Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

LANDSVERORDENING van de 30ste december 1998 tot regeling van het kleuteronderwijs

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van de 30ste december 1998 tot regeling van het kleuteronderwijs
CiteertitelLandsverordening kleuteronderwijs
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Landsverordening funderend onderwijs is deze regeling ingetrokken met ingang van 22-11-2008, met dien verstande dat de bij en krachtens deze regeling vastgestelde bepalingen van toepassing blijven op het onderwijs waarvoor het funderend onderwijs nog niet ingevolge de stapsgewijze invoering bedoeld in artikel 56 van die verordening in de plaats is getreden.

Deze regeling vervangt de Onderwijsverordening 1935.

De artikelen 32, tweede lid, 37, tweede lid en 78 zijn nog niet in werking getreden.

Het tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling van 16-2-2004 (P.B. 2004, no. 16) is vastgesteld bij landsbesluit van 19-2-2004 (P.B. 2004, no. 19).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 30ste december 1998 tot regeling van het kleuteronderwijs

TITEL I Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze landsverordening wordt verstaan onder:

a. Minister:de Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd- en Sportzaken;
b. directeur:de Directeur van het Departement van Onderwijs;
c. inspecteur:de inspecteur, belast met het toezicht op de school;
d. school:een school voor kleuteronderwijs;
e. openbare school:een door een eilandgebied in stand gehouden school;
f. bijzondere school:een door een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden school;
g. bevoegd gezag:voor wat betreft:
   1. een openbare school :
     het bestuurscollege van het desbetreffende eilandgebied;
   2. een bijzondere school :
     het schoolbestuur.
Artikel 2

Door andere openbare lichamen dan de eilandgebieden worden geen scholen in stand gehouden.

Artikel 3

Het kleuteronderwijs heeft tot doel de algemene vorming van het kind in schoolverband die aan het basisonderwijs voorafgaat.

Artikel 4

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden de onderwerpen aangewezen waarover aan de bestuurscolleges van de eilandgebieden en aan organisaties van ouders, van leidsters of van schoolbesturen dan wel aan twee of meer van deze groepen, die zich de behartiging van de belangen van het kleuteronderwijs ten doel stellen, de gelegenheid wordt gegeven de Minister van advies te dienen. Aan die organisaties wordt deze gelegenheid uitsluitend verleend, indien zij naar het oordeel van de Minister voldoende representatief zijn.

TITEL II Openbaar en uit de openbare kas bekostigd bijzonder kleuteronderwijs

Artikel 5

De bepalingen van de hoofdstukken I en II van deze titel regelen het openbaar kleuteronderwijs; de bepalingen van de hoofdstukken I en III zijn voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder kleuteronderwijs.

HOOFDSTUK I Regelen voor het openbaar kleuteronderwijs tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder kleuteronderwijs
§ 1. Het onderwijs
Artikel 6

Het onderwijs aan een kleuterschool richt zich op:

  • a.

    lichamelijke ontwikkeling;

  • b.

    zintuiglijke ontwikkeling;

  • c.

    taalontwikkeling;

  • d.

    muzikale vorming;

  • e.

    ontwikkeling van andere middelen tot expressie;

  • f.

    sociale vorming;

  • g.

    verstandelijke vorming.

Artikel 7

Als instructietaal bij het onderwijs wordt in de eilandgebieden Bonaire en Curaçao het Papiamentu en in de eilandgebieden Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba de Engelse taal gebruikt.

Artikel 8

Op voorstel van elk bestuurscollege stelt de Minister voor het desbetreffende eilandgebied de uren vast gedurende welke onderwijs wordt gegeven, met dien verstande dat:

  • a.

    het onderwijs gedurende 20 uren per week wordt gegeven;

  • b.

    de uren verdeeld kunnen zijn over 5 ochtenden.

Artikel 9
  • 1. Het hoofd van de school ontwerpt met inachtneming van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften, na bespreking met de gezamenlijke leidsters, ten minste eens in de twee jaren het speel- en werkplan en eenmaal per jaar het schema van werkzaamheden.

  • 2. Het bevoegd gezag stelt het speel- en werkplan en het schema van werkzaamheden vast en zendt deze ter goedkeuring aan de inspecteur.

  • 3. Tussentijdse wijzigingen van het speel- en werkplan vereisen de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de inspecteur.

Artikel 10

In het speel- en werkplan worden, met inachtneming van de in artikel 6 genoemde doeleinden, de werkzaamheden en hun specifieke doelstellingen vermeld die in de school worden beoefend, en de hulpmiddelen en materialen die daarbij worden gebruikt.

Artikel 11
  • 1. De Minister stelt voorschriften vast met betrekking tot de begin- en einddatum van het schooljaar en met betrekking tot het totaal aantal vakantiedagen per jaar.

  • 2. Het schema van werkzaamheden wordt vastgesteld in overeenstemming met het speel- en werkplan. Het geeft de regeling van de schooltijden, de verdeling van de werkzaamheden over de schooltijden, alsmede de feestdagen en de schoolvakanties, waarvan de begin- en einddata door het bestuurscollege en, indien het een bijzondere school betreft, het schoolbestuur gehoord, worden vastgesteld, alsmede de namen van de leidsters en het aantal van aan elke leidster toevertrouwde kleuters.

  • 3. In elk schoollokaal wordt het schema van werkzaamheden op een zichtbare plaats opgehangen.

  • 4. Afwijking van het schema van werkzaamheden kan plaatshebben met toestemming van de inspecteur.

Artikel 12

Indien de inspecteur van oordeel is, dat het speel- en werkplan of het schema van werkzaamheden niet voldoet aan de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften of anderszins gebreken vertoont en het bevoegd gezag wijziging weigert, vraagt hij het oordeel van de Minister, aan wiens uitspraak het bevoegd gezag zich onderwerpt.

Artikel 13

De Minister kan nadere voorschriften geven omtrent het model van het speel- en werkplan en het schema van werkzaamheden en omtrent de inzending daarvan.

Artikel 14

Het bevoegd gezag stelt, de inspecteur gehoord, een reglement voor de school vast. De Minister kan nadere voorschriften geven omtrent de inhoud van dit reglement.

