Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

LANDSVERORDENING van de 12de december 1997 houdende regels om ter uitvoering van internationale besluiten, aanbevelingen en afspraken, beperkingen vast te stellen voor de betrekkingen met bepaalde staten of gebieden (Sanctielandsverordening).

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van de 12de december 1997 houdende regels om ter uitvoering van internationale besluiten, aanbevelingen en afspraken, beperkingen vast te stellen voor de betrekkingen met bepaalde staten of gebieden (Sanctielandsverordening).
CiteertitelSanctielandsverordening
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpfinanciën en economie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Uitvoerverbodenverordening 1944 (P.B. 1944, no. 117).

Het tijdstip van inwerkingreding van deze regeling is vastgesteld bij landsbesluit van 12 oktober 2001 (P.B. 2001, no. 113).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 12de december 1997 houdende regels om ter uitvoering van internationale besluiten, aanbevelingen en afspraken, beperkingen vast te stellen voor de betrekkingen met bepaalde staten of gebieden (Sanctielandsverordening).

§ 1. Definities

Artikel 1

Voor de toepassing van deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    sanctielandsbesluit: een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, als bedoeld in artikel 2;

  • b.

    sanctiebeschikking: een beschikking als bedoeld in artikel 7;

  • c.

    minister: de Minister-President, Minister van Algemene Zaken;

  • d.

    ministers: de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en de minister die het mede aangaat te zamen.

§ 2. Sanctiemaatregelen

Artikel 2

Ter voldoening aan besluiten of aanbevelingen van organen van volkenrechtelijke organisaties, dan wel aan internationale afspraken, met betrekking tot de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde en tot de naleving waarvan het Koninkrijk der Nederlanden zich heeft verplicht, kunnen op de voordracht van de minister of de ministers bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, de in de artikelen 3 en 4 omschreven regels worden vastgesteld.

Artikel 3
  • 1. De in artikel 2 bedoelde regels kunnen betreffen het goederen-, diensten- en betalingsverkeer, de scheepvaart, de luchtvaart, wegverkeer, de post en de telecommunicatie, een en ander met betrekking tot in een te treffen sanctielandsbesluit aan te wijzen staten of gebieden.

  • 2. Onder het in het eerste lid bedoelde verkeer met betrekking tot de in een sanctielandsbesluit aangewezen gebieden wordt begrepen iedere handeling die kennelijk rechtstreeks is gericht op het bewerkstelligen van zulk verkeer.

  • 3. De in artikel 2 bedoelde regels kunnen mede voorschriften inhouden betreffende de in het goederen-, diensten- en betalingsverkeer, de scheepvaart, de luchtvaart, wegverkeer, de post en de telecommunicatie gebruikelijke documenten.

  • 4. Deze landsverordening laat de bevoegdheden krachtens de Landsverordening In- en Uitvoer (P.B. 1968, no. 42) alsmede die krachtens de Landsverordening Deviezenverkeer (P.B. 1981, no. 67) onverlet.

Artikel 4

De in artikel 2 bedoelde regels kunnen tevens betrekking hebben op de toelating en het verblijf van vreemdelingen in die zin dat bij een sanctielandsbesluit kan worden bepaald dat:

  • 1.

    in afwijking van de artikelen 6, 7 en 8 van de Landsverordening toelating en uitzetting (P.B. 1966, no.17) de toegang en het verblijf kunnen worden geweigerd aan vreemdelingen die

    • a.

      onderdaan zijn van een bij een sanctielandsbesluit aan te wijzen staat,

    • b.

      gevestigd zijn in een bij een sanctielandsbesluit aan te wijzen buiten de Nederlandse Antillen gelegen gebied, of

    • c.

      in het bezit zijn van documenten voor grensoverschrijding afgegeven door bij een sanctielandsbesluit aan te wijzen instanties;

  • 2.

    de minister of de ministers vergunningen tot verblijf of tot vestiging van vreemdelingen die behoren tot één van de onder ten 1 bedoelde categorieën kunnen intrekken. In een zodanig geval wordt de intrekking van een vergunning tot verblijf of tot vestiging aangemerkt als een intrekking als bedoeld in artikel 14 van de Landsverordening toelating en uitzetting.

