd door een landsdienaar op non-activiteit doorgebracht mede voor het verkrijgen van aanspraken, voortvloeiende uit voor landsdienaren geldende wettelijke regelingen. Voor beoordeling van met zijn bezoldiging of loon in verband staande aanspraken wordt de bezoldiging of het loon als basis genomen, welke (hetwelk) hij in activiteit zou hebben genoten. Gedurende de non-activiteit wordt de landsdienaar op gelijke voet als de actief dienende landsdienaar in aanmerking gebracht voor bevordering.

  • 5. Landsdienaar in de zin dezer landsverordening is hij, wiens benoeming tot landsdienaar bij de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen aan de Koning is voorbehouden, hij die door de Gouverneur is benoemd om hier te lande in burgerlijke dienst werkzaam te zijn, de werkman in dienst van het Land, en de Griffier van de Staten.

Artikel 3

De op non-activiteitsstelling van de door of vanwege de Koning benoemde landsdienaren vindt niet plaats zolang niet door of vanwege de Koning is verklaard, dat daartegen geen bezwaar bestaat.

Artikel 4

Het ten aanzien van de landsdienaar in deze landsverordening bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar en werkman in dienst van een eilandgebied en op het lid van het personeel van een uit de openbare kas bekostigde bijzondere school voor zover de persoon, die een benoeming tot minister aanvaardt, door de daartoe bevoegde instantie op non-activiteit wordt gesteld.

Artikel 5

  • 1. De Ministers hebben als zodanig recht op vrij reizen in de eerste klasse van het vervoermiddel, waarmede wordt gereisd. Voor het vervoer binnen een eilandgebied, wordt aan de Ministers een vervoermiddel ter beschikking gesteld, dan wel een vervoerstoelage toegekend, volgens regelen bij landsbesluit houdende algemene maatregelen vast te stellen.

  • 2. Zij genieten bij reizen als in het eerste lid bedoeld, indien in een hotel wordt overnacht, vergoeding wegens verblijfkosten tot een door de Minister van Algemene Zaken te bepalen bedrag per dag, met dien verstande dat bij reizen naar het buitenland dit bedrag voor ieder geval afzonderlijk wordt bepaald.

  • 3. Indien bij reizen als in het eerste lid bedoeld niet in een hotel wordt overnacht, wordt de helft van het krachtens het tweede lid door de Minister van Algemene Zaken bepaald bedrag als vergoeding wegens verblijfkosten per dag genoten.

  • 4. Bij reizen, die 12 uur of korter hebben geduurd, wordt vergoeding wegens verblijfkosten berekend over de helft van het desbetreffende in het tweede lid bedoelde bedrag.

  • 5. Bij reizen, die langer dan 12 uur en ten hoogste 24 uur hebben geduurd, wordt de vergoeding berekend over een gehele dag overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 en 3.

  • 6. Bij reizen, die langer dan 24 uur hebben geduurd, wordt een halve dag in rekening gebracht voor de dag, waarop de reis na 12 uur 's middags is aangevangen, zomede voor de dag, waarop de terugkeer vóór 12 uur 's middags plaats vindt.

  • 7. Bij de vaststelling van het bedrag wegens verblijfkosten dat bij reizen naar het buitenland wordt genoten, kan van het in de leden 3 tot en met 6 bepaalde worden afgeweken.

Artikel 5A

  • 1. Een Minister heeft per kalenderjaar aanspraak op een vakantie van dertig werkdagen met behoud van vol inkomen. Voor elke volle kalendermaand gedurende welke de Minister niet als zodanig werkzaam is geweest anders dan tengevolge van ziekte of vakantie, wordt het in de eerste zin genoemde aantal vakantiedagen verminderd met 1/12 gedeelte. Het aantal dagen waarop de Minister na zodanige vermindering aanspraak blijft behouden, wordt zo nodig naar boven afgerond op hele dagen. De Minister is gerechtigd zijn vakantie geheel of gedeeltelijk in het buitenland door te brengen.

  • 2. De vakantie bedoeld in het eerste lid wordt op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek bij landsbesluit verleend. De vakantie wordt voor zover mogelijk aaneengesloten opgenomen.

  • 3. Voor zover aan een Minister in een kalenderjaar het hem volgens dit artikel toekomend aantal vakantiedagen niet is verleend, wordt hem de niet genoten vakantie in het daaropvolgende kalenderjaar toegekend.

Artikel 5B

  • 1. Ter compensatie van het door een Minister bij zijn ontslag of overlijden niet genoten of gedeeltelijk niet genoten vakantie, wordt aan hem respectievelijk aan de weduwe of weduwnaar, een geldsbedrag uitbetaald gelijk aan het bedrag dat de Minister aan inkomen zou zijn uitgekeerd gedurende de vakantie, indien de vakantie zou zijn genoten.

  • 2. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, overige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.