Artikel 15

Ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs kan de Minister goedkeuren dat wordt afgeweken van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften.

Artikel 16

De Minister bepaalt de leeftijd waarop de kleuters tot de school kunnen worden toegelaten.

Artikel 17
  • 1. Het gezondheidstoezicht op de scholen wordt uitgeoefend door het bestuurscollege en strekt zich uit over alle gebouwen waarin en terreinen waarop kleuteronderwijs wordt gegeven en over het personeel van de scholen en de kleuters.

  • 2. Geen kleuteronderwijs wordt gegeven in gebouwen of op terreinen waarvan het bestuurscollege heeft beslist, dat zij niet voldoen aan de voorschriften bedoeld in het zesde lid, of schadelijk zijn voor de gezondheid dan wel gevaar opleveren voor de veiligheid.

  • 3. Een beslissing, als bedoeld in het vorige lid, wordt schriftelijk en met redenen omkleed gegeven. Afschriften ervan worden gezonden aan de inspecteur, aan het hoofd van de school en, indien het een bijzondere school betreft, aan het schoolbestuur.

  • 4. Het bestuurscollege maakt zijn beslissing onmiddellijk openbaar op de wijze waarop van eilandswege officiële berichten worden bekendgemaakt.

  • 5. Nadat het bestuurscollege schriftelijk heeft verklaard dat het gebouw of het terrein voldoende is verbeterd, mag het onderwijs worden hervat. Dit wordt openbaar gemaakt overeenkomstig het derde en het vierde lid.

  • 6. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen, zowel in het belang van de gezondheid en de veiligheid van de kleuters als van het onderwijs, voorschriften worden gegeven omtrent de bouw en de inrichting van gebouwen waarin kleuteronderwijs wordt gegeven, omtrent de inrichting van de bij de school behorende terreinen, omtrent het aantal kleuters dat in de lokalen mag worden toegelaten, alsmede omtrent de toelating tot de school van ouders en andere vrijwillige krachten met een deeltaak.

Artikel 18
  • 1. Hij die in strijd met artikel 17 onderwijs geeft of doet geven in een afgekeurd lokaal of die als hoofd van een school in een lokaal meer kleuters toelaat dan het mag bevatten volgens de voorschriften, bedoeld in het zesde lid van dat artikel, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden.

  • 2. Indien het feit, strafbaar gesteld in het eerste lid, wordt gepleegd voordat twee jaren zijn verlopen sedert een veroordeling ter zake van eenzelfde feit onherroepelijk is geworden, wordt een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden of hechtenis van ten hoogste veertien dagen opgelegd. Bij tweede of volgende herhaling, gepleegd telkens binnen twee jaren, nadat de laatste veroordeling onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis opgelegd van ten hoogste één jaar.

  • 3. Het feit, strafbaar gesteld in dit artikel, is een overtreding.

§ 2. Het personeel
Artikel 19
  • 1. Tot leidster aan een school voor kleuteronderwijs kan slechts worden benoemd zij die in het bezit is van:

    • a.

      een akte van bekwaamheid als bedoeld in artikel 20;

    • b.

      een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in titel II van de Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (P.B. 1968, no. 213), afgegeven door de bevoegde autoriteit van de plaats waar zij het laatst heeft gewoond; .

    • c.

      een geneeskundige verklaring dat zij geen ziels- of lichaamsgebreken heeft die haar voor de vervulling van de betrekking ongeschikt maken;

      en die de bevoegdheid tot het geven van onderwijs niet krachtens artikel 28 heeft verloren.

  • 2. De in het eerste lid onder c bedoelde verklaring mag niet ouder zijn dan twee jaren. Het onderzoek dat ervoor nodig is wordt ingesteld vanwege het bestuurscollege.

  • 3. Het bevoegd gezag kan aan een geneeskundig onderzoek doen onderwerpen de leidster die niet reeds ziekteverlof geniet, indien daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag gegronde, zowel aan de leidster als aan de geneeskundige schriftelijk mede te delen, redenen bestaan.

Artikel 20

De bewijzen van bekwaamheid tot het geven van kleuteronderwijs zijn:

  • a.

    de akte van bekwaamheid als leidster, bedoeld in artikel 32, vierde lid onder b, van de Landsverordening voortgezet onderwijs;

  • b.

    de akte van bekwaamheid als hoofdleidster, bedoeld in artikel 32, vierde lid onder c, van de Landsverordening voortgezet onderwijs.

Artikel 21
  • 1. De akte van bekwaamheid als leidster, bedoeld in artikel 20, onder a, verleent de bevoegdheid tot het geven van kleuteronderwijs.

  • 2. De akte van bekwaamheid als hoofdleidster verleent met inachtneming van artikel 23 de bevoegdheid om aan het hoofd te staan van een kleuterschool.

Artikel 22

De Minister kan aan buiten de Nederlandse Antillen behaalde bewijzen van bekwaamheid de bevoegdheid verbinden tot het geven van kleuteronderwijs.

Artikel 23
  • 1. Tot hoofd van een kleuterschool kan slechts worden benoemd zij die in het bezit is van de akte van bekwaamheid als hoofdleidster, de leeftijd van drieëntwintig jaren heeft bereikt en een diensttijd van ten minste drie jaren heeft vervuld, hetzij als leidster aan een kleuterschool, hetzij als onderwijzeres in de eerste twee leerjaren van een school voor basisonderwijs.

  • 2. Behalve wanneer volgens de maatstaf van artikel 24, eerste lid, naast het hoofd vier of meer kleuterleidsters worden vereist, is aan het hoofd tevens het onderwijs in een klas opgedragen. Van deze verplichting kan het bestuurscollege in bijzondere gevallen vrijstelling verlenen.

Artikel 24
  • 1. Aan elke kleuterschool wordt naast het hoofd ten minste één leidster in het bezit van de akte van bekwaamheid, bedoeld in artikel 20, onder a, vereist, zodra het aantal kleuters 36 bedraagt. Voor elk vijfendertigtal kleuters boven de 36 wordt één leidster meer vereist.

  • 2. Bij de toepassing van dit artikel wordt tot grondslag genomen het gemiddelde aantal kleuters dat op 1 september, 1 december, 1 maart en 1 juni van het onmiddellijk voorafgaande schooljaar als werkelijk schoolgaand bekend stond.

    Een kleuter wordt geacht als werkelijk schoolgaand bekend te staan, indien hij, afwezigheid wegens ziekte niet mede gerekend, de aan de teldatum voorafgaande drie maanden gedurende ten minste 60 procent van de schooltijd aanwezig is geweest.

  • 3. Voor het jaar der opening van de nieuw opgerichte school geldt het aantal kleuters dat op de laatste dag der tweede maand, volgend op die waarin de school is geopend, als werkelijk schoolgaand bekend staat.

    Voor het daaropvolgende jaar wordt als grondslag genomen het gemiddelde van de aantallen kleuters die als werkelijk schoolgaand bekend stonden op de laatste dag van elke maand van het voorafgaande jaar, te rekenen van de tweede maand in de vorige volzin bedoeld.

  • 4. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan het bestuurscollege, de inspecteur gehoord, bepalen dat voor enig schooljaar of gedeelte daarvan aan een school meer of minder leidsters dan het aantal, vereist ingevolge het eerste lid, werkzaam zullen zijn.

  • 5. Het hoofd van elke kleuterschool is verplicht overeenkomstig de door het bestuurscollege van het betreffende eilandgebied te geven regels aantekening te houden van het schoolbezoek van de kleuters die aan de school zijn ingeschreven.

    Voor het bestuurscollege en de door dit college aangewezen personen alsmede voor de inspecteurs moet de ter zake gevoerde administratie steeds ter inzage in de school beschikbaar zijn.

  • 6. De eilandsraad is bevoegd de leerlingenschalen, vermeld in het eerste lid, te verlagen.

Artikel 25
  • 1. Aan de scholen worden door het bevoegd gezag na overleg met de inspecteur toegelaten zij die voor het behalen van bewijzen van bekwaamheid een praktische vorming behoeven.

  • 2. Zij die ingevolge het eerste lid worden toegelaten, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag en een geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 19.

    Zij zijn werkzaam onder de leiding van een bevoegde leidster.

Artikel 26
  • 1. De salarissen en de toelagen, door het bevoegd gezag toe te kennen aan het hoofd, de leidsters en het door het bestuurscollege aan te wijzen overige personeel, worden door dit college vastgesteld na overleg met de Gouverneur.

  • 2. Iedere wijziging van de regeling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt na overleg met de Gouverneur.

  • 3. Indien het bestuurscollege bij dit overleg een door de Gouverneur gedaan voorstel niet kan overnemen, brengt het dit schriftelijk onder opgave van de redenen te zijner kennis. Van deze kennisgeving wordt melding gemaakt in het verslag van de staat van het onderwijs dat de Gouverneur krachtens artikel 140, achtste lid, van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen jaarlijks aan de Staten doet geven.

  • 4. Wanneer door een regeling als bedoeld in het eerste lid, het peil van het onderwijs naar het oordeel van de Gouverneur in ernstig gevaar wordt gebracht, kan hij de regeling bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wijzigen.

Artikel 27

Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat het hoofd, de leidsters en het overige personeel.

Artikel 28
  • 1. De bevoegdheid tot het geven van onderwijs vervalt van rechtswege bij onherroepelijke veroordeling wegens het misdrijf, bedoeld in artikel 257 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.

  • 2. De Minister kan een leidster die onherroepelijk is veroordeeld wegens een ander misdrijf dan bedoeld in het eerste lid of die bij het geven van onderwijs opvattingen steunt of verkondigt die strijden met de goede zeden of een aansporing inhouden tot ongehoorzaamheid aan de wettelijke regelingen van de Nederlandse Antillen, de bevoegdheid tot het geven van onderwijs ontnemen.

    Gelijke bevoegdheid komt de Minister toe ten aanzien van een leidster die zich aan ergerlijk levensgedrag schuldig maakt.

  • 3. Van een besluit, als bedoeld in het tweede lid, kan de betrokkene binnen dertig dagen nadat het ter harer kennis is gebracht bij de Gouverneur in beroep komen. De Gouverneur beslist, de Raad van Advies gehoord.

  • 4. De leidster die op grond van dit artikel de bevoegdheid tot het geven van onderwijs verliest, is van rechtswege ontslagen met ingang van de dag waarop de beslissing onherroepelijk is geworden.

  • 5. In bijzondere gevallen kan de Gouverneur, de Raad van Advies gehoord, aan haar die ingevolge het eerste of het tweede lid de bevoegdheid tot het geven van onderwijs heeft verloren, deze bevoegdheid, al dan niet onder voorwaarden, teruggeven.

HOOFDSTUK II Overige regelen voor het openbaar kleuteronderwijs
Artikel 29

De openbare scholen zijn, met inachtneming van de krachtens artikel 16 vastgestelde voorschriften, voor alle kleuters zonder onderscheid toegankelijk.

Artikel 30
  • 1. Het onderwijs aan openbare scholen wordt gegeven met eerbiediging van ieders geloofs- of levensovertuiging.

  • 2. De Minister kan haar die zich in dit opzicht aan plichtsverzuim schuldig maakt, voor ten hoogste een jaar en bij herhaling voor onbepaalde tijd in haar bevoegdheid tot het geven van onderwijs aan een openbare school schorsen.

Artikel 31
  • 1. De benoeming en de overplaatsing van hoofden van openbare scholen geschieden door het bestuurscollege.

  • 2. De benoeming van leidsters geschiedt door het bestuurscollege na ingewonnen bericht van het hoofd der school waaraan de benoeming zal geschieden.

  • 3. De overplaatsing van leidsters en de benoeming van plaatsvervangende hoofden geschieden door het bestuurscollege na ingewonnen bericht van de hoofden der desbetreffende scholen.

  • 4. Van alle benoemingen en overplaatsingen doet het bestuurscollege mededeling aan de directeur.

Artikel 32
  • 1. Aan elke openbare school is een oudercommissie verbonden.

  • 2. De inrichting, de wijze van verkiezing van de leden en de bevoegdheden van de oudercommissie worden geregeld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Artikel 33
  • 1. Bij de vaststelling van het schema van werkzaamheden wordt door het vrijgeven van uitdrukkelijk in dat schema vermelde uren gezorgd, dat de kleuters waarvan de ouders, voogden of verzorgers daartoe de wens te kennen geven, in de schoollokalen of elders godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijke vorming kunnen ontvangen. De voor het godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijke vorming bestemde uren vallen binnen de schooltijd en worden voor elke school door het hoofd der school vastgesteld in overeenstemming met hen die door de besturen der kerkgenootschappen van die school met het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijke vorming worden belast.

  • 2. Voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijke vorming kunnen door de genoemde instanties een of meer der aan de school verbonden leidsters worden aangezocht. In dat geval verleent het bestuurscollege aan de leidsters voor dat doel verlof met behoud van de volle bezoldiging.

HOOFDSTUK III Overige voorwaarden voor bekostiging uit de openbare kas van het bijzonder kleuteronderwijs
Artikel 34

Het speel- en werkplan kan werkzaamheden omvatten die verband houden met de richting van het onderwijs.

Artikel 35
  • 1. Indien binnen redelijke afstand van de woning van de kleuter niet de gelegenheid bestaat tot het volgen van het onderwijs aan een openbare school, mag aan deze kleuter de toegang tot een uit de openbare kas bekostigde bijzondere school niet worden geweigerd op grond van levensbeschouwing, tenzij de school uitsluitend bestemd is voor interne leerlingen.

  • 2. Indien tot een bijzondere school andere kleuters worden toegelaten dan voor wie de school in verband met de levensbeschouwing wordt in stand gehouden, kunnen deze kleuters niet worden verplicht tot het volgen van de lessen in de vakken die in verband met die levensbeschouwing aan het speel- en werkplan zijn toegevoegd.

Artikel 36
  • 1. De bijzondere school staat onder het bestuur van een stichting of van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich het geven van onderwijs ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen.

  • 2. Het aan de school verbonden personeel maakt geen deel uit van het schoolbestuur.

  • 3. Het schoolbestuur draagt zorg voor een deskundig beheer.

Artikel 37
  • 1. Het schoolbestuur stelt de ouders, voogden en verzorgers van de kleuters in de gelegenheid een oudercommissie te vormen.

  • 2. De inrichting, de wijze van verkiezing van de leden en de bevoegdheden van de oudercommissie worden door het schoolbestuur zoveel mogelijk in overeenstemming met het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bedoeld in artikel 32, tweede lid, geregeld.

Artikel 38
  • 1. Het hoofd, de leidsters en het overige personeel, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de bijzondere school zijn in het bezit van een door het schoolbestuur en door henzelf ondertekende akte van benoeming. Het schoolbestuur zendt een afschrift van deze akte aan de inspecteur.

  • 2. De akte van benoeming bevat ten minste de bepaling of de benoeming in vaste of in tijdelijke dienst geschiedt, alsmede de bepaling dat de voorschriften betreffende de materiële rechtspositie van het personeel bij het openbaar onderwijs van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 39
  • 1. Het hoofd, de leidsters en het overige personeel, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van bijzondere scholen kunnen tegen een door het schoolbestuur genomen besluit tot schorsing, tot het opleggen van een disciplinaire straf of tot ontslag anders dan op eigen verzoek, voordat zij de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt of het tijdvak waarvoor zij zijn benoemd, is verlopen, in beroep komen bij de desbetreffende commissie van beroep aan wier uitspraak het schoolbestuur zich onderwerpt. Het beroep moet schriftelijk worden ingesteld binnen dertig dagen nadat het besluit schriftelijk ter kennis van de belanghebbende is gebracht.

  • 2. Tijdens de behandeling voor een commissie van beroep loopt geen verjaring met betrekking tot rechtsvorderingen ter zake van besluiten die aan het oordeel van de commissie zijn onderworpen.

Artikel 40
  • 1. Een commissie van beroep bestaat uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, waarvan twee leden en twee plaatsvervangende leden worden gekozen door de schoolbesturen en twee leden en twee plaatsvervangende leden door het personeel van de scholen waarover de commissie haar werkkring uitstrekt. Deze vier leden kiezen het vijfde lid, tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger.

  • 2. De leden en de plaatsvervangende leden mogen niet zitting hebben in het schoolbestuur, noch deel uitmaken van het personeel van de scholen waarover de commissie haar werkkring uitstrekt.

  • 3. Indien het schoolbestuur in een eilandgebied twee of meer scholen voor kleuteronderwijs in stand houdt, wordt voor deze scholen één commissie van beroep ingesteld.

  • 4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de instelling, de samenstelling en de werkwijze van de commissie van beroep.

TITEL IIa Niet uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs

Artikel 40a
  • 1.

    Kleuteronderwijs mag slechts worden gegeven door een persoon die in het bezit is van een bij of krachtens landsverordening aangewezen bewijs van bekwaamheid of enig ander bewijs waaruit blijkt, dat hij voldoende geschikt is voor het door die persoon te geven onderwijs.

  • 2. Met betrekking tot het niet uit de openbare kas bekostigd kleuteronderwijs zijn de artikelen 17, 18 en 19, eerste lid, onderdelen b en c, en 28 mede van toepassing.

TITEL III Aanvang, wijze en beëindiging der bekostiging

HOOFDSTUK I Aanvang der bekostiging
Artikel 41
  • 1. In elk eilandgebied wordt openbaar kleuteronderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen.

  • 2. De ouders, voogden en verzorgers kunnen, onder opgave van een prognose van het aantal kinderen dat de school zal bezoeken, bij het bestuurscollege een verzoek tot stichting van een openbare school indienen.

  • 3. De stichting van een openbare school geschiedt bij besluit van de eilandsraad, de directeur gehoord.

Artikel 42
  • 1. Een verzoek om bekostiging uit de openbare kas van een bijzondere school wordt ingediend bij het bestuurscollege. Binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek geeft het bestuurscollege hierover advies aan de eilandsraad.

  • 2. Het verzoek kan slechts worden gedaan door een stichting of een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 36. Het verzoek is met redenen omkleed, vermeldt de aard, de omvang en de plaats van vestiging van de school en gaat vergezeld van een prognose omtrent het te verwachten aantal kleuters en van de voorlopige begroting van inkomsten en uitgaven.

Artikel 43
  • 1. De eilandsraad brengt een bijzondere school voor bekostiging uit de openbare kas in aanmerking, indien de behoefte aan die school voldoende is gebleken.

  • 2. Deze behoefte wordt niet aanwezig geacht, indien de school naar de mening van de eilandsraad zal worden bezocht door minder dan 50 kleuters in het eilandgebied Curaçao of door minder dan 25 kleuters in de andere eilandgebieden.

Artikel 44
  • 1. Binnen zes maanden na ontvangst van een verzoek, als bedoeld in artikel 42, neemt de eilandsraad, de directeur gehoord, daarop een beslissing.

  • 2. De eilandsraad stelt de aanvrager in kennis van zijn besluit. Bij inwilliging van het verzoek vermeldt het besluit de datum waarop de eilandsraad voornemens is de bekostiging uit de openbare kas te doen ingaan.

  • 3. Een afwijzing van het verzoek is met redenen omkleed.

Artikel 45

Indien de eilandsraad een beslissing, als bedoeld in artikel 44, eerste lid, niet binnen zes maanden heeft genomen, wordt hij geacht met het eindigen van die termijn afwijzend te hebben beslist.

Artikel 46

Bij inwilliging van het verzoek neemt het bestuurscollege de voor de stichting benodigde gelden op in de eerstvolgende begroting.

HOOFDSTUK II Wijze der bekostiging
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 47
  • 1. De kosten van de bijzondere scholen, bedoeld in titel II, worden door het eilandgebied vergoed met inachtneming van de artikelen 48 tot en met 75.

  • 2. Aan bijzondere scholen, als bedoeld in het eerste lid, wordt geen vergoeding toegekend dan krachtens de bepalingen van deze landsverordening.

Artikel 48
  • 1. De kosten der scholen zijn:

    • a.

      de salarissen, waaronder worden verstaan de kosten van de salarissen en toelagen, bedoeld in artikel 26, de uitkeringen en vergoedingen waarop de hoofden, de leidsters en het overige personeel, bedoeld in artikel 26, eerste lid, aanspraak hebben, de bijdragen tot hun pensioen en tot dat van hun weduwen en wezen alsmede van de voor hen wettelijk verschuldigde premies;

    • b.

      de stichtingskosten, waaronder worden verstaan de kosten van het aankopen, stichten, verbouwen, herbouwen en uitbreiden van de schoolgebouwen, met inbegrip van de kosten ter verkrijging van de grond, die van de verandering van inrichting dier gebouwen, van het herstellen daarvan, voor zover dit niet het gewone onderhoud betreft, alsmede de kosten van het aankopen, van eerste aanleg en van verandering van aanleg van de voor het onderwijs bestemde terreinen;

    • c.

      de huren, waaronder worden verstaan de kosten van het huren of van de vergoedingen voor het gebruik van de schoolgebouwen, lokalen en terreinen, alsmede de kosten van erfpacht of enig ander zakelijk genotsrecht;

    • d.

      de inrichtingskosten, waaronder worden verstaan de kosten van het aanschaffen van schoolmeubelen, ontwikkelingsmateriaal, hulpmiddelen en schoolbehoeften, voor zover die aanschaffing niet strekt ter vervanging van ontwikkelingsmateriaal en hulpmiddelen die ten gevolge van langdurig gebruik niet meer kunnen worden gebruikt, of tot aanvulling van de voorraad van schoolbehoeften in verband met de vermindering door gebruik;

    • e.

      de exploitatiekosten, waaronder worden verstaan:

      • 1.

        de kosten van het onderhoud en van het verzekeren van de schoolgebouwen, lokalen en terreinen en van de daarop rustende lasten;

      • 2.

        de kosten van het schoonhouden van de schoolgebouwen of lokalen alsmede die van het gebruik van elektrische energie, gas en water;

      • 3.

        de kosten van het onderhoud van de schoolmeubelen, het ontwikkelingsmateriaal en hulpmiddelen;

      • 4.

        de kosten van het aanschaffen van het ontwikkelingsmateriaal, hulpmiddelen en schoolbehoeften, voor zover die aanschaffing strekt ter vervanging van ontwikkelingsmateriaal en hulpmiddelen die ten gevolge van langdurig gebruik niet meer kunnen worden gebruikt, of tot aanvulling van de voorraad van schoolbehoeften in verband met de vermindering door verbruik;

      • 5.

        de administratiekosten;

      • 6.

        de kosten van de oudercommissies;

      • 7.

        andere uitgaven ter verzekering van de goede gang van het onderwijs.

  • 2. Voor iedere kleuter wordt een verzekering afgesloten. De verzekering bestrijkt de periode vanaf een kwartier vóór de aanvang tot een kwartier na de beëindiging van de schooltijd en voor zover de kleuter zich op het terrein van de school bevindt.

  • 3. Zowel de kosten van als de zorg voor de verzekering van alle kleuters is in handen van het bestuurscollege. De eilandsraad kan beslissen dat de zorg voor de verzekering voor rekening komt van het schoolbestuur, indien het een bijzondere school betreft. De kosten worden dan evenals de kosten, bedoeld in het eerste lid, vergoed door het eilandgebied.

Artikel 49

Voor zover de wijze van berekening der vergoeding ten behoeve van de bijzondere scholen in de volgende artikelen niet nader is geregeld, omvat de vergoeding het bedrag dier kosten, voor zover het bestuurscollege daaraan zijn goedkeuring heeft gehecht.

§ 2. Stichtings- en inrichtingskosten
Artikel 50
  • 1. De vergoeding van de stichtings- en inrichtingskosten van een bijzondere school omvat het bedrag van de kosten waarvan het bestuurscollege bij de goedkeuring, bedoeld in het tweede lid, heeft bepaald, dat zij voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 2. De plannen en begrotingen betreffende de gebouwen en de terreinen zijn onderworpen aan de goedkeuring van het bestuurscollege.

Artikel 51
  • 1. Indien de gebouwen en terreinen om niet zijn verkregen of uit eigen middelen zijn bekostigd, stelt het bestuurscollege ter bepaling van de kosten de waarde vast die zij op de dag van ingebruikneming of, indien de school op een later tijdstip in het genot van vergoeding is gesteld, op de dag van ingang van de vergoeding hadden. Deze waardevaststelling blijft achterwege, indien de kosten van de gebouwen en de terreinen naar het oordeel van het bestuurscollege niet voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 2. In geval de gebouwen en de terreinen, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van het bestuurscollege een grotere omvang hebben dan voor een overeenkomstige openbare school nodig zou zijn, wordt bij de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde waarde slechts rekening gehouden met het gedeelte van de gebouwen en de terreinen dat voor zodanige openbare school wordt vereist.

  • 3. Indien het schoolbestuur zich met de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, niet kan verenigen, wordt de waarde van de gebouwen en de terreinen geschat.

Artikel 52
  • 1. De schatting, bedoeld in artikel 51, derde lid, geschiedt door drie deskundigen, van wie één wordt benoemd door het bestuurscollege, één door het schoolbestuur en de derde door de twee benoemde deskundigen.

    De kosten van de schatting komen ten laste van het eilandgebied.

  • 2. De drie deskundigen bepalen het bedrag der waarde, waarna zij de akte van taxatie zo spoedig mogelijk aan het bestuurscollege en een afschrift ervan aan het schoolbestuur zenden. Indien de drie deskundigen niet eenstemmig zijn in de bepaling van het bedrag, in dier voege dat er een meerderheid en een minderheid bestaan, wordt de waarde vastgesteld op het door de meerderheid geschatte bedrag. Indien ieder der drie deskundigen een verschillend bedrag aangeeft, wordt de waarde bepaald op het bedrag dat noch het hoogste, noch het laagste is.

Artikel 53

Indien naar het oordeel van het bestuurscollege het vastgestelde of geschatte bedrag van een gebouw of terrein hoger is dan het bedrag dat voor de stichting van een overeenkomstige openbare school nodig zou zijn, wordt voor de berekening van de vergoeding in de kosten van dat gebouw of dat terrein het laatstbedoelde bedrag door hem in aanmerking genomen.

Artikel 54

Bij de toepassing van de artikelen 51 tot en met 53 omvat de vergoeding het bedrag van de ingevolge die artikelen vastgestelde waarde.

Artikel 55

Geen vergoeding wordt toegekend, indien een gebouw of een terrein naar het oordeel van het bestuurscollege niet geschikt is voor zijn bestemming.

Artikel 56
  • 1. Het bestuurscollege kan, de directeur gehoord, een bestaand gebouw geheel of ten dele, al of niet verbouwd, als schoolgebouw ter beschikking stellen van het schoolbestuur. Indien het schoolbestuur tegen een zodanig besluit bezwaar heeft en dit bezwaar niet door overleg kan worden opgeheven, roept het bestuurscollege of het schoolbestuur de beslissing in van de Minister.

  • 2. Het bestuurscollege en het schoolbestuur kunnen overeenkomen, dat nieuwbouw vanwege het eilandgebied geschiedt.

Artikel 57

Het bestuurscollege kan, de directeur gehoord, regelen vaststellen voor het toekennen ten aanzien van de vergoeding voor de kosten van tijdelijke voorziening in gebouwen of terreinen.

§ 3. Exploitatiekosten
Artikel 58
  • 1. Ter berekening van de vergoeding van de exploitatiekosten stelt het bestuurscollege, na overleg met de directeur en de schoolbesturen, eens in de twee jaar vast:

    • a.

      bedragen per lokaal ter bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 48, onderdeel e, onder 1 en 2;

    • b.

      een bedrag per kleuter ter bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 48, onderdeel e, onder 3 tot en met 7.

  • 2. Bij de vaststelling van de bedragen per lokaal wordt onderscheid gemaakt tussen de werklokalen, de speellokalen en de overdekte speelplaatsen.

  • 3. Indien de Gouverneur van oordeel is, dat de ingevolge het eerste lid vastgestelde bedragen te hoog of te laag zijn, kan hij deze na overleg met het bestuurscollege verlagen of verhogen.

Artikel 59
  • 1. De vergoeding van de exploitatiekosten van een bijzondere school omvat het bedrag van de werkelijk gedane uitgaven voor de kosten, bedoeld in artikel 48 onder e tot ten hoogste:

    • a.

      het bedrag per lokaal, bedoeld in artikel 58, vermenigvuldigd met het aantal voor de school in gebruik zijnde lokalen;

    • b.

      het bedrag per kleuter, bedoeld in artikel 58, vermenigvuldigd met het gemiddelde aantal kleuters.

  • 2. Indien een lokaal slechts gedurende een deel van het jaar - ongeacht de vakantie - in gebruik is, wordt het voor dat lokaal vast te stellen bedrag naar evenredigheid verminderd, echter tot een maximum van 50%.

  • 3. Bij de berekening van het gemiddeld aantal kleuters worden tot grondslag genomen de aantallen kleuters die op 1 maart, 1 juni, 1 september en 1 december van het desbetreffende jaar als werkelijk schoolgaand bekend stonden. Een kleuter wordt geacht als werkelijk schoolgaand bekend te staan, indien hij, afwezigheid wegens ziekte niet medegerekend, de aan de teldatum voorafgaande drie maanden gedurende ten minste 60 procent van de schooltijd aanwezig is geweest.

Artikel 60

Indien bijzondere omstandigheden naar het oordeel van het bestuurscollege daartoe aanleiding geven, kunnen de bedragen per lokaal en per kleuter of een van beide telkens voor de duur van een jaar worden verhoogd.

Artikel 61

Indien het schoolbestuur binnen een eilandgebied meer dan één school voor kleuteronderwijs in stand houdt, kunnen de bedragen van de vergoeding van de exploitatiekosten, toegekend voor elk van die scholen afzonderlijk, worden besteed ten behoeve van de exploitatie van die scholen gezamenlijk.

Artikel 62
  • 1. Wanneer in een kalenderjaar de werkelijke uitgaven voor de exploitatie van de door een schoolbestuur binnen een eilandgebied in stand gehouden scholen het totaal van de vergoedingen voor de exploitatie van die scholen overschrijden, mag het schoolbestuur het verschil tot ten hoogste 20 procent bestrijden uit de vergoedingen over het volgende kalenderjaar.

  • 2. Wanneer in een kalenderjaar de werkelijke uitgaven voor de exploitatie van de door een schoolbestuur binnen een eilandgebied in stand gehouden scholen minder bedragen dan het maximum van de vergoedingen, mag het schoolbestuur het verschil tot ten hoogste 20 procent besteden voor de exploitatie in het volgende kalenderjaar.

§ 4. Vaststelling en uitkering der vergoedingen
Artikel 63
  • 1. Het bedrag van de vergoeding waarop het schoolbestuur over het afgelopen kalenderjaar aanspraak heeft, stelt het bestuurscollege vast na aftrek van:

    • a.

      de inkomsten die het schoolbestuur geniet uit verhaal van wettelijk verschuldigde bijdragen en premies;

    • b.

      de door het bestuurscollege vast te stellen waarde van de roerende zaken die door vervreemding of op andere wijze worden onttrokken aan de bestemming waartoe zij met de vergoeding zijn aangeschaft.

  • 2. Indien het schoolbestuur zich met de vaststelling van het bedrag, bedoeld in het eerste lid onder b, niet kan verenigen, wordt de daarbedoelde waarde geschat. Op de schatting is artikel 52 van toepassing.

Artikel 64

Van het besluit tot vaststelling, tot weigering of tot gehele of gedeeltelijke inhouding van de vergoeding zendt het bestuurscollege binnen veertien dagen afschrift aan het schoolbestuur.

Artikel 65

De uitkering van de vergoeding geschiedt bij voorschot volgens door het bestuurscollege vast te stellen regelen. Daarbij worden tevens voorschriften gegeven voor de verrekening van de uitgekeerde voorschotten met het bedrag van de vastgestelde vergoeding.

§ 5 Overige bepalingen
Artikel 66

Het schoolbestuur houdt volgens door het bestuurscollege te stellen regelen op zodanige wijze boek van zijn inkomsten en uitgaven, dat daaruit blijkt, dat de vergoedingen ten behoeve van het onderwijs worden gebruikt.

Desverlangd worden aan de door het bestuurscollege aangewezen ambtenaren de boeken en bescheiden ter inzage gegeven.

Het schoolbestuur is gehouden deze boeken en bescheiden tien jaren te bewaren.

Artikel 67
  • 1. De stichting en vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan het bestuur van de school slechts overdragen bij notariële akte. Bij deze akte worden tevens de schoolgebouwen, de inventaris en de terreinen ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten en die haar eigendom zijn, overgedragen en wordt bepaald, dat de verkrijgende stichting, vereniging of instelling het hoofd, de leidsters en het overige personeel, bedoeld in artikel 26, eerste lid, met ingang van de dag waarop het nieuwe schoolbestuur als zodanig optreedt, in gelijke betrekkingen aan de school benoemt, als door hen aan die school werden vervuld. De verkrijgende stichting, vereniging of instelling treedt tegenover het eilandgebied in alle uit deze landsverordening voortvloeiende rechten en verplichtingen van haar rechtsvoorgangster.

  • 2. Het bestuurscollege kan van de verplichting tot eigendomsoverdracht van de schoolgebouwen, de inventaris en de terreinen ontheffing verlenen.

  • 3. Onverminderd de voorgaande leden is het zonder toestemming van het bestuurscollege vervreemden of met enig zakelijk recht bezwaren van gebouwen, terreinen en roerende zaken, ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, nietig. De akten van overdracht van schoolgebouwen en terreinen die na overdracht voor onderwijs bestemd blijven, zijn, voor zover zij aan registratierecht en overdrachtsbelasting zijn onderworpen, hiervan vrijgesteld.

Artikel 68
  • 1. Indien aan gebouwen, terreinen en roerende zaken ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, door schuld of nalatigheid van de stichting, vereniging of instelling die de school in stand houdt, schade wordt toegebracht, worden de kosten van herstel niet door het eilandgebied vergoed.

  • 2. Indien schade, toegebracht aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van scholen, voor vergoeding in aanmerking komt, treedt het eilandgebied in alle rechten die het schoolbestuur ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.

Artikel 69
  • 1. Indien blijkt, dat gebouwen, terreinen of roerende zaken ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, niet behoorlijk worden onderhouden of niet overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt, kan het bestuurscollege bepalen, dat de vergoeding van de exploitatiekosten geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden, totdat het schoolbestuur terzake de nodige voorzieningen zal hebben getroffen.

  • 2. De vergoeding van de exploitatiekosten kan eveneens geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, indien het schoolbestuur de gebouwen, terreinen of roerende zaken geregeld gebruikt of doet gebruiken voor doeleinden waarvoor niet ingevolge deze landsverordening vergoeding wordt genoten, tenzij dit geschiedt met toestemming van het bestuurscollege.

Artikel 70
  • 1. Indien gebouwen, terreinen of roerende zaken van scholen ten behoeve waarvan een vergoeding in de stichtingskosten of inrichtingskosten is of wordt genoten, geheel of gedeeltelijk aan hun bestemming worden onttrokken of met toestemming van het bestuurscollege worden vervreemd, anders dan bedoeld in artikel 67, eerste lid, dan wel indien de bekostiging wordt beëindigd, is de stichting en vereniging met volledige rechtsbevoegdheid aan het eilandgebied een bedrag verschuldigd. Het schoolbestuur kan, buiten het geval van vervreemding, in de plaats van betaling van dit bedrag de eigendom van die gebouwen, terreinen of roerende zaken binnen vier maanden aan het eilandgebied overdragen.

  • 2. Het bestuurscollege stelt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, vast op de grondslag van de waarde van de gebouwen, terreinen of roerende zaken en de door het schoolbestuur daarvoor ontvangen vergoedingen en uit eigen middelen bestede gelden.

  • 3. Bij overdracht van de eigendom van gebouwen, terreinen of roerende zaken ingevolge het eerste lid vergoedt het eilandgebied, indien gedeelten van de gebouwen, terreinen of roerende zaken uit eigen middelen zijn bekostigd en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, een door het bestuurscollege te bepalen waarde.

  • 4. Artikel 52 is van toepassing.

Artikel 71

Artikel 70 is niet van toepassing, indien en voor zover het bestuurscollege heeft goedgekeurd, dat gebouwen, terreinen of roerende zaken worden bestemd voor ander onderwijs, dan wel worden gebruikt voor andere culturele of maatschappelijke doeleinden.

Artikel 72

Het schoolbestuur geeft het bestuurscollege en de directeur alle inlichtingen die deze voor de toepassing van dit hoofdstuk verlangen.

Artikel 73
  • 1. Indien het schoolbestuur de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften niet nakomt, kan het bestuurscollege bepalen, dat de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden.

  • 2. Het bestuurscollege kent de vergoeding wederom toe, indien hem blijkt, dat de reden voor de toepassing van het eerste lid is vervallen.

Artikel 74

Van een ingevolge dit hoofdstuk door het bestuurscollege genomen besluit, houdende weigering van de goedkeuring van plannen of begrotingen, dan wel tot vaststelling, tot weigering of tot gehele of gedeeltelijke inhouding van de vergoeding, kan het schoolbestuur binnen twee maanden nadat het te zijner kennis is gebracht, bij de eilandsraad in beroep komen.

Het bedrag waarop het schoolbestuur aanspraak heeft, wordt alsdan door de eilandsraad vastgesteld.

Artikel 75

Het bestuurscollege kan voorschriften geven omtrent de uitvoering van dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK III Beëindiging der bekostiging
Artikel 76
  • 1. Een openbare school wordt opgeheven en de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een bijzondere school gaat verloren, indien zij naar het oordeel van de eilandsraad, de directeur en de ouders, voogden en verzorgers, en, indien het betreft een bijzondere school, het schoolbestuur, gehoord, niet langer in een behoefte voorziet.

  • 2. Indien het een bijzondere school betreft, stelt de eilandsraad het schoolbestuur in kennis van zijn besluit, dat met redenen is omkleed.

TITEL IV Toezicht

Artikel 77

Het toezicht op het kleuteronderwijs is opgedragen aan de Minister. Het wordt onder zijn bevelen uitgeoefend door de directeur en door inspecteurs.

Artikel 78
  • 1. Het toezicht op het kleuteronderwijs binnen een eilandgebied wordt volgens door de Minister te geven richtlijnen mede uitgeoefend door het bestuurscollege.

  • 2. Het bestuurscollege kan voor de uitoefening van het toezicht ambtenaren aanstellen.

  • 3. Deze ambtenaren trachten de bloei van het kleuteronderwijs te bevorderen door overleg met de schoolbesturen, met het personeel van de openbare en bijzondere scholen en met de inspecteurs.

Artikel 79
  • 1. De directeur en de inspecteur zorgen door bezoek aan de scholen voortdurend bekend te blijven met de toestand van het kleuteronderwijs.

  • 2. Zij trachten de bloei van het kleuteronderwijs te bevorderen door overleg met de besturen en het personeel van de openbare en bijzondere scholen en met de ambtenaren, bedoeld in artikel 78, tweede lid.

Artikel 80

De directeur, de inspecteurs, het bestuurscollege en de ambtenaren, bedoeld in artikel 78, tweede lid, zien toe, dat de bepalingen van deze landsverordening en van haar uitvoerings-voorschriften worden nageleefd. Zij hebben steeds toegang tot de scholen. De schoolbesturen, de hoofden der scholen en de leidsters zijn gehouden aan hen alle inlichtingen te geven omtrent de school en het onderwijs die zij verlangen.

Artikel 81

Het bestuurscollege verstrekt aan de Gouverneur en aan de Minister alle door hen verlangde inlichtingen over de staat van het onderwijs en over de naleving van de wettelijke voorschriften op het gebied van het kleuteronderwijs waarvan de uitvoering is opgedragen aan organen van het eilandgebied.

TITEL V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 82

Artikel 7 is niet van toepassing op een school waar op 1 augustus vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening de Nederlandse taal de instructietaal was.

Artikel 83

[wijzigt artikel 1, onder 6, van de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren (P.B. 1986, no. 165)]

Artikel 84

[wijzigt artikel 4, onderdeel e, van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (P.B. 1997, no. 312)]

Artikel 85

Als kosten der scholen, bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel b, worden alleen die stichtingskosten aangemerkt, die zijn gemaakt na het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening.

Artikel 86

De bezitter van een bewijs van bekwaamheid dat niet is genoemd in deze landsverordening of dat daarin wel is genoemd maar recht geeft op andere dan in deze landsverordening genoemde bevoegdheden, waaraan tot het tijdstip van de inwerkingtreding van deze landsverordening de bevoegdheid was verbonden tot het geven van kleuteronderwijs of om als hoofd van een kleuterschool te worden aangesteld, behoudt die bevoegdheid.

Artikel 87

Voor zover niet anders bij rechterlijke uitspraak is of wordt beslist, worden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening de verrichte rechtshandelingen en feitelijke handelingen terzake van het onderwijs aan kinderen van vier en vijf jaar en de bekostiging daarvan in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze landsverordening geacht in overeenstemming te zijn met deze landsverordening met uitzondering van voornoemd onderwijs en de bekostiging daarvan waarbij niet is afgeweken van de Onderwijsverordening 1935 (P.B. 1954, no. 43).

Artikel 88

De Onderwijsverordening 1935 wordt ingetrokken.

Artikel 89
  • 1. Deze landsverordening treedt, met uitzondering van de artikelen 32, tweede lid, 37, tweede lid, en 78, in werking met ingang van de dag na die der uitgifte van het Publicatieblad, waarin de afkondiging is geschied.

  • 2. De artikelen 32, tweede lid, 37, tweede lid, en 78 van deze landsverordening treden in werking op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 81

Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening kleuteronderwijs.