Artikel 5
  • 1. Alvorens de voordracht tot vaststelling of wijziging van een in artikel 3 omschreven sanctielandsbesluit te doen, geven de minister of de ministers van het voornemen daartoe kennis aan de Sociaal Economische Raad dan wel aan naar hun oordeel bij dat besluit in belangrijke mate betrokken organisaties van belanghebbenden en stellen zij deze in de gelegenheid hun mening daarover kenbaar te maken.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien naar het oordeel van de minister of de ministers het algemeen belang zich tegen de toepassing daarvan verzet.

Artikel 6
  • 1. Een sanctielandsbesluit alsmede een besluit tot wijziging of intrekking daarvan treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Publicatieblad, waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Met betrekking tot een sanctielandsbesluit anders dan ter voldoening aan een besluit van een orgaan van een volkenrechtelijke organisatie tot voldoening waaraan de lidstaten van die organisatie juridisch zijn verplicht, dan wel met betrekking tot een besluit tot intrekking of wijziging daarvan, kan binnen één maand na de datum van uitgifte van het Publicatieblad waarin het betrokken besluit wordt geplaatst, door of namens de Staten of door ten minste een vijfde deel van het wettelijk aantal leden van de Staten de wens te kennen worden gegeven dat het betrokken besluit bij landsverordening zal worden bekrachtigd. Indien een zodanige wens te kennen is gegeven, wordt zo spoedig mogelijk het ontwerp van een daartoe strekkende landsverordening ingediend.

  • 3. Indien een overeenkomstig het tweede lid ingediende ontwerp-landsverordening door de Staten niet wordt goedgekeurd, wordt het desbetreffende sanctielandsbesluit onverwijld ingetrokken.

  • 4. Een sanctielandsbesluit vervalt, behoudens eerdere intrekking, drie jaren na zijn inwerkingtreding, tenzij bij landsverordening anders wordt bepaald.

Artikel 7

De minister of de ministers kunnen, wanneer zij overwegen een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een sanctielandsbesluit te doen en naar hun oordeel een gewichtige reden een onmiddellijke voorziening vereist, bij ministeriële beschikking met algemene werking regels overeenkomstig het in overweging zijnde sanctielandsbesluit vaststellen alsmede in een bestaand sanctielandsbesluit vervatte regels buiten werking stellen.

Artikel 8
  • 1. Een sanctiebeschikking als bedoeld in artikel 7 treedt niet in werking alvorens zij door plaatsing in het Publicatieblad is bekend gemaakt.

  • 2. Een sanctiebeschikking blijft, behoudens eerdere intrekking van kracht totdat een krachtens artikel 2 vastgesteld sanctielandsbesluit dat hetzelfde onderwerp betreft, in werking treedt, doch uiterlijk tot tien maanden na haar inwerkingtreding.

§ 3. Ontheffing en vrijstelling

Artikel 9
  • 1. Van de voorschriften in de regels, omschreven in artikel 3, kan de minister of kunnen de ministers geheel of gedeeltelijk vrijstelling of, op een daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen.

  • 2. Een vrijstelling kan worden gewijzigd of ingetrokken en een ontheffing kan worden geweigerd, gewijzigd of ingetrokken.

  • 3. Een beschikking tot verlening van een vrijstelling alsmede een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan wordt in het Publicatieblad geplaatst.

  • 4. Een vrijstelling of ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vrijstelling of een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5. De minister of de ministers kunnen een ontheffing intrekken indien de ter verkrijging daarvan verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als ten tijde van de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest. De intrekking wordt aan de betrokkene schriftelijk onder opgave van redenen meegedeeld.

  • 6. De minister of de ministers kunnen de ontheffingen die behoren tot een door hen aangewezen groep, gelijktijdig en te zamen intrekken, indien een gewichtige reden dit naar hun oordeel noodzakelijk maakt. Een krachtens dit lid vastgestelde beschikking wordt in het Publicatieblad bekend gemaakt.

Artikel 10
  • 1. Tegen een beslissing houdende een weigering, wijziging of intrekking van een ontheffing dan wel houdende een wijziging of intrekking van een vrijstelling kan de verzoeker of de houder van een ontheffing binnen dertig dagen na de dagtekening van die beslissing beroep worden ingesteld bij het gerecht in eerste aanleg.

  • 2. Het beroep wordt ingesteld door middel van een met redenen omkleed beroepschrift.

§ 4. Toezicht en opsporing

Artikel 11
  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde zijn belast de door de minister aangewezen ambtenaren of personen.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt bekendgemaakt in de Curaçaosche Courant.

Artikel 12
  • 1. Bij de uitoefening van hun taak dragen de toezichthouders een legitimatiebewijs bij zich.

  • 2. Desgevraagd tonen zij hun legitimatiebewijs aanstonds.

  • 3. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de toezichthouder en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid.

Artikel 13
  • 1. De toezicht houdende ambtenaren zijn bevoegd elke plaats te betreden voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2. Zonodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.

  • 3. Zij zijn bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, voor zover dit voor het doel van het betreden redelijkerwijs nodig is.

  • 4. Indien de plaats, bedoeld in het eerste lid, een bus of taxi is, is de toezicht houdende ambtenaar bevoegd deze daartoe staande te houden.

  • 5. Indien de plaats, bedoeld in het eerste lid, een woning is, betreedt een toezicht houdende ambtenaar de woning niet tegen de wil van de bewoner tenzij met een schriftelijke last van de rechter-commissaris of de officier van justitie dan wel in aanwezigheid één hunner of van een hulpofficier van justitie.

  • 6. Van een in het vijfde lid bedoelde betreding maakt de toezicht houdende ambtenaar binnen twee maal vierentwintig uren procesverbaal op. Dit procesverbaal wordt mede ondertekend door de rechtercommisaris, officier van justitie of hulpofficier van justitie in wiens aanwezigheid de betreding plaatsvond. Een afschrift van het procesverbaal wordt onverwijld in handen gesteld van de bewoner.

Artikel 14
  • 1. Voor zover zulks voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is, zijn de toezichthouders bevoegd:

    • a.

      inlichtingen te verlangen;

    • b.

      inzage te verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden;

    • c.

      kopieën te maken van de in onderdeel b bedoelde gegevens en bescheiden.

  • 2. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden zijn de toezichthouders bevoegd de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.

Artikel 15
  • 1. De toezichthouders zijn bevoegd zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2. Zij zijn bevoegd daartoe verpakkingen te openen.

  • 3. Indien het onderzoek, de opneming of de monsterneming niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de zaken voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.

  • 4. De genomen monsters worden voor zover mogelijk teruggegeven.

Artikel 16
  • 1. De toezichthouders zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe zij een toezichthoudende taak hebben, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2. Zij zijn bevoegd vervoermiddelen waarmee naar hun redelijk oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe zij een toezichthoudende taak hebben, op hun lading te onderzoeken, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 3. Zij zijn bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te verlangen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking waartoe zij een toezichthoudende taak hebben, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 4. Zij zijn bevoegd met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden van de bestuurder te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 17
  • 1. Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld in deze landsverordening zijn, behalve de ambtenaren, bedoeld in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen, belast bij landsbesluit aan te wijzen ambtenaren.

  • 2. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De voordracht voor een landsbesluit als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door de minister in overeenstemming met de Minister van Justitie.

  • 4. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt bekend gemaakt in de Curaçaosche Courant.

Artikel 18
  • 1. Een ieder is verplicht aan de toezichthouders en de opsporingsambtenaren alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen verlangen ter uitoefening van hun bevoegdheden.

  • 2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun geheimhoudingsplicht zich daartoe uitstrekt.

Artikel 19

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze landsverordening en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze landsverordening de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

§ 5. Strafbepalingen

Artikel 20
  • 1. Elke handeling in strijd met het bepaalde krachtens de artikelen 2 of 7, dan wel de artikelen 19 en 21 wordt, voor zover deze opzettelijk is verricht, gestraft met hetzij een gevangenisstraf van ten hoogste één jaar, hetzij een geldboete van ten hoogste NAF. 10.000,=, hetzij met beide straffen.

  • 2. Elke handeling in strijd met het bepaalde krachtens de artikelen 2 of 7 dan wel de artikelen 19 en 21 wordt voor zover deze niet opzettelijk is verricht, gestraft met hetzij een hechtenis van ten hoogste vier maanden, hetzij een geldboete van ten hoogste NAF. 3.000,=, hetzij met beide straffen.

  • 3. De feiten, in het eerste lid strafbaar gesteld, worden beschouwd als misdrijf. De feiten strafbaar gesteld in het tweede lid worden beschouwd als overtreding.

Artikel 21
  • 1. Indien een in artikel 20, eerste lid, strafbaar gesteld feit wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, een maat- of vennootschap, een andere vereniging van personen of een doelvermogen, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de straffen worden uitgesproken hetzij tegen die rechtspersoon, die maat- of vennootschap, die vereniging of dat doelvermogen, hetzij tegen hen die opdracht hebben gegeven tot of feitelijk leiding hebben gehad bij het verboden handelen of nalaten, hetzij tegen genoemden te zamen.

  • 2. Een in artikel 20, eerste lid, strafbaar gesteld feit wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, een maat- of vennootschap, een andere vereniging van personen of een doelvermogen, indien het begaan wordt door personen die, hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde, handelen in de sfeer van die rechtspersoon, die maat- of vennootschap, die vereniging of dat doelvermogen, ongeacht of deze personen ieder afzonderlijk het strafbare feit hebben begaan dan wel bij hen gezamenlijk de elementen van dat feit aanwezig zijn.

  • 3. Een rechtspersoon, een maat- of vennootschap, een andere vereniging van personen of een doelvermogen waartegen de strafvervolging wordt ingesteld, wordt tijdens de vervolging vertegenwoordigd door de bestuurder of, indien er meer bestuurders zijn, door één dezer. Deze vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen. De rechter kan de persoonlijke verschijning van een bepaalde bestuurder bevelen en kan alsdan zijn medebrenging gelasten.

  • 4. Ter zake van de in artikel 20, eerste lid, strafbaar gestelde feiten wonen rechtspersonen voor de toepassing van artikel 20 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen daar, waar zij gevestigd zijn.

  • 5. Indien een strafvervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, een maat- of vennootschap, een andere vereniging van personen of een doelvermogen, geschieden de in het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen voorgeschreven betekeningen, dagvaardingen, oproepingen, kennisgevingen of andere mededelingen aan de persoon op de woonplaats van de bestuurder of van een der bestuurders dan wel op de plaats waar het bestuur zitting of kantoor houdt, met dien verstande dat indien het een dagvaarding betreft artikel 130, tweede en derde lid, van genoemd wetboek overeenkomstige toepassing vindt.

§ 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22

De strafwet van de Nederlandse Antillen is van toepassing op de ingezetene en de naar het recht van de Nederlandse Antillen opgerichte rechtspersoon die zich buiten de Nederlandse Antillen schuldig maakt aan een bij of krachtens deze landsverordening strafbaar gesteld feit.

Artikel 23

De Uitvoerverbodenverordening 1944 (P.B. 1944, no. 117) wordt ingetrokken.

Artikel 24

[wijzigt de Landsverordening In- en Uitvoer (P.B. 1968, no.42) door invoeging van de artikelen 3a, 4a en 4b]

Artikel 25

[wijzigt de Landsverordening Deviezenverkeer (P.B. 1981, no. 67) door invoeging van artikel 4a]

Artikel 26

Deze landsverordening treedt in werking met ingang van een bij landsbesluit te bepalen tijdstip.

Artikel 27

Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Sanctielandsverordening.