  • 3. Laat de overledene ook geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede lid na, dan wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging.

Artikel 5C

  • 1. De Minister heeft aanspraak op een vakantieuitkering voor elke kalendermaand of de helft of meer daarvan, waarin hij als zodanig in dienst is. De vakantieuitkering bedraagt vijf ten honderd van zijn inkomen.

  • 2. De vakantieuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar, in de tweede helft van de maand december, uitbetaald.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid vindt de uitbetaling van de vakantieuitkering ook plaats bij ontslag of overlijden en wel over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatstverstreken periode waarover vakantieuitkering werd uitbetaald en de datum van het ontslag of het overlijden.

  • 4. Bij overlijden van een Minister geschiedt de uitbetaling van de vakantieuitkering aan de weduwe of weduwnaar. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling overeenkomstig het bepaalde in artikel 5B, leden 2 en 3.

Artikel 5D

  • 1. Op de Ministers is de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren (P.B. 1986, no. 165) van toepassing.

  • 2. De Minister die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, heeft tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op ziekteverlof met behoud van zijn vol inkomen. Ter verkrijging van ziekteverlof van langer dan zeven achtereenvolgende dagen is overlegging van een geneeskundige verklaring door de Minister verplicht.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming wordt op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek bij landsbesluit verleend.

Artikel 6

  • [vervallen]

Artikel 7

  • [vervallen]

Artikel 8

[vervallen]

Artikel 9

[vervallen]

Artikel 10

  • [vervallen]

Artikel 11

  • [vervallen]

Artikel 12

[vervallen]

Artikel 13

  • [vervallen]

Artikel 14

  • [vervallen]

Artikel 15

  • [vervallen]

Artikel 16

  • [vervallen]

Artikel 17

  • [vervallen]

Artikel 18

[vervallen]

Artikel 19

[vervallen]

Artikel 20

[vervallen]

Artikel 21

  • [vervallen]

Artikel 22

[vervallen]

Artikel 23

  • [vervallen]

Artikel 24

  • [vervallen]

Artikel 25

  • [vervallen]

Artikel 26

[vervallen]

Artikel 27

[vervallen]

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 28

  • 1. Als grondslag voor de berekening en de toekenning van het pensioen van gewezen leden van het College van Algemeen Bestuur, van gewezen leden van de Regeringsraad, alsmede van de Minister, die op of vóór 1 augustus 1955 als zodanig zijn ontslagen, blijft het bepaalde in de landsverordening van de 15de april 1954 (P.B. 1954, no. 38) geheel van toepassing.

  • 2. De diensttijd door de Minister vervuld van 8 december 1954 tot 1 januari 1955 blijft voor de berekening van een hem op grond van deze landsverordening toe te kennen pensioen buiten beschouwing.

Artikel 28a

  • 1. De Duurtetoeslagregeling gepensioneerden 1943 (P.B. 1943, _ 77), zoals deze luidde op de dag vóór die waarop de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren in werking treedt, blijft van toepassing op de gewezen Minister en op de weduwe of wees van een overleden, al dan niet gewezen of gepensioneerde Minister, die op de eerder bedoelde dag reeds een pensioen ingevolge deze landsverordening ontving.

  • 2. Komt een gewezen Minister als bedoeld in het voorgaande lid te verkeren in het geval geregeld door de artikelen 9 of 11, of een weduwe of wees als bedoeld in het voorgaande lid te verkeren in het geval geregeld door artikel 15, derde lid, dan wordt de duurtetoeslag tezamen met het pensioen voor de toepassing van die artikelen als het pensioen van de gewezen Minister, onderscheidenlijk als weduwepensioen of wezenpensioen aangemerkt.

  • 3. Indien ingevolge artikel VII van de Invoeringslandsverordening rechtspositionele regelingen 1998 (P.B. 1997, 313) een uitkering bij wijze van pensioen wordt genoten, wordt deze voor de toepassing van de artikelen 9, 15, derde lid, en 25, tweede lid, als pensioen aangemerkt.

Artikel 29

  • 1. Deze landsverordening treedt, behoudens het bepaalde in de artikelen 1 en 5, inwerking met ingang van de dag na die harer afkondiging en werkt terug tot en met 1 januari 1955.

  • 2. Voor wat betreft het bepaalde in de artikelen 1 en 5 treedt deze landsverordening in werking respectievelijk met ingang van 1 januari 1956 en 1 november 1955.

  • 3. Het bepaalde in de landsverordening van de 15de april 1954 (P.B. 1954, no. 38) wordt, voorzover bij artikel 28 niet anders is bepaald, geacht met ingang van 1 januari 1955 te zijn vervallen met uitzondering van het bepaalde in artikel 1 van bedoelde landsverordening, dat vervalt op 1 januari 1956 en het bepaalde in de artikelen 5 en 6 van bedoelde landsverordening, die vervallen op 1 november 1